Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola



Vergelijkbare documenten
Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola

Soortenstandaarden Juridisch kader. Versie 1.0, oktober 2014

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Bittervoorn Rhodeus amarus

Flora- en faunascan voor de bouw van een woning aan de Bolenbergweg te Belfeld

Arcus Zuid Projectontwikkeling B.V. B.J.M. Mertens Dorpstraat JX OIRSBEEK

Dienst Landelijk Gebied J.M.H. van Erp Postbus JA LEEUWARDEN. Datum 10 oktober 2014 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

Bijlage 1 Wettelijk kader

Notitie resultaten Aanvullend onderzoek kleine modderkruiper Plangebied: Wetenschappersbuurt, Schiedam

GEMEENTE M!D 7-EM-DELFLAND. 1 MGEKOVilN OP 2 2 NOV Zaaknum:\eí

De Vuurvogel B.V. J. van Lamoen en T. Etaoil Coninckstraat WD AMERSFOORT

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet

Notitie flora en fauna

Tabel 1: Inventarisatieschema onderzoek Waterspitsmuis.

Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer H. van der Meer Postbus HB AMSTERDAM

! " # $! % & '%(#(#%) * +,,, & -, ".,,,,,!

Noordse woelmuis, 2010

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Buro Maerlant. Veldhoven Zandoerleseweg. Notitie Flora- en faunawet. L a n d s c h a p, E c o l o g i e & R u i m t e l i j k e O r d e n i n g

Flora- en fauna-inspectie Gelderdijk 15 te Sevenum (Gemeente Horst aan de Maas) door ir. Hans Hovens, Paul op het Veld en ir. G.

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

Vleermuisonderzoek locatie Merenhoef te Maarssen

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Notitie. 1 Inleiding. Referentienummer Datum Kenmerk PN mei Betreft Roofvogel onderzoek (BMP-R methode)

Aanvullend natuuronderzoek locatie Nieuweweg / Parklaan te Hattem

Kamsalamander Triturus cristatus

Dienst Regelingen Team Natuur. Conny Krutzen Martijn van Opijnen

Aanvullend natuuronderzoek voormalig Zoutdepot Breukelen

Gemeente Heerhugowaard M. Hoosbeek Postbus AJ HEERHUGOWAARD. Datum 22 december 2014 Betreft Beslissing op uw aanvraag Ruimtelijke ingrepen

De noordse woelmuis en de waterspitsmuis langs de Boonervliet en Vlaardingervaart

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Lyaemer Wonen Y.A. Tiemensma Straatweg PZ LEMMER. Datum 7 augustus 2014 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

Briefrapport. aanleiding en methode. SAB Arnhem B.V. datum: 30 januari betreft: Quick scan Flora en Fauna, Bloksteegweg 1

Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw,

Onderzoek flora en fauna

Quickscan flora en fauna. Deltaweg te Helmond

Flora- en fauna-inspectie locatie Heerweg-Berkenstraat te Blitterswijck door: ir. H. Hovens en ir. G. Hovens in opdracht van: Venterra

PROJECTPLAN ONTHEFFING AANSLUITING A9 - HEILOO Provincie Noord-Holland 16 DECEMBER 2016

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

: QuickScan Flora & Fauna Meijelseweg 60a te Beringe, gemeente Peel en Maas

Natuurtoets. Fort Oranje 27. Woerden

Samenvatting quickscan natuurtoets

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet.

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

Stichting Intermaris A. Slot Postbus AN HOORN NH. Datum 9 februari 2017 Betreft Beslissing op aanvraag. Geachte heer Slot,

Notitie inspectie bomen Molenbeek Sittard 2011

Staat van Instandhouding bepalen. & de rol van vrijwilligers

HABITATSCAN DIEPENBROCKLAAN. Broedvogels & vleermuizen

ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Soortenstandaard. Kerkuil Tyto alba

NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van Zuylenlaan 9, Hoevelaken

Uw aanvraag van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet wijs ik af

GarneenteT? Gereg.d^JJJlEUm. Reg.nr. Dienst Regelingen Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Telefoonnummer(s)

Notitie aanvullend onderzoek

Quick-scan Stationlaan Zevenbergen

Ordito Gilze B.V. t.a.v. dhr. C. van Kuijk Postbus ZH GILZE

Quickscan Flora- en faunawet Nieuwematenweg 14 te Reutum

Betreft: Effectbeoordeling vogels, herbestemming Groen Ruige Ruimte te Dussen (P )

Stichting Friese Milieufederatie G. Bergstra Agora CJ LEEUWARDEN. Datum 27 januari 2017 Betreft Beslissing op aanvraag. Geachte heer Bergstra,

Soortenstandaard. Das Meles meles

Project Status Datum. Sloop en nieuwbouw locatie Emmaschool concept 14 januari Auteur Veldonderzoek Projectcode

Waterschap Hollandse Delta S. Houweling Postbus GC RIDDERKERK. Datum Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

Logchies Renovatie en Onderhoud B.V. Postbus AM BEVERWIJK. Datum 19 juli 2016 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

Quickscan natuur Mauritslaan Werkhoven

Quickscan samenvatting Stephensonstraat Harderwijk

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Notitie. Inleiding. Wettelijk kader. Verbodsbepalingen. Voortplantingsplaatsen en andere vaste rust- en verblijfplaatsen

Woonstad Rotterdam Postbus CJ ROTTERDAM. Datum 23 augustus 2016 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen. Geachte heer/mevrouw,

Quickscan Lankhorsterweg 27 Staphorst. John Mulder

Notitie Quickscan flora en fauna

Soortenstandaard. Buizerd Buteo buteo

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek

Kleine modderkruiper Cobitis taenia

Faunaconsult. Flora- en fauna-inspectie locatie Kerkplein 8 te Mesch door: ir. Hans Hovens, Faunaconsult in opdracht van: L.

Memo. nummer rev 00 datum RvR Limburg C.V. L.E.Dinger kopie project projectnummer Quickscan Flora en Fauna Jacob Poelsweg te America

Poelkikker Rana lessonae

Gemeente Utrechtse Heuvelrug R. ter Horst Postbus AE DOORN. Datum 7 december 2015 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

Talis Sietse Jager Postbus AP NIJMEGEN. Datum 9 mei 2017 Betreft Beslissing op aanvraag. Geachte heer Jager,

Kleine modderkruiper Cobitis taenia

Natuurtoets MCS. Planteam Groen, Recreatie en Water

Aanvraag Ontheffing Soortenbescherming

memo vaststelling bestemmingsplan aangaande Flora- en faunawet 'herontwikkeling perceel voormalig gemeentehuis' te 's Heerenberg.

Heikikker Rana arvalis

NATUURTOETS LANGE WEMEN HENGELO VERVOLGONDERZOEK GEMEENTE HENGELO

QUICK SCAN FLORA- EN FAUNAWET VOOR HET PERCEEL KAATSWEG 3 RODERESCH

TOETSING FLORA- EN FAUNAWET VOOR DE BOUW VAN EEN RESTSTOFFEN ENERGIECENTRALE IN HET INDUSTRIEHAVENTERREIN TE HARLINGEN.

Stichting WonenCentraal R.D. Donninger Postbus CA ALPHEN AAN DEN RIJN. Datum 27 april 2017 Betreft Beslissing op aanvraag

Aanvraag. Ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet. Waarom dit formulier? Uw gegevens. In te vullen door Dienst Regelingen.

Boomcontrole vleermuizen boom 61145, Nieuwegracht te Utrecht

Quickscan natuur Eikenlaan Sleeuwijk 27 februari 2013

Buro Maerlant. Groesbeek Cranenburgsestraat. Aanvullende notitie in het kader van de Flora- en faunawet

Gemeente Breda Postbus RH BREDA. Datum 13 januari 2016 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen. Geachte heer Petter,

Transcriptie:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Soortenstandaard Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 Inhoud Inleiding 3 Deel 1 De noordse woelmuis 7 1 Ecologische informatie over de noordse woelmuis 8 1.1 Soortkenmerken 8 1.2 Leefwijze 8 1.3 Voedsel 9 1.4 Beschrijving habitat 10 1.5 Verspreiding 12 1.6 Aantalontwikkelingen 13 1.7 Voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen 14 1.8 Functionele leefomgeving 14 1.9 Populatiegrootte en dispersie 15 Deel 2 Regels, ecologisch onderzoek en maatregelen 17 2 Welke regels zijn er voor de bescherming van de soort 18 2.1 Wettelijke bescherming 18 2.2 Toepassing verbodsbepalingen Flora- en faunawet 18 2.3 Hoe voorkomt u een overtreding? 21 2.4 Beoordelingskader 21 3 Ecologisch onderzoek uitvoeren 22 3.1 Stap 1 - Onderzoek de aan- of afwezigheid 22 3.2 Stap 2 - Bepaal aantasting functionaliteit voortplantingsplaats en/of vaste rust- of verblijfplaats 25 3.3 Stap 3 Bepaal effect op gunstige staat van instandhouding 26 3.4 Stap 4 - Onderzoek welke maatregelen nodig zijn 27 3.5 Stap 5 - Onderzoek alternatieven 33 3.6 Stap 6 - Bepaal en onderbouw wettelijk belang 34 4 Beschermingsmaatregelen per activiteit 35 4.1 Toelichting beschermingsmaatregelen activiteiten 35 4.2 Ruimtelijke activiteiten die leiden tot de vernietiging van habitat 38 4.3 Ruimtelijke activiteiten die leiden tot aantasting van de habitat 41 5 Bronnen en begrippen 45 5.1 Bronnen 45 5.2 Begrippen 45 5.3 Totstandkoming publicatie 47 Colofon 48 Pagina 2 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Inleiding Samenvatting De Flora- en faunawet zorgt voor een wettelijke bescherming van (bedreigde) plant- en diersoorten. Het is bijvoorbeeld verboden om individuen van deze beschermde soorten te doden of te verplaatsen of om hun voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen te verstoren of te vernielen. Maar er zijn uitzonderingen mogelijk: de overheid kan besluiten om onder voorwaarden een ontheffing te verlenen. Bij beschermde planten en dieren geldt het Nee, tenzij -principe. Voor een aantal beschermde soorten is een soortenstandaard ontwikkeld. Hierin kunt u snel en overzichtelijk terugvinden wat onder welke voorwaarden mag en hoe u een ontheffing kunt aanvragen. Aanleiding Met het oog op het grote aantal (ruimtelijke) activiteiten in Nederland moet frequent bepaald worden wanneer en onder welke voorwaarden ontheffingen kunnen worden verleend (art. 75c FF wet). Met ontheffing wordt ook een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) in het kader van een omgevingsvergunning bedoeld. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beoordeelt, op basis van de ecologische adviezen van Dienst Landelijk Gebied, of een ontheffing kan worden verstrekt. Dit betekent dat zij beoordelen of, hoe en onder welke voorwaarden een ontheffing wordt verleend ( invulling van tenzij ). Er is behoefte aan toegankelijke informatie of er ontheffing mogelijk is, hoe een ontheffing aan te vragen, maar vooral ook aan informatie over welke voorwaarden er gekoppeld worden aan de ontheffing. Immers: als dat laatste bekend is, kan in een vroeg stadium al rekening met de beschermde soort gehouden worden. Deze informatie is in soortenstandaarden te vinden. Soortenstandaarden Voor de bedreigde plant- en diersoorten waarvoor vaak een ontheffing wordt aangevraagd, zijn soortenstandaarden opgesteld. Deze soortenstandaarden bevatten een aantal kenmerkende ecologische aspecten van de betrokken soort, en een set basis- of standaardmaatregelen die een initiatiefnemer die een ruimtelijke ingreep overweegt waarbij een beschermde soort is betrokken, kan of moet nemen. Bij deze maatregelen staat grotendeels vast dat ze effectief zijn, maar waar dit nog niet onomwonden is vastgesteld, wordt dit vermeld. Afwijkingen van die basisset maatregelen zijn alleen mogelijk als de lokale situatie of populatie dat vereist. Dan zijn er dus maatwerkmaatregelen noodzakelijk. De ecologische informatie per soort en bijbehorende set basismaatregelen is samengevoegd in een document dat we soortenstandaard noemen. Pagina 3 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 Gebruik Een soortenstandaard bevat algemene maatregelen die in normale gevallen een positief effect hebben op de instandhouding van de bedreigde soort of individuen. In de lokale situatie zal altijd het effect van de ruimtelijke ingreep op de betrokken beschermde plant- of diersoort moeten worden beoordeeld om te zien of met de genoemde algemene maatregelen een overtreding van de wet kan worden voorkomen. Een deskundige op het gebied van de soort en situatie moet dit bepalen. Als er, ondanks het treffen van de in de soortenstandaarden genoemde maatregelen, mogelijk toch verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden, dan blijft een ontheffing nodig. En moet er een ontheffingsaanvraag worden ingediend bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. In bijzondere situaties zullen ook aanvullende, mogelijk zelfs geheel andere maatregelen, noodzakelijk zijn. Kortom: de soortenstandaard geeft de basismaatregelen en kenmerken per soort duidelijk weer, maar er kunnen geen rechten aan ontleend worden in concrete situaties. Voor wie bedoeld Deze soortenstandaarden zijn voor iedereen die betrokken is bij ruimtelijke ingrepen die invloed kunnen hebben op beschermde plant- of diersoorten. Om te bepalen welke maatregelen moeten worden getroffen om de bedreigde soorten zo veel mogelijk in stand te laten, zal vaak een deskundige moeten worden geraadpleegd. De soortenstandaarden zullen vooral deze deskundigen maatregelen aanreiken. Reacties Bij het ontwikkelen van de soortenstandaarden, gecoördineerd vanuit Dienst Landelijk Gebied, is gebruik gemaakt van de expertise van verschillende ecologische en juridische deskundigen. Daarbij zijn ook de betrokken particuliere gegevensorganisaties (soortorganisaties) geconsulteerd. Ondanks de zorgvuldige wijze waarop de soortenstandaarden zijn samengesteld, zullen in de praktijk toch nieuwe situaties of technische oplossingen worden aangereikt. We willen de lessen uit het feitelijk gebruik opnemen in een volgende versie van de soortenstandaard. Heeft u aanvullingen? Laat het ons weten via het contactformulier op mijn.rvo.nl. Meer informatie Meer informatie over wet- en regelgeving, over hoe u ontheffing aanvraagt, soortenstandaarden en onderzoek vindt u op mijn.rvo.nl. U kunt ook bellen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op het telefoonnummer 088 042 42 42. Pagina 4 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Pagina 5 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 Pagina 6 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Deel 1 De noordse woelmuis Pagina 7 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 1 Ecologische informatie over de noordse woelmuis 1.1 Soortkenmerken De noordse woelmuis (figuur 1) is een grote woelmuis met een brede kop en een relatief lange staart. Meestal heeft de noordse woelmuis een donkerbruine rugvacht en een lichte buikvacht, maar ook lichtere exemplaren komen voor. De vacht is lang en glanzend. De oren vallen nauwelijks op. De kop-romp lengte is tot 16 centimeter en de staart tot 7,5 centimeter. De vrij grote, donkergekleurde achtervoeten hebben contrasterende witte nageltjes. Met een gewicht tot 60 gram is het een relatief zware soort. De noordse woelmuis lijkt sterk op de aardmuis en veldmuis; met name de subadulten zijn ook voor deskundigen nog moeilijk uit elkaar te houden. Figuur 1: Noordse woelmuis (foto: R.M. Koelman). 1.2 Leefwijze De noordse woelmuis is de enige endemische soort van Nederland: alleen in Nederland komt deze ondersoort van de noordse woelmuis voor. Het is een soort die erg gevoelig is voor concurrentie met onder andere aardmuis en veldmuis. Noordse woelmuizen hebben een solitaire leefwijze. Tijdens de voortplantingsperiode leven mannetjes territoriaal, zij het dat territoria elkaar kunnen overlappen. Het leefgebied van een mannetje is dan gemiddeld 2000 m 2 (circa 50 x 50 meter), dat van vrouwtjes 500 (circa 20 x 20 meter) vierkante meter. Het leefgebied van een mannetje kan dat van meerdere vrouwtjes overlappen. Pagina 8 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Ze maken gangen onder de grond met nest- en voorraadkamers. In gebieden met een lage grondwaterstand worden daarbij aardhoopjes (kleine molshopen ) gevormd, in vochtige en natte gebieden bevinden zich de nesten in de vegetatie. De holletjes hebben een diameter van 4 à 5 centimeter, de aardhopen 10 tot 20 centimeter. De holen staan onderling met paadjes in verbinding met elkaar. In de winter wordt in ondiepe holen voedsel in de vorm van korte stukjes stengel van kruiden en grassen bewaard. Het nest bevindt zich bij voorkeur onder hooi- of rietstapels. Een nest heeft twee toegangen. De periode van voortplanting loopt van april tot oktober. Het is een snelle voortplanter: het vrouwtje krijgt 3 tot 4 worpen in die periode, met gemiddeld 3 tot 7 jongen. De draagtijd is ongeveer 21 dagen. Tussen de worpen zit circa 29 dagen. Noordse woelmuizen worden doorgaans niet ouder dan 18 maanden. Gedurende de wintermaanden, als het natter wordt, zoekt de noordse woelmuis de drogere delen in een leefgebied op. Omdat er in de winterperiode weinig inventarisatieonderzoek plaatsvindt is eigenlijk weinig bekend over waar hij zich in de winter bevindt. In gebieden met een beperktere oppervlakte aan droge delen zullen de dieren in relatief hoge dichtheden aanwezig zijn op die drogere plekken. Van daaruit worden in de loop van het voorjaar dan de weer geschikter wordende delen bewoond. De eerste reproductie kan al plaatsvinden in de winterhabitat, de reproductie op nieuw bezette plekken komt pas later op gang. De afstand tussen winterhabitat en zomerhabitat is doorgaans enkele tientallen meters, maar kan tot 200 meter zijn. Hij kan goed zwemmen. Daardoor kan hij ook eilandjes in breed water bereiken die voor andere woelmuissoorten niet bereikbaar zijn. Afstanden tot 1500 meter zijn bekend. Over land zijn afstanden tot 3200 meter bekend. Per dag wordt maximaal 800 meter afgelegd. Als klein dier heeft hij om in leven te blijven om de twee uur voedsel nodig. Dit betekent dat hij zowel overdag als s nachts actief is. De noordse woelmuis wordt gepredeerd door onder andere uilen, roofvogels, reigerachtigen, vossen en marterachtigen. 1.3 Voedsel De noordse woelmuis is een vegetariër en eet allerlei delen van planten: de groene delen van riet, biezen, zeggen en grassen maar ook wortels en zaden als die voorhanden zijn of schors. Het voedsel wordt vaak meegenomen onder de grond om daar opgegeten te kunnen worden. Pagina 9 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 1.4 Beschrijving habitat De habitat van de noordse woelmuis verschilt per regio waar hij voorkomt sterk. De noordse woelmuis is een soort die in veel verschillende biotopen kan leven. Belangrijk is dat er het gehele jaar door voldoende voedsel en dekking aanwezig is. Er moet variatie in de vegetatie aanwezig zijn zoals diverse kruiden, overgangszones tussen land en water met riet, aanwezigheid van bepaalde soorten zeggen en in natte gebieden moeten drogere delen aanwezig zijn (figuur 2). Ze mijden door struiken en bomen gedomineerde begroeiingen. Onder zure omstandigheden worden lagere dichtheden aangetroffen dan in gebufferde situaties. Figuur 2: Biotoop van noordse woelmuis in laagveengebied (bron en copyright bij Zoogdiervereniging). De noordse woelmuis is erg gevoelig voor concurrentie met andere woelmuizen. Met name de concurrentie met veldmuizen en aardmuizen is bekend (figuur 3). In niet optimaal habitat is concurrentie met andere woelmuissoorten niet uitgesloten. Omdat de soort een lagere omgevingstemperatuur verdraagt dan de andere woelmuissoorten is de noordse woelmuis beter in staat om in natte vegetatietypen te overleven. In welk vegetatietype de noordse woelmuis zich bevindt is daarom afhankelijk van de aanwezigheid van één of meer van de andere concurrerende woelmuissoorten. In gebieden waar de andere woelmuissoorten ontbreken stelt de noordse woelmuis weinig eisen aan de habitat, zo lang er maar voldoende dekking en voedsel aanwezig is en geen door houtige gewassen gedomineerde begroeiingen. In geïsoleerde gebieden, zoals eilanden omgeven door breed water, zal hij zich kunnen handhaven zo lang de andere soorten er niet zijn. Pagina 10 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Wanneer de andere woelmuissoorten wel aanwezig zijn, is het vooral een bewoner van de meer vochtige tot natte gebieden met veel dynamiek in de waterstand en in beheer. Daar leeft hij in allerlei vegetaties met vooral grasachtige planten zoals in rietlanden, in boezem- en oeverlanden van meren en wateren in het deltagebied, en in drassige, extensief gebruikte hooi- en weilanden. In gebieden met onvoldoende dynamiek (in waterstanden, in beheer) is de kans op verdringing door de andere soorten groot. Daarbij zal hij in kleine, versnipperd gelegen biotopen eerder verdwijnen dan in de grotere aaneengesloten delen. Zo zal in gebieden waar de aardmuis aanwezig is de noordse woelmuis worden verdrongen uit de drogere delen naar de nattere delen met hoge waterstanden in de winter, plaatsen die onder invloed staan van getijde werking en plekken waar rietland aanwezig is dat twee of drie jaar niet gemaaid is. Daar waar de veldmuis aanwezig is komt de noordse woelmuis niet voor in graslanden. Figuur 3: Schematische weergave van het mogelijke voorkomen van de noordse woelmuis, aardmuis en veldmuis in diverse vegetatietypen. De breedte van de zones kan variëren van een meter tot honderden meters (hele percelen) 1= gebieden waar veldmuis en aardmuis afwezig zijn, 2 = gebieden waar ook de veldmuis aanwezig is, 3 = gebieden waar zowel ook de aardmuis als de veldmuis aanwezig zijn (Tekening uit La Haye et al, 2001). In een gebied waar natuurlijke waterdynamiek ontbreekt, zijn voedsel en de structuur van de vegetatie onafhankelijk van de beheervorm (beweiding, maaien, riet snijden) mogelijk bepalend voor de dichtheid van noordse woelmuizen. Wanneer op minimaal de helft van een perceel vegetatie hoger dan 25 centimeter aanwezig is, komen er duidelijk meer noordse woelmuizen voor dan op een perceel waar dit niet het geval is; geen beheer leidt uiteindelijk tot het verdwijnen van de noordse woelmuis door onder andere toename van houtige opslag. Pagina 11 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 1.5 Verspreiding De ondersoort Microtus oeconomus arenicola, een relictpopulatie van de noordse woelmuis komt alleen voor in Nederland. Het is het enige endemisch voorkomende zoogdier in Nederland. Andere relictpopulaties zijn wel bekend in grote delen van Eurazië. De verspreiding in Nederland is momenteel beperkt tot een vijftal gebieden waar min of meer gescheiden metapopulaties voorkomen (figuur 5): Texel, de laagveengebieden in Noord-Holland boven het Noordzeekanaal, de Zuid-Hollandse en Zeeuwse delta, het Friese merengebied, inclusief de Friese IJsselmeerkust, het Hollandse en Utrechtse laagveengebied. In de laatste twee gebieden zijn de populaties sterk versnipperd. Tussen de populaties in de verschillende regio s bestaan genetische verschillen. Figuur 4: Verspreiding van de noordse woelmuis vanaf 2005 (bron: Zoogdiervereniging). Grijze gebieden = 10 x 10 kilometerhokken waarin zich potentieel geschikt habitat bevindt; groene vierkantjes = 1x 1 kilometerhok waarin noordse woelmuis in de periode 2005 2011 is aangetroffen; bruine blokjes = 1x1 kilometerhok waarin noordse woelmuis niet aangetroffen werd, maar wel naar gezocht is ( nulwaarnemingen ). Pagina 12 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Bovenstaande kaart geeft een indicatie van de mogelijke aanwezigheid van noordse woelmuizen in een bepaald gebied. Het schaalniveau en de waarnemingsperiode waarop de kaart gebaseerd is, laten niet toe om op basis van deze kaart aan- of afwezigheid van noordse woelmuizen in een concreet gebied aan te tonen (zie 3.1). 1.6 Aantalontwikkelingen Door hun snelle voortplanting kunnen leefgebieden van noordse woelmuizen snel overbevolkt raken. Een deel van de dieren gaat dan zwerven, zowel over land als door het water, waarbij afstanden tot meer dan drie kilometer afgelegd kunnen worden. Onder andere afhankelijk van het voedselaanbod kunnen jaarlijks grote wisselingen in aantallen optreden. Toch is er sprake van een sterke achteruitgang (figuur 6). Sinds 1946 bedraagt de achteruitgang naar schatting 25 50%. De afgelopen 30 jaar is de verspreiding van de noordse woelmuis nog steeds achteruit gegaan. Enerzijds neemt het optimale habitat af door verdroging en het verdwijnen van drassig grasland en rietland en door intensivering van de landbouw (afname in dynamiek in peilbeheer, verzuring). Anderzijds heeft de soort veel last van de concurrentie van de aardmuis en de veldmuis, met name in minder geschikt leefgebied en wordt de soort verdrongen als deze ook aanwezig zijn in hetzelfde gebied. Ook door veranderend beheer in natuurgebieden, bijvoorbeeld niets doen beheer of verschralingsbeheer, neemt de soort af. Er zijn onvoldoende data beschikbaar om uitspraken over de trend in de dichtheden te doen. In de regio s Texel, Friesland, Noord-Holland en delta neemt de populatiegrootte nog steeds af. Onduidelijk is of dat ook voor andere leefgebieden in het laagveengebied geldt. Door de isolatie is de soort kwetsbaar en is de kans op uitsterven groot. Figuur 5: Ontwikkeling in het aantal uurhokken waar de noordse woelmuis aanwezig is (bron LNV/ Compendium voor de Leefomgeving). Pagina 13 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 1.7 Voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen In de uitvoeringspraktijk van de Flora- en faunawet moet bij de noordse woelmuis het leefgebied waar de soort is aangetroffen gezien worden als zowel voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en functionele leefomgeving (zie 1.8). De noordse woelmuis kent twee typen voortplantingsplaatsen of vaste rusten verblijfplaatsen: Voortplantingplaatsen / zomerverblijfplaatsen Het eerste type betreft de zomerverblijfplaatsen die gebruikt worden van maart tot en met november. Ze kunnen tevens als voortplantingsplaats gebruikt worden, dit in de periode april tot en met september. Dit type verblijfplaatsen bevindt zich veelal in de wat nattere delen van het leefgebied van de noordse woelmuis, maar wel buiten bereik van het water. Winterverblijfplaatsen Het tweede type betreft de winterverblijfplaatsen. Die bevinden zich veelal in de wat drogere delen van het leefgebied. Ze zijn in gebruik van november tot en met maart. Winterverblijfplaatsen kunnen jaarrond in gebruik zijn, dus ze kunnen ook in gebruik zijn als voortplantingsplaats. De zomer- en winterverblijfplaats van een noordse woelmuis liggen op een afstand van maximaal enkele honderden meters uiteen van elkaar. Vaak bevinden de noordse woelmuizen zich in de winterperiode op een relatief kleine oppervlakte met drogere delen binnen een groter gebied, waardoor deze plekken als een soort van refugium fungeren. 1.8 Functionele leefomgeving De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats en van een vaste rust- of verblijfplaats is de omgeving van die plaatsen die nodig is om ze als zodanig te laten functioneren. Een voortplantingsplaats bijvoorbeeld kan alleen dan succesvol functioneren als zodanig, wanneer er voldoende habitat van voldoende kwaliteit aanwezig is om jongen groot te brengen. De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats moet bij de noordse woelmuis gezien worden als het territorium van een exemplaar: voor mannetjes circa 2.000 m 2 en voor vrouwtjes circa 500 m 2 geschikt habitat. Pagina 14 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ 1.9 Populatiegrootte en dispersie Noordse woelmuizen leven in de vorm van een netwerkpopulatie. Een geïsoleerde levensvatbare populatie (MVP = Minimum Viable Population) noordse woelmuizen moet uit minimaal circa 150 voortplantende vrouwtjes bestaan. Een kernpopulatie of sleutelpopulatie moet eveneens uit minimaal circa 150 voortplantende vrouwtjes bestaan, maar voor een duurzame instandhouding moet deze sleutelpopulatie levend in een sleutelgebied in verbinding staan met andere populaties, waardoor aanvulling en uitwisseling van noordse woelmuizen mogelijk is. Deze deelpopulaties als geheel moeten uit minimaal 150 voortplantende vrouwtjes bestaan. Wanneer er geen kern- of sleutelpopulatie aanwezig is in een gebied moeten er minimaal 240 voortplantende vrouwtjes aanwezig zijn om de populatie duurzaam in stand te houden. De benodigde oppervlakte voor een duurzame populatie is dus behalve van de kwaliteit van het gebied ook afhankelijk van hoe de populatie zich in het landschap bevindt (figuur 7). Figuur 6: Schematische voorbeelden van het benodigd oppervlak aan leefgebied voor een duurzaam voorkomen afhankelijk van het type netwerk dat aanwezig is (bron: Oostenbrugge et al). Pagina 15 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 In de praktijk wordt er bij noordse woelmuizen om de grootte van een populatie te bepalen niet naar aantallen aanwezige (voortplantende vrouwelijke) exemplaren gekeken, maar naar de grootte van gebieden, hun onderlinge ligging en de kwaliteit van de gebieden. Gebieden met minimaal 7,5 hectare optimaal habitat lijken een duurzame populatie van de soort te kunnen herbergen. In de meeste regio s bestaat het leefgebied echter uit een netwerk van kleinere en grotere gebieden van optimale of minder optimale kwaliteit waarin deelpopulaties voorkomen. Het duurzaam voortbestaan van deze (kleine) populaties hangt onder andere samen met de mogelijkheid van uitwisseling tussen de populaties. Voor een populatie die zich duurzaam in stand kan houden is in een versnipperde situatie in totaal minimaal een 50 hectare nodig, waarbij de maximaal overbrugbare afstand over land circa 3 kilometer is en over water circa 1,5 kilometer. Hierbij mogen geen barrières aanwezig zijn in de vorm van grondgebruik (bijvoorbeeld akkers, bebouwing, bos) of vegetaties die afwijken van het optimale habitat ter plekke. Tevens vormen steile (bijvoorbeeld beschoeide) oevers en vierbaanswegen een onoverbrugbare barrière. Wanneer de populatie aan noordse woelmuizen in een gebied groot genoeg is en er sprake is van voldoende oppervlakte aan optimaal habitat, hoeft de aanwezigheid van aardmuizen of veldmuizen nog niet tot gevolg te hebben dat de noordse woelmuis zal verdwijnen. De noordse woelmuis zal snel verdwijnen in geval de habitat niet optimaal is voor de noordse woelmuis en wel geschikt is voor één van de andere woelmuissoorten. Pagina 16 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Deel 2 Regels, ecologisch onderzoek en maatregelen Pagina 17 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 2 Welke regels zijn er voor de bescherming van de soort 2.1 Wettelijke bescherming De noordse woelmuis is een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a, van de Flora- en faunawet en is ook opgenomen in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn, dier- en plantensoorten van communautair belang die strikt moeten worden beschermd. In de dagelijkse praktijk betekent dit dat hij vermeld staat in de zogenaamde Tabel 3. Bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen voor deze soort geldt de uitgebreide toets. Hij wordt ook benoemd in Bijlage II van de Conventie van Bern. De noordse woelmuis staat als kwetsbaar vermeld op de Rode Lijst van Nederlandse Zoogdieren (2009). De noordse woelmuis in Nederland wordt beschouwd als een eigen ondersoort (Microtus oeconomus arenicola). In het licht van de Habitatrichtlijn (vermelding op bijlage II) wordt deze endemische ondersoort van de noordse woelmuis beschouwd als een prioritaire soort, hetgeen betekent dat er voor deze soort speciale beschermingszones moeten worden aangewezen. De gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis in Nederland wordt beschouwd als zeer ongunstig. De landelijke instandhoudingsdoelstelling luidt: uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding van de populatie. In de Flora- en faunawet staan verbodsbepalingen. Het is verboden: de noordse woelmuis te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), de noordse woelmuis opzettelijk te verontrusten (artikel 10), voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te beschadigen, te vernielen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11), noordse woelmuizen te vervoeren of onder zich te hebben (artikel 13). 2.2 Toepassing verbodsbepalingen Flora- en faunawet Wanneer wordt welk verbod overtreden? De toepassing van de verboden uit de Flora- en faunawet staat hieronder per verbod vermeld. Artikel 11 van de Flora- en faunawet is het meest relevant bij beheer, onderhoud, gebruik en ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Een ontheffing voor een van de andere hieronder genoemde artikelen wordt altijd in relatie tot artikel 11 bekeken. In de regel wordt er bij de noordse woelmuis geen ontheffing verleend voor artikel 9 en 13: wegvangen en verplaatsen is een laatste redmiddel en moet zoveel als mogelijk voorkomen worden. Pagina 18 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Artikel 9 Het is verboden noordse woelmuizen te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Uitleg Voor het doden van noordse woelmuizen wordt doorgaans geen ontheffing verleend; wordt er gehandeld overeenkomstig de zorgplicht dan kan het doden van noordse woelmuizen voorkomen worden. Het wegvangen en vervolgens direct naar geschikt of optimaal habitat in de directe omgeving van het plangebied verplaatsen van noordse woelmuizen is niet zinvol omdat de dieren direct weer terug zullen keren naar het oorspronkelijke gebied voor zover ze niet al overleden zijn door de stress van het vangen. Voor vangen, en vervolgens verplaatsen naar een verder weg gelegen gebied met optimaal habitat, is het aanvragen van een ontheffing voor artikel 9 noodzakelijk. Artikel 10 Het is verboden noordse woelmuizen opzettelijk te verontrusten. Uitleg Indien er gehandeld wordt overeenkomstig de zorgplicht genoemd in artikel 2 van de Flora- en faunawet is er geen sprake van opzettelijk verontrusten. Pagina 19 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 Artikel 11 Het is verboden voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te beschadigen, te vernielen, weg te nemen of te verstoren. Uitleg Strikt genomen is de voortplantingsplaats van de noordse woelmuis het holletje of nest waarin de jongen worden geboren en waar ze vervolgens groot gebracht worden. Vaste rust- en verblijfplaatsen van de noordse woelmuis zijn de holletjes of nesten die gebruikt worden als winterverblijfplaatsen. In de context van artikel 11 van de Flora- en faunawet moet onder de voortplantingsplaats en vaste rust- en verblijfplaats ook de functionele leefomgeving van die plekken worden begrepen, voor zover het functioneren van die plekken als zodanig daarvan afhankelijk is. Alle activiteiten die het voortplantingssucces negatief beïnvloeden of teniet doen leiden tot een overtreding van artikel 11. Daar in de praktijk de voortplantingsplaatsen en de vaste rust- en verblijfplaatsen en het bijbehorende functionele leefgebied niet afzonderlijk zijn te benoemen, wordt het gebied waar de noordse woelmuis is aangetroffen beschouwd als vallend onder de verbodsbepalingen van dit artikel. Overtreding van dit artikel is dan ook aan de orde wanneer het gebied waarin de noordse woelmuis is aangetroffen vernietigd of aangetast wordt of wanneer de kwaliteit daarvan voor de noordse woelmuis verslechtert, waardoor dit niet meer de functie van voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats kan vervullen. Artikel 13 Het is verboden noordse woelmuizen te vervoeren of onder zich te hebben. Uitleg Het wegvangen en vervolgens direct naar geschikt of optimaal habitat in de directe omgeving van het plangebied verplaatsen van noordse woelmuizen is niet zinvol omdat de dieren weer terug zullen keren naar het oorspronkelijke gebied en omdat dat gebied vaak al door noordse woelmuizen bewoond zal zijn. Voor het vervoeren van eerder gevangen noordse woelmuis naar een verder weg gelegen nieuw gerealiseerd leefgebied met optimaal habitat, is het aanvragen van een ontheffing voor artikel 13 noodzakelijk. Pagina 20 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ 2.3 Hoe voorkomt u een overtreding? In veel situaties kan door het vooraf treffen van aanvullende maatregelen een overtreding worden voorkomen en is een ontheffing niet nodig. De vooraf te treffen maatregelen moeten van dien aard zijn dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen behouden blijft. Hierbij moet het hele leefgebied waar de noordse woelmuis is aangetroffen betrokken worden. Essentieel is dat de getroffen aanvullende maatregelen moeten functioneren, of met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zullen functioneren, voordat het oorspronkelijke onderdeel van het leefgebied wordt aangetast. Ook moet er voldoende invulling aan de zorgplicht worden gegeven. Ter verificatie of de getroffen aanvullende maatregelen voldoende zijn om een overtreding te voorkomen kan een ontheffing worden aangevraagd: indien er geen sprake is van een overtreding zal het verzoek voor ontheffing worden afgewezen. 2.3.1 Gedragscode Er kan vrijstelling gelden wanneer er aantoonbaar gewerkt wordt volgens de voorwaarden zoals vermeld in een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode. Voor de noordse woelmuis is dat het geval voor de artikelen 9 en 11 van de Flora- en faunawet, wanneer de activiteiten uitgevoerd worden vanwege bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik in land- en bosbouw. Voor activiteiten die uitgevoerd worden vanwege ruimtelijke inrichting of ontwikkeling geldt nooit een vrijstelling en moet bij overtreding van een verbodsartikel altijd een ontheffing of een omgevingsvergunning met een verklaring van geen bedenkingen in het bezit zijn. 2.4 Beoordelingskader Als een ontheffing van verbodsbepalingen voor de noordse woelmuis nodig is, geldt bij de beoordeling de uitgebreide toets. De aanvraag wordt beoordeeld op de onderstaande onderdelen: In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantingsplaats en rust- en / of verblijfplaats (ofwel de habitat waar de noordse woelmuis aanwezig is) aangetast door de voorgenomen activiteiten,waarbij men de verbodsbepalingen moet overtreden? Welk wettelijk belang is er? Er moet, omdat de noordse woelmuis aangemerkt is als prioritaire soort, één van de volgende belangen gelden: bescherming van flora en fauna (b), volksgezondheid of openbare veiligheid (d), dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten (e). Is er een andere bevredigende oplossing (alternatievenafweging) ten aanzien van: de locatie de inrichting op de locatie de wijze van uitvoering van de werkzaamheden Komt de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie niet in gevaar? Pagina 21 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 3 Ecologisch onderzoek uitvoeren Het ecologisch onderzoek moet onderbouwd antwoord geven op de volgende vragen: Is de noordse woelmuis aanwezig in of nabij het plangebied waar de activiteit of werkzaamheden plaats gaan vinden? Welke functie(s) heeft dat gebied voor de noordse woelmuis? Wat is de omvang en gunstige staat van instandhouding van de bij de ingreep betrokken populatie van de noordse woelmuis? Blijft de functionaliteit van de voortplantingsplaatsen en vaste rust- of verblijfplaatsen behouden? Welke eigenschappen van het gebied moeten gemitigeerd of gecompenseerd worden? Hoe groot wordt het succes van de te nemen maatregelen ingeschat? Welke maatregelen moeten getroffen worden om aan de zorgplicht te voldoen? Zijn er voor de noordse woelmuis meer bevredigende oplossingen mogelijk ( alternatieven )? Welk wettelijk belang geldt er voor de uitvoering van de werkzaamheden? Welke maatregelen worden er getroffen om zorgvuldig handelen ten aanzien van de noordse woelmuis te garanderen? 3.1 Stap 1 - Onderzoek de aan- of afwezigheid Een ontheffing of een positieve afwijzing kan alleen worden afgegeven wanneer het zeer aannemelijk is dat de aangevraagde soort daadwerkelijk aanwezig is op of nabij de locatie waar een ingreep plaatsvindt, en een voortplantingsplaats of een andere vaste rust- en verblijfplaats in het geding is. Het onderzoek moet worden uitgevoerd door een deskundige met aantoonbare ervaring op het gebied van inventariseren van noordse woelmuizen. Met name de subadulten van de noordse woelmuis zijn vaak lastig te onderscheiden van andere woelmuissoorten. Per regio is het optimale habitat van de noordse woelmuis verschillend en jaarlijks kunnen aantallen noordse woelmuizen sterk fluctueren. Dit vereist ook meer dan een gemiddelde kennis van en ervaring met noordse woelmuizen. Aanwezigheid van noordse woelmuizen kan het beste worden vastgesteld door het vangen van exemplaren door middel van het plaatsen van inloopvallen ofwel live-traps (figuur 8) zoals bijvoorbeeld Longworth inloopvallen, in potentieel geschikte terreinen. Wat potentieel geschikt terrein is verschilt per regio. De periode augustus tot november is hiervoor het meest geschikt, omdat de populatiedichtheden en daarmee de vangstkans dan het grootst zijn. De vallen moeten onder de vegetatie op plekken met voldoende dekking worden geplaatst. Een vangplek bestaat uit 20 vallen, welke paarsgewijze op onderlinge afstand van ongeveer 10 meter uit elkaar geplaatst worden. Gedurende 2 nachten worden de vallen zowel s ochtends als `s avonds één maal bemonsterd. Voorafgaand hieraan moeten de vallen 2 4 nachten ongebruikt neer gezet worden om de dieren te laten wennen. Pagina 22 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Figuur 7: Noordse woelmuis in live-trap (bron: Zoogdiervereniging.nl; foto Rob Koelman). Aanvullend kan door onderzoek aan braakballen van uilen, met name van de kerkuil, een indicatie worden gekregen dat de soort mogelijk voorkomt. Indien in de braakballen schedelresten van de noordse woelmuis worden aangetroffen kan meestal worden aangenomen dat de noordse woelmuis aanwezig is binnen het voedselzoekgebied van de uil. Het blijft dan onbekend waar in het leefgebied van de uil de noordse woelmuis leeft. Afwezigheid is op deze wijze niet aan te tonen. Ook de aanwezigheid van grote muizenkeutels kan een indicatie zijn dat in het gebied noordse woelmuizen of aardmuizen aanwezig zijn. Door vervolgens de vallen op deze plekken te plaatsen kan de vangstkans vergroot worden en uitsluitsel worden verkregen of de noordse woelmuis (ook) aanwezig is. Het is vrijwel onmogelijk om aan de hand van pootafdrukken of knaagsporen de aanwezigheid van noordse woelmuizen aan te tonen. De kans is groot dat in een potentieel geschikt gebied geen noordse woelmuizen aanwezig zijn, als in de geschikte periode (augustus tot en met oktober) na 4 controles van vallen, die in raaien van 20 stuks geplaatst werden in potentieel geschikt biotoop, geen noordse woelmuizen zijn aangetroffen. Buiten de genoemde periode kan ook gevangen worden, maar zeker in (delen van) gebieden of jaren met kleine aantallen noordse woelmuizen is er dan een te grote kans op het niet vangen van dieren, terwijl die er wel zijn, zodat ten onrechte wordt aangenomen dat er geen noordse woelmuizen aanwezig zijn. Pagina 23 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 Het niet aantreffen van de noordse woelmuis geeft geen garantie voor het volledig afwezig zijn van de soort in volgende seizoenen. Populatiedichtheden kunnen van jaar tot jaar flink verschillen. Ook het aantal gevangen dieren bij inventarisaties binnen een jaar kunnen aanzienlijk verschillen: zo worden in september meer dieren gevangen (inclusief jongen!) dan in augustus. Aantonen aanwezigheid noordse woelmuis met behulp van inloopvallen Verkrijgen indicatie aanwezigheid noordse woelmuis met behulp van braakballen (kerk)uilen Januari - juli augustus september Oktober November - december Optimale periode Geschikte periode Ongeschikte periode Gebruik maken van bestaande gegevens Onderzoeksgegevens mogen maximaal circa 3 jaar oud zijn in gebieden waar weinig of geen ruimtelijke of kwalitatieve veranderingen zijn opgetreden in de afgelopen drie jaar. In gebieden waar dit niet voor geldt, moeten de gegevens recenter zijn. Een aanvullend actualiserend veldbezoek is altijd nodig. Let er bij gebruik van bestaande gegevens, zoals beschikbare inventarisaties, Nationale Database Flora Fauna (NDFF) en waarneming.nl er op of deze van voldoende kwaliteit zijn om toe te kunnen passen bij de onderbouwing van de aanvraag voor een ontheffing of voor het aantonen van de afwezigheid van de soort. Voor kleine projecten kan de combinatie van het bepalen of het gebied in principe geschikt is en de recente aanwezigheid van voorkomen is aangetoond (bijvoorbeeld gegevens via de NDFF), voldoende zijn. Pagina 24 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ 3.2 Stap 2 - Bepaal aantasting functionaliteit voortplantingsplaats en/of vaste rust- of verblijfplaats De verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet worden enkel overtreden wanneer de door dit artikel beschermde voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen hun specifieke functie niet meer naar behoren kunnen vervullen. De functionaliteit van de beschermde voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen gaat door het uitvoeren van de werkzaamheden achteruit of wordt (volledig) aangetast. De voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats kan hierdoor niet meer dezelfde functie aan de beschermde dier- of plantensoort bieden als voorheen. Op geen enkel moment, ook niet tijdelijk, mag er een achteruitgang van de functionaliteit van een voortplantingsplaats en/of van een vaste rust- en verblijfplaats optreden. De functionaliteit van de voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats van de noordse woelmuis wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen indien het gebied waar de noordse woelmuis aangetroffen is vernietigd of verstoord wordt of wanneer de kwaliteit daarvan verslechtert. Een gebied moet voor de noordse woelmuis blijvend voorzien in alles wat nodig is om succesvol te kunnen voortplanten of te rusten. Dit geldt voor zowel elk individueel dier als voor alle exemplaren van de populatie ter plekke. De functies die een gebied heeft voor de noordse woelmuis moeten behouden blijven. Van aantasting van de functionaliteit van een voortplantingsplaats of van een vaste rust- of verblijfplaats is sprake wanneer er binnen de populatie onvoldoende alternatieve plekken zijn voor het behouden van deze plaatsen en van de bijbehorende essentiële functionele leefomgeving. Het bepalen of de functionaliteit in het geding komt is per project maatwerk. Het hangt onder meer af van de grootte en de duur van een project. Ook hangt het af van de aanwezigheid van de concurrerende woelmuissoorten en de grootte en ligging van de habitats. In de meeste gevallen is het noodzakelijk om een analyse te maken van het voor de noordse woelmuis geschikte habitat, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen optimaal en overig geschikt habitat, en dit op kaart weer te geven. Van belang is om in het onderzoek navolgbaar te onderbouwen welk effect de ingreep heeft en of het om een tijdelijk of permanent effect gaat. Wat tot optimaal habitat of overig geschikt habitat gerekend kan worden verschilt per regio, maar in zijn algemeenheid behoren onder andere vochtige rietlanden en drogere riet-ruigten tot het optimale habitat en nat schraalgrasland, rietland, ruigte, bloemrijk grasland en open begroeiingen tot overig geschikt habitat. De volgende uitkomsten zijn mogelijk bij ruimtelijke ontwikkelingen in het leefgebied van een noordse woelmuis: 1. de ingreep heeft geen wezenlijk effect op de oppervlakte of de kwaliteit van het leefgebied van de noordse woelmuis 2. de ingreep vernietigt of tast leefgebied van de noordse woelmuis aan. Pagina 25 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 3.3 Stap 3 Bepaal effect op gunstige staat van instandhouding De gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis moet beoordeeld worden op lokaal niveau. De lokale staat van instandhouding wordt als gunstig beschouwd wanneer, uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de noordse woelmuis nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op langere termijn zal blijven, en het natuurlijk verspreidingsgebied van de noordse woelmuis niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populatie van de noordse woelmuis op lange termijn in stand te houden. De landelijke staat van instandhouding wordt momenteel beoordeeld als zeer ongunstig. De gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis komt in het geding indien de lokale populatie niet in stand kan blijven door de uit te voeren activiteiten. De Flora- en faunawet beoogt geen statische populatiegrootte in stand te houden, maar de populatie duurzaam in stand te houden. Dit betekent dat er voldoende voortplantende dieren moeten blijven voortbestaan in samenhang met voldoende voedselaanbod, voldoende rust- en voortplantingslocaties en uitwisselingsmogelijkheden tussen families en deelpopulaties. In de praktijk kan dit vertaald worden door er vanuit te gaan dat voor, tijdens en na de ingreep de oppervlakte optimaal en overig geschikt habitat niet achteruit gaat en niet geïsoleerd mogen komen te liggen. In een gebied waar zich een levensvatbare populatie noordse woelmuizen bevindt is het effect van een ingreep met een klein effect op de aantallen noordse woelmuizen op de gunstige staat van instandhouding minder erg dan in een gebied waar de populatie toch al onder druk staat. Een relatief kleine ingreep kan echter ook een groot aantal dieren treffen; in dat geval kan het effect op de gunstige staat van instandhouding groot zijn. Gebieden met lage dichtheden aan noordse woelmuizen en niet-optimaal habitat zijn het meest kritisch ten aanzien van een afname van de gunstige staat van instandhouding. Voor een gunstige staat van instandhouding dient de noordse woelmuis in alle vijf deelgebieden waar het dier voorkomt duurzame populaties te hebben. Dit betekent dat de belangrijkste leefgebieden binnen een deelgebied voldoende oppervlakte aan optimaal habitat herbergt en dat ze onderling verbonden zijn. Leefgebieden van noordse woelmuizen mogen maximaal drie kilometer uit elkaar liggen. Ze moeten onderling verbonden zijn door zones van minimaal 10 maar bij voorkeur minimaal 25 meter breed met voldoende optimaal habitat (vochtige riet- en/of kruidenvegetaties met veel dekking en bij voorkeur aangrenzend aan een waterloop) en niet worden doorsneden door barrières van vegetaties die sterk afwijken van het optimale habitat zoals akkers of onneembare barrières als steile oevers (bijvoorbeeld oeverbeschoeiingen) en vierbaanswegen. Pagina 26 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ Om het effect van de uit te voeren activiteit op de gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis aan te geven moet in beeld gebracht worden hoeveel optimaal en overig geschikt leefgebied er aanwezig is en hoe dat gelegen is. Voor het bepalen of er leefgebied aangetast wordt en of als gevolg daarvan een verkleining van de populatie optreedt kan het, afhankelijk van de grootte van het project, noodzakelijk zijn om tot 3 kilometer rond het plangebied de optimale en geschikte habitat te bepalen. Tevens kan het ook noodzakelijk zijn om in beeld te brengen hoe dit optimale en overig geschikte habitat ligt ten opzichten van biotopen die door de concurrerende woelmuissoorten worden bevolkt. Bij het bepalen van de gevolgen van de uit te voeren activiteiten op de gunstige staat van instandhouding moet ook rekening worden gehouden met mogelijke andere activiteiten in de omgeving van het plangebied die in een eerder stadium of tegelijkertijd zijn of worden uitgevoerd (cumulatieve effecten). 3.4 Stap 4 - Onderzoek welke maatregelen nodig zijn In deze stap onderzoekt u welke maatregelen genomen kunnen worden. Er zijn maatregelen beschreven die de functionaliteit en de gunstige staat van instandhouding garanderen en maatregelen om te voldoen aan de zorgplicht. 3.4.1 Maatregelen om functionaliteit te waarborgen De functies die het gebied voor de noordse woelmuis vervult moeten duurzaam behouden blijven. Door geschikte maatregelen te nemen kunnen negatieve effecten worden verminderd of wellicht worden uitgesloten. Deze maatregelen moeten leiden tot behoud van de ecologische functionaliteit van het gebied voor de noordse woelmuis. De maatregelen kunnen gericht zijn op het behoud van de kwaliteit van het gebied maar ook op de kwantiteit (grootte). Het verwachte succes van de maatregel moet zeker of met een hoge mate van zekerheid vooraf vaststaan. Ook moet de maatregel al aanwezig zijn én functioneren voordat de werkzaamheden plaats gaan vinden. De te nemen maatregelen moeten op hun effect worden gecontroleerd (gemonitord). Het bepalen van welke en hoeveel maatregelen getroffen moeten worden is maatwerk. Dit hangt af van de ingreep maar ook onder andere van de kwaliteit van het gebied voor de noordse woelmuis, de ligging ten opzichte van andere gebieden waar de noordse woelmuis voorkomt, en dergelijke. Onderstaand volgen enkele mogelijk te nemen maatregelen bij het verlies van leefgebied van de noordse woelmuis. Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om tijdens en na de werkzaamheden de functionaliteit van voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te behouden: Aanpassen van de plannen, waardoor het optimale of geschikte habitat behouden kan blijven. Grasland gefaseerd in ruimte en tijd maaien door bijvoorbeeld één maal per twee jaar te maaien en daarbij stroken van minimaal 5 meter breed te laten staan. Begrazing (soort grazers, dichtheden) af te stemmen op de eisen van de noordse woelmuis. Dit betreft per gebied altijd maatwerk; bijvoorbeeld: Pagina 27 van 48

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola Soortenstandaard Versie 1.1 Maart 2014 extensieve beweiding met een dichtheid van één koe per hectare, zonder aanvullend maaibeheer, lijkt in laagveengebieden een efficiënte methode om een populatie noordse woelmuizen te behouden; de dichtheid van de grazers is afhankelijk van de structuur van de vegetatie; toepassen van seizoensbegrazing en geen jaarrondbegrazing; op Texel leidt begrazing door runderen snel tot een negatief effect, dit in tegenstelling tot begrazing door schapen of paarden; uitrasteren van natte oeverzones kan noodzakelijk zijn. Rietland één maal in de 2 à 3 jaar maaien. Het waterpeilbeheer aanpassen door het introduceren van het ter plekke thuishorende natuurlijke waterpeilregime. Bij baggeren moet de plaats waar vanaf de kant wordt gebaggerd en/of waar de bagger aan kant wordt gebracht een ongeschikte biotoop voor de noordse woelmuis zijn. Indien dit niet mogelijk is, moet een zo klein mogelijk deel van de biotoop voorafgaand ongeschikt worden gemaakt, bijvoorbeeld door de aanwezige vegetatie kort af te maaien. Struweel en andere houtige gewassen verwijderen. De oever, waar noordse woelmuizen verblijfplaatsen hebben, moet bij de werkzaamheden worden ontzien. De te nemen maatregelen moeten op hun effect worden gecontroleerd (gemonitord). Hierbij moet in alle gevallen de nieuwe situatie de oorspronkelijke situatie zo veel mogelijk benaderen, zodat de functies blijvend vervuld kunnen worden. Onderbouwd moet worden in hoeverre dat zal gaan lukken. In samenspraak met een noordse woelmuisdeskundige moet worden bepaald welke maatregelen in het specifieke project getroffen moeten worden om de functionaliteit van de voortplantingsplaatsen en vaste rusten verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te behouden. In hoofdstuk 4 wordt per activiteit beschreven welke maatregelen in aanmerking kunnen komen om de functionaliteit van de voortplantingsplaatsen en vaste rusten verblijfplaatsen van de noordse woelmuis te behouden. 3.4.2 Maatregelen om gunstige staat van instandhouding te waarborgen Het onderzoek moet onderbouwd aangeven dat de gunstige staat van instandhouding behouden blijft, al dan niet met aanvullend te nemen maatregelen. In principe moeten evenveel exemplaren gebruik kunnen maken van het (nieuwe) habitat als het aantal exemplaren dat moet wijken tijdens en na de werkzaamheden. De aantallen mogen ook lager zijn wanneer de populatie maar in stand blijft. Pagina 28 van 48

Deze publicatie is in opdracht van het ministerie van EZ De gunstige staat van instandhouding kan gewaarborgd blijven door te zorgen dat de verspreiding van de noordse woelmuis niet achteruit gaat door de werkzaamheden. Wanneer uit het onderzoek is gebleken dat de ingreep geen effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie, behoeven er hiervoor geen maatregelen te worden genomen. Wanneer uit het onderzoek is gebleken dat er wel een effect zal optreden, zal er om de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie te waarborgen, in de praktijk de oppervlakte die verloren gaat door de werkzaamheden of activiteiten moeten worden gecompenseerd door minimaal evenveel oppervlakte nieuw optimaal habitat te realiseren door het verbeteren van geschikt maar niet optimaal habitat naar optimaal habitat of door het realiseren van nieuw optimaal habitat. Hierbij zal rekening gehouden moeten worden met de tijd die nodig is om een gebied van voldoende kwaliteit te verkrijgen en dat bij het realiseren van de maatregelen medewerking van andere grondeigenaren noodzakelijk kan zijn. De maatregelen moeten gericht zijn om door middel van aanpassing van het beheer of de inrichting een gebied voor de noordse woelmuis optimaal te maken ten koste van de kwaliteit van het gebied voor de concurrerende woelmuissoorten. Hierdoor zal de populatie noordse woelmuizen zich beter stand kunnen houden. Als voorbeeld kan er gedacht worden aan het toepassen van één of meer van onderstaande maatregelen om tijdens en na de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de noordse woelmuis te waarborgen: Bij aanvoer van grond en (bouw)materialen moet voorkomen worden dat aardmuizen en veldmuizen mee aangevoerd worden. Tijdig voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet nieuw vervangend optimaal leefgebied van gelijke oppervlakte als hetgeen verloren gaat worden gerealiseerd. Dit kan door het opwaarderen van geschikt habitat naar optimaal habitat of door het realiseren van nieuw optimaal habitat. Dit nieuwe optimale habitat moet functioneren voordat de eigenlijke werkzaamheden aanvangen. Voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet het gebied ongeschikt gemaakt worden voor noordse woelmuizen. Dit kan door de aanwezige vegetatie kort af te maaien en opslag te verwijderen, zodanig dat één of meerdere stukken van minimaal 5 meter breed en 2000 m 2 blijven bestaan die als uitwijkplek kunnen fungeren. Op deze plekken kunnen de noordse woelmuizen relatief efficiënt worden weggevangen en vervolgens direct worden verplaatst naar het nieuwe leefgebied. Circa twee weken voorafgaand aan de eigenlijke werkzaamheden moet het gebied ongeschikt gemaakt worden voor noordse woelmuizen, zodanig dat een vluchtroute naar geschikt leefgebied buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden voorlopig in stand wordt gehouden. Dit kan door de aanwezige vegetatie kort af te maaien en opslag te verwijderen, terwijl één of meerdere routes van minimaal 5 meter breed blijven bestaan die als uitwijkplek kunnen fungeren. Vervolgens moeten deze routes in de richting van het geschikte, blijvende habitat kort worden afgemaaid in een dusdanige tijdsperiode dat de dieren de kans krijgen om weg te vluchten. Pagina 29 van 48