Eindexamen wiskunde A 1-2 havo 2000 - II



Vergelijkbare documenten
Examen HAVO. Wiskunde A1,2

Examen HAVO en VHBO. Wiskunde A

Maximumscore komt overeen met 1,12 maal de koopsom bij een bestaand huis koopsom bestaand huis = : 1,12 = gulden

Opmerking Als is afgerond op duizendtallen, hiervoor geen punten aftrekken.

Correctievoorschrift HAVO. Wiskunde A1,2. Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs. Tijdvak CV21 Begin

Correctievoorschrift HAVO en VHBO. Wiskunde A

Examen HAVO. wiskunde A1,2

Eindexamen wiskunde A 1-2 havo 2004-I

In de handel is het gebruikelijk om korting te geven als een klant veel exemplaren van een bepaald product bestelt.

Examen HAVO. Wiskunde A1,2

Eindexamen wiskunde A1-2 havo 2006-I

Eindexamen wiskunde B1 havo 2007-I

Examen VWO. wiskunde A1,2. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur

Paracetamol in het bloed

Eindexamen wiskunde A 1-2 havo 2005-I

t in uren H in mg ,2 31,4 Hoeveel procent breekt het lichaam ieder uur af? voelen. Geef je antwoord in minuten nauwkeurig.

Examen VWO. wiskunde B1. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur

Examen HAVO. tijdvak 1 vrijdag 19 mei uur

H10: Allerlei functies H11: Kansverdelingen..6-7

Eindexamen wiskunde B1 vwo 2008-II

H9: Rijen & Reeksen H10: Kansverdelingen H11: Allerlei functies.5-6

Eindexamen wiskunde A1-2 havo 2006-II

Examen HAVO. wiskunde A1,2. Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs. Tijdvak 2 Woensdag 21 juni uur

Eindexamen wiskunde B1 havo 2003-I

Examen HAVO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Examen HAVO. wiskunde A1,2

Examen HAVO. tijdvak 1 vrijdag 19 mei uur

WISKUNDE 3 PERIODEN EUROPEES BACCALAUREAAT DATUM : 8 juni 2006 ( s morgens) DUUR VAN HET EXAMEN : 3 uur (180 minuten) TOEGESTANE HULPMIDDELEN :

Examen HAVO. wiskunde A1,2

-Examen HAVO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl)

Examen VWO. wiskunde A1. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

wiskunde B bezem havo 2017-I

Examen HAVO. wiskunde A. tijdvak 1 vrijdag 17 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VWO. wiskunde C (pilot) tijdvak 2 woensdag 17 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 23 juni uur

Examen VWO. wiskunde B1. tijdvak 2 woensdag 24 juni uur

Examen VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Examen HAVO. Wiskunde B1

Ook de volledige spiraal van de stroken van lengte 1, 3, 5,, 99 past precies in een rechthoek.

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo 2006-II

Examen VWO. wiskunde B1,2. tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen wiskunde B1 havo 2007-II

Eindexamen wiskunde A 1-2 havo 2002-II

Praktische opdracht Wiskunde A Formules

Oefentoets Tentamen 1 Wiskunde A HAVO

groep 8 blok 7 antwoorden Malmberg s-hertogenbosch

Eindexamen wiskunde B1 havo 2005-I

Examen VWO. wiskunde B1. tijdvak 1 dinsdag 2 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Eindexamen wiskunde A1-2 vwo 2002-II

Examen VWO. Wiskunde A1,2 (nieuwe stijl)

Examen VWO. wiskunde A1. tijdvak 1 maandag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen wiskunde A 1-2 havo 2002-II

Examen HAVO. wiskunde B1

Examen HAVO en VHBO. Wiskunde A

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 20 juni uur

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2008-II

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2008-II

Examen VBO-MAVO-D Wiskunde

V6 Programma tijdens de laatste weken

Eindexamen wiskunde A havo 2000-I

Tentamenset A. 2. Welke van de volgende beweringen is waar? c. N R N d. R Z R

Samenvatting Economie Rekonomie

Examen VWO. wiskunde A1 Compex. Vragen 1 tot en met 11. In dit deel van het examen staan de vragen waarbij de computer niet wordt gebruikt.

Eindexamen wiskunde B1 havo 2000-II

Racen maar!

Examen HAVO. Wiskunde B (oude stijl)

de dagelijkse energiebehoefte in kilocalorieën (kcal) en G het gewicht in kg.

Eindexamen wiskunde B havo I

Wikipedia. 4p 1 Onderzoek elk van deze beweringen. 4p 2 Bereken het aantal artikelen op 19 april

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 25 mei totale examentijd 3 uur

Eindexamen wiskunde A 12 VWO I

Examenopgaven VMBO-GL en TL 2004

Het is niet toegestaan om een formulekaart of rekenmachine te gebruiken. f(x) = 9x(x 1) en g(x) = 9x 5. Figuur 1: De grafieken van de functies f en g.

wiskunde A vwo 2018-II

Examen VWO. wiskunde A1,2

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

Examen VBO-MAVO-C. Wiskunde

Eindexamen wiskunde A 1-2 havo I

Toetsopgaven vwo A/B deel 2 hoofdstuk 7

Wiskunde Basis Onderbouw

9.0 Voorkennis. Bij samengestelde kansexperimenten maak je gebruik van de productregel.

Examenopgaven VMBO-KB 2004

wiskunde B pilot havo 2015-II

Examen HAVO. wiskunde B1. tijdvak 1 dinsdag 20 mei uur

Examen HAVO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl)

Examen VBO-MAVO-C. Wiskunde

Examen VWO. wiskunde A1

Examen HAVO. Wiskunde B1,2

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. wiskunde A. tijdvak 1 woensdag 23 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen wiskunde a 1-2 havo I

2 Constante en variabele kosten

Een fabrikant van practicummateriaal voor natuurkunde heeft in 2009 als reclame onderstaande ansichtkaart verstuurd aan alle scholen in Nederland.

Oriëntatierapport Lenen & Wonen

Voorbeeldtentamen Wiskunde A

Bij het beantwoorden van de vragen 1 tot en met 4 kun je de formule gebruiken.

wiskunde C vwo 2018-I

Examen HAVO. wiskunde A1,2. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen HAVO. wiskunde A. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur

Transcriptie:

Opgave 1 ypotheken Als je een huis koopt, moet je meer betalen dan alleen de koopsom. Je moet bijvoorbeeld belasting betalen en de kosten van de notaris. Deze bijkomende kosten zijn voor een nieuwbouwhuis ongeveer 6% van de koopsom en voor een bestaande woning ongeveer 12%. Iemand heeft een bestaande woning gekocht. De koopsom en de bijkomende kosten hebben haar in totaal gulden gekost. p 1 Bereken de koopsom. De meeste mensen die een huis willen kopen, lenen daarvoor geld bij de bank. Zo n lening wordt een hypotheek genoemd. et hoogste bedrag dat iemand kan lenen, heet de haalbare hypotheek. Deze hangt af van het jaarinkomen van de persoon die de hypotheek aanvraagt. Verder hangt deze ook af van de rente die over de hypotheek betaald moet worden. In een brochure over hypotheken van bank X zijn de onderstaande grafieken opgenomen. Zie figuur 1. Deze figuur staat ook op de bijlage. figuur 1 1 9 I = 8 8 7 6 I = 6 5 4 I = 4 2 1 I = 2 1 2 4 5 6 7 8 9 1 R : haalbare hypotheek ( 1 gulden) I: jaarinkomen ( 1 gulden) R: rentepercentage Iemand heeft een jaarinkomen van 5 gulden. ij wil een huis kopen. Daarvoor heeft hij 22 gulden nodig. ij wil dat hele bedrag lenen. De rente is 5%. 5p 2 Onderzoek met behulp van de figuur op de bijlage of de hypotheek die hij kan krijgen voldoende is om dit huis te kopen.

Een andere bank, bank Y, gebruikt onderstaande formule voor het bepalen van de haalbare hypotheek: 6,7 I = 1,5 R waarbij : haalbare hypotheek ( 1 gulden) I: jaarinkomen ( 1 gulden) R: rentepercentage 4p Bij vraag nemen we een vast rentepercentage: R = 5. Dan wordt de formule = 1,4 I 1,5. et is duidelijk dat bij een kleine stijging van het inkomen I ook de haalbare hypotheek iets stijgt. d Laat met behulp van de afgeleide zien dat de stijging bij I = 1 groter is dan bij di I = 5. Iemand met een inkomen van 6 gulden (I = 6) kan bij sommige rentepercentages bij bank X een hogere hypotheek krijgen dan bij bank Y. Door in de figuur op de bijlage ook nog de grafiek te tekenen die hoort bij bank Y en I = 6 kun je onderzoeken bij welke rentepercentages bank X een hogere hypotheek geeft dan bank Y. 6p 4 Onderzoek door deze grafiek te tekenen in de figuur op de bijlage bij welke rentepercentages deze persoon bij bank X een hogere hypotheek kan krijgen dan bij bank Y.

Vraag 2 1 9 I = 8 8 7 6 I = 6 5 4 I = 4 2 1 I = 2 1 2 4 5 6 7 8 9 1 R Vraag 4 1 9 I = 8 8 7 6 I = 6 5 4 I = 4 2 1 I = 2 1 2 4 5 6 7 8 9 1 R

Opgave 2 Win-win-situatie et volgende dobbelspel is onder studenten in Nijmegen erg populair. et wordt gespeeld door twee personen met vier verschillend gekleurde dobbelstenen met op elk vlakje een getal: de rode : vier vlakjes met een 4 en twee vlakjes met een de blauwe : vier vlakjes met een 2 en twee vlakjes met een 6 de gele : zes vlakjes met een de zwarte : drie vlakjes met een 1 en drie vlakjes met een 5 4 2 1 4 2 2 6 1 5 5 4 2 1 4 6 5 rood blauw geel zwart et spel gaat als volgt: Bij elke beurt kiezen beide spelers een dobbelsteen. Ieder gooit zijn dobbelsteen. Wie het hoogste getal heeft gegooid, wint de beurt. erma en Tom spelen dit spel. erma laat Tom als eerste een dobbelsteen kiezen en pakt er vervolgens zelf een. 4p 5 Welke dobbelsteen zal Tom kiezen als hij gemiddeld een zo groot mogelijk getal wil gooien? Licht je antwoord toe. Tom kiest de zwarte dobbelsteen. Als erma dat ziet, pakt ze onmiddellijk de blauwe. 5p 6 Laat zien dat de kans dat erma de beurt wint nu gelijk is aan 2. et bijzondere aan dit spel is dat welke dobbelsteen Tom ook kiest, erma daarna altijd precies één dobbelsteen kan pakken waarmee haar winstkans 2 is. erma heeft een spiekbriefje gemaakt, waarop staat welke dobbelsteen ze moet pakken, als Tom zijn keuze heeft gemaakt. et begin van dat briefje staat hier afgebeeld: Tom zwart rood geel blauw Ik blauw......... 5p 7 Maak erma s spiekbriefje af. Licht je antwoord toe. Neem nu dus aan dat erma bij elke beurt een kans van heeft om te winnen. 4p 8 Bereken de kans dat Tom van de eerste drie beurten er toch een of meer wint. 2

Opgave Een productiekostenmodel In de economie worden vaak wiskundige modellen gebruikt. De leiding van een onderneming maakt bijvoorbeeld gebruik van dergelijke modellen bij beslissingen over de omvang van de productie. Deze opgave gaat over zo n wiskundig model. We bekijken een fabriek waar één soort product wordt gemaakt: een lamp. We nemen aan dat de verkoopprijs van deze lamp ƒ 56, is en dat alle geproduceerde lampen verkocht worden. De kosten om deze lampen te maken zijn afhankelijk van het aantal geproduceerde lampen. De totale kosten gedeeld door het aantal lampen noemen we de gemiddelde kosten per lamp, GK. Alle kosten zijn in guldens. Voor deze fabriek geldt: GK =,2x 2,6x + 7 + 5x -1, waarbij x = het aantal geproduceerde lampen. 4p 9 Bereken hoe groot de totale kosten zijn bij een productie van 125 lampen. In figuur 2 is een grafiek getekend van GK. In deze figuur is ook de grafiek getekend van de marginale kosten MK, de extra kosten voor het produceren van één extra lamp. De formule die bij de grafiek van MK hoort is MK =,6x 2 1,2x + 7. figuur 2 kosten MK 56 GK In het snijpunt van de grafieken van MK en GK zijn de gemiddelde kosten minimaal. De productieomvang x is daar 155. De winst is de opbrengst van de verkoop van de geproduceerde lampen min de totale kosten van het produceren van die lampen. p 1 Bereken de winst die er op deze 155 lampen wordt gemaakt. oewel bij x = 155 de gemiddelde kosten zo laag mogelijk zijn, is de winst hier niet maximaal. De marginale kosten MK zijn hier immers lager dan 56 gulden, dus kost het produceren van een extra lamp minder dan hij opbrengt. Met andere woorden: de winst neemt door die extra lamp toe. Pas als de marginale kosten hoger worden dan de opbrengst van die extra lamp neemt de winst af. 4p 11 Bereken bij welk aantal geproduceerde lampen de winst maximaal is. productieomvang x

Opgave 4 amieten amieten zijn schelpjes van gestorven weekdieren. Zie figuur. Ze worden gevonden in de Boulonnais, een streek in Frankrijk. figuur figuur 4 mond buikzijde mond buikzijde rugzijde B rugzijde Er zijn verschillende soorten hamieten. Soms is het lastig te zien tot welke soort een hamiet behoort. In deze opgave kijken we naar twee kenmerken. Op grond van deze kenmerken kunnen we met grote waarschijnlijkheid de soort vaststellen van een groot aantal hamieten. Allereerst wordt de vorm van de mond van de hamiet bekeken. Zie figuur 4. is de hoogte van de mond die gemeten wordt tussen de rugzijde en de buikzijde en B is de breedte. De verhouding tussen en B is het eerste kenmerk waarmee we de hamietensoort proberen vast te stellen. We noemen deze verhouding Q, dus Q = B Door te kijken naar de grootte van Q kunnen we de hamieten onderscheiden in hamieten met een ronde mond, een iets ovale mond of een echt ovale mond. We spreken over een ronde mond als Q tussen,95 en 1,5 ligt. Van een hamiet met een ronde mond is de mondhoogte 25, mm. 4p 12 Bereken de minimale mondbreedte die deze hamiet moet hebben. In figuur 5 is voor een aantal hamieten de hoogte en de breedte B van de mond aangegeven. Iedere stip stelt een hamiet voor. figuur 5 (in mm) 25 2 15 1 5 5 1 15 2 25 B (in mm)

Figuur 5 vind je ook op de bijlage. 5p 1 Geef door middel van arcering op de bijlage aan in welk gebied hamieten met een ronde mond liggen. De hamietensoort Gibbosus heeft meestal een iets ovale mond. Er zijn echter ook exemplaren van de soort Gibbosus met een ronde mond. Uit onderzoek blijkt voor de soort Gibbosus dat Q vrijwel normaal verdeeld is met een gemiddelde van 1,1 en een standaardafwijking van,6. 5p 14 oeveel procent van deze soort heeft een ronde mond? Licht je antwoord toe. amieten met een Q-waarde tussen,95 en 1,5 hebben dus een ronde mond. Als de Q-waarde van een hamiet groter is dan 1,5, dan wordt de mond van de hamiet ovaal genoemd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen iets ovaal en echt ovaal. De grens tussen iets ovaal en echt ovaal ligt bij een bepaalde Q-waarde. Als Q groter is dan deze waarde, dan wordt de hamiet echt ovaal genoemd. Van de hamietensoort Gibbosus heeft 7% een echt ovale mond. 6p 15 Vanaf welke waarde van Q, in 2 decimalen nauwkeurig, spreekt men blijkbaar over echt ovaal? Licht je antwoord toe. Q was het eerste kenmerk om de hamietensoort vast te stellen. Men gebruikt als tweede kenmerk het aantal ribben vanaf de mond over een lengte ter grootte van. Zie het zijaanzicht in figuur 6. Dit aantal wordt N genoemd. figuur 6 vooraanzicht zijaanzicht mond Met behulp van onderstaande tabel 1 kunnen we op grond van de twee kenmerken Q en N de hamietensoort proberen vast te stellen. tabel 1 Soort Q N Rotundus,95 1,5 5 8 Gibbosus 1, 1,25 4 6 Attenuatus 1,5 1,25 7 8 Compressus 1,15 1,65 7 8 Tenuicostatus 1,15 1,45 9 1 Van een hamiet zijn in bovenstaande figuur 6 het vooraanzicht en zijaanzicht op ware grootte getekend. Met behulp van het vooraanzicht is Q te berekenen. Uit het zijaanzicht blijkt dat N = 7. 4p 16 Tot welke soort behoort deze hamiet? Licht je antwoord toe. Bij sommige waarden van Q en N geeft tabel 1 echter geen duidelijkheid. Een hamiet met, bijvoorbeeld, een Q-waarde tussen 1,15 en 1,25 én een N-waarde van 7 of 8 kan zowel tot de soort Attenuatus als tot de soort Compressus behoren. p 17 Geef nog een voorbeeld van een hamiet die op grond van tabel 1 kan behoren tot twee verschillende soorten. Vermeld Q-waarde en N-waarde bij je voorbeeld.

Bijlage bij vraag 1 Vraag 1 (in mm) 25 2 15 1 5 5 1 15 2 25 B (in mm)

Opgave 5 Kalm aan en rap een beetje De voorverkoop voor de voorstellingen van Kalm aan en rap een beetje van erman Finkers begon om tien uur s morgens. De eerste wachtenden stonden al om half drie s nachts bij de deur van de schouwburg. Ze gebruikten een viltstift om volgnummers op hun handen te schrijven. Navraag in de rij leerde dat het meisje met nummer 25 al vanaf half zes in de rij stond en de man met nummer 271 vanaf acht uur. De vrouw die nummer 455 had, kwam om negen uur. De grafiek in figuur 7 hieronder geeft een goed beeld van het aantal wachtenden A. Deze figuur staat ook op de bijlage. figuur 7 A 6 5 4 2 1 2 4 5 6 7 8 9 tijdstip (in uren) In de grafiek is te zien dat de groei van het aantal wachtenden vanaf acht uur vrijwel lineair verliep. Zoals eerder vermeld, waren er om acht uur 271 wachtenden en om negen uur 455. Veronderstel dat de groei van het aantal wachtenden na acht uur lineair bleef. 4p 18 Bereken, uitgaande van deze lineaire groei, het aantal wachtenden om 9.45 uur. De voorstelling kende vijf speelavonden. Voor elke avond waren er 48 kaartjes, in totaal dus 24. Alle wachtenden mochten er maximaal vier kopen. De zaterdag was natuurlijk het meest populair. Veronderstel dat eerst alle kaartjes voor zaterdag werden verkocht en vervolgens die voor vrijdag. Iemand wilde zeker zijn van 4 kaartjes voor vrijdag en ging er daarom van uit dat iedereen die voor hem in de rij stond 4 kaartjes kocht. 4p 19 oe laat had deze persoon uiterlijk in de rij moeten gaan staan? Licht je antwoord met behulp van de figuur op de bijlage toe. Toen om tien uur de kassa open ging, konden de wachtenden hun kaartjes kopen. Er werd snel gewerkt: per uur kregen 1 kopers hun kaartjes. Je wilt graag weten hoe laat je in de rij had moeten gaan staan om een zo kort mogelijke wachttijd te hebben.

Als je op tijdstip t aankomt, is W t de tijd die je moet wachten tot je de kaartjes kunt kopen. W t kun je berekenen met de formule W t = 1 t + 1 A 1 t waarbij W t = wachttijd in uren horend bij aankomsttijdstip t; t = tijd in uren, t loopt van t = 2,5 (half drie s nachts) tot t = 1 (1 uur s morgens); A t = aantal mensen dat op tijdstip t voor je in de rij staat. De formule is opgebouwd uit twee delen: het deel 1 t en het deel 1 A t. 1 4p 2 Verklaar de formule. Leg daarbij uit wat de betekenis is van elk van deze twee delen. Om de totale wachttijd zo kort mogelijk te maken, moet je niet te vroeg komen. De rij groeit dan te langzaam. Je moet ook niet te laat komen, want dan groeit de rij te snel. De wachttijd is minimaal als de groei van het aantal wachtenden 1 per uur bedraagt. Dit betekent dat de grafiek van A op dat tijdstip een helling heeft van 1 wachtenden per uur. 4p 21 Onderzoek met behulp van de grafiek op de bijlage op welk tijdstip je had moeten arriveren om je wachttijd zo klein mogelijk te maken.

Bijlage bij de vragen 19 en 21 Vragen 19 en 21 6 A 5 4 2 1 2 4 5 6 7 9 8 tijdstip (in uren)