LJN: AP1860, Rechtbank Maastricht, AWB 03/63 ALGEM Print uitspraak



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:CRVB:2008:BC6184

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBLIM:2015:9796

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:CRVB:2015:872

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

de Rechtspraak Rechtbank Overijssel Reg.nr. PS/2XJIU lao<sa 04 DEC 2014 Dat. ontv.:

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5469

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

Afdeling bestuursrechtspraak P^na 1 van 1. Uw kenmerk

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129


Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBAMS:2017:2972

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBZLY:2007:BA5102

ECLI:NL:RBLIM:2014:3621

ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4545

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0561

Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft verweerder het tegen deze besluiten door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7188

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:CBB:2001:AB0538

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Transcriptie:

LJN: AP1860, Rechtbank Maastricht, AWB 03/63 ALGEM Print uitspraak Datum uitspraak: 14-05-2004 Datum publicatie: 18-06-2004 Rechtsgebied: Bestuursrecht overig Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie: Eiseres is een betaald voetbalorganisatie die sedert 1 juli 1994 onder het regiem van de Wet op de vennootschapsbelasting is gebracht. In oktober 1998 is bij eiseres een volledige looncontrole verricht door verweerder(s rechtsvoorganger) betreffende de jaren 1993 tot en met 1997. Daarbij zijn door de looncontroleur verschillende onregelmatigheden vastgesteld. Met betrekking tot de inzet bij thuiswedstrijden van vrijwilligers als steward is vastgesteld dat door eiseres de Vrijwilligersregeling niet juist is toegepast. De stewards ontvangen een vergoeding die hoger is dan per week is toegestaan op grond van genoemde regeling. Uitspraak RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 03 / 63 ALGEM UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen Stichting Fortuna Sittard te Sittard, eiseres, en Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -Zeist-, gevestigd te Amsterdam, verweerder. Datum bestreden besluit: 31 december 2002. Kenmerk: BBK/99.53543/ 99.57045 t/m /99.57048. Behandeling ter zitting: 12 februari 2004. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 31 december 2002 heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift van 27 januari 1999, dat is aangevuld bij brief van 12 december 2002, tegen een door verweerder genomen besluit van 16 december 1998, waarbij aan haar correctienota s zijn opgelegd betreffende de jaren 1993 tot en met 1997, ongegrond verklaard. Tegen eerstgenoemd besluit is op 14 januari 2003 namens eiseres beroep ingesteld door

mr. drs. M.L.M. van de Laar, advocaat te Maastricht. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift. Bij brief van 4 februari 2003 heeft de gemachtigde van eiseres de gronden van het beroep aangevuld en op voormeld verweerschrift gereageerd. Bij brief van 19 februari 2003 heeft verweerder gereageerd op de aanvullende gronden. Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 12 februari 2004, waar voor eiseres zijn verschenen mevrouw S.G.F.J. [A], algemeen manager, en de heer J.M.G.J. [B], veiligheidscoördinator, bijgestaan door de gemachtigde mr. Van de Laar voornoemd. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. F. Gerritsma. II. OVERWEGINGEN. Eiseres is een betaald voetbalorganisatie die, in 1968 opgericht als stichting, sedert 1 juli 1994 onder het regiem van de Wet op de vennootschapsbelasting is gebracht. In oktober 1998 is bij eiseres een volledige looncontrole verricht door verweerder(s rechtsvoorganger) betreffende de jaren 1993 tot en met 1997. Daarbij zijn door de looncontroleur verschillende onregelmatigheden vastgesteld. Met betrekking tot de inzet bij thuiswedstrijden van vrijwilligers als steward is vastgesteld dat door eiseres de Vrijwilligersregeling niet juist is toegepast. De stewards ontvangen een vergoeding die hoger is dan per week is toegestaan op grond van genoemde regeling. De looncontroleur concludeert dat verzekeringsplicht op grond van artikel 3 van de WW, ZW, WAO en Zfw dient te worden aangenomen, omdat:? De stewards hebben zich te houden aan regels en voorschriften die door externe waarnemers worden gecontroleerd. Het ontbreken van een gezagsverhouding is niet wel denkbaar.? De stewards kunnen zich niet vrijelijk laten vervangen. Stewards dienen namelijk in het bezit te zijn van een legitimatiebewijs dat wordt uitgegeven door het Ministerie van Justitie.? De stewards ontvangen een beloning die in relatie staat tot de geleverde arbeid. Extra bevoegdheden, zoals fouilleren, leveren een hogere vergoeding op. De looncontroleur merkt voorts op dat de Belastingsdienst wél ermee akkoord is gegaan, dat in voorkomende gevallen vrijwilligers een reële onkostenvergoeding ontvangen zonder dat meteen sprake is van een bron van inkomsten (fiscaal loon), mits de geldende jaarnorm niet wordt overschreden. Verweerder is van deze afspraak niet op de hoogte gesteld. Bijzondere vermelding verdient volgens de looncontroleur tevens dat de Vrijwilligersregeling in wezen niet van toepassing is op vennootschapsbelastingplichtige lichamen zoals eiseres. Naar aanleiding van voormelde looncontrole worden eind december 1998 correctienota s opgelegd over de jaren 1993 tot en met 1997. Bij brief van 27 januari 1999 is bezwaar gemaakt tegen de nota s en de daaraan ten grondslag liggende bevindingen van de looncontroleur inzake de Vrijwilligers-regeling. Aangevoerd wordt dat er sprake was van een afspraak met de Belastingsdienst. Voorts wordt een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel

nu twee andere betaald voetbalorganisaties in de regio een zelfde regeling hebben met de Belastingdienst waar verweerder wel van op de hoogte is. Op 15 juli 1999 wordt een hoorzitting gehouden, waarvan een verslag is gemaakt. Er worden geen nieuwe argumenten naar voren gebracht. Bij brief van 29 januari 2001 wordt eiseres gevraagd nadere vragen te beantwoorden omtrent de aard, inhoud en omvang van de werkzaamheden van de binnen de organisatie werkzame stewards. Bij brief van 12 december 2002 zijn nadere gronden van bezwaar ingediend. Betwist wordt dat er sprake is van een dienstbetrekking, althans dat er sprake is van verzekeringsplicht van de stewards. Op 20 december 2002 is een nadere hoorzitting gehouden. Van deze zitting is verslag gemaakt. Namens eiseres wordt aangevoerd dat er geen schriftelijke arbeidsovereenkomst was met de stewards. Er vonden geen beoordelingen plaats en er was geen verplichting om te verschijnen bij de wedstrijden. Voorts wordt opgemerkt dat er geen primaire beslissing is afgegeven omtrent de verzekeringsplicht. Op deze zelfde dag wordt mevrouw [A] telefonisch aanvullend gehoord. Daarvan is een telefoonverslag gemaakt. Bij beslissing van 31 december 2002 wordt het bezwaar ongegrond verklaard. Er wordt uitgegaan van verzekeringsplicht omdat de stewards voldoen aan (1) de gezagsverhouding nu er sprake is van een geregeld organisatorisch kader en een hiërarchische structuur, (2) de eis dat zij de werkzaamheden persoonlijk moeten verrichten en zich niet kunnen laten vervangen en (3) aan de eis dat zij een vergoeding ontvangen die gelijk is te stellen met loon nu deze hoger is dan op grond van de Vrijwilligersregeling is toegestaan. In beroep wordt namens eiseres aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder baseert zich op het Handboek voor stewards, maar die regels waren in de periode in geding nog niet van kracht. Verweerder behoort de Belastingdienst te volgen, dan wel te motiveren waarom dat niet gebeurt. Verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel en voorts is niet van een deugdelijke toetsing aan de in de periode 1993 1997 vigerende Vrijwilligersregeling gebleken. Niet draagkrachtig is gemotiveerd dat er sprake is van verzekerings-plicht. In het verweerschrift wordt met nadruk gewezen op het belang van de stewards voor de bedrijfsvoering van eiseres: hun werkzaamheden maken deel uit van het wezen van de bedrijfsvoering. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan geen sprake zijn. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen, of het bestreden besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Centraal daarbij staat de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de verzekeringsplicht van de stewards heeft aangenomen. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Voor de rechtbank staat als feit van algemene bekendheid voorop, in ieder geval bij diegenen die enigermate zijn ingevoerd in de wereld van de sport, dat het verschijnsel steward vanaf zijn intrede in het (betaalde) voetbal geen rustig bezit is geweest. Zonder veel omhaal kan dan ook worden betoogd dat de steward van begin jaren 90 qua aard, inhoud en omvang van het werk niet is te vergelijken met de steward van vandaag de dag. Datzelfde geldt voor de organisatie waarin de werkzaamheden van een steward tegenwoordig zijn ingebed. Van vrijwilligerswerk in de ware zin van het woord verworden tot een, vanuit steeds professioneler geleide organisaties aangestuurde, maar bij de begeleiding van supporters

nauwelijks meer te missen schakel. Bij brief van 1 mei 2002 heeft de toenmalig algemeen directeur van eiseres, de heer Th. [C], de vragen uit de brief van 29 januari 2001 beantwoord, waarbij voor verdere tekst en toelichting wordt verwezen naar mevrouw [D], de huidig algemeen directeur, destijds facilitair manager. Eerst op 20 december 2002 wordt haar in het kader van een telefonische hoorzitting een aantal algemene vragen gesteld over de inzet van stewards. De antwoorden van de heer [C] zoals gerelateerd in zijn brief van 1 mei 2002 refereren niet aan een bepaald tijdvak. Mevrouw [D] maakt de opmerking dat zij pas sinds 2000 in dienst is en dat naar haar weten pas sinds januari 2002 een verzameling afspraken omtrent stewards is gebundeld en aan het papier is toevertrouwd. Het resultaat daarvan is het eerdervermeld Handboek. Zij geeft aan dat er geen oudere gegevens zijn te achterhalen, zo die al voorhanden waren, en voorts verklaart zij dat er geen huishoudelijk reglement was. Zij merkt verder op dat er gaandeweg steeds meer volgens de regels, zoals die uiteindelijk in het Handboek zijn vastgelegd, is gewerkt, maar nu in een vaste structuur. Hiermee spoort de ter zitting door de heer [B] gegeven toelichting. Ook de heer [B] veiligheidscoördinator en als zodanig eindverantwoordelijk voor de inzet van stewards bij de thuiswedstrijden van eiseres, heeft verklaard dat de functie van steward zich langzamerhand heeft ontwikkeld. Voorts heeft hij verklaard dat zowel het Handboek als de verplichte cursussen voor de stewards iets van de laatste jaren is. Beide aspecten zijn vanuit de KNVB in gang gezet. Eiseres zelf heeft een en ander in het Handboek doen vast leggen. Dat zo zijnde moet de rechtbank vast stellen gezien het voorliggende dossier, waarvan dan met name de gedingstukken B-48, B-49, B-58 en B-50 als ook gelet op het verhandelde ter zitting dat de vragen die verweerder tijdens de bezwaarfase aan eiseres heeft voorgelegd slechts in algemene bewoordingen zijn geformuleerd en op geen enkele wijze zijn te relateren aan de periode 1993 tot en met 1997, terwijl de looncontrole van verweerder daar juist op was gericht. De rechtbank is van oordeel dat de beantwoording van deze vragen door de heer [C] en mevrouw [D] van dien aard is, dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de antwoorden ook zonder meer representatief zijn voor de hier in geding zijnde periode 1993 tot en met 1997. Over de aard, inhoud en omvang van de werkzaamheden van de stewards ten tijde als hier in geding, geven deze antwoorden immers geen enkel uitsluitsel. Dat is onmiskenbaar mede te wijten aan de wijze van vraagstelling van verweerder. Daarmee valt voor de rechtbank niet na te gaan of de antwoorden die eiseres heeft gegeven ook zonder meer projecteerbaar zijn op de periode in geding. Dat is niet denkbeeldig, maar zekerheid daaromtrent bestaat niet en daarmee ook moet het doek voor het bestreden besluit vallen. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om, alvorens een beslissing op het bezwaarschrift te nemen, gedegen onderzoek te doen naar de wijze waarop stewards in de periode 1993 tot en met 1997 binnen de organisatie van eiseres werden ingezet en betaald, bijvoorbeeld bij de KNVB te Zeist of ook door de gang van zaken bij soortgelijke betaald voetbalorganisaties onder de loep te nemen. Nu verweerder dat heeft nagelaten is de rechtbank met eiseres van oordeel dat verweerder bij het voorbereiden en het nemen van de beslissing op bezwaar heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeiende verplichting de nodige kennis omtrent de relevante

feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Daarmee is de bestreden beslissing in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb tevens op ondeugdelijke wijze, althans onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Op grond van bovenstaande overwegingen moet het beroep van eiseres voor gegrond worden gehouden en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Gezien de naar het oordeel van de rechtbank onnodig lange periode die verweerder noodzakelijk heeft geacht voor het nemen van de beslissing op het bezwaar, zal de rechtbank tevens gebruik maken van haar bevoegdheid ex artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb en verweerder een termijn opdragen waarbinnen hij (opnieuw) zal dienen te beslissen op het bezwaar. Een termijn van tien weken acht de rechtbank daarvoor toereikend. Bij het nemen van deze beslissing op bezwaar zal verweerder, gezien de aan de rechtbank gerichte brief van 4 februari 2003, tevens zijn licht moeten laten schijnen over de vraag of aanleiding bestaat voor een vergoeding op voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb van de in verband met de behandeling van het bezwaar door eiseres redelijkerwijs gemaakte kosten. De rechtbank acht tot slot termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub a van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake 2 punten met elk een waarde van 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x 322,-- x 1 = 644,--. Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; 2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres binnen tien weken na de datum van verzending van deze uitspraak; 3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van 218,-- wordt vergoed door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen; 4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op 644,-- wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres. Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2004 door mr. Geisel voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. E. van Binnebeke w.g. Geisel

Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden:14 mei 2004 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.