9 20-2 44 45- Regionale huishoudensdynamiek. Achtergronden bij de regionale. model pearl. r pb Centraal Bureau voor de Statistiek



Vergelijkbare documenten
Uit huis gaan van jongeren

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. In 2025 fors meer huishoudens in de Randstad

Huishoudensontwikkelingen bij allochtonen

Langdurige werkloosheid in Nederland

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

8. Werken en werkloos zijn

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

Analyse van processen in de levensloop ten behoeve van het model PEARL

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Sterke toename alleenstaande moeders onder allochtonen

Gemiddeld kindertal per vrouw, 2014

Regionale verschillen in de vruchtbaarheid van autochtonen en allochtonen

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Atlas Europa Planet, people, profit, politics. NAi Uitgevers

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet

Verhuisgedrag van jongeren

Gemiddeld kindertal per vrouw,

4. Kans op echtscheiding

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

2. Groei allochtone bevolking fors minder

In wat voor gezin worden kinderen geboren?

Nog steeds liever samen

De demografische levensloop van jonge Turken en Marokkanen

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Arbeidsdeelname van paren

Snelwegpanorama s in Nederland

10. Veel ouderen in de bijstand

Artikelen. Empty nest-moeders. Ingeborg Deerenberg en Anouschka van der Meulen

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Personen met een uitkering naar huishoudsituatie

socio-demografie jongeren geslacht leeftijd woonplaats 4 grote steden en per provincie afkomst opleiding religie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Bevolking groeit tot 17,5 miljoen in 2038

PEARL: uitkomsten van de regionale bevolkings- en allochtonenprognose voor provincies

Mannen en vrouwen in Nederland

Regionale huishoudensprognose rpb. Centraal Bureau voor de Statistiek

Diversiteit in de Provinciale Staten

fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe Aantal senioren sterk gestegen Aantal 65-plussers in Fryslân, /2012

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet

Verhuizingen en huishoudensveranderingen in Nederland: verschillen tussen COROP-regio s

Sterkste groei bij werknemers

Gebruik van kinderopvang

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Samenwoonrelaties stabieler

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Jongeren op de arbeidsmarkt

Gemengd Amsterdam * in cijfers*

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen in 2005: emigratie stopt groei Amsterdamse bevolking

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

12. Vaak een uitkering

Werkloosheid nauwelijks veranderd

Relatievorming van twintigers

Artikelen. Een terugblik op het ouderlijk gezin. Arie de Graaf

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen nauwelijks toegenomen in 2005

CBS-berichten: Veranderingen in de arbeidsparticipatie in Nederland sinds 1970

Planbureau voor de Leefomgeving PERSBERICHT. Bevolking daalt in kwart Nederlandse gemeenten. Nieuwe regionale bevolkingsprognoses tot 2040:

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Zeer grote gezinnen worden schaars

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

11. Stijgende inkomens

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

Arbeidsaanbod naar sociaaldemografische kenmerken

Pensioenaanspraken in beeld

Beroepsbevolking 2005

Diversiteit in Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en Eerste Kamer in 2011

Ontwikkeling leerlingaantallen

Jongeren blijven langer thuis wonen

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland

5. Onderwijs en schoolkleur

Factsheet Demografische ontwikkelingen

Mantelzorgers maken weinig gebruik van verlofregelingen

Artikelen. Demografie van de jeugd, Joop Garssen

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Bevolkings- en huishoudensprognose Leiden

Mantelzorgers op de arbeidsmarkt

Persbericht. Niet-westerse allochtonen tweemaal zo vaak een uitkering. Centraal Bureau voor de Statistiek

Demografische ontwikkelingen : onzekerheid en regionale diversiteit

particulier opdr achtgeverschap in de woningbouw Ed Dammers Hanna Lára Pálsdóttir Lia van den Broek Wiebke Klemm Alexandra Tisma Like Bijlsma

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar

FORUM Factsheet Jeugdwerkloosheid,

Huishoudensprognose : veronderstellingen over burgerlijke staat en huishoudenspositie

Praktische opdracht Aardrijkskunde Criminaliteit in Nederland

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Jonge Turken en Marokkanen over gezin en taakverdeling

Verhuisplannen en woonvoorkeuren

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

Allochtonen, 2012 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

Transcriptie:

Regionale huishoudensdynamiek Achtergronden bij de regionale huishoudensprognoses met het model pearl 9-2 44 45- r pb Centraal Bureau voor de Statistiek NAi Uitgevers

Eerdere publicaties Geluid rondom luchthavens Gordijn et al. (6) isbn 9 5662 587 x Atlas Europa. Planet, people, profit, politics Evers et al. (6) isbn 9 5662 586 1 De nieuwe stad. Stedelijke centra als Kennishubs in. Ruimtelijke patronen van onderzoekssamenwerking Ponds et al. (6) isbn 9 5662 58 x Indelen en afbakenen. Ruimtelijke typologieën in het beleid De Vries et al. (6) isbn 9 5662 547 Bloeiende bermen. Verstedelijking langs de snelweg Hamers et al. (6) isbn 9 5662 56 3 Achtergronden en veronderstellingen bij het model pearl. Naar een nieuwe regionale bevolkings- en allochtonenprognose De Jong et al. (6) isbn 9 5662 51 2 achtergronden bij de regionale huishoudensprognoses met het model pearl Andries de Jong (rpb) Peteke Feijten (rpb) Carola de Groot (rpb) Carel Harmsen (cbs) Mila van Huis (cbs) Frank Vernooij (rpb) brandpunten van interactie Monitor Nota Ruimte. De opgave in beeld Van Engelsdorp Gastelaars & Snellen et al. (6) Winkelen in Megaland Hamers (6) isbn 9 5662 592 6 isbn 9 5662 59 8 Evers et al. (5) isbn 9 5662 416 4 Economische netwerken in de regio Krimp en ruimte. Bevolkingsafname, Van Oort et al. (6) Waar de landbouw verdwijnt. Het ruimtelijke gevolgen en beleid isbn 9 5662 477 6 se cultuurland in beweging. Van Dam et al. (6) isbn 9 5662 527 6 Verkenning van de ruimte 6. Pols et al. (5) isbn 9 5662 485 7 Ruimtelijk beleid tussen overheid en markt Files en de ruimtelijke inrichting van Van der Wouden et al. (6) Tussen droom en retoriek. isbn 9 5662 56 3 De conceptualisering van ruimte in de Hilbers et al. (6) se planning. isbn 9 5662 532 2 Wegen naar economische groei Zonneveld & Verwest (5) Thissen et al. (6) isbn 9 5662 48 6 Vele steden maken nog geen Randstad isbn 9 5662 52 Ritsema van Eck et al. (6) Het gras bij de buren. De rol van planning isbn 9 5662 55 5 De prijs van de plek. Woonomgeving en bij de bescherming van groene gebieden woningprijs in Denemarken en Engeland Bereikbaarheid van koopwoningen en het Visser & Van Dam (6) Van Ravesteyn et al. (5) ruimtelijk beleid isbn 9 5662 479 2 isbn 9 5662 481 4 Renes et al. (6) isbn 9 5662 532 2 Woningproductie ter tijde van Vinex. De LandStad. Landelijk wonen in de Een verkenning netwerkstad Economische vernieuwing en de stad. Jókövi et al. (6) Van Dam et al. (5) Kansen en uitdagingen voor stedelijk isbn 9 5662 53 9 isbn 9 5662 44 7 onderzoek en beleid Van Oort (6) isbn 9 5662 551 9 Vinex! Een morfologische verkenning Lörzing et al. (6) isbn 9 5662 475 x NAi Uitgevers, Rotterdam Ruimtelijk Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag 6

inhoud Het gedeelde land van de Randstad. Ontwikkelingen en toekomst van het Groene Hart Pieterse et al. (5) isbn 9 5662 442 3 Verkenning regionale luchthavens Gordijn et al.(5) isbn 9 5662 436 9 Inkomensspreiding in en om de stad De Vries (5) isbn 9 5662 478 4 Nieuwbouw in beweging. Een analyse van het ruimtelijk mobiliteitsbeleid van Vinex Snellen et al. (5) isbn 9 5662 438 5 Kennisassen en kenniscorridors. Over de structurerende werking van infrastructuur in de kenniseconomie Raspe et al. (5) isbn 9 5662 459 8 Schoonheid is geld! Naar een volwaardige rol van belevingswaarden in maatschapelijke kosten-batenanalyses Dammers et al. (5) isbn 9 5662 458 x De markt doorgrond. Een institutionele analyse van de grondmarkt in Segeren et al. (5) isbn 9 5662 439 2 A survey of spatial economic planning models in the Netherlands. Theory, Een andere marktwerking Needham (5) isbn 9 5662 437 7 Kennis op de kaart. Ruimtelijke patronen in de kenniseconomie Raspe et al. (4) isbn 9 5662 414 8 Scenario s in Kaart. Model- en ontwerpbenaderingen voor toekomstig ruimtegebruik Groen et al. (4) isbn 9 5662 377 x Unseen Europe. A survey of eu politics and its impact on spatial development in the Netherlands Van Ravesteyn & Evers (4) isbn 9 5662 376 1 Behalve de dagelijkse files. Over betrouwbaarheid van reistijd Hilbers et al. (4) isbn 9 5662 375 3 Ex ante toets Nota Ruimte cpb, rpb, scp (4) isbn 9 5662 412 1 Tussenland Frijters et al. (4) isbn 9 5662 373 7 Ontwikkelingsplanologie. Lessen uit en voor de praktijk Dammers et al. (4) isbn 9 5662 374 5 Duizend dingen op een dag. Een tijdsbeeld uitgedrukt in ruimte Galle et al. (4) isbn 9 5662 372 9 De ongekende ruimte verkend Gordijn (3) isbn 9 5662 336 2 De ruimtelijke effecten van ict Van Oort et al. (3) isbn 9 5662 342 7 Landelijk wonen Van Dam (3) isbn 9 5662 34 Naar zee! Ontwerpen aan de kust Bomas et al. (3) isbn 9 5662 331 1 Energie is ruimte Gordijn et al. (3) isbn 9 5662 325 7 Scene. Een kwartet ruimtelijke scenario s voor Dammers et al. (3) isbn 9 5662 324 9 Samenvatting 7 Inleiding Analyse van ontwikkelingen in de levensloop 11 Opbouw van het boek 12 Uit huis gaan Trends in het verleden 17 Nationale analyse Regionale analyse 28 Conclusie 48 Gaan samenwonen Trends in het verleden 53 Nationale analyse 55 Regionale analyse 64 Conclusie 78 Uit elkaar gaan Trends in het verleden 83 Nationale analyse 85 Regionale analyse 94 Conclusie 19 Institutioneel gaan wonen Trends in het verleden 115 Nationale analyse 118 Regionale analyse 1 Conclusie 126 Epiloog 127 Bijlage: methodologie 131 Literatuur 139 Over de auteurs 143 application and evaluation Van Oort et al. (5) isbn 9 5662 445 8

samenvatting Bij autochtone jongeren bestaan er duidelijke regionale verschillen in de leeftijd waarop men uit huis gaat: in het noorden, in Flevoland en in Zeeland gaat men ruim een jaar eerder uit huis dan elders in. Dit heeft mogelijk te maken met het gebrek aan scholings- en arbeidsplaatsen in deze regio's. Autochtonen in Noord- en West- gaan vaker uit elkaar dan doorsnee in. Vooral in Amsterdam is het scheidingscijfer fors hoger dan het landelijk cijfer. Turkse en Marokkaanse jongeren zijn bij het verlaten van het ouderlijk huis gemiddeld ruim drie jaar jonger dan autochtone jongeren. Tussen eerste en tweede generatie bestaan hierbij nauwelijks verschillen. Bij het verlaten van het ouderlijk huis gaat ongeveer een op de drie Turkse en Marokkaanse jongeren inwonen bij familie, kennissen of vrienden, tegenover een op de tien autochtone jongeren. Dit geldt vooral voor Turkse en Marokkaanse vrouwen. Surinamers, Antillianen en Arubanen verlaten net als Turken en Marokkanen eerder het ouderlijk huis dan autochtonen, al zijn de verschillen met autochtonen minder groot. Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse vrouwen gaan veel minder vaak samenwonen dan autochtone, Turkse en Marokkaanse vrouwen. Dit heeft mogelijk te maken met het Caribische patroon van relatie- en gezinsvorming, waarbij vrouwen wel relaties hebben en kinderen krijgen maar de partner geen deel uitmaakt van het huishouden. De scheidingskans voor Surinamers, Antillianen en Arubanen ligt ongeveer drie keer zo hoog als voor autochtonen. Onder Turken en Marokkanen is de kans om uit elkaar te gaan ongeveer de helft hoger dan onder autochtonen. De scheidingskans onder paren zonder kinderen is beduidend groter dan onder paren met kinderen Voor de westerse allochtonen geldt in het algemeen dat hun levensloop sterk lijkt op die van autochtonen. Achtergrond Vanaf 4 werken het Ruimtelijk Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek samen bij het maken van regionale prognoses van bevolking, allochtonen en huishoudens. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het model pearl, hetgeen staat voor Projecting population Events At Regional Level. Medio 6 verscheen de eerste gezamenlijke regionale bevolkings- en allochtonenprognose. Later in dat jaar is ook de eerste regionale huishoudensprognose Samenvatting 6 7

gepubliceerd. In de voorliggende publicatie worden achtergronden beschreven die bij huishoudensontwikkelingen een rol spelen. Het gaat daarbij om de volgende aspecten van de levensloop: het uit huis gaan van kinderen, het gaan samenwonen, het uit elkaar gaan en het institutioneel gaan wonen. Bij deze processen ligt de nadruk op de regionale variatie én op verschillen tussen uiteenlopende herkomstgroeperingen. Uit huis gaan Ten aanzien van het moment waarop jongeren uit huis gaan, vertonen de se regio s behoorlijke verschillen. Zo gaan in het noorden van, in Flevoland en in Zeeland kinderen doorgaans ruim een jaar eerder het huis uit dan in de rest van. Dit komt doordat het voor jongeren in deze perifere gebieden lastiger is om op korte afstand hoger onderwijs te volgen of een baan te vinden. Ook in de grote gemeenten verlaten jongeren vaak eerder het huis dan in de overige gemeenten. De oorzaak hiervan moet vooral worden gezocht in de grotere aanwezigheid van allochtone jongeren in deze grote steden. Turken, Marokkanen en overige niet-westerse allochtonen gaan op beduidend jongere leeftijd het huis uit dan autochtonen. Wordt alleen gekeken naar de autochtone jongeren in de grote steden, dan ligt de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan vrijwel op het nationale gemiddelde. Er is dus een duidelijk verschil in de leeftijd waarop allochtonen dan wel autochtonen het ouderlijk huis verlaten. Turkse en Marokkaanse jongeren verlaten gemiddeld ruim drie jaar eerder het ouderlijk huis dan autochtone jongeren; dit geldt zowel voor jongeren van de eerste als voor jongeren van de tweede generatie. Bovendien gaan Turkse en Marokkaanse jongeren veel vaker bij familie, kennissen of vrienden inwonen als zij het ouderlijk huis verlaten; ongeveer een op de drie Turkse of Marokkaanse jongeren gaat bij familie wonen, tegen een op de tien autochtonen. Ook Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse kinderen verlaten het ouderlijk huis eerder dan autochtone kinderen. Het verschil met de autochtone jongeren is echter veel minder groot dan in het geval van de Turkse en Marokkaanse jongeren. Bovendien geldt voor deze Caribische herkomstgroepen dat de tweede generatie wat later het huis uitgaat dan de eerste generatie. Westerse allochtonen verlaten het huis op ongeveer dezelfde leeftijd als autochtonen. Gaan samenwonen Er zijn in ruimtelijk opzicht weinig verschillen in de kansen om te gaan samenwonen. Wat betreft herkomstgroepering zijn er echter wél pregnante verschillen. Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse vrouwen hebben duidelijk de laagste kansen om te gaan samenwonen, met name als zij in West- wonen. Dit heeft mogelijk te maken met het Caribische patroon van relatie- en gezinsvorming, waarbij vrouwen wel relaties hebben en kinderen krijgen maar de mannen geen deel uitmaken van het huishouden. Als het dan toch komt tot samenwoning, dan zijn veel van deze vrouwen inmiddels alleenstaande moeder. Ook onder Turkse, Marokkaanse en overige niet-westerse allochtone jongeren liggen de kansen om te gaan samenwonen lager dan onder autochtonen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat samenwonen voor deze drie allochtone groepen meestal samenvalt met huwelijkssluiting. Vooral voor vrouwen geldt dat zij na het verlaten van het ouderlijk huis eerst gaan inwonen bij familie en daarna pas gaan samenwonen. Uit elkaar gaan De kansen om een relatie te verbreken lopen per regio flink uiteen. In de meer verstedelijkte gemeenten in het westen van het land liggen deze kansen veel hoger dan het landelijk gemiddelde en in de plattelandsgemeenten liggen ze juist veel lager. Dit geldt nadrukkelijk ook voor de vier grote gemeenten. Vooral in Amsterdam ligt het scheidingscijfer voor autochtonen fors hoger dan het landelijk cijfer, maar ook in Den Haag, Rotterdam en Utrecht is het verschil aanzienlijk. Dit hangt waarschijnlijk samen met een andere kijk op (samenwoon)relaties en de daarbij behorende verschillen in leefstijl. Hierbij speelt ook de aanwezigheid van niet-westerse allochtonen in de grote steden een belangrijke rol. Doordat vooral onder Surinamers, Antillianen en Arubanen de scheidingskans beduidend groter is dan onder autochtonen, geven de niet-westerse allochtonen in de grote steden de scheidingskans een impuls naar boven. Dit laat onverlet dat het scheidingscijfer ook onder autochtonen in de grote gemeenten ver boven het landelijk gemiddelde ligt. Ook bij Turken en Marokkanen is de kans om uit elkaar te gaan ongeveer de helft hoger dan bij autochtonen. In het algemeen geldt dat de scheidingskans onder paren zonder kinderen beduidend groter is dan onder paren met kinderen. Wat betreft de situatie na het uit elkaar gaan, komt opnieuw de belangrijke rol van familieleden naar voren: vaak trekken niet-westerse allochtonen in bij familie, terwijl autochtonen vaker alleen gaan wonen of weer bij de ouders intrekken. Institutioneel gaan wonen Institutioneel gaan wonen betreft de overgang naar een woonvorm waarin derden bedrijfsmatig in de dagelijkse levensbehoeften voorzien. Het gaat daarbij om een scala van instellingen, zoals kindertehuizen, gevangenissen, verpleeg- en verzorgingstehuizen, revalidatiecentra en psychiatrische inrichtingen, waarin de bewoners in principe lager dan een jaar verblijven. In vergelijking met de voorgaande levensloopprocessen gaat het bij het institutioneel wonen om veel kleinere aantallen. Uit de analyse blijkt dat er ten aanzien van het institutioneel gaan wonen slechts geringe regionale verschillen bestaan. Die verschillen bestaan er wel naar herkomstgroepering. Dat komt onder andere doordat niet-westerse allochtonen in nog steeds een relatief jonge bevolkingsgroep Samenvatting 8 9

vormen. Het institutioneel gaan wonen komt onder deze groep dan ook nog zeer weinig voor, aangezien het hierbij overwegend gaat om ouderen die naar een verpleeg- of verzorgingstehuis verhuizen. In 4 gingen ongeveer 33. autochtonen institutioneel wonen tegen bijna 7. allochtonen, van wie ongeveer de helft van niet-westerse herkomst. Opvallend is dat er bijna tweemaal zoveel niet-westerse mannen als vrouwen institutioneel zijn gaan wonen. Onder de westerse allochtonen en de autochtonen geldt daarentegen dat juist de vrouwen zijn oververtegenwoordigd als het gaat om het institutioneel wonen. inleiding Ontwikkelingen in de levensloop spelen een centrale rol in veranderingen in het aantal huishoudens. Zo ontstaan nieuwe huishoudens wanneer kinderen uit huis gaan of wanneer samenwonenden uit elkaar gaan. Ook de samenstelling van de bevolking verandert door ontwikkelingen in de levensloop, bijvoorbeeld als alleenstaanden gaan samenwonen. In deze publicatie worden enkele van deze levensloopprocessen diepgaand geanalyseerd. De aandacht gaat daarbij uit naar de ontwikkelingen en karakteristieken van deze processen in in het algemeen, de eventuele verschillen hieromtrent tussen autochtonen en allochtonen en de mogelijke regionale verschillen. De achtergrond voor deze analyses vormt het uitbrengen van demografische prognoses op regionaal niveau. In dit kader publiceerden het Ruimtelijk Planbureau (rpb) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) in 6 een regionale prognose van de verwachte ontwikkelingen in de bevolking (uitgesplitst naar autochtonen en allochtonen) in de periode 5-25 (zie Van Duin e.a. 6; zie ook de websites van het cbs [www.cbs.nl] en het rpb [www.rpb.nl]). Deze regionale prognose is consistent met de landelijke bevolkings- en allochtonenprognoses (voor de lange termijn) die het cbs om de twee jaar uitbrengt. Ze is vervaardigd met behulp van een nieuw prognosemodel, getiteld Projecting population Events At Regional Level (pearl). De achtergronden bij de veronderstellingen van deze prognose en de actuele regionale bevolkingsontwikkelingen zijn uitgebreid beschreven door De Jong e.a. (5). Het gaat hierbij om de volgende demografische gebeurtenissen: geboorte, sterfte, buitenlandse migratie en binnenlandse migratie. Deze publicatie vormt een aanvulling hierop, in de zin dat nu ontwikkelingen in de levensloop (overgangen tussen huishoudensposities) aan bod komen. De hiertoe uitgevoerde analyses worden gebruikt bij het opstellen van veronderstellingen voor de regionale huishoudensprognose, die het cbs en rpb in aansluiting op de regionale bevolkingsprognose uitbrengen. Analyse van ontwikkelingen in de levensloop De gegevens die voor de analyses zijn gebruikt, zijn afkomstig uit de jaarlijkse huishoudensstatistiek van het cbs, die op haar beurt is afgeleid uit de Gemeentelijke Basis Administratie. De data betreffen de bevolking per gemeente naar leeftijd, geslacht, herkomstgroepering en huishoudenspositie per 1 januari voor de periode 1996-4. Wat betreft herkomstgroepering wordt onderscheid gemaakt tussen autochtonen en allochtonen. Iemand wordt als allochtoon beschouwd als ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Daarbij worden degenen die zelf in het buitenland zijn geboren tot de eerste generatie gerekend, en zij die in Inleiding 1 11

zijn geboren tot de tweede generatie. Binnen de groep allochtonen wordt verder gedifferentieerd naar Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen en Arubanen, overige niet-westerse allochtonen en westerse allochtonen. In de statistieken van het cbs worden op basis van hun huishoudenspositie de volgende categorieën personen onderscheiden: thuiswonende kinderen: alle in het huishouden van hun ouder(s)/ verzorger(s) aanwezige eigen kinderen en pleeg-, stief- of adoptiekinderen die zelf geen kinderen hebben; alleenstaanden: personen die alleen in een woonruimte zijn gehuisvest en hierdoor een eenpersoonshuishouden vormen; tot deze categorie worden ook degenen gerekend die wel met anderen eenzelfde adres bewonen, maar een eigen huishouding voeren; samenwonenden: personen die al dan niet gehuwd een gemeenschappelijke huishouding voeren met een intieme partner; eenouders: personen met thuiswonende kinderen die niet samenwonen met een intieme partner; overige personen: personen die met anderen eenzelfde adres delen, maar geen partnerrelatie met een huisgenoot onderhouden en geen kind zijn van een huisgenoot; te denken valt aan kostgangers die bij een gezin inwonen of studenten die in een studentenhuis wonen; institutionele personen: personen die langer dan een jaar in een instelling verblijven, zoals verpleeg- en verzorgingshuizen, kindertehuizen, opvoedingsinternaten, revalidatiecentra en gevangenissen. hoofdstukken samengevat, waarbij de nadruk ligt op een vergelijking van de levensloopprocessen van de onderscheiden herkomstgroeperingen. In de bijlage wordt de gehanteerde methodologie toegelicht. Vanwege de leesbaarheid zullen deze posities in de tekst veelal worden aangeduid met de woonvorm die hierbij hoort, zoals alleenwonen voor alleenstaand of overige woonvormen voor overig. De analyses zijn zowel in 5 als in 6 uitgevoerd met hulp van het op dat moment beschikbare datamateriaal, waarbij gebruik is gemaakt van de op dat moment meest actuele gegevens. Dit heeft tot gevolg dat in de volgende vier hoofdstukken in twee gevallen gegevens over 3 zijn gehanteerd, en in twee gevallen gegevens over 4. Gezien het arbeidsintensieve karakter van de analyses is ervan afgezien de hoofdstukken gebaseerd op gegevens over 3 te actualiseren met de meest recente data. Met het oog op de diverse uitkomsten over de stabiliteit van ontwikkelingen in de tijd, heeft dit (zowel op nationaal als regionaal niveau) maar weinig invloed op de bevindingen van de analyses in deze twee hoofdstukken. Opbouw van het boek In dit boek wordt nader ingegaan op de vier belangrijkste overgangen tussen huishoudensposities. Daarbij staat het perspectief van de levensloop centraal, en worden achtereenvolgend de processen beschreven van het uit huis gaan van kinderen, het gaan samenwonen, het uit elkaar gaan en het institutioneel gaan wonen. In de epiloog worden de belangrijkste bevindingen uit de diverse Inleiding 12 13

Uit huis gaan 14

uit huis gaan In dit hoofdstuk staat het proces van het uit huis gaan centraal. Daarbij gaat het overwegend om kinderen in de leeftijd van 15 tot 3 jaar die het ouderlijk huis verlaten om elders zelfstandig te gaan wonen. In een aantal gevallen, en meestal op latere leeftijden, zijn het juist de ouders die het huis verlaten en gaat het om kinderen die zelfstandig in het ouderlijk huis blijven wonen. Hierna worden beide processen onder de noemer van uit huis gaan beschreven, omdat het in beide situaties gaat om het zelfstandig gaan wonen van kinderen. Om inzicht in dit proces te krijgen, worden eerst de achtergronden van het uit huis gaan beschreven aan de hand van nationale en Europese trends in het verleden. Vervolgens worden op nationaal niveau de recente ontwikkelingen onderzocht; daarbij wordt onderscheid gemaakt naar leeftijd, geslacht, herkomstgroepering en huishoudenspositie na het uit huis gaan. Daarna wordt afgedaald naar het regionale niveau (landsdelen, provincies en gemeenten). Gaan kinderen in de ene regio op jongere leeftijd het uit huis dan in andere regio s, kiezen kinderen in bepaalde regio s andere huishoudensposities na het uit huis gaan dan kinderen uit andere regio s? Om de achtergronden van eventuele regionale verschillen nader te kunnen duiden, wordt gebruikgemaakt van een regressiemodel waarin verklarende variabelen op gemeentelijk niveau zijn opgenomen. Trends in het verleden In de tweede helft van de vorige eeuw vond een golfbeweging plaats in het moment waarop kinderen uit huis gaan: van steeds vroeger uit huis naar steeds later. In de jaren zestig en zeventig verlieten kinderen het ouderlijk huis eerder dan in de decennia daarvoor (De Jong & Van Hoorn 1999a). In die periode bestond er onder jongeren een sterke wens vroeg onafhankelijk te zijn, samenhangend met de toenemende individualisering. De bloeiende economie ging gepaard met het ontstaan van de welvaartsstaat, die voor jongeren voorzieningen bood (zoals het minimumjeugdloon, de huursubsidie, studiebeurzen en uitkeringen) om op relatief jonge leeftijd zelfstandig te gaan wonen. In de jaren tachtig boog de trend van steeds vroeger het ouderlijk huis verlaten om in een lichte trend van later uit huis gaan. De financiële mogelijkheden voor jongeren om zelfstandig te wonen namen in die tijd af als gevolg van de economische stagnatie en een stijging van de jeugdwerkloosheid. Ook de ontwikkelingen op de woningmarkt waren ongunstig voor jongeren (Baanders 1995), waardoor zij genoegen moesten nemen met minder comfortabele woonruimte. De Jong Gierveld e.a. (1991) verklaren het feit dat jongeren langer thuis bleven wonen mede met het hotel mama-effect : de wens om het ouder- Uit huis gaan 16 17

lijk huis te verlaten werd minder krachtig, omdat jongeren meer privacy in het ouderlijk huis kregen en dankbaar gebruik maakten van de faciliteiten die hun ouders verstrekten (zoals het verzorgen van de maaltijd en de was doen). Mulder & Manting (1994) wijzen daarnaast op de groeiende tendens onder jongeren om hun toekomst zo flexibel mogelijk te houden, in de zin dat ze langetermijnverplichtingen, zoals het kopen van een huis, trouwen en kinderen krijgen, zo lang mogelijk uitstelden; daarmee werd ook het uit huis gaan op de langere baan geschoven. Mulder & Hooimeijer (1995) constateren bovendien een verandering in de verhouding tussen alleenwonen en samenwonen na het vertrek uit het ouderlijk huis. Uit hun tijdreeksanalyse blijkt dat het alleen gaan wonen op steeds jongere leeftijd plaatsvond en het gaan samenwonen op steeds latere leeftijd. Deze combinatie leidde tot een stijging van de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan in de jaren tachtig en een lichte daling in het begin van de jaren negentig. Als aanvullende verklaring voor de daling in de jaren negentig noemen zij het toenemende aantal jongeren dat een hoge opleiding volgde (hbo of universiteit), waardoor er meer jongeren op jonge leeftijd op kamers gingen. De gesignaleerde veranderingen in de vorige eeuw worden vaak getypeerd aan de hand van veranderingen in de levensloop. In de eerste helft van de twintigste eeuw verlieten de meeste jongeren het ouderlijk huis om te gaan trouwen (Bras & Kok 1999), ofwel om een gezin te stichten en kinderen te krijgen; sociologen duiden dit ook wel aan met de term standaardbiografie. In de tweede helft ging dit geleidelijk over in de keuzebiografie, waarmee een keuze uit verschillende levenslopen wordt bedoeld: bijvoorbeeld in plaats van direct te trouwen na het uit huis gaan eerst alleen te gaan wonen of samenwonen (en daarna eventueel weer terug te keren naar het ouderlijk huis, te gaan trouwen, enzovoort). Welke keuze wordt gemaakt, is afhankelijk van persoonlijke beslissingen. De Jong Gierveld e.a. (1) menen dat dit effect heeft op het tijdstip van het verlaten van het ouderlijk huis: aan de ene kant is er een trend richting uitstel van het gaan samenwonen, aan de andere kant een trend in de richting van het vroeger verlaten van het ouderlijk huis (omdat meer jongeren een hogere opleiding gaan volgen en hiervoor moeten verhuizen). Deze twee trends gecombineerd leiden tot een vrijwel constante mediane leeftijd bij het uit huis gaan (onder de generatie die in de jaren vijftig en zestig is geboren). Dit is in lijn met de bevinding van Harmsen & Nicolaas (5) dat de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan in de afgelopen jaren vrijwel stabiel is gebleven. Als gezegd verlieten jongeren vroeger pas bij huwelijkssluiting het ouderlijk huis, maar in de afgelopen vier decennia zijn de redenen om uit huis te gaan verschoven. Mulder & Manting (1994) constateren dat het percentage kinderen dat alleen is gaan wonen tussen 1977 en 1985 is gestegen van 34 naar 46 procent; veel jongeren gaven er de voorkeur aan om eerst een periode zelfstandig te wonen alvorens zich te binden aan een partner en/of kinderen. Ook De Graaf & Steenhof (1999), Van Hoorn (1) en De Graaf (4) signaleren een toenemende drang naar zelfstandigheid; in -2 was dit voor een kwart van de jongeren het belangrijkste motief, tegen 5 procent eind jaren zestig (De Graaf 4). Hiertegenover staat dat het uit huis gaan om te trouwen minder populair werd. Was dat in 1977 nog de belangrijkste reden om uit huis te gaan (53 procent), in 1981 was het aandeel nog maar 27 procent en in 1999 slechts 8 procent (Harmsen & Schapendonk-Maas 1). Het ongehuwd samenwonen is hier overwegend voor in de plaats gekomen. Variaties in de leeftijd bij het uit huis gaan hangen samen met een aantal achtergrondkenmerken (Visser 1994). Hoger opgeleide jongeren vertrekken gemiddeld eerder dan de overige jongeren, en jongeren uit gelovige milieus blijven langer thuis dan jongeren uit niet-gelovige kringen. Daarnaast is de gezinsgrootte van invloed: naarmate gezinnen minder kinderen tellen, blijven jongeren langer thuis wonen. Europa In Europees perspectief behoort tot de middenmoot als het gaat om de gemiddelde leeftijd waarop jongeren uit huis gaan. In, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland gaan kinderen geboren in 196 gemiddeld op 22-23-jarige leeftijd het huis uit. In Scandinavië, Frankrijk en Oostenrijk verlaten kinderen uit dit geboortecohort het ouderlijk huis een tot twee jaar eerder en in Italië, Spanje en Portugal gemiddeld twee tot vier jaar later (Billari e.a. 1). Hierdoor is er in deze landen ook een duidelijk verschil in het percentage kinderen dat op 3-jarige leeftijd nog thuis woont: volgens de Labour force surveys van 1995-1996 bedroeg dat aandeel in Italië meer dan 4 procent, tegen ongeveer 1 procent in (Alders & Manting 1999). De oorzaken van deze verschillen zijn deels institutioneel en economisch van aard, deels cultureel (Aassve e.a. 1; Holdsworth & Irazoqui Solda 2; Holdsworth e.a. 2). Zo is het in mediterrane landen voor jongeren veel moeilijker om betaalbare woonruimte te vinden. Dit hangt samen met een hoge (jeugd)werkeloosheid, hoge prijzen van koopwoningen en een slecht ontwikkelde huurwoningenmarkt. Bovendien zijn de familiebanden in Zuid-Europa sterker en invloedrijker dan in Noord-Europa (Reher 1998). Zo is het in Zuid- Europese landen (nog steeds) vrij gebruikelijk dat getrouwde kinderen bij de ouders inwonen. De Jong Gierveld e.a. (1) plaatsen internationale verschillen in het uit huis gaan in de context van de tweede demografische transitie. Volgens deze theorie (zie Van de Kaa 1987; Lesthaeghe & Van de Kaa 1986) worden veranderingen in normen, waarden en gedragspatronen gestuurd door een complex van sociale, culturele, economische en technologische veranderingen. Door de stijging van de levensstandaard, de economische groei, de stijging van het opleidingsniveau van zowel mannen als vrouwen en de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen werd de financiële positie van jongeren steeds sterker en konden ze hun voorkeuren en ambities ook steeds beter realiseren. Hiermee samenhangend maakten op de familie georiënteerde waarden plaats voor individuele waarden. Het tempo waarin nieuwe gedragspatronen worden geaccepteerd en gerealiseerd, verschilt per regio en per land. Volgens Van de Kaa (1987) loopt Noord-Europa in deze context voorop, gevolgd door West-Europa, Uit huis gaan 18 19

Zuid-Europa en Oost-Europa als hekkensluiter. Uit het onderzoek van De Jong Gierveld e.a. (1) komt naar voren dat voor kinderen uit Zuid- en Oost- Europese landen die zijn geboren in de jaren vijftig en zestig, het huwelijk het belangrijkste motief is om uit huis te gaan. In Noord- en West-Europa noemen kinderen geboren in de jaren zestig het huwelijk veel minder vaak als verhuismotief dan kinderen geboren in de jaren vijftig. Het gaan samenwonen met een partner heeft dit motief grotendeels vervangen. Dit geldt ook voor de jongeren in. Figuur 1. Thuiswonende kinderen, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 1. 1 9 8 7 Nationale analyse 6 5 Leeftijd en geslacht Het ouderlijk huis verlaten is een grote stap naar zelfstandigheid. De overgrote meerderheid van de kinderen woont in 3 nog tot 15 jaar bij de ouder(s) thuis (zie figuur 1). Op die leeftijd wonen wat meer jongens dan meisjes thuis, omdat er (jaarlijks) meer jongens dan meisjes worden geboren, namelijk ongeveer 15 jongens op 1 meisjes. Vanaf 17-jarige leeftijd verlaten jongeren in een snel tempo het ouderlijk huis en op ongeveer 3-jarige leeftijd wonen ze bijna allemaal zelfstandig. Het aantal thuiswonende meisjes is op alle leeftijden veel lager dan het aantal thuiswonende jongens, wat betekent dat meisjes sneller dan jongens uit huis gaan. Figuur 2 illustreert dit tempoverschil aan de hand van het percentage thuiswonende kinderen (deze percentages zijn berekend met behulp van de overlevingstafelmethode; zie voor een toelichting bij deze methode de bijlage). Omdat het percentage thuiswonende meisjes veel sneller daalt dan dat van jongens, woont op 22-jarige leeftijd nog 55 procent van de jongens thuis, tegen zo n 3 procent van de meisjes. Op hogere leeftijden daalt het percentage thuiswonende jongens echter sneller dan dat van meisjes, zodat op 35-jarige leeftijd vrijwel alle kinderen uit huis zijn (zo n 2 procent van de jongens woont dan nog thuis). Gemiddeld gaan meisjes ongeveer twee jaar eerder het huis uit dan jongens: in 3 ligt de gemiddelde leeftijd voor meisjes op 21 jaar en voor jongens op 23 jaar. Uit De Jong (1993) blijkt dat dit verschil er tien jaar geleden ook al was. De Jong & Van Hoorn (1999b) merken in dit kader op dat vrouwen eerder volwassen zijn dan mannen, en in praktisch opzicht eerder zelfstandig zijn (het huishouden doen, koken, omgaan met geld, enzovoort). 4 3 1 15 25 3 Leeftijd op 1 januari Figuur 2. Percentage thuiswonende kinderen 1, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 1 8 6 4 35 1 9 8 7 6 5 4 3 1 15 ens hoeft het ouderlijk huis verlaten geen definitieve stap te zijn; sommige kinderen keren na enige tijd weer terug. Dit komt vooral voor onder jonge thuisverlaters; de helft van de terugkeerders is namelijk tussen de 18 en 24 jaar oud (Schapendonk-Maas 1a). In deze leeftijdscategorie is het afbreken van een studie in ongeveer 25 procent van de gevallen de oorzaak van de terugkeer, en het verbreken van een relatie voor ongeveer 3 procent. keren vaker terug naar het ouderlijk huis dan vrouwen. Mede hierdoor ligt op 34-jarige leeftijd het percentage thuiswonende mannen (ongeveer 2,5 procent) wat hoger dan het percentage thuiswonende vrouwen (rond,5 procent). 14 17 Leeftijd op 1 januari 23 26 29 32 35 1. Berekend met behulp van de overlevingstafel. Uit huis gaan 21

Herkomstgroepering Het proces van het uit huis gaan is onder allochtone jongeren duidelijk anders dan onder autochtone jongeren. Volgens Alders e.a. (1), Schapendonk- Maas (1b) en Harmsen & Steenhof (3) gaan niet-westerse allochtonen in het algemeen eerder uit huis dan autochtonen, en allochtonen van de tweede generatie later dan die van de eerste generatie. Onderscheiden naar herkomstgroepering (zie figuur 3 tot en met 6) zijn er evenwel onderlinge verschillen zichtbaar. Zo laat figuur 3 zien dat Turkse en Marokkaanse kinderen in 3 inderdaad veel eerder dan autochtone kinderen het ouderlijk huis verlaten (op -jarige leeftijd, bijvoorbeeld, wonen slechts drie op de tien Turkse en Marokkaanse meisjes nog thuis tegen acht op de tien autochtone meisjes), maar ook dat er nauwelijks verschillen zijn tussen de eerste en tweede generatie Turkse en Marokkaanse jongens én meisjes. ens constateert Schapendonk-Maas (1b) dit ook al op basis van cijfers over 1999. Zij merkt verder op dat gezinsvorming onder Turken en Marokkanen een belangrijke reden is het ouderlijk huis te verlaten. In 1999 kregen autochtone vrouwen hun eerste kind (gemiddeld) op 29-jarige leeftijd, tegen 23 en 25 jaar voor respectievelijk Turkse en Marokkaanse vrouwen. Hiermee samenhangend verlaten Turkse en Marokkaanse vrouwen (en mannen) veel eerder het ouderlijk huis dan autochtone vrouwen (en mannen). Ook Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse kinderen verlaten het ouderlijk huis eerder dan autochtone kinderen (zie figuur 4). Het verschil is echter veel minder groot dan bij Turkse en Marokkaanse kinderen. Bovendien geldt hier dat het leeftijdspatroon van het uit huis gaan van de tweede generatie meer op dat van autochtone kinderen lijkt dan op dat van de eerste generatie. Schapendonk-Maas (1b) brengt dit in verband met het feit dat jongeren van de tweede generatie langer onderwijs volgen dan hun leeftijdgenoten van de eerste generatie. Als jongeren langer naar school gaan, blijven ze vaak ook langer thuis wonen. Het leeftijdspatroon van het uit huis gaan van overige niet-westerse allochtonen (zie figuur 5) lijkt vrij sterk op dat van de Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse kinderen. Bij westerse allochtonen ten slotte, is er wat betreft het uit huis gaan vrijwel geen verschil met autochtonen (zie figuur 6). Dit geldt zowel voor de eerste generatie als de tweede generatie. Figuur 7 geeft aan de hand van de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan een samenvattend beeld van de verschillen naar herkomstgroepering. Het verschil in de gemiddelde leeftijd bij vertrek uit het ouderlijk huis tussen Turkse en Marokkaanse jongens (van de eerste én tweede generatie) aan de ene kant en autochtone jongens aan de andere kant, bedraagt ruim drie jaar. Voor meisjes komt dit verschil uit op circa twee jaar. Bij Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse jongens van de eerste generatie is het verschil met autochtone jongens zo n anderhalf jaar, en minder dan een jaar in het geval van de tweede generatie. Bij meisjes uit deze herkomstgroeperingen is het verschil met autochtone meisjes ruim een jaar voor de eerste generatie en minder dan een half jaar voor de Figuur 3. Percentage thuiswonende kinderen 1 : autochtonen versus Turken en Marokkanen, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 1 8 6 4 14 17 23 26 29 32 35 Leeftijd op 1 januari Figuur 4. Percentage thuiswonende kinderen 1 : autochtonen versus Surinamers, Antillianen en Arubanen, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 1 8 6 4 14 17 23 26 29 32 35 Leeftijd op 1 januari Autochtone mannen Autochtone vrouwen Eerste generatie Turkse en Marokkaanse mannen Eerste generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen Tweede generatie Turkse en Marokkaanse mannen Tweede generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen Autochtone mannen Autochtone vrouwen Eerste generatie Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse mannen Eerste generatie Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse vrouwen Tweede generatie Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse mannen Tweede generatie Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse vrouwen 1. Berekend met behulp van de overlevingstafel. Tweede gener Tweede gener Eerste genera Eerste genera Autochtone vr Autochtone m Tweede gener Tweede gener Eerste genera Eerste genera Autochtone vr Autochtone m Uit huis gaan 22 23

Figuur 5. Percentage thuiswonende kinderen 1 : autochtonen versus overige niet-westerse allochtonen, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 1 Figuur 7. Gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan naar herkomstgroepering 1, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 24 8 Autochtone mannen Autochtone vrouwen Eerste generatie overige 23 6 4 niet-westerse allochtone mannen Eerste generatie overige niet-westerse allochtone vrouwen Tweede generatie overige niet-westerse allochtone mannen Tweede generatie overige niet-westerse allochtone 22 21 Tweede generatie overige niet-westerse allochtone vrouwen Tweede generatie overige niet-westerse allochtone mannen 19 Eerste generatie overige niet-westerse allochtone vrouwen Vrouw Manne 14 17 23 26 29 32 35 Leeftijd op 1 januari Figuur 6. Percentage thuiswonende kinderen 1 : autochtonen versus westerse allochtonen, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 1 vrouwen Eerste generatie overige 18 niet-westerse allochtone mannen Autochtone vrouwen Autochtone mannen Eerste generatie Turken en Marokkanen Tweede generatie Turken en Marokkanen Eerste generatie Surinamers, Antillianen en Arubanen Tweede generatie Surinamers, Antillianen en Arubanen Eerste generatie overige niet-westerse allochtonen Tweede generatie overige niet-westerse allochtonen Eerste generatie westerse allochtonen Tweede generatie westerse allochtonen Autochtonen 1. Berekend aan de hand van uit huis gaande kinderen in de leeftijdsrange 15-34 jaar volgens de overlevingstafel. 8 6 Autochtone mannen Autochtone vrouwen 4 Eerste generatie westerse allochtone mannen Eerste generatie westerse allochtone vrouwen Tweede generatie westerse allochtone mannen Tweede generatie westerse Tweede generatie westerse allochtone vrouwen Tweede generatie westerse allochtone mannen Eerste generatie westerse allochtone vrouwen 14 17 Leeftijd op 1 januari 23 26 29 32 35 allochtone vrouwen 1. Berekend met behulp van de overlevingstafel. Eerste generatie westerse allochtone mannen Autochtone vrouwen Autochtone mannen r egionale h u i s h o u d ensdy n a m i ek Uit huis gaan 24 25

tweede generatie. De overige niet-westerse allochtone jongeren gaan in het geval van de eerste generatie beduidend eerder uit huis dan autochtone jongeren, terwijl de tweede generatie maar iets eerder het ouderlijk huis verlaat. Voor westerse allochtone kinderen geldt zowel voor de eerste als tweede generatie dat de leeftijd bij het uit huis gaan vrijwel gelijk is aan die van autochtone kinderen. De diverse herkomstgroeperingen vertonen opmerkelijke geslachtsverschillen in het patroon van uit huis gaan. De Turkse en Marokkaanse jongens en de eerste generatie van de overige niet-westerse allochtone jongens zijn bij het verlaten van het ouderlijk huis ongeveer een half jaar ouder dan de meisjes uit deze groepen. Bij autochtone kinderen en westerse allochtone kinderen is dit verschil beduidend groter, namelijk ongeveer twee jaar. Bij Surinamers, Antillianen en Arubanen komt het verschil uit op circa 1,5 jaar. Huishoudenspositie na het uit huis gaan Wanneer jongeren het ouderlijk huis verlaten, kunnen ze alleen gaan wonen, al dan niet gehuwd gaan samenwonen met een partner of anderszins huisvesting met anderen delen, bijvoorbeeld in een studentenhuis of met familieleden (anders dan de ouders), in figuur 8 weergegeven onder respectievelijk de categorieën alleenstaand, samenwonend en overig. Uit deze figuur blijkt dat de huishoudensposities na het uit huis gaan variëren met de leeftijden. Dit hangt vanzelfsprekend samen met de redenen van vertrek. Onder de jaar zijn het alleenwonen en de overige woonvormen favoriet; vooral bij het alleenwonen speelt het volgen van onderwijs een belangrijke rol, evenals het vinden van een baan. Het belang van de overige woonvormen neemt op de wat hogere leeftijden snel af, ten faveure van het alleenwonen. Tussen de en 25 jaar daalt ook het aandeel alleenwonenden, terwijl het aandeel samenwonenden snel stijgt. Het aandeel meisjes dat uit huis gaat om te gaan samenwonen, ligt hierbij hoger dan dat van jongens. Voor meisjes geldt dus dat ze ten eerste eerder uit huis gaan dan jongens, en ten tweede dat ze dit vaker doen met de bedoeling om te gaan samenwonen. Tussen de 25 en 3 jaar neemt relatievorming als reden van vertrek weer af en wordt alleenwonen opnieuw belangrijker. Boven de 3 jaar ontlopen de aandelen samenwonen en alleenwonen elkaar nog maar weinig, zowel bij de mannen als bij de vrouwen. Niet alleen in de timing van het uit huis gaan, maar ook wat betreft de huishoudenspositie erna zijn er duidelijke verschillen tussen autochtonen en allochtonen (figuur 9). Niet-westerse allochtonen gaan vaker dan de overige herkomstgroeperingen inwonen bij familieleden (een zelfstandig wonende broer of zus, een neef of nicht, oom of tante). Zo gingen van de 12. Turkse en Marokkaanse jongeren die in 1999 het ouderlijk huis verlieten, ruim 5. bij een broer of zus wonen (Alders 1); in 3 is het aandeel overige woonvormen bij Turkse en Marokkaanse kinderen 28 procent. Volgens Schapendonk-Maas (1c) is het inwonen bij familie vaak een eerste stap naar verdere onafhankelijkheid; het vermindert de controle van de ouders en maakt het daarmee eenvoudiger om na verloop van tijd alsnog zelfstandig te gaan wonen. Samenwonen Figuur 8. Huishoudenspositie na het uit huis gaan, 3. Bron: cbs, bewerking rpb % 7 Meisjes: overig 6 Meisjes: samenwonend 5 Meisjes: alleenstaand 4 Jongens: overig 3 O Jongens: alleenstaand samenwonend Samenwonend Jongens: samenwonend AlleenstaandAl 1 Jongens: overig Jongens: alleenstaand Meisjes: alleenstaand Meisjes: samenwonend Meisjes: overig 15 25 3 35 Turken en Marokkonen Turken Marokkonen Leeftijd op 1 januari Surinamers, Surinamers, Antillianen Antillianen Arubanenen Arubanen Figuur 9. Huishoudenspositie na het uit huis gaan naar herkomstgroepering, 3. Bron: cbs, Alleenstaand bewerking rpb Turken en Marokkanen Surinamers, Antillianen en Arubanen 28% Turken en Marokkonen Turken en Marokkonen 49% 22% Surinamers, Antillianen Surinamers, en Arubanen Antillianen en Arubanen 47% Samenwonend Samenwone Alleenstaand Alleenstaan 23% 31% e niet-westerse allochtonen Westerse allochtonen e Turken en niet-westerse Marokkonen e niet-westerse allochtonen Turken en allochtonen Marokkonen Surinamers, Westerse Antillianen allochtonen Westerse en Surinamers, Arubanen allochtonen Antillianen en Arubanen 22% 5% 2% 49% Samenwone Alleenstaan 28% 39% Autochtonen Samenwonen e niet-westerse e allochtonen niet-westerse allochtonen Westerse allochtonenwesterse allochtonen Alleenstaand Ove 8% % Sam Alleenstaand Alle 46% 47% Samenwonend 46% e niet-westerse allochtonen e niet-westerse allochtonen 43% Westerse allochtonen Westerse allochtonen Autochtonen Uit huis Autochtonen gaan 26 27 Ov Sam All

Naast inwoning bij familie delen Turkse en Marokkaanse jongeren ook onderling huisvesting. Ook dat vergemakkelijkt het, vooral voor studerende meisjes, op wat latere leeftijd zelfstandig wonen (Schapendonk-Maas 1c). De overige woonvormen nemen ook bij de Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse en overige niet-westerse allochtone jongeren een belangrijk aandeel in (22 procent). Onder autochtonen en westerse allochtonen is deze woonvorm veel minder populair, in 3 respectievelijk 8 en 1 procent. Het gaat hier waarschijnlijk vooral om studenten. In het algemeen geldt dat de diverse herkomstgroeperingen elkaar nauwelijks ontlopen in het alleenwonen. De grotere aandelen overige woonvormen onder de niet-westerse allochtonen worden vooral gecompenseerd door een kleiner aandeel samenwonenden. Regionale analyse Provincies en landsdelen Volgens Ekamper & Van Huis (4, 5) ligt de kans om uit huis te gaan (en vervolgens op zichzelf te gaan wonen) hoger in de noordelijke provincies en in Zeeland. Verondersteld wordt dat jongeren daar richting Randstad vertrekken om een baan te vinden of een studie te gaan volgen, aangezien er in de vertrekprovincies weinig werk- en studiemogelijkheden zijn. Hiermee samenhangend ligt in deze regio s de kans van kinderen om alleenstaand te worden ook relatief hoog. Ook in de Randstad ligt deze kans hoger. Gegevens over 3 laten zien dat er op provinciaal niveau wel tempoverschillen zichtbaar zijn in het uit huis gaan, maar ook dat de verschillen niet indrukwekkend zijn (figuur 1 en 11). In Zeeland gaan kinderen gemiddeld een jaar eerder uit huis dan in Noord-Brabant. Ook in de noordelijke provincies wordt het ouderlijk huis wat eerder verlaten dan doorsnee in ; deze bevindingen zijn in lijn met de hiervoor genoemde studie van Ekamper & Van Huis (4). Voor alle provincies geldt dat meisjes tussen de 1,5 en twee jaar eerder uit huis gaan dan jongens. Figuur 1. Gemiddelde leeftijd van mannen bij het uit huis gaan per provincie 1, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 24 23 22 21 19 18 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Noord-Holland Zuid-Holland Noord-Brabant Limburg Figuur 11. Gemiddelde leeftijd van vrouwen bij het uit huis gaan per provincie 1, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 24 23 22 Utrecht Zeeland De op landelijk niveau aangetroffen verschillen tussen de herkomstgroeperingen worden op het niveau van landsdelen teruggevonden (zie figuur 12). In alle vier landsdelen gaan Turken en Marokkanen op beduidend jongere leeftijd uit huis dan zowel autochtonen als de overige onderscheiden groepen. Westerse allochtonen en autochtonen gaan het laatst uit huis; de verschillen tussen deze twee groepen zijn in alle landsdelen miniem. Surinamers, Antillianen, Arubanen en overige niet-westerse allochtonen nemen een middenpositie in, waarbij geldt dat het vertrekpatroon van de laatsten systematisch meer op dat van Turken en Marokkanen lijkt. Met uitzondering van de Turken en Marokkanen geldt voor alle onderscheiden groepen dat jongeren in de noordelijke provincies gemiddeld wat eerder het huis verlaten. Ten slotte kan worden opgemerkt dat de verschillen tussen herkomstgroeperingen veel belangrijker lijken dan de regionale verschillen per herkomstgroepering. 21 19 18 Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg 1. Berekend aan de hand van uit huis gaande kinderen in de leeftijdsrange 15-34 jaar volgens de overlevingstafel. Uit huis gaan 28 29

Figuur 12. Gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan naar landsdeel per herkomstgroepering 1, 3. Bron: cbs, bewerking rpb e niet-westerse allochtonen 24 Turken en Marokkanen 24 23 22 23 22 21 21 19 19 18 Noord- Oost- Zuid- West- Totaal 18 Westerse allochtonen 24 Noord- Oost- Zuid- West- Totaal Surinamers, Antillianen en Arubanen 24 23 22 23 22 21 21 19 19 18 Noord- Oost- Zuid- West- Totaal 18 Noord- Autochtonen 24 23 Oost- Zuid- West- Totaal 22 21 1. Berekend aan de hand van uit 19 huis gaande kinderen in de leeftijdsrange 15-34 jaar volgens de overlevingstafel. 18 Noord- Oost- Zuid- West- Totaal r egionale h u i s h o u d ensdy n a m i ek Uit huis gaan 3 31

Op provinciaal niveau blijken er verschillen te zijn in de huishoudenspositie na het uit huis gaan. In figuur 13 is per provincie het aandeel kinderen weergegeven dat na vertrek alleen gaat wonen. Zeeland en daarna Utrecht scoren hierbij het hoogst; eerder is opgemerkt dat er in Zeeland weinig werk- en studiemogelijkheden zijn. Het hoge aandeel van Utrecht hangt waarschijnlijk samen met de aanwezigheid van instellingen voor hoger onderwijs. Het feit dat Utrecht een hoog aandeel hoogopgeleide vrouwen kent (Lautenbach 6) ondersteunt deze veronderstelling. Uit huis gaan in de vier grote gemeenten Figuur 14 en 15 geven een beeld van het leeftijdspatroon van het uit huis gaan in de vier grote gemeenten in 3. Voor alle vier gemeenten geldt dat mannen op jongere leeftijd het ouderlijk huis verlaten dan gemiddeld in. De verschillen tussen Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag onderling zijn verwaarloosbaar. Ook voor vrouwen geldt dat ze eerder uit huis gaan dan landelijk gebruikelijk is, en opnieuw lijken de patronen van de vier steden zeer sterk op elkaar. Het verschil tussen het se en grootstedelijke patroon is echter minder groot dan bij mannen. Figuur 13. Huishoudenspositie alleenstaand na het uit huis gaan per provincie, 3, in procenten. Bron: cbs, bewerking rpb 55 52 49 46 43 4 Gegevens over de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan, laten zien dat mannen in alle vier gemeenten ongeveer een jaar eerder het ouderlijk huis verlaten dan gemiddeld in (zie figuur 16). Ook vrouwen gaan in alle vier gemeenten op jongere leeftijd uit huis dan gemiddeld, maar het verschil met het landelijk cijfer is, met ongeveer een half jaar, kleiner dan bij mannen. Net zoals landelijk, verlaten vrouwen in de grote steden eerder dan mannen het ouderlijk huis. Het geslachtsverschil in leeftijd is in de grote steden echter kleiner dan landelijk: ongeveer een jaar versus 1,5 jaar. Dit verschil wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het lagere aandeel samenwonenden in de grote gemeenten (zie verder); het leeftijdsverschil van 1,5 jaar wordt namelijk vooral door samenwonenden veroorzaakt. Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Figuur 14. Percentage thuiswonende jongens in de vier grote gemeenten 1, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 1 8 Utrecht Utrecht Den Haag Onderscheiden naar herkomstgroepering (figuur 17 en 18) blijkt dat de verschillen (tussen de vier grote gemeenten en ) in de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan van de jongens in alle groepen gering zijn. Opvallend is dat het verschil tussen de grote gemeenten en het landelijk cijfer bij het totaal over alle groepen veel groter is. Dit betekent dat het feit dat jongens in de grote gemeenten in doorsnee een jaar eerder uit huis gaan, vooral het gevolg is van een zogenaamd samenstellingseffect: in de grote steden wonen relatief veel meer Turken en Marokkanen, twee herkomstgroeperingen die in het algemeen worden gekenmerkt door een erg lage leeftijd bij het uit huis gaan. De meisjes vertonen ongeveer hetzelfde beeld. Afwijkend is echter dat het verschil tussen de grote gemeenten en bij de autochtone meisjes groter is dan bij alle groepen gezamenlijk. 6 4 14 17 Leeftijd op 1 januari 23 26 29 32 35 Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht 1. Berekend met behulp van de Rotterdam Amsterdam overlevingstafel Uit huis gaan 32 33

Figuur 15. Percentage thuiswonende meisjes in de vier grote gemeenten 1, 3. Figuur 17. Gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan van mannen naar herkomstgroepering in de Bron: cbs, bewerking rpb 1 Utrecht vier grote gemeenten 1, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 24 8 Den Haag 23 Vier grote gemeenten 6 Rotterdam 22 Amsterdam 21 4 Amsterdam Rotterdam Den Haag 19 Utrecht Vier grote gemeenten 14 17 23 26 29 32 Figuur 16. Gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan in de vier grote gemeenten 1, 3. 35 1. Berekend met behulp van de overlevingstafel. 18 Turken en Marokkanen Surinamers, Antillianen en Arubanen e niet-westerse allochtonen Westerse allochtonen Autochtonen Bron: cbs, bewerking rpb 24 23 Figuur 18. Gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan van vrouwen naar herkomstgroepering in de vier grote gemeenten 1, 3. Bron: cbs, bewerking rpb 24 22 23 Vier grote gemeenten 21 22 21 19 18 Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht 1. Berekend aan de hand van uit huis gaande kinderen in de leeftijdsrange 15-34 jaar volgens de overlevingstafel. 19 18 Turken en Marokkanen Surinamers, Antillianen en Arubanen e niet-westerse allochtonen Westerse allochtonen Autochtonen Vier grote gemeenten 1. Berekend aan de hand van uit huis gaande kinderen in de leeftijdsrange 15-34 jaar volgens de overlevingstafel. r egionale h u i s h o u d ensdy n a m i ek Uit huis gaan 34 35

Ten slotte verlaten jongeren in de vier grote gemeenten veel minder vaak het ouderlijk huis om te gaan samenwonen dan in gemiddeld; het verschil bedraagt rond 1 procentpunten (zie figuur 19). Hiertegenover staat dat kinderen beduidend vaker in de overige woonvormen terechtkomen. Dit houdt vanzelfsprekend verband met de relatief hogere aandelen niet-westerse allochtonen in de grote gemeenten. Gemeentelijke verschillen: leeftijd en geslacht Op kaart 1 en 2 zijn voor mannen en vrouwen de gemeentelijke verschillen in het uit huis gaan weergegeven. Om te kunnen bepalen in hoeverre de patronen stabiel zijn in de tijd, zijn de gegevens uit de kalenderjaren 1996 en 3 vergeleken. Bij het analyseren van de gegevens op gemeentelijk niveau bleek overigens dat er vaak, vooral in de kleinere gemeenten, slechts geringe aantallen kinderen zijn in de leeftijden waarop uit huis wordt gegaan. Omdat dit tot toevalsfluctuaties kan leiden, zijn de gegevens eerst bewerkt om dit gevaar te beperken; hierbij is overgegaan naar een hoger regionaal niveau indien de aantallen te gering waren om de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan betrouwbaar te berekenen (in de bijlage wordt hierop nader ingegaan). De landelijke gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan is in 3 voor mannen 23,1 jaar. In 1996 lag deze leeftijd een paar maanden hoger. Hieruit blijkt een grote stabiliteit in de tijd in de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan. Deze stabiliteit geldt ook voor de regionale variatie: de waarde van de variatiecoëfficiënt komt in beide jaren op corop-niveau uit op,2 (vanwege de correcties die op gemeentelijk niveau zijn toegepast, zijn de corop-regio s als uitgangspunt genomen). Voor vrouwen is de gemiddelde leeftijd in 3 21,4 jaar, net als bij de mannen enkele maanden lager dan in 1996. Ook bij vrouwen is de gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan dus stabiel in de tijd. De variatiecoëfficiënt op corop-niveau bedraagt in beide jaren, zoals ook bij de mannen,,2; ook in het geval van de vrouwen is de regionale variatie derhalve stabiel. Kaart 1 laat zien dat mannen in vrijwel alle gemeenten in de drie noordelijke provincies en in Flevoland en Zeeland relatief vroeg uit huis gaan; dit geldt voor beide kalenderjaren. Op Texel wordt het ouderlijk huis, met,9 jaar, het vroegst verlaten. Ook op de overige Waddeneilanden ligt de leeftijd bij het uit huis gaan laag. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat op de eilanden weinig mogelijkheden zijn om middelbaar of voortgezet onderwijs te volgen, zodat jongeren zijn aangewezen op onderwijsinstellingen op het vaste land. Onder aan de ranglijst prijken ook verschillende kleine gemeenten, zoals Hulst, Bloemendaal, Bussum, Naarden, Harlingen en Haren. Deels gaat het om kernen die bekendstaan om hun relatief dure woningbestand, bewoond door (koopkrachtige) ouderen. Voor een ander deel gaat het om excentrisch in gelegen gemeenten met weinig (onderwijs)voorzieningen of banen voor jongeren; zulke gemeenten zijn kennelijk voor jongeren minder aantrekkelijk. In de onderste regionen van de ranglijst bevinden zich ook diverse grote gemeenten. Naast de vier grote gemeenten gaat het dan om gemeenten als Assen, Leeuwarden, Groningen, Nijmegen en Enschede, waar Figuur 19. Huishoudenspositie na het uit huis gaan in de vier grote gemeenten, 3. Bron: cbs, bewerking rpb Vier grote gemeenten 18% % 5% 47% Allenstaand 32% 43% Samenwonend Samenwonend Alleenstaand Alleenstaand Vier grote Vier grote gemeenten gemeenten Ned Uit huis gaan 36 37

Kaart 1. Gemiddelde leeftijd bij het uit huis gaan van mannen per gemeente 1, 1996 en 3. Bron: cbs, bewerking rpb 1996 3 1. Berekend aan de hand van uit huis gaande mannen in de leeftijdsrange 15-34 jaar volgens de overlevingstafel. jonger dan 22 jaar 22 tot 23 jaar 23 tot 24 jaar 24 tot 25 jaar 25 jaar en ouder Uit huis gaan 38 39