Hof van Beroep van Gent - Arrest dd. 13 september 2005 -



Vergelijkbare documenten
Hof van Beroep van Gent - Arrest dd. 6 december Rol nr 2004/ar/ Aanslagjaren 1994 tot 1997

Instantie. Onderwerp. Datum

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven dd. 4 maart Rol nr A - Aanslagjaar 1994

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen dd. 16 december 2005

HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN Arrest van 15 oktober Rol nr 2001/AR/ 328

DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN:

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Gent dd. 12 januari 2005

Hof van Cassatie van België

Gent, 18 november 2003, 5e K. n.v. T.M.I. / V.M.M. (...)

Hof van Beroep van Gent - Arrest dd. 5 oktober Rol nr 2001-ar Aanslagjaren 1994 tot 1996

Fke: 2009/AR/296I EINDAR~~ST. Rep. rif.: Zitting van: Nummer:

Hof van Cassatie van België

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2014/AR/2520, 19 april 2016 (rolnr : 2014/AR/2520)

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven 4 februari 2005 Aanslagjaar 1999

Instelling. Onderwerp. Datum

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2013/AR/1990, 17 januari 2017 (rolnr : 2013/AR/1990)

, geboren te op ' met ondernemingsnummer ~ wonende te. eisende p a r tij: vertegenwoordigd door mr te

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr le blad. OPENBARE TERECHTZITTING VAN EENENTWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ZES.

chgf /[ ~30 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

appellante, hebbende als raadsman mr. Eric Pringuet, advocaat met kantoor te 9031 Gent (Drongen), [ ],

Turbo-liquidatie en de bestuurder

ENKELE MOGELIJKHEDEN OM NOG TE GENIETEN VAN VERLAAGDE ROERENDE VOORHEFFING

De roerende voorheffing op dividenden werd reeds opgetrokken van 15 % naar 25%.

TWEEDUIZEND EN TWAALF. bediendecontract. tegenspraak. definitief. In de zaak : BVBA B.,

Hof van Cassatie van België

Hof van Beroep te Gent, twee arresten van 5 februari 2007

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN ARREST. Afdeling Antwerpen A.R. 2010/AA/15 OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ELF

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Gent op heeft de appellante hoger beroep ingesteld.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België. Arrest

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

Hof van Cassatie van België

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

2) Mevrouw M. K, - geïntimeerde sub 2 - in persoon aanwezig

Arbeidshof te Brussel

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 13 FEBRUARI In de zaak: Mevrouw D.M. Ann, wonende te [xxx],

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Rechtsvordering : ook nadien niet-aangegeven inkomsten

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen. Arrest

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Overzicht van de belangrijkste wijzigingen aan het aangifteformulier inclusief de fiscale bijlagen voor het aj. 2015

Instelling. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN. Afdeling Antwerpen ARREST VAN 25 JUNI 2008

Instantie. Onderwerp. Datum

O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen. vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 JUNI DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief.

Instantie. Onderwerp. Datum

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L.

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

De Fairness Tax: nieuwe minimumbelasting voor grote vennootschappen?

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Gent dd. 19 mei 2005

Hof van Cassatie van België

Voorwerp van de vordering voor de eerste rechter. De vordering van appellant, ingesteld bij exploot van 5 juli 2007, strekt ertoe:

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vijfde kamer) 5 juli 1993 *


Case History: Appeal from Rechtbank van Koophandel (Commercial Court) Hasselt, Belgium (8 October 1996)

Arbeidshof te Brussel

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

Transcriptie:

Hof van Beroep van Gent - Arrest dd. 13 september 2005 - Rol nr 2002/ar/494 - Aanslagjaren 1996 en 1997 La liquidation d une société suivi d une continuation de l activité professionnelle dans une nouvelle société n est pas une simulation. Arrêt Advocaten: Meester JACOBS Frank loco Meester MERTENS Jos - voor de appellante Meester PEERAER Marleen - voor de Belgische Staat De appellante heeft tijdig en regelmatig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Gent, zesde kamer, op 15 november 2001, waarbij haar fiscale vordering tegen de gevestigde aanslagen in de roerende voorheffing voor de aanslagjaren 1996 (kohierartikel 852361) en 1997 (kohierartikel 952023) slechts gedeeltelijk gegrond werd verklaard in die zin dat art. 268 WIB/92 buiten toepassing werd verklaard. Derhalve werd de herberekening van de betwiste aanslagen bevolen en werd de teruggave bevolen van de op grond van die aanslagen eventueel reeds geïnde bedragen, meer de moratoriumintresten. Uiteindelijk werd de appellante veroordeeld in de gerechtskosten. Het hoger beroep strekt er toe het bestreden vonnis van de eerste rechter te doen vernietigen en dienvolgens de eis van de appellante integraal ontvankelijk en gegrond te verklaren, de betwiste aanslagen in de roerende voorheffing voor het aanslagjaar 1996 (kohierartikel 852361) en 1997 (kohierartikel 952023) te vernietigen met inbegrip van alle verhogingen, boeten en kosten, de Belgische Staat te veroordelen tot terugbetaling van alle sommen die op grond van deze aanslagen zouden zijn geïnd, te vermeerderen met de moratoriumintresten en de gerechtskosten van de beide aanleggen. De geïntimeerde vordert het bestreden vonnis te willen bevestigen. Feitelijke gegevens 1. De heer en mevrouw D zijn hoofdaandeelhouders en bedrijfsleiders van de BVBA D later omgevormd in de NV D alsook van de NV D. Waar de NV D actief was in de groot- en kleinhandel van vis en schaaldieren was dit eveneens één van de doelstellingen bij de oprichting van de NV D op 7 februari 1991. Bij een akte tot statutenwijziging van 16 maart 1995 werd van de NV D een patrimonium-vennootschap gemaakt, die echter nooit als dusdanig heeft gefunctioneerd. Uiteindelijk werden op 29 september 1995

de statuten van de NV D opnieuw gewijzigd waarbij opnieuw als doelstelling werd opgenomen inkoop, verkoop, export en import zowel in het groot als in het klein van vis, schaaldieren en aanverwanten. 2. Blijkens de uiteenzetting van de appellante had zij het inzicht te stoppen met de klassieke verkoop aan klein- en groothandel en zich toe te leggen op de verkoop, via trading, van grote hoeveelheden aan de visverwerkende industrie. Tevens werd door de aandeelhouders beslist deze strategische heroriëntering niet te ontwikkelen in de bestaande vennootschap NV D maar wel in de NV D. Aldus werd beslist vanaf september-oktober 1995 te stoppen met de NV D en deze vennootschap vervroegd te ontbinden. Omdat ontbinding, althans de appellante, dikwijls gelijkgesteld wordt met faillissement en teneinde de naam D niet in diskrediet te brengen werd voorafgaandelijk de vervroegde ontbinding een statutenwijziging doorgevoerd waarbij de naam gewijzigd werd in M. 3. Uit het verder relaas van de appellante moet blijken dat de grote leveranciers niet aan de NV D wilden leveren zonder exportkredietverzekering, daar waar de NV D zich verbonden had te leveren binnen de strikte termijnen zodat het ganse commerciële opzet dreigde te mislukken. Aldus werd beslist: - de naam van de NV D te wijzigen in de NV M (stuk 4 bundel van de appellante); - de NV M vervroegd te ontbinden met liquidatie vanaf 30 september 1995 (stuk 5 bundel van de appellante) met benoeming van Joseph V als vereffenaar; - de naam D te wijzigen in de NV D (nieuw) (stuk 15 bundel van de appellante), terwijl tegelijkertijd een kapitaalsverhoging werd doorgevoerd; Alle beslissingen werden notarieel vastgelegd voor notaris P. V op 29 september 1995 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. 4. Als gevolg van deze opeenvolgende rechtshandelingen is de NV D (nieuw) actief in de verkoop van grote hoeveelheden vis en schaaldieren in de visverwerkende industrie. Anderzijds werd de NV M (voorheen NV D (oud)) vereffend en gaat de vereffenaar op 31 maart 1996 en 31 maart 1997 over tot verdeling van het maatschappelijk vermogen van de NV M door uitkering van de sommen van 27.099.893 BEF (671.788,80 EUR) en 54.775.107 BEF (1.357.839,43 EUR), zonder dat daarop roerende voorheffing werd ingehouden omdat volgens de appellante deze dividenden overeenkomstig de art. 209 en 264, 2 WIB/92 van roerende voorheffing zijn vrijgesteld.

5. Op 17 augustus 1998 werd aan de appellante in vereffening een kennisgeving van aanslag van ambtswege overgemaakt zowel voor het aanslagjaar 1996 als voor het aanslagjaar 1997 omdat geen aangifte in de roerende voorheffing werd gedaan; dat daarbij de datum van toekenning of betaalbaarstelling van de uitgekeerde dividenden werd bepaald op respectievelijk 31 maart 1996 en 1997 terwijl tevens een belastingverhoging van 50 % werd aangekondigd. Na brutering van de netto uitgekeerde dividenden werd de roerende voorheffing begroot op respectievelijk 9.033.298 BEF (223.929,61 EUR) en 18.258.369 BEF (452.613,14 EUR). In deze kennisgevingen van aanslag van ambtswege werd onder meer verwezen naar volgende vaststellingen: - de hierboven gestelde statutenwijzigingen inhoudende naamsveranderingen, wijziging doelstellingen en invereffeningstelling; - het feit dat de handelsactiviteiten van de oude NV D voortgezet werden door de nieuwe D; - de verkoop van de goederenvoorraad en van de materiële vaste activa op 10/11/1995 en 29/3/1996 meerdere maanden na de overname van de handelsactiviteiten; - de omstandigheid dat de goodwill pas werd gefactureerd op 31 maart 1997 tegen een belachelijke prijs terwijl er voor de periode voorafgaand aan de facturatie geen vergoeding werd betaald; - het feit dat het bedrijfsleidersverzekeringscontract zonder enige vergoeding werd overgedragen; - dat de bestuurders van zowel de oude als de nieuwe D dezelfde zijn; - dat de oude NV D facturen verder worden gebruikt door de nieuwe NV D, waarop enkel een stempel werd aangebracht; - dat de facturen opgesteld door de NV M in vereffening enkel betrekking hadden op de verkoop van de activa en goederenvoorraad aan de nieuwe D terwijl geen enkele verkoopfactuur met die benaming werd gericht aan derden; - dat de nieuwe D alle commerciële, juridische en sociale verbintenissen heeft overgenomen zonder enige vergoeding en het personeel blijven werken is voor de nieuwe D zonder dat een opzegtermijn of opzeggingsvergoeding werd betaald. De kennisgeving van aanslag van ambtswege werd besloten als volgt:

"Uit voormelde feiten en vaststellingen die de veinzing aantonen of ondersteunen, blijkt dat de invereffeningstelling en vereffening van de NV M geveinsd zijn met het doel de roerende voorheffing op de uitgekeerde dividenden te ontduiken onder de mom van verdeling van haar maatschappelijk vermogen bij vereffening. Wanneer de voorliggende akten geveinsd zijn, wordt bij toepassing van de bepalingen van artikel 340 van voornoemd wetboek, de aanslag gevestigd volgens de werkelijkheid, dat wil zeggen op grond van de onderliggende verrichting die de partijen daadwerkelijk tot stand hebben gebracht. Om het gesimuleerd karakter te bewijzen van documenten, die door de belastingplichtige worden aangevoerd, mag de administratie steunen op feitelijke gegevens om hieruit af te leiden dat deze een geheel van ernstige, precieze en overeenstemmende vermoedens van simulatie vormen. Daarenboven blijkt in onderhavig geval duidelijk dat er niet werd voldaan aan alle rechtsgevolgen van een werkelijke vereffening. Hieruit volgt dat de afname van belastbare reserves (...) overeenkomstig artikel 18 en 185 WIB/92 als een gedecreteerd gewoon dividend dient te worden beschouwd". 6. De vereffenaar antwoordde bij brief van 12 oktober 1998 niet akkoord te kunnen gaan omdat de feitelijke situatie niet het gevolg was van een vooropgezet en fiscaal geïnspireerd fiscaal plan maar een commercieel plan tot grondige aanpassing en heroriëntering van activiteiten en structuren die onder druk van externe factoren tot stand zijn gekomen. Ten gronde verwijst de appellante naar de artikelen 209 en 264,2 WIB/92 waarbij uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk vrij van de roerende voorheffing worden gesteld het gedeelte van de dividenden dat overeenstemt met de in art. 209 vermelde dividenden, dit is wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennootschap wordt verdeeld tengevolge van de ontbinding of om enige andere reden. Verder werd door de appellante aangevoerd dat er geen simulatie is, dat de alsdan geldende wettelijke bepalingen van de vennootschappenwet stipt werden nageleefd en dat zowel de vereffenaar als de aandeel-houders stipt alle gevolgen van de vervroegde ontbinding hebben nageleefd. Tenslotte werd gesteld dat art. 344, 1 WIB/92 (antirechtsmisbruikbepaling) niet toepasselijk was. Ondanks het niet akkoord van de appellante werden de aanslagen toch gevestigd zoals aangekondigd. 7. Door de appellante werd bezwaar ingediend op grond van dezelfde argumentatie als deze ontwikkeld in haar antwoord op de kennisgeving van aanslag van ambtswege. 8. Bij de directoriale beslissing van 7 september 2000 werd het bezwaar

van de appellante afgewezen. Overwogen werd met verwijzing naar de vaststellingen in de kennisgeving van aanslag van ambtswege dat het volgens de directeur de bedoeling was de activiteiten ononderbroken verder te zetten onder de naam NV D en de door de NV D (oud) opgebouwde reserves uit te keren aan de aandeelhouders zonder inhouding van roerende voorheffing. 9. In haar fiscale vordering herneemt de appellante haar grieven. De appellante herhaalt dat wanneer dividenden worden uitgekeerd in de voorwaarden van art. 209 en 264, 2 WIB/92 er vrijstelling van roerende voorheffing is. De appellante betwist de door de fiscale administratie ingeroepen simulatie, benadrukt dat alle partijen de gevolgen van hun handelingen hebben aanvaard, stelt dat art. 344, 1 WIB/92 niet van toepassing is, dat art. 268 WIB/92 niet toepasselijk is en dat ten onrechte een belastingverhoging werd opgelegd. Op zijn beurt stelt de geïntimeerde dat er wel simulatie is nu de appellante niet alle gevolgen van de vereffening heeft aanvaard, dat ondergeschikt art. 344, 1 WIB/92 van toepassing is en dat zowel de brutering (art. 268 WIB/92) als de opgelegde boeten gerechtvaardigd zijn. 10. In het bestreden vonnis oordeelde de eerste rechter dat er niet werd voldaan aan alle gevolgen van de vereffening en dat het van in het begin de bedoeling was de activiteiten van de oude NV D te laten verder zetten door de nieuwe NV D vermits de nieuwe vennootschap blijft werken met dezelfde commerciële benaming, dezelfde bestuurders en met dezelfde werkingsmiddelen en de buitenwereld nergens de indruk krijgt dat het hier effectief om een nieuwe vennootschap gaat. Volgens de eerste rechter stemt de werkelijke wil van de partijen niet overeen met de voorgelegde constructie. De fiscale vordering werd wel ingewilligd op het stuk van de toepassing van art. 268 WIB/92. 11. In haar verzoekschrift tot hoger beroep stelt de appellante dat de eerste rechter de Brepolsdoctrine schendt. De rechter mag een werkelijk en wettelijk gestelde rechtshandeling niet ter zijde schuiven en moet deze juridische realiteit respecteren wanneer de partijen alle gevolgen hebben aanvaard van de overeenkomsten die zij hebben afgesloten. De appellante verzet zich tegen een beoordeling in globo door de eerste rechter. Zij betoogt dat voor iedere akte afzonderlijk moet worden nagegaan of ze al dan niet gesimuleerd of geveinsd zijn. De appellante beklemtoont dat partijen op 29 september 1995 regelmatige akten hebben opgesteld waarvan zij alle juridische gevolgen hebben aanvaard. De eerste rechter daarentegen ging uit van het eindresultaat van de verschillende opeenvolgende akten, zodat door deze redenering `post factum een verboden toetsing van de bedrijfseconomische werkelijkheid

werd doorgevoerd. Naar de feitelijke vaststellingen toe stelt de appellante dat het officieel voorraadboek op 30/09/1995 getoetst werd aan de fysieke voorraadopname van de enige stockageplaats E, dat het actief gefactureerd werd binnen het boekjaar en dat het handelsfonds geboekt werd op de rekening "op te stellen facturen" zodat uit deze gegevens geen simulatie kan worden afgeleid. Vervolgens meent de appellante dat de toepassing van art. 344 WIB/92 uitgesloten is, dat de eerste rechter terecht art. 268 WIB/92 niet toepasselijk achtte en dat ten onrechte een belastingverhoging van 50 % werd opgelegd. Beoordeling 12. De appellante betwist met klem dat de ontbinding en de vereffening van de NV M gesimuleerd zouden zijn. De appellante stelt dat zij alle gevolgen van haar handelingen heeft aanvaard en geen enkele wettelijke bepaling heeft geschonden. Volgens de appellante houdt de geïntimeerde onvoldoende rekening met de juridische werkelijkheid zodat de verdeling van haar maatschappelijk vermogen in toepassing van de artikelen 209 en 264 WIB/92 van roerende voorheffing moet worden vrijgesteld. De geïntimeerde daarentegen meent dat de ontbinding en de vereffening van de appellante niet met de werkelijkheid overeenstemt en dus gesimuleerd is. Uit een aantal - feitelijke gegevens zoals vermeld in de kennisgeving van aanslag van ambtswege meent de geïntimeerde dat de appellante niet alle gevolgen van de vereffening heeft aanvaard. Bij gebreke aan werkelijke vereffening zijn de uitgekeerde dividenden aan de roerende voorheffing onderworpen. 13. Eerst moet worden onderzocht of er al dan niet sprake is van simulatie. Simulatie naar burgerlijk recht bestaat in contractuele zaken wanneer de partijen bij een rechtshandeling naar buiten toe slechts een schijnhandeling stellen, waarvan zij meteen overeenkomen de uitwerking ervan te wijzigen of teniet te doen door middel van een andere geheime rechtshandeling. Er is een verschil tussen de werkelijke en de verklaarde wil. Er is simulatie wanneer de partijen niet alle gevolgen van hun rechtshandelingen hebben aanvaard wanneer uit de omstandigheden van de zaak kan worden afgeleid dat deze rechtshandelingen niet aan hun werkelijke wil beantwoordt (Cass., 19 mei 1995, R.W., 1995-96, 821). In het fiscaal recht spreekt men van de Brepolsleer. Aldus werd herhaaldelijk beslist dat er geen simulatie is en dus ook geen fiscale fraude wanneer de partijen met de bedoeling een voordeliger

belastingstelsel te genieten en gebruik makend van hun vrijheid van overeenkomst rechtshandelingen stellen die geen enkele wettelijke verplichting schenden en waarvan zij zowel de fiscaalrechtelijke als de civielrechtelijke gevolgen hebben aanvaard. Daaruit werd afgeleid dat het criterium van simulatie niet anders dan juridisch kon zijn en neerkomt op het feit dat de partijen al of niet alle gevolgen van hun rechtshandelingen hebben aanvaard (zie VAN CROMBRUGGE, S., De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Biblo, 1999, (24)59). 14. Daar de fiscale administratie de bewijslast draagt van de simulatie dient zij bijgevolg aan te tonen dat de appellante niet alle gevolgen van haar vervroegde ontbinding heeft aanvaard en niet aan de werkelijkheid beantwoordt. In tegenstelling tot wat de appellante voorhoudt verbiedt het Brepolsarrest geen beoordeling in globo. Alle notariële akten werden op dezelfde dag verleend en zijn onderling met elkaar verbonden. De appellante dient alle gevolgen te aanvaarden van zowel iedere akte afzonderlijk als van de drie akten in hun totaliteit. 15. De administratie blijft erbij dat de 17 opgesomde feiten in de kennisgeving van aanslag van ambtswege ernstige, precieze en overeenstemmende vermoedens vormen waaruit de geïntimeerde afleidt dat de partijen niet de bedoeling hadden de veruitwendigde rechtshandelingen te stellen maar dat die rechtshandelingen alleen werden verricht om er fiscaal voordeel uit te halen. De geïntimeerde verwijst opnieuw naar deze zeventien feiten om aan te tonen dat de vereffenaar niet alle gevolgen van zijn vereffeningsdaden heeft gedragen. 16. Met de eerste rechter is het Hof van oordeel dat geen wettelijke bepalingen werden geschonden. Zo gebeurde de in vereffeningstelling op 30 september 1995 overeenkomstig de regels van het vennootschapsrecht. Zo werden de wettelijke bepalingen door de vereffenaar nageleefd i.v.m. de vereffening-verdeling en werden tevens de wettelijke voorschriften m.b.t. de naamswijziging, kapitaalsverhoging van de nieuwe D perfect nageleefd. 17. Aan de hand van de door beide partijen aangehaalde concrete feiten zal worden nagegaan of de vervroegde ontbinding van de appellante aan geen enkele werkelijkheid beantwoordt. 18. Uit de naamsverandering van de NV D in NV M op 29 september 1995, uit de beslissing tot in vereffeningstelling van de NV M op 30.09.1995 en uit de naamsverandering van de NV D in NV D op dezelfde datum van de in vereffeningstelling van de NV M kan niet afgeleid worden dat partijen een wettelijke bepaling zouden hebben geschonden, noch dat partijen niet alle gevolgen hebben aanvaard. Deze rechtshandelingen werden verricht bij notariële authentieke akte en werden tijdig gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Anderzijds blijkt uit de overgelegde stukken dat ieder jaar sinds de vereffeningstelling een

jaarrekening werd opgemaakt waarbij de evolutie van het vermogen van de ontbonden vennootschap werd geschetst. 19. Het gegeven dat de handelsactiviteiten van de oude NV D verder gezet worden door de nieuwe NV D is enkel een bevestiging van de ontbinding van de NV M (oude NV D). Uit dit gegeven op zichzelf kan geen simulatie worden afgeleid. Dit gegeven beantwoordt aan de werkelijke wil van de partijen en sluit precies veinzing uit. 20. Uit de omstandigheid dat vóór haar naamsverandering de NV D een patrimoniumvennootschap was en het statutair doel na de naamsverandering gewijzigd werd in groot- en kleinhandel vis leidt de geïntimeerde af dat de appellante de bedoeling had de oude NV d naar de buitenwereld toe gewoon verder te zetten in de nieuwe NV D. Het wordt niet betwist dat de bedoeling bestond de handelsactiviteiten niet langer te laten gebeuren via de NV M maar wel via de NV D zodat de statutenwijziging enkel een noodzakelijke maatregel was. Ook hier toont de geïntimeerde niet aan dat een wettelijke bepaling zou zijn geschonden of dat partijen niet alle gevolgen van hun rechtshandeling zouden hebben aanvaard. 21. Uit de facturatie van de goederenvoorraad op 10.11.1995 en van de materiële vaste activa met een meerwaarde op 29 maart 1996 door de oude aan de nieuwe NV D leidt de geïntimeerde af dat het louter omwille van de verbondenheid van de partijen is dat dergelijke transacties konden plaatsvinden en dit slechts maanden na de vereffening. De geïntimeerde suggereert bovendien dat de tussenkomst van een bedrijfsrevisor wegens belangenvermenging aangewezen was. Desbetreffend betwist de geïntimeerde de verkoop niet. Daaruit alleen reeds blijkt dat partijen alle gevolgen van de eigendomsoverdracht hebben aanvaard. Het blijkt niet dat de betrokken partijen een andere verborgen handeling hebben willen stellen. Indien een overprijs of onderprijs zou zijn betaald behoorde het aan de administratie daar andere gevolgen aan te verbinden. Deze feitelijkheden tonen echter niet aan dat de appellante niet alle gevolgen van deze rechtshandeling zou hebben aanvaard. 22. Een zelfde vaststelling dringt zich op m.b.t. goodwill die pas werd gefactureerd op 31.03.1997 tegen een volgens de geïntimeerde te lage prijs van 500.000 BEF (12.394,68 EUR), terwijl tevoren geen vergoeding werd aangerekend. Ook hier blijkt niet dat de betrokken partijen een andere verborgen handeling hebben willen stellen. De verkoop van de goodwill vond werkelijk plaats en alle gevolgen daarvan werden door de appellante aanvaard. Het principe van de verkoop wordt bovendien niet door de

administratie betwist. Terecht verwijst de appellante nog naar rekening nr. 400400 "nog op te stellen facturen" die opgenomen was in de jaarrekening van 31.03.1996. Het feit dat een te lage prijs werd betaald is niet alleen niet bewezen maar bewijst op zichzelf geen simulatie. Uit de omstandigheid tenslotte dat de goodwill door de appellante zonder enige vergoeding ter beschikking werd gesteld van de NV D nieuw kan geen simulatie worden afgeleid nu gebleken is dat de goodwill wel werd te gelde gemaakt en volledig kadert binnen de beslissing van vervroegde ontbinding. Immers de vennootschap wordt na haar ontbinding geacht te bestaan voor haar vereffening zodat de beweerdelijk late facturatie van de goodwill de beslissing tot ontbinding gevolgd door vereffening niet aantast. 23. De geïntimeerde laat voorts nog gelden dat de afkoopwaarde van de bedrijfsleidersverzekering zonder enige vergoeding werd overgedragen aan de nieuwe NV D. Aan deze vaststelling kunnen desgevallend andere fiscale gevolgen worden verbonden doch dit feitelijk gegeven bewijst niet dat de appellante de gevolgen verbonden aan de ontbinding gevolgd door de vereffening niet zou hebben aanvaard. Deze volgens de administratie abnormale bevoordeling is weliswaar een vrijgevigheid, doch ook hier hebben de partijen de gevolgen aanvaard. Het feit tenslotte dat de bedrijfsleidersverzekering zich thans in het patrimonium van de nieuwe NV D bevindt bewijst alleen dat de vereffenaar het actief heeft gerealiseerd weze het te dezen zonder vergoeding. 24. De fiscale administratie verwijst ook nog naar het feit dat de bestuurders-aandeelhouders dezelfde zijn zowel in de oude als de nieuwe NV D zodat er een mogelijke belangenvermenging kan bestaan. Dit feit op zichzelf bewijst niet dat de ontbinding en in vereffeningstelling van de appellante aan geen enkele werkelijkheid beantwoordt. De rechtstreekse of onrechtstreekse band van wederzijdse afhankelijkheid is op zich geen bewijs van simulatie. 25. De geïntimeerde hecht ook nog veel belang aan het gebruik door de nieuwe NV D van de facturen van de oude NV D en het feit dat enkel een stempel op de oude facturen werd geplaatst met vermelding van een gewijzigd rekeningnummer evenals een nieuw BTW- en handelsregisternummer omdat aldus de indruk werd gewekt naar derden toe dat de oude NV D werd verder gezet. Met de appellante kan worden aangenomen dat het gebruik van de oude facturen met duidelijk zichtbare fluorescerende stickers een praktische oplossing was. Dit wijst er alleen op dat de appellante de gevolgen van haar ontbinding heeft aanvaard precies omdat het BTW-nummer, de bankrekening en het handelsregisternummer toebehoren aan een onderscheiden rechtspersoon en dat de handels-activiteiten werden

uitgeoefend middels de nieuwe NV D en niet meer door de NV M in vereffening. Niet zozeer de handelsvorm doch het nummer van het handelsregister en het BTW-nummer identificeren een rechtspersoon op zekere wijze. 26. In een volgende vaststelling wijst de geïntimeerde erop dat de facturen opgesteld door de oude NV D enkel betrekking hadden op de verkoop van activa en de goederenvoorraad. Nu de administratie zelf stelt in conclusies van 7 april 2005 dat dit logisch is gelet op het uitdovend karakter van de oude NV D hoeft dit argument geen verder betoog. 27. Blijft nog het laatste argument van de geïntimeerde dat de NV D (nieuw) alle verbintenissen heeft overgenomen van de oude NV D zonder vergoeding en dat ook het personeel verder is blijven werken zonder opzegtermijn en opzegvergoeding. Het feitelijk gegeven dat de nieuwe NV D alle verbintenissen heeft overgenomen alsook het personeel wordt niet betwist. Dit gegeven wijst er alleen op dat de appellante in vereffening na haar in vereffeningstelling alle handelsactiviteiten heeft stopgezet hetgeen precies een wettelijk gevolg is van de ontbinding. De vraag of daarvoor al dan niet een vergoeding werd betaald is een gevolg van een overeenkomst tussen overlater en overnemer doch tast de beslissing tot ontbinding niet aan. Vervroegde ontbinding staat gelijk met stopzetting van exploitatie. Tenslotte wordt niet betwist dat slechts één personeelslid werd overgenomen. Het overnemen van personeel is wettelijk niet verboden. Ook dit toont aan dat de stopzetting definitief is. 28. Voormelde gegevens dwingen de overtuiging af dat de ontbinding en in vereffeningstelling van de appellante aan-de werkelijkheid beantwoordt. De geïntimeerde toont niet aan dat de appellante enige wettelijke bepaling zou hebben geschonden, noch dat ze niet alle gevolgen van haar rechtshandelingen zou hebben gerespecteerd en deze zouden hebben vervangen door andere akten die strijdig zijn met wat ze ogenschijnlijk inhielden. Wanneer de partijen alle gevolgen van de overeenkomsten die zij hebben afgesloten hebben aanvaard moet de administratie deze juridische realiteit respecteren. 29. In conclusies voor het Hof beroept de geïntimeerde zich niet langer op art.344, 1 WIB/92. Minstens bewijst de administratie niet dat de kwalificatie die door de partijen werd gegeven aan een akte tot doel heeft belasting te ontwijken. 30. Het hoger beroep is derhalve gegrond en de betwiste aanslagen moeten worden vernietigd. OP DIE GRONDEN,

HET HOF, recht doende op tegenspraak, Gelet op art. 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Verklaart het hoger beroep toelaatbaar en gegrond. Doet het bestreden vonnis teniet en opnieuw wijzende: Doet de betwiste aanslagen in de roerende voorheffing voor het aanslagjaar 1996 (kohierartikel 852361) en 1997 (kohierartikel 952023) teniet en beveelt de terugbetaling van alle sommen die op grond van deze aanslagen zouden zijn geïnd, te vermeerderen met de moratoriumintresten en de gerechtskosten van de beide aanleggen. Hof: Mevrouw N. van Isterdael, Voorzitter, De Heren A. De Meue en G. Tillekaerts, Raadsheren Note: je mets en bleu et en caractères gras.