NE BIS IN IDEM. Pim Susijn



Vergelijkbare documenten
The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

Inhoudstafel. Europese Unie Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de Werking van de Europese Unie 153

Steven Dewulf Studiecentrum voor militair recht en oorlogsrecht KMS 15 mei 2013

Nationaal Benelux Prüm Europese Unie

Benelux Verdrag 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom

ius sanguinis principe geen probleem naturalisatie soms problematisch vb Nottebohm zaak (IG, 1955) [Liechtenstein-Guatemala]

Prüm Verdrag 27 mei 2005 tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom

Verkorte inhoudsopgave

De weigeringsgronden bij uitlevering en overlevering

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

OTA het voorzitterschap de delegaties Routekaart voor een betere bescherming van verdachten en beklaagden in strafprocedures

Samenvatting. HET NE BIS IN IDEM-BEGINSEL IN DE RECHTSORDE VAN DE EUROPESE UNIE Een conceptuele en jurisprudentiële analyse HET PROBLEEM

Samenvatting: het ne bis in idem beginsel in de rechtsorde van de Europese Unie, een conceptuele en jurisprudentiële analyse

UITLEVEREN OF VERVOLGEN IN NEDERLAND?

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

Samenvatting. Aanleiding voor het onderzoek

Advies IS - Irak. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law. Postbus BA Amsterdam T

Interventie Syrië. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht

8658/15 dui/pw/mt 1 DG D 2B

Alle teksten zijn bijgewerkt tot 1 januari Gert Vermeulen

Hof van Cassatie van België

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

2012 STAATSBLAD No. 169 VAN DE REPUBLIEK SURINAME

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1995 Nr. 176

Inhoudsopgave. Voorwoord / 9. Inleiding / 11

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 18 juni 2004 (23.06) (OR. en) 10665/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0270 (C S) LIMITE COPE 74

INHOUD. Voorwoord bij de eerste editie... v. Hoofdstuk 1. Inleiding tot het internationaal en Europees strafrecht... 1

Datum van inontvangstneming : 23/02/2015

Inleiding. 1 Strafrecht

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 januari 2008 (06.02) (OR. en) 5213/08 ADD 1 COPEN 4

Gemeenschappelijke EU-standaarden voor het garanderen van procedurele rechten in strafzaken

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus BA Amsterdam

Datum van inontvangstneming : 28/12/2017

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 juli 1999 (07.09) (OR. en) 10456/99 LIMITE DROIPEN 5

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Afdeling I. Algemene beginselen van Unierecht en de relatie met het HGEU 11. Afdeling III. Onderzoeksvragen, onderzoeksdoelstelling en beperkingen 17

A8-0165/ AMENDEMENTEN ingediend door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Memorie van toelichting. 1. Inleiding

Eerste Kamer der Staten-Generaal

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] te [plaats 2],

A. Begrip en aard van het Internationaal Publiekrecht

Samenvatting SAMENVATTING

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Tekst van de artikelen 33 tot en met 37 met toelichting

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 maart 2003 (31.03) (OR. en, it ) 7814/03 Interinstitutioneel dossier: 2001/0270 (CNS) LIMITE DROIPEN 21

Inleiding. Geen one size fits all

32635 Strategie van Nederlands buitenlandbeleid. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken

gelet op artikel 63, eerste alinea punt 3 van het EG-Verdrag,

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 9 maart 2006 *

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid:

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

EERBIEDIGING VAN DE GRONDRECHTEN IN DE UNIE

9116/19 JVB/jvc/srl JAI.2

Richtsnoeren voor het beleid van de EU ten aanzien van derde landen inzake de doodstraf

Zaak C-540/03. Europees Parlement tegen Raad van de Europese Unie

Hof van Cassatie van België

1 Inleiding recht. 1.1 Inleiding. 1.2 Omschrijving en doel

POLITIËLE EN JUSTITIËLE STRAFRECHTELIJKE SAMENWERKING IN DE EUROPESE UNIE. Welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid?

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Voeging ad informandum in strafzaken

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2, Rechtsstaat

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Inhoud LIJST VAN VEELGEBRUIKTE AFKORTINGEN 15 VOORWOORD 21 HOOFDSTUK 1 HOOFDSTUK 2. Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht DRUKKLAAR.

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Europees Arrestatiebevel

Hof van Cassatie van België

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 november 2003 (OR. en) 13915/03 ENFOPOL 92 COMIX 642

Nederlandse instrumenten van internationale rechtshulp in strafzaken

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Datum van inontvangstneming : 21/09/2017

Hof van Cassatie van België

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

Hof van Cassatie van België

Proeftoets E2 havo

Internationaal en Europees Recht. Een verkenning van grondslagen en kenmerken Wouter G. Werner Ramses A. Wessel

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG

Hof van Cassatie van België

Samenvatting Maatschappijleer Inleiding recht

Internationale justitiële samenwerking in strafzaken. Gert Vermeulen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Prof.mr. P.H.Kooijmans

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2004 Nr. 297

5,7. Begrippenlijst door F. 972 woorden 17 maart keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer. Paragraaf 1:

Artikel 1 van het nieuwe Verdrag Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Transcriptie:

NE BIS IN IDEM Een onderzoek naar de plaats van een klassiek rechtsbeginsel in de dynamische context van strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. Pim Susijn

Ne bis in idem Een onderzoek naar de plaats van een klassiek rechtsbeginsel in de dynamische context van strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. door Pim Susijn (ANR 398970) Begeleider: Mr. J.W. Ouwerkerk Tweede lezer: Prof. Mr. T. Kooijmans Scriptie ter afronding van de master Nederlands strafrecht in Europa Verdedigd op 19 januari 2011 Faculteit der Rechtsgeleerdheid Universiteit van Tilburg 1

Inhoudsopgave 1 Introductie p. 3 1.1 Algemene introductie 3 1.2 Probleemstelling 5 1.3 Opbouw van het onderzoek 6 2 Achtergronden van het ne bis in idem-beginsel 8 2.1 De historie van het ne bis in idem-beginsel 8 2.2 De ratio achter het ne bis in idem-beginsel 9 2.3 De transnationale werking van het ne bis in idem-beginsel op horizontaal niveau 12 2.4 Jurisdictieconflicten en het vestigen van rechtsmacht 19 2.5 Terugblik 22 3 Ne bis in idem-bescherming in de context van strafrechtelijke samenwerking in de EU 23 3.1 De ontwikkeling van het strafrecht binnen de Europese Unie 23 3.2 Het ne bis in idem-beginsel in internationale rechtsbronnen 28 3.3 Rechtspraak van het Hof van Justitie EU inzake artikel 54 SUO 33 3.3.1 Bis: Wanneer is er sprake van een onherroepelijk vonnis? 34 3.3.2 Idem: Wanneer is er sprake van hetzelfde feit 38 3.3.3 De uitvoeringsvoorwaarde van artikel 54 SUO 41 3.3.4 Artikel 54 SUO in verband met het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel 42 3.3.5 Argumentatie van het Hof van Justitie EU 45 3.4 Resumé: artikel 54 SUO, de grenzenloze ruimte en het wederzijdse vertrouwen 47 4 Versterking van het ne bis in idem-beginsel binnen de EU-rechtsorde 50 4.1 Initiatieven om de ne bis in idem-bescherming te versterken 50 4.2 Aanbevelingen ter versterking van de ne bis in idem-bescherming binnen de EU 55 5 Samenvatting en conclusie 61 Literatuurlijst 64 2

1 Introductie 1.1 Algemene introductie Aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw hadden strafrechtjuristen over het algemeen weinig van doen met Europa. Anno 2010 kan eenieder die zich met het strafrecht bezighoudt niet meer om de Europese regelgeving heen. Belangrijke aspecten van het formele en materiële strafrecht zijn voorwerp geworden van Europese normering. 1 Het Europese integratieproces stelt ook regelmatig nieuwe eisen aan aloude nationale rechtsbeginselen. Een voorbeeld daarvan vormt het ne bis in idem-beginsel, dat een tweede vervolging verbiedt voor een feit waarover reeds onherroepelijk door een rechter is beslist. Hoewel de uitlegging en toepassing van dit beginsel van oudsher sterk nationaal is bepaald, kan het inmiddels niet meer los worden gezien van de rechtsontwikkeling binnen de Europese Unie, de Raad van Europa en het Schengen-acquis. 2 Criminaliteit laat zich niet tegenhouden door landsgrenzen. Groeiende mogelijkheden in communicatie, mobiliteit en transport hebben er in de afgelopen decennia toe geleid dat de grensoverschrijdende criminaliteit een vlucht heeft genomen. Ook het opengaan van de Europese grenzen na de inwerkingtreding van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst 3 (verder: SUO) in 1995 heeft hieraan bijgedragen. Het vrije verkeer tussen de lidstaten vergemakkelijkt immers niet alleen legale grensoverschrijdende activiteiten, maar ook de grensoverschrijdende criminaliteit. Een gevolg van deze ontwikkeling is dat er steeds vaker jurisdictionele aanknopingspunten zijn die het mogelijk maken dat meerdere staten strafrechtsmacht opeisen omtrent hetzelfde juridische feitencomplex. Dergelijke positieve jurisdictieconflicten dragen het gevaar in zich dat personen voor een enkel vergrijp in verschillende staten en dus meervoudig strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Het ne bis in idem-beginsel dient in dergelijke gevallen bescherming te bieden. Echter, in veruit de meeste landen is de werking van het verbod op dubbele vervolging beperkt tot de eigen, nationale rechtsorde en ontbreekt het aan een verplichting tot transnationale toepassing 1 Vervaele 2004, p. 4. 2 Van Bockel 2009, p. 255. 3 Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, gesloten te Schengen op 19 juni 1990, Trb. 1990, 145, laatstelijk gewijzigd bij Verdrag van 11 augustus 2005, Trb. 2005, 253. 3

ervan. Er bestaat evenmin een dwingende regel van internationaal publiekrecht (ius cogens) die hiertoe verplicht. 4 Het ne bis in idem-beginsel is als individueel recht verankerd in verschillende internationale mensenrechtenverdragen, maar ook hieruit vloeit voor staten slechts de plicht voort om het verbod op dubbele vervolging binnen de eigen rechtsorde toe te passen. Een verklaring voor deze terughoudendheid moet worden gezocht in het gegeven dat het strafrecht bij uitstek een terrein is waar de nationale soevereiniteit geldt; van oudsher bepalen staten eenzijdig in hoeverre zij rekening wensen te houden met buitenlandse vonnissen. 5 Vanuit de Europese Unie is een ontwikkeling waarneembaar die tegen de hiervoor geschetste achtergrond opmerkelijk kan worden genoemd. Om te voorkomen dat er in verschillende lidstaten meerdere opeenvolgende vervolgingen worden ingesteld ten aanzien van dezelfde feiten, is er binnen het kader van de voormalige Derde Pijler een bijzondere ne bis in idembepaling in het leven geroepen. 6 Deze bepaling, vastgelegd in artikel 54 SUO, is in zoverre uniek dat zij uitsluitend van toepassing is in situaties waarin een individu voor de tweede keer wordt vervolgd in een andere lidstaat dan waar de eerdere vervolging plaatsvond. De bepaling is derhalve van toepassing in situaties tussen de lidstaten en kan hiermee worden aangeduid als de eerste multilaterale overeenkomst waarin een internationaal ne bis in idem-beginsel als individueel recht erga omnes is vastgelegd. 7 Hoewel er aan de Europese invulling van het ne bis in idem-beginsel geen eenduidige gemeenschappelijke standaard ten grondslag ligt, is er wel sprake van een gemeenschappelijke ontwikkeling in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: Hof van Justitie EU of kortweg Hof ) 8 en het Europese Hof voor de rechten van de Mens (verder: EHRM). Voorts is met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bindend geworden voor de lidstaten. In dit Handvest is in artikel 50 een regeling opgenomen aangaande het ne bis in idem-beginsel, die veel overeenkomsten vertoont met artikel 54 SUO. Over de precieze reikwijdte van artikel 50 van het Handvest bestaat nog onduidelijkheid. Zeker is wel dat de exacte plaats van het verbod op dubbele vervolging binnen de rechtsorde 4 Vervaele 2005a, p. 105. 5 Sjöcrona & Orie 2002, p. 425. 6 Van Boclel 2010a, p. 67. 7 Vervaele 2005a, p. 107. 8 Voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werd de benaming Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gebruikt. In dit onderzoek zal steeds de nieuwe benaming worden gebruikt. 4

van de Europese Unie allesbehalve een vaststaand gegeven is. Deze problematiek is nog volop in ontwikkeling en brengt de pennen in rechtswetenschappelijke kringen dan ook danig in beweging. Met dit onderzoek wordt getracht een bescheiden bijdrage aan dit debat te leveren. Het zwaartepunt zal liggen op de uitleg van artikel 54 SUO door het Hof van Justitie EU. De rechtspraak van het EHRM met betrekking tot het ne bis in idem-beginsel zal slechts zeer marginaal aan bod komen. 9 Op deze plek dient te worden opgemerkt dat de problematiek rond de herziening verder buiten beschouwing blijft. In uitzonderlijke gevallen kan een afgeronde strafzaak toch worden heropend, bijvoorbeeld wanneer nieuwe bewijsstukken aan het licht zijn gekomen die eerder niet bekend waren (novum). Onder voorwaarden is het dan mogelijk om van het ne bis in idem-beginsel af te wijken. Deze materie is sterk nationaal bepaald en het past niet binnen de reikwijdte van deze studie om op deze zeer complexe materie in te gaan. 1.2 Probleemstelling In het huidige tijdsgewricht waarin landsgrenzen vervagen en de Europese Unie streeft naar een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, is het evident dat de verschillende strafrechtstelsels naast elkaar en met elkaar kunnen functioneren en voorzover nodig op elkaar worden afgestemd. Het strafrecht geldt immers als een van de onmisbare fundamenten waarop de Europese Unie, als economische en sociale eenheid, is gebouwd. Ten aanzien van het ne bis in idem-beginsel is het, zowel met het oog op de positie van de verdachte als op het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten, van groot belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent de toepassing en het bereik van dit beginsel. Daar waar de Europese Commissie zich sterk maakt voor een sterke en eenduidige gemeenschappelijke standaard ten aanzien van het verbod op dubbele strafvervolging, stellen de lidstaten zich over het algemeen erg terughoudend op waar het gaat om het uit handen geven van strafrechtelijke bevoegdheden. In de beslechting van dit twistpunt ligt een voorname rol weggelegd voor de rechtspraak van het Hof van Justitie EU. Door de Europeanisering van het strafrecht worden dus nieuwe eisen gesteld aan het aloude rechtsbeginsel dat dubbele vervolging verbiedt. De traditionele, nationale benadering is 9 Zie over het verbad tussen de rechtspraak van het Hof van Justitie EU en het EHRM bijvoorbeeld W.B. van Bockel, Coming of age: de ontwikkeling van het ne bis in idem-beginsel in de EU-rechtsorde, NtEr 2010-2, pp. 66-72. 5

binnen de Europese rechtsorde dan ook aangevuld met een transnationaal ne bis in idembeginsel dat is vastgelegd in artikel 54 SUO en sinds kort in artikel 50 van het Handvest voor de Grondrechten van de EU. Het is echter onduidelijk of deze artikelen de problematiek van mogelijke dubbele vervolging voldoende verhoeden. De probleemstelling die binnen dit onderzoek centraal staat luidt als volgt: Op welke wijze wordt binnen het kader van de strafrechtelijke samenwerking in de EU tegemoetgekomen aan de bescherming van het ne bis in idem-beginsel en op welke punten zou deze bescherming mogelijk versterkt kunnen worden? 1.3 Opbouw van het onderzoek Teneinde een goed begrip te krijgen van de strekking van het ne bis in idem-beginsel zullen in hoofdstuk 2 de historie en de achterliggende ratio van het principe uiteen worden gezet. Hierbij zal ook kort aandacht worden besteed aan het onderscheid tussen dubbele vervolging en dubbele bestraffing. Van oudsher is ne bis in idem-bescherming vooral een nationale aangelegenheid, maar in de afgelopen decennia heeft deze problematiek op internationaal niveau sterk aan belang gewonnen. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op de verschillen en overeenkomsten tussen de werking van het beginsel op nationaal en op internationaal niveau. Om een beeld te geven van de zeer uiteenlopende manieren waarop landen van oudsher met buitenlandse vonnissen omgaan, wordt de wetgeving van enkele lidstaten op dit gebied uitgelicht. Hierbij zal tevens worden gekeken naar de bijzondere positie die Nederland inneemt door zijn zeer ruime erkenning van buitenlandse vonnissen. Daarna worden kort de verschillende gronden uiteengezet waarop staten rechtsmacht kunnen vestigen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een terugblik. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de plaats die het transnationale ne bis in idem-beginsel inneemt binnen de rechtsorde van de Europese Unie, en in het bijzonder binnen het kader van strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten. Om te beginnen wordt gekeken naar de wijze waarop de strafrechtelijke samenwerking zich in de afgelopen decennia binnen deze rechtsorde heeft ontwikkeld. Vervolgens wordt aandacht geschonken aan de (voor de lidstaten van de EU) relevante rechtsbronnen waarin het ne bis in idem-beginsel is vastgelegd en waarvan artikel 54 SUO het zwaartepunt vormt. Dit laatste artikel verplicht lidstaten in verregaande mate om rekening te houden met strafrechtelijke gewijsden uit andere lidstaten. Het bereik en de invulling van het ne bis in idem-beginsel zijn voor een aanzienlijk deel 6

bepaald door de rechtspraak van het Hof van Justitie EU. Deze rechtspraak komt dan ook uitgebreid aan de orde, waarbij tevens uitgebreid zal worden ingegaan op de argumentatie die door het Hof wordt gebezigd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht, waarin de gebreken die kleven aan de huidige ne bis in idem-bescherming in de EU aan het licht zullen worden gebracht. Hiermee wordt een brug geslagen naar het volgende hoofdstuk. De in sommige opzichten gebrekkige ne bis in idem-bescherming binnen de EU heeft recent geleid tot een aantal initiatieven ter versterking ervan. In de eerste paragraaf van hoofdstuk 4 worden deze uitgelicht. Naast een nieuw te formuleren ne bis in idem-bepaling is de roep om een jurisdictieregeling een steeds terugkerend element in de diverse voorstellen. Deze zou ervoor moeten zorgen dat gelijktijdige vervolging door verschillende lidstaten wordt voorkomen. In paragraaf 4.2 worden aanbevelingen gedaan met betrekking tot de herformulering van de ne bis in idem-bepaling en zal tevens worden gekeken of een jurisdictieregeling wenselijk is en hoe deze vormgegeven zou kunnen worden. In het vijfde hoofdstuk wordt het onderzoek afgesloten met een terugblik en een conclusie. 7

2 Achtergronden van het ne bis in idem-beginsel 2.1 De historie van het ne bis in idem-beginsel Om de huidige problematiek omtrent het beginsel goed te kunnen begrijpen, is het nuttig om eerst naar het verleden te kijken. Daarom zal in deze paragraaf de herkomst en de geschiedenis van het ne bis in idem-beginsel uiteen zullen worden gezet. De wortels van het verbod op dubbele vervolging gaan terug tot Griekse, Romeinse en Bijbelse bronnen. 10 De Griekse jurist en politicus Demosthenes liet al in 355 v. Chr. optekenen dat de oude Griekse wet verbiedt dat dezelfde persoon tweemaal wordt berecht voor hetzelfde feit. 11 In het Romeinse recht was de regel bis de eadem re ne sit actio een stevig verankerd dogma. Vrij vertaald betekent dit dat omtrent eenzelfde zaak niet voor een tweede maal geprocedeerd mag worden. 12 Dit principe werd in rond 533 na Chr. gecodificeerd in het Corpus Iuris Civilis van Justinianus: De gouverneur mag niet dulden dat eenzelfde persoon wegens dezelfde misdrijven aangeklaagd wordt waarvan hij [reeds] vrijgesproken is. 13 Na de val van het Romeinse Rijk kwam het Bijbelse recht tot ontwikkeling. Hierin werd het verbod op dubbele vervolging erkend als natuurrecht. De regel werd ontleend aan de interpretatie die St. Jerome had gegeven aan de zinsnede non iudicat Deus bis in id ipsum uit het Oude Testament, dat vrij vertaald betekent dat zelfs God iemand niet voor een tweede maal zou berechten voor dezelfde handelingen. 14 Zoals hierboven werd omschreven, kan het verbod van dubbele vervolging worden teruggevoerd tot de oudheid. Daarna is het op verschillende wijzen gereïncarneerd in diverse rechtssystemen en heeft het over de gehele wereld toepassing gekregen. Tegenwoordig vindt het verbod op dubbele vervolging zijn rechtsgrondslag in verdragen 15, in codificaties van 10 Conway 2003, p. 222. 11 Demosthenes, Speech against Leptines, vert. J.H. Vince, Harvard: Harvard University Press 1962. 12 Kniebühler 2005, p. 2-3. 13 Digesten 48.2.7.2 en Codex 9.2.9. 14 Thomas 1998, p. 72. 15 Bijvoorbeeld artikel 14 lid 7 IVBPR, artikel 4 van het zevende protocol EVRM, artikel 54 Uitvoeringsovereenkomst Verdrag van Schengen. Meer hierover in paragraaf 3.2. 8

nationale (straf)wetgeving of via erkenning als rechtsbeginsel in rechtspraak en doctrine. In sommige landen is het zelfs vastgelegd als constitutioneel recht. 16 Hoewel het beginsel wereldwijd kan worden teruggevonden, kan de wijze waarop het wordt aangeduid sterk variëren. In continentaal Europa is het adagium ne (of: non) bis in idem de meest gangbare bewoording voor het verbod op dubbele vervolging. Andere aanduidingen die worden gezien als behorend tot de ne bis in idem-familie, zijn res iudicata (de regel dat een vonnis zorgt voor finaliteit, behoudens de mogelijkheid van hoger beroep) en double jeopardy (het Anglo-Amerikaanse equivalent van het ne bis in idem-beginsel). Verder kunnen worden onderscheiden de termen autrefois convict en autrefoit acquit (de regel dat een eerdere veroordeling resp. vrijspraak een tweede vervolging in de weg staat) en het zogenaamde una via-beginsel (alle aanklachten die tegen een verdachte worden ingebracht moeten worden geconcentreerd in één procedure). 17 Behalve de aanduiding kunnen ook de toepassing en de reikwijdte het ne bis in idem-beginsel per rechtssysteem sterk variëren. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de uiteenlopende inzichten die aan het beginsel ten grondslag liggen. Deze zullen in de volgende paragraaf nader worden uitgelicht. 2.2 De ratio achter het ne bis in idem-beginsel Een individu zou slechts één maal vervolgd moeten worden voor een bepaalde overtreding; gevoelsmatig is dit een uiterst vanzelfsprekend inzicht. 18 Ons rechtvaardigheidsgevoel vertelt ons dat de zwakke verdachte beschermd dient te worden tegen onredelijk hinderlijk optreden van het machtige vervolgingsapparaat. Iemand eindeloos achtervolgen met een strafrechtelijke aanklacht zou tot Kafkaiaanse toestanden leiden. Zowel de verdachte als de samenleving hebben er belang bij dat een rechtszaak op een zeker moment definitief is. Het ne bis in idem-beginsel berust op verschillende grondgedachten. Zoals gezegd kan de ratio van waaruit het beginsel in een nationale rechtsorde is vastgelegd daarom van rechtsstaat tot rechtsstaat verschillen. Deze verschillen zijn terug te vinden in de voorwaarden, 16 Zie bijvoorbeeld artikel 39 van de Japanse Grondwet, artikel 103, derde lid van de Duitse Constitutie, artikel 50, eerste lid van de Grondwet van de Russische Federatie en het Vijfde Amendement van de Amerikaanse Constitutie. 17 Van Bockel 2010b, p. 31. 18 Conway, p. 222. 9

kwalificaties en uitzonderingen die ten aanzien van het verbod op dubbele vervolging gelden. 19 Deze diversiteit houdt direct verband met de problematiek rond de interstatelijke toepassing van het ne bis in idem-beginsel; er bestaat immers geen algemeen geldende uitleg van het beginsel. 20 Om een goed beeld van de verscheidenheid aan grondslagen te krijgen, zullen deze hieronder nader worden uiteengezet. Een bruikbaar vertrekpunt hiervoor vormt de uitspraak van het Supreme Court in de Verenigde Staten in de zaak Crist v. Bretz. 21 Hierin benoemt rechter Stewart verschillende factoren die het beginsel billijken. Ten eerste dient de een rechtszaak op een zeker moment te zijn afgesloten (lites finiri oportent) en dient deze finaliteit te worden gerespecteerd. Ten tweede moet de verdachte worden beschermd tegen voortdurende hinder en stress door de veel grotere machtsmiddelen van de staat. En ten derde moet voorkomen worden dat de kans toeneemt dat de verdachte wordt schuldig bevonden, daar waar hij in werkelijk onschuldig is. Tot slot vermeldt hij nog het in landen met juryrechtspraak waardevolle argument dat de verdachte het recht heeft om zijn proces te voltooien voor de oorspronkelijke jury. Uit het voorgaande kunnen twee invalshoeken worden onderscheiden. De eerste is de benadering van het beginsel vanuit het perspectief van het individu. De wetenschap dat een uitspraak definitief is, vermindert bij de verdachte de dreiging van een nieuwe vervolging en de angst daarvoor. De waarde van het beginsel als fundamenteel mensenrecht ligt voornamelijk in de bescherming die het aan individuen biedt tegen dubbele aansprakelijkstelling. De bescherming strekt zich overigens ook uit tot gevallen waarin de eerste vervolging niet tot aansprakelijkstelling heeft geleid. 22 In 1957 heeft het Supreme Court in de Verenigde Staten de nadelen van een dubbele vervolging voor een individu op treffende wijze omschreven. Door meervoudige vervolging wordt een verdachte blootgesteld aan: embarrassment, expense and ordeal and compelling him to live in a continuing state of anxiety and insecurity as well as enhancing the possibility that, even though innocent, he may be found guilty. 23 Het beginsel biedt belangrijke waarborgen voor de individuele vrijheid en rechtszekerheid van burgers. Daarnaast is het een instrument om machtsmisbruik van de overheid te voorkomen. 19 Van den Wyngaert & Ongena 2002, p. 707. 20 Van Bockel 2010b, p. 25. 21 Zaak Crist v. Bretz, 437 U.S. 28 (1978). 22 De Hullu 2006, p. 500. 23 Zaak Green v. U.S., 355 U.S. 184 (1957), pp. 187-188. 10

Het biedt de zwakke verdachte bescherming tegen de machtige positie van de staat in een strafrechtelijke vervolgingsprocedure. De tweede invalshoek is een meer pragmatische, die niet uitgaat van het individu maar van de staat. Het ne bis in idem-beginsel is in dit verband van waarde voor het gezag van rechterlijke uitspraken. Voor de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid van rechterlijke uitspraken is het van belang dat een rechtszaak op een zeker moment tot een definitief einde komt. Voorts vermindert een verbod op dubbele vervolging het risico op conflicterende uitspraken in eenzelfde zaak. De integriteit en legitimiteit van een rechtssysteem zouden hierdoor ernstig geschaad kunnen worden. Het ne bis in idem-beginsel maakt onderdeel uit van een breder rechtsbeginsel, dat als doel heeft om de onherroepelijkheid van rechterlijke uitspraken te garanderen. Dit principe wordt aangeduid met het adagium res judicata pro veritate habetur, dat vrij vertaald betekent dat een vonnis wordt aanvaard als zijnde de waarheid en als zodanig moet worden gerespecteerd. 24 Het ne bis in idem-beginsel zorgt dat het conflict op een bepaald moment definitief wordt beslecht en voorkomt op deze wijze een eindeloos proces. Tot slot kan nog worden gewezen op de procedurele efficiëntie die door het beginsel wordt gestimuleerd; de aanklager krijgt immers slechts een volledige kans en zal daarom zorgvuldig te werk moeten gaan en daarbij gedegen onderzoek verrichten. 25 Het is van belang om onderscheid te maken tussen enerzijds het verbod op dubbele vervolging en anderzijds het verbod op dubbele bestraffing. Deze termen lijken inwisselbaar en worden dan ook regelmatig als zodanig gebruikt, maar hun strekking verschilt aanzienlijk. De eerste is een meer procedurele regel; het voorkomt immers een tweede procedure. De tweede regel is daarentegen veel meer substantief van aard en beschermt een individu ertegen om voor een tweede maal bestraft te worden. Tussen de beide beginselen bestaat een zekere overlap, waarbij de bescherming tegen dubbele vervolging het breedst is. Dit valt het best uit te leggen aan de hand van de Duitse terminologie. Het verbod op dubbele vervolging wordt hier aangeduid met de term Erledigungsprinzip. Deze term is afgeleid van het gegeven dat een aanspraak op vervolging (ius puniendi) die ontstaat na een strafbaar feit, wordt verbruikt bij 24 Conway, p. 217. 25 De Hullu 2006, p. 501. 11

het entameren van de eerste vervolging. 26 Hoofdregel daarbij is steeds dat een tweede vervolging ontoelaatbaar is. In principe verbiedt dit beginsel dus niet dat er op basis van een enkele overtreding meerder straffen worden opgelegd, zolang deze worden opgelegd in het kader van een en dezelfde rechterlijke procedure. Het Erledigungsprinzip staat dan ook in direct verband met de hierboven reeds aangehaalde res judicata pro veritate habetur: respect voor de finaliteit van de eerste rechtszaak leidt direct tot de ontoelaatbaarheid van een tweede. 27 Van het Erledigungsprinzip kan worden onderscheiden het Anrechnungsprinzip, dat het verbod op dubbele bestraffing inhoudt. Dit principe stelt als voorwaarde aan iedere op te leggen straf dat eerder opgelegde straffen voor hetzelfde feitencomplex moeten worden meegewogen. Het Anrechnungsprinzip is in diverse vormen terug te vinden in nationale rechtssystemen en wordt vaak beschouwd als de mindere van de twee varianten op het ne bis in idem-beginsel, omdat het minder rechtszekerheid biedt en slechts in beperkte mate zorgt voor procedurele efficiëntie. In sommige staten wordt het Anrechnungsprinzip zelfs in het geheel niet als een ne bis in idem-regel beschouwd. 28 Geconcludeerd kan worden dat de bescherming tegen dubbele vervolging in bepaalde gevallen ook bescherming kan bieden tegen dubbele bestraffing. Het Erledigungsprinzip biedt echter geen bescherming tegen meerdere straffen binnen een en dezelfde strafrechtelijke procedure, en het Anrechnungsprinzip beschermt niet tegen een tweede procedure. Het kan van staat tot staat sterk variëren op welke van de bovenstaande manieren het ne bis in idembeginsel wordt uitgelegd en toegepast. De meeste rechtsstelsels hanteren een vorm waarin aspecten van beide Prinzipien terug te vinden zijn. 2.3 De transnationale werking van het ne bis in idem-beginsel op horizontaal niveau Behalve binnen een nationale rechtsorde kan het ne bis in idem-beginsel ook toepassing vinden in geval van concurrerende rechtsmacht van verschillende staten over hetzelfde feitencomplex. In deze paragraaf zal worden ingegaan op de verschillende manieren waarop in een dergelijk geval invulling kan worden gegeven aan het beginsel. Daarbij zal de aandacht uitgaan naar de werking ervan op horizontaal niveau, dus tussen staten onderling. Hiervoor is 26 Van den Wyngaert & Stessens 1999, p. 781. 27 Van Bockel 2010b, p. 32. 28 Van Bockel 2010b, p. 33. 12

gekozen omdat deze horizontale werking van belang is met het oog op de strafrechtelijke samenwerking binnen de Europese Unie. De tegenhanger wordt vanzelfsprekend gevormd door verticale werking van het ne bis in idem-beginsel, die ziet op rechtsmachtconflicten tussen staten en (hogere) internationale straftribunalen. 29 Deze laatste categorie zal in het vervolg van deze studie verder buiten beschouwing blijven. Het dient allereerst opgemerkt te worden dat de internationale werking van het ne bis in idembeginsel enkel betrekking heeft op het zogenaamde negatief gezag van gewijsde, dat inhoudt dat een buitenlands strafvonnis de mogelijkheden tot handelen van de autoriteiten van een bepaalde staat beperkt. Hiertegenover staat het positief gezag van gewijsde, dat inhoudt dat een buitenlands strafvonnis juist een aanleiding vormt tot handelen en bijvoorbeeld een buitenlands vonnis ten uitvoer wordt gelegd. 30 Net zoals op nationaal niveau kan ook op interstatelijk niveau een onderscheid worden gemaakt tussen het individuele belang enerzijds en dat van de staat anderzijds. Als bescherming voor het individu tegen vexatoir overheidshandelen is de waarde van het ne bis in idem-beginsel interstatelijk bezien minstens zo groot als op nationaal niveau. De effecten van een mogelijke tweede vervolging zijn voor een persoon immers steeds bezwaarlijk, ongeacht of die vervolging binnen de eigen landsgrenzen of in een andere staat dreigt. De wetenschap dat een uitspraak definitief is en ook als zodanig wordt erkend in andere rechtsordes, zal de angst voor een mogelijke nieuwe vervolging doen afnemen en zodoende bijdragen aan de rechtszekerheid van de verdachte. Daarnaast geldt ook op interstatelijk niveau de beschermende functie van het ne bis in idem-beginsel voor het individu tegen de macht van nationale overheden. Waar meerdere staten rechtsmacht opeisen en hun middelen aanwenden om een persoon te veroordelen, gaat dit ten koste van de mogelijkheden van het individu om zich behoorlijk te kunnen verweren. Het risico op onrechtvaardige veroordelingen wordt zo verhoogd. Ook op interstatelijk niveau kunnen pragmatische aspecten van het ne bis in idem-beginsel worden onderscheiden. Zo is het voor het soevereiniteitsbegrip van staten van groot belang dat hun strafrechtelijke beslissingen niet worden gerelativeerd door conflicterende buitenlandse uitspraken in dezelfde zaak. Miskenning van de res judicata-regel kan op 29 Van den Wyngaert & Ongena 2002, p. 707. 30 Vander Beken 1999, p. 253. 13

interstatelijk niveau leiden tot conflicten tussen staten onderling, hetgeen schadelijk kan zijn voor de coëxistentie van juridische rechtssystemen en voor de onderlinge samenwerking. 31 Voor de stabiliteit van de internationale gemeenschap is het bovendien van belang dat een zaak op een zeker moment tot een definitief einde komt. Dit geldt vooral bij zware internationale misdrijven waar niet zozeer de individuele staten als wel de internationale gemeenschap als geheel belang bij heeft. 32 Ondanks de hiervoor omschreven waarden die het ne bis in idem-beginsel in horizontaal verband vertegenwoordigt, bestaat in de meeste rechtssystemen veel terughoudendheid met de erkenning van buitenlandse strafvonnissen. Onvoorwaardelijke erkenning van buitenlandse vonnissen komt nauwelijks voor. Een verklaring voor deze terughoudendheid moet worden gezocht in het gegeven dat het strafrecht bij uitstek een terrein is waar de nationale soevereiniteit geldt; van oudsher bepalen staten eenzijdig in hoeverre zij gevolg wensen te geven aan de uitkomst van een buitenlandse procedure. 33 Door buitenlandse vonnissen zonder voorbehouden te erkennen, beperken staten zichzelf immers in hun eigen nationale strafrechtsmacht. 34 In dit verband is de positie die Nederland in de internationale gemeenschap inneemt zeer uitzonderlijk te noemen. 35 In Nederland is de (negatieve) erkenning van het res judicata-effect van buitenlandse vonnissen namelijk zeer verregaand. In artikel 68 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht wordt het nationale ne bis in idem-beginsel uitgebreid tot vergelijkbare eerdere beslissingen van buitenlandse strafrechters. 36 Het moet dan gaan om een materiële einduitspraak waarbij ten aanzien van een veroordeling additioneel als voorwaarde wordt gesteld dat de straf geheel werd uitgevoerd, dat deze verjaard is of dat er gratie werd verleend. In het derde lid worden buitenlandse transacties hiermee op een lijn met een rechterlijk gewijsde gesteld. Bij de invoering van ons Wetboek van Strafrecht in 1886 lokte de bepaling al de nodige discussie uit. Anthony Modderman, die destijds als minister van justitie betrokken was bij de 31 Van den Wyngaert en Stessens 1999, p. 782. 32 Conway, p. 223. 33 Sjöcrona & Orie 2002, p. 425. 34 Kniebühler 2005, p. 6. 35 Vervaele 2005a, p. 102. 36 De Hullu 2006, p. 503. 14

vaststelling van het Wetboek van Strafrecht in 1881, beschreef de ratio achter de ruime toepassing van het ne bis in idem-beginsel als volgt: De beschaafde natiën moeten, over en weer, elkander op het stuk der strafjustitie den noodigen bijstand verleenen en datzelfde vertrouwen in de deugdelijkheid van elkanders regtspraak (zonder t welk die bijstand niet te verdedigen zou zijn) moet er ook toe leiden dat zij elkanders res judicatae zooveel mogelijk eerbiedigen. 37 In rechts-politieke zin roept de regeling van artikel 68 W.v.Sr. vragen op, al is het maar omdat de overwegingen van Modderman in het huidige tijdsbeeld niet zo overtuigend (meer) zijn. Blind vertrouwen in buitenlandse justitie is lang niet altijd verantwoord, en zoals gezegd ook helemaal niet zo gebruikelijk. Echter, met het oog op de steeds hechter wordende strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie, zou de liberale opvatting van Nederland als voorbeeld kunnen dienen voor de rest van de EU. Op deze materie wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken. Het andere uiterste wordt gevormd door die staten die buitenlandse uitspraken in het geheel niet erkennen. Een voorbeeld hiervan vindt men terug in de zogenaamde dual sovereigntydoctrine die wordt gehanteerd in de Verenigde Staten. 38 Deze houdt in dat elk soeverein rechtssysteem zijn macht afleidt uit zijn eigen onafhankelijke bronnen. Deze doctrine vindt haar oorsprong in de federale structuur in de Verenigde Staten. Een persoon kan door een enkele gedraging een inbreuk maken op de wetten van verschillende rechtssystemen en kan daardoor veroordeeld worden voor meerdere aparte delicten. Volgens het federale hooggerechtshof berust deze leer op de common law conception of crime as an offence against the sovereignty of the government. When a defendant in a single act violates the peace and dignity of two sovereigns by breaking the laws of each, he has committed two distinct offences. 39 Over het algemeen worden buitenlandse gewijsden aan dezelfde regels onderworpen als vonnissen van rechters van de verschillende federale staten. Hierbij dient echter wel opgemerkt te worden dat de praktijk in de Verenigde Staten minder verregaand is en dat wel degelijk rekening wordt gehouden met eerdere vonnissen ten aanzien van dezelfde feiten. 37 De Hullu 2006, p. 503. 38 Vander Beken 1999, p. 271. 39 Zaak Heath v. Alabama, 474 U.S. 82 (1985). 15

De meeste staten nemen een positie in tussen de twee hiervoor genoemde extremen. Met het oog op het vervolg van deze studie zullen hierna de interstatelijke ne bis in idem-regelingen worden uitgelicht zoals die gelden binnen enkele lidstaten van de Europese Unie. België In België wordt het internationale toepassingsbereik van het ne bis in idem-beginsel bepaald door artikel 13 van de Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering. De inhoud ervan heeft alleen betrekking op misdrijven die niet in België kunnen worden gelokaliseerd. Deze lokalisatie wordt in België erg ruim uitgelegd 40 waardoor het aantal delicten dat onder de ne bis in idem-bescherming valt, beperkt is. Verder gaat de bepaling uit van een juridische benadering van de feiten, hetgeen inhoudt dat een tweede vervolging slechts wordt verhinderd wanneer de juridische kwalificatie van de feiten in België hetzelfde is als die in het land waar de eerdere vervolging plaatsvond. 41 Een andere beperking is dat de ne bis in idem-werking slechts geldt indien er sprake is van een strafvonnis; de verdachte moet in het buitenland zijn vrijgesproken, of in het geval van veroordeling moet hij zijn straf daadwerkelijk hebben ondergaan, moet de straf zijn verjaard of moet er amnesie zijn verleend. Indien in het buitenland vervolgingen hangende zijn, verhindert dit derhalve geen nieuwe vervolging in België. 42 Duitsland Uitgangspunt voor de ne bis in idem-bescherming in Duitsland is artikel 103, derde alinea van de Duitse grondwet. Het beginsel is grondwettelijk beschermd en heeft een heel algemene gelding. Opvallend is echter dat het Bundesverfassungsgericht heeft beslist dat dit fundamentele recht niet geldt ten aanzien van buitenlandse strafvonnissen. 43 Uit grondrechtelijk oogpunt bestaat er dus geen verplichting tot erkenning van een horizontaalinterstatelijke ne bis in idem. 44 De Duitse wet kent in de vorm van 153c Strafprozeßordnung wel een bepaling waarin de mogelijkheid tot niet-vervolging van in het buitenland gepleegde misdrijven is opgenomen. Deze bepaling neemt echter enkel de verplichting tot vervolging in 40 Aan de hand van het zogenaamde ubiquiteitsbeginsel; zie hierover Vander Beken 1999, p. 53. 41 Meer over het onderscheid tussen de juridische en feitelijke benadering in paragraaf 3.4.2 en 3.4.5. 42 Vander Beken 1999, pp. 257-258. 43 BverfGE 12, 62 (66). 44 Kniebühler 2005, p. 133. 16

Duitsland weg; de transnationale toepassing van het ne bis in idem-beginsel blijft derhalve afhangen van een opportuniteitsbeslissing. 45 Groot-Brittannië Wanneer een verdachte in Groot-Brittannië kan aantonen dat hij eerder al is veroordeeld of vrijgesproken voor hetzelfde misdrijf, kan hij niet opnieuw worden berecht. 46 De uiteindelijke interpretatie van wat beschouwd moet worden als hetzelfde misdrijf komt toe aan de rechter. Omdat binnen common law-stelsels de rechter geacht wordt over de gehele zaak te oordelen, kan eenzelfde feitencomplex in beginsel geen aanleiding geven tot een dubbele vervolging. Van belang hierbij is echter wel dat de verdachte voor de eerste rechter een reëel gevaar op veroordeling moet hebben gelopen; een niet-veroordeling door procedurele onregelmatigheden staat aan een nieuwe vervolging dus niet in de weg. 47 Uit jurisprudentie uit de jaren 80 blijkt dat er is geen reden is om aan te nemen dat deze werking van het ne bis in idem-beginsel niet ook geldt jegens in het buitenland gewezen strafvonnissen. 48 Hierbij dient te worden opgemerkt dat het in de betreffende zaken steeds ging om de erkenning van uitspraken, gewezen in de staat waar het misdrijf werd gepleegd. Het is echter onduidelijk in welke mate de Engelse rechter erkenning zou verlenen aan buitenlandse vonnissen waarbij rechtsmacht werd uitgeoefend op basis van een ander beginsel dan het territorialiteitsbeginsel. Het ontbreekt vooralsnog aan rechtspraak omtrent deze problematiek. 49 Frankrijk In Frankrijk wordt de reikwijdte van het transnationale ne bis in idem-beginsel hoofdzakelijk bepaald door de artikelen 113-9 Code Pénal en 692 Code de Procédure Pénale. Hierin wordt bepaald dat het beginsel slechts in een aantal limitatief omschreven gevallen kan worden toegepast. Een rechtelijk gewijsde uit een ander land kan in principe slechts aanvaard worden indien het gaat om een misdrijf dat buiten Frankrijk is gepleegd. Verder moet het gaan om een definitief strafvonnis, waarbij in het geval van veroordeling bovendien vereist is dat de straf volledig ten uitvoer is gelegd of moet zijn verjaard. Opmerking verdient verder dat dubbele vervolging steeds mogelijk blijft, indien in Frankrijk rechtsmacht is gevestigd op basis van het territorialiteitsbeginsel of het beschermingsbeginsel. 45 Vander Beken 1999, p. 261. 46 Jagla 2007, p. 63. 47 Vander Beken 1999, p. 263. 48 Zie R. v. Lavercombe and Murray (and another), 7 maart 1988, Criminal Law Review, 1988, 435-436 en R. v. Thomas, 8 en 29 maart 1984, All England Law reports, 1984-3, 34-38. 49 Vander Beken 1999, p. 265. 17

Italië In Italië is in artikel 11 van het Codice Penale geregeld dat een nieuwe strafvervolging mogelijk is wanneer het strafbare feit zich heeft afgespeeld op Italiaans grondgebied, ook wanneer hierover reeds door een buitenlandse rechter is geoordeeld. Dit geldt zowel ten aanzien van delicten gepleegd door staatsburgers als door buitenlanders. 50 Is het delict in het buitenland gepleegd, dan kan Minister van Justitie ten aanzien van bepaalde ernstige delicten besluiten tot een vernieuwde strafvervolging. Deze analyse maakt duidelijk dat de wijze waarop het transnationale ne bis in idem-beginsel is vormgegeven, van lidstaat tot lidstaat sterk kan verschillen. In veruit de meeste landen wordt slechts in beperkte mate erkenning verleend aan buitenlandse strafrechtelijke gewijsden. Het zijn name territoriale voorbehouden die de werking van het principe verhinderen. Zoals eerder al werd opgemerkt, blijken staten niet zomaar bereid om hun mogelijkheden tot het uitoefenen van rechtsmacht door buitenlandse beslissingen te laten beperken. 51 Zij behouden zoveel mogelijk hun soevereine ius puniendi op dit terrein. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de incorporatie van artikel 54 SUO in de EU-rechtsorde verregaande gevolgen heeft gehad voor de lidstaten, en dan in het bijzonder voor die lidstaten die erg terughoudend zijn in het erkennen van uitspraken van buitenlandse rechters. Evenmin is het tegen deze achtergrond verrassend dat sommige lidstaten gebruik hebben gemaakt van de in artikel 55 SUO geboden mogelijkheden om de transnationale werking van het ne bis in idem-beginsel af te zwakken. Uit de verklaring Duitsland bij artikel 54 SUO volgt bijvoorbeeld dat het land geen ne bis in idem-bescherming verleent aan vonnissen uit een andere lidstaat indien Duitsland rechtsmacht heeft gevestigd op basis van het territorialiteitsbeginsel of het beschermingsbeginsel. 52 Ook voor Frankrijk geldt dit in soortgelijke mate. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat artikel 55 lid 1 SUO bepaalt dat het ne bis in idem-beginsel wel steeds geldt indien een gedeelte van een feitencomplex zich heeft afgespeeld op het grondgebied van een de lidstaat waar het eerste vonnis werd uitgesproken. Een brede toepassing van het territorialiteitsbeginsel is derhalve binnen de EUrechtsorde niet mogelijk. 50 Jagla 2007, p. 62. 51 Vander Beken 1999, p. 274. 52 Vander Beken 1999, p. 262. 18

Het voorgaande geeft wel aan hoe gecompliceerd de positie van dit oorspronkelijk nationale rechtsbeginsel is binnen de context van de toenemende strafrechtelijke samenwerking in de EU. Hoezeer lidstaten zich ook proberen hun nationale systeem in stand te houden, feit is dat de nationale overheden niet langer geheel vrij zijn in hun keuze omtrent de invulling van het transnationale ne bis in idem-beginsel. De incorporatie van artikel 54 SUO heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de wijze waarop er met strafrechtelijk uitspraken uit andere lidstaten moet worden omgegaan. Binnen de rechtsruimte van de Europese Unie zijn de lidstaten voorbehouden daargelaten nu immers gebonden aan de ne bis in idem-bepalingen zoals die in het EU-recht zijn vastgelegd. Artikel 54 SUO en artikel 50 van het Handvest prevaleren boven de eigen, nationale wetgeving van de lidstaten. Voor Nederland, dat van oudsher een verregaande erkenning van buitenlandse strafrechtelijke gewijsden kent, zijn de gevolgen van deze Europese bemoeienis minder ingrijpend dan voor bepaalde andere lidstaten. Hier zal uitgebreid op worden teruggekomen in hoofdstuk 3. 2.4 Jurisdictieconflicten en het vestigen van rechtsmacht Voorwaarde voor de interstatelijke toepassing van het ne bis in idem-beginsel is dat er sprake is van een zogenaamd positief jurisdictieconflict. Zoals in de vorige paragrafen al enkele malen is besproken, kan de situatie zich voordoen dat meerdere staten rechtsmacht claimen omtrent hetzelfde juridische feitencomplex. In deze paragraaf zal uiteen worden gezet hoe dergelijke jurisdictieconflicten kunnen ontstaan en welke gronden er worden onderscheiden voor het claimen van rechtsmacht. 53 Internationaal recht bevat geen algemene voorschriften over het ruimtelijk bereik van nationale strafwetten. Dit wordt in elke staat afzonderlijk geregeld. Het is denkbaar dat het strafrecht van geen enkele staat op een concreet feit van toepassing is, terwijl het wel overeenkomt met een nationale delictsomschrijving van een of meer landen. In een dergelijk geval spreekt men van een negatief jurisdictieconflict. Hiervan is in de praktijk echter zelden sprake. 54 Van een positief jurisdictieconflict is sprake wanneer de strafwetten van meerdere staten van toepassing zijn op een concrete strafbare gedraging. Een dergelijk conflict kan ontstaan doordat verschillende staten menen rechtsmacht te hebben. Om dit te concretiseren, zullen hierna de diverse gronden voor het vestigen van rechtsmacht kort uiteen worden gezet. 53 Jurisdictie is de meer Angelsaksische term voor rechtsmacht. Beide begrippen zijn inwisselbaar. Het gaat in deze studie steeds om rechtsmacht in strafzaken; het zgn. strafmachtrecht. 54 Van Sliedregt, Sjöcrona & Orie 2008, p. 31. 19

Territorialiteitsbeginsel In de internationale gemeenschap wordt het territorialiteitsbeginsel alom erkend als voornaamste grond voor het vestigen van rechtsmacht. 55 Het is bij uitstek een uiting van de soevereiniteit van staten op hun eigen grondgebied. Positief houdt dit beginsel in dat de strafwet van een staat van toepassing is op feiten die binnen de landsgrenzen worden begaan. Omgekeerd betekent dit dat gedragingen die niet strafbaar zijn gesteld, straffeloos zijn op het grondgebied van de betreffende staat. Het houdt negatief in dat de strafwet niet van toepassing is op handelingen die buiten zijn grondgebied zijn begaan, anders dan bij wijze van uitzondering. 56 Naast de staatssoevereiniteit zijn er nog andere gronden die het territorialiteitsbeginsel rechtvaardigen. Zo wordt de rechtsorde geschonden op de plaats waar het strafbare feit plaatsvindt en bevordert het beginsel een doeltreffende strafrechtspleging. Het actieve nationaliteitsbeginsel Het actieve nationaliteitsbeginsel bepaalt dat een staat rechtsmacht uitoefent over strafbare feiten die door zijn eigen onderdanen in het buitenland gepleegd worden. Het beginsel laat zich in de eerste plaats rechtvaardigen door staatssoevereiniteit; een staat heeft het recht om over de gedragingen van zijn onderdanen te waken, ook als deze zich in het buitenland bevinden. Klassieke voorbeelden zijn bigamie, mensensmokkel en sekstoerisme. 57 Een andere grondslag is dat straffeloosheid wordt voorkomen voor onderdanen die zich in het buitenland hebben schuldig gemaakt aan strafbare feiten, en vervolgens in hun eigen land niet kunnen worden uitgeleverd wegens hun nationaliteit. 58 Bovendien heeft ook de verdachte zelf belang bij dit beginsel, omdat hij op grond ervan in zijn eigen land terecht kan staan en zijn straf kan ondergaan. 59 Hij kan dan immers in een voor hem bekende omgeving en volgens de nationale procedurele regels zijn rechtszaak ondergaan, daarbij niet gehinderd door taalbarrières. Het passieve personaliteitsbeginsel Op grond van het passieve personaliteitsbeginsel kan een staat delicten strafbaar stellen die buiten de eigen landsgrenzen worden begaan tegen de belangen van de eigen onderdanen. 60 Het beginsel heeft als doel de eigen onderdanen in het buitenland te beschermen en de 55 Jagla 2007, p. 15. 56 Van Sliedregt, Sjöcrona & Orie 2008, pp. 42-43. 57 De Hullu 2006, p. 137. 58 Jagla 2007, p. 17. 59 Van Sliedregt, Sjöcrona & Orie 2008, p. 57. 60 Jagla 2007, p. 17. 20

nationaliteit van de dader doet dus niet terzake. Het beginsel is omstreden, omdat ten tijde van het strafbare feit niet vaststaat dat de verdachte de nationaliteit van zijn slachtoffer kent. Daarnaast is het beginsel een uiting van gebrek aan vertrouwen in de wetgeving en handhaving van die vreemde staat ten aanzien van buitenlanders op zijn grondgebied. Indien het feit ter plaatse niet strafbaar is gesteld, wordt er middels dit beginsel bovendien een inbreuk gemaakt op de interne soevereiniteit van de betreffende staat. 61 Het beschermingsbeginsel Aan bepaalde nationale belangen wordt zo een grote waarde gehecht, dat aantasting ervan strafbaar wordt gesteld ongeacht waar of door wie het geschiedt. Dit gebeurt op grond van het beschermingsbeginsel. Uit de aard van dit beginsel vloeit voor dat het gaat om slechts een beperkt aantal delicten. Te denken valt aan delicten die de onafhankelijkheid en de territoriale integriteit aantasten, alsook misdrijven die de veiligheid van de staat, de politieke structuur of de economische stabiliteit in gevaar brengen. 62 Het universaliteitsbeginsel Sommige rechtsgoederen zijn van zodanig groot belang dat de gehele internationale gemeenschap er belang bij heeft dat ze worden beschermd. Strafbare feiten die zich hiertegen richten, worden daarom aangeduid als delicta iuris gentium. Te denken valt aan delicten als volkerenmoord, slavenhandel, oorlogsmisdaden en terroristisch geweld. Het universaliteitsbeginsel biedt staten in dergelijke gevallen een grondslag voor rechtsmacht. Deze grondslag is het meest verreikend van allemaal; het doet niet terzake waar (territorialiteit), door wie (actieve personaliteit) en tegen wie (passieve personaliteit) het feit is gepleegd en er hoeven evenmin specifieke nationale belangen van de staat te worden geraakt (bescherming). De enige omstandigheden waarbij wordt aangeknoopt zijn het internationale karakter van het strafbare feit en de aanwezigheid van de verdachte op het eigen territoir van de staat. Tussen de onderscheiden aanknopingspunten voor rechtsmacht bestaat geen algemeen geldende rangorde. Ieder land kan autonoom zijn rechtsmacht bepalen, waardoor ruime internationale bevoegdheidsregels kunnen leiden tot overlapping en pluraliteit van fora. 61 Van Sliedregt, Sjöcrona & Orie 2008, p. 54. 62 Van Sliedregt, Sjöcrona & Orie 2008, p. 52. 21

Vanzelfsprekend wordt de kans op een positief rechtsmachtconflict vergroot naarmate een misdrijf een meer internationaal karakter draagt. 2.5 Terugblik Het ne bis in idem-beginsel is een fundamenteel rechtsbeginsel dat zijn oorsprong vindt in de Oudheid. Tegenwoordig is het verbod op dubbele vervolging in bijna alle nationale rechtsstelsels verankerd en wordt het beschermd in diverse verdragen. Van oudsher zijn de uitlegging en de toepassing van het beginsel sterk nationaal bepaald en kunnen per rechtssysteem aanzienlijk verschillen. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de verschillende inzichten die aan het beginsel ten grondslag liggen. Kort samengevat zijn deze uitgangspunten dat een rechtszaak op een zeker moment afgesloten moet zijn, dat de verdachte moet worden beschermd tegen voortdurende hinder en stress door de veel grotere machtsmiddelen van de staat en dat moet voorkomen worden dat een verdachte wordt schuldig bevonden terwijl hij in werkelijk onschuldig is. Indien een juridisch feitencomplex meerdere jurisdictionele aanknopingspunten biedt, kan er zich een positief rechtsmachtconflict voordoen. Dat houdt in dat meerdere staten rechtsmacht claimen, bijvoorbeeld op grond van het territorialiteitsbeginsel of het actieve nationaliteitsbeginsel. Hier ontstaat dan het risico dat een verdachte in verschillende landen wordt vervolgd ten aanzien van één en hetzelfde feitencomplex. Het ne bis in idem-beginsel dient de verdachte hiertegen te beschermen. Echter, in veruit de meeste landen is de werking van het ne bis in idem-beginsel beperkt tot de eigen nationale rechtsorde en wordt slechts in beperkte mate erkenning verleend aan buitenlandse strafrechtelijke gewijsden. Het ontbreekt dus aan een verplichting tot transnationale toepassing van het verbod op dubbele vervolging. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat het strafrecht bij uitstek een domein is waar de nationale soevereiniteit geldt. Van oudsher bepalen staten eenzijdig in hoeverre zij gevolg wensen te geven aan de uitkomst van een buitenlandse procedure; zij achten het niet wenselijk dat de mogelijkheid tot vervolging wordt belemmerd door een buitenlands vonnis. Binnen de Europese Unie zijn door het wegvallen van de binnengrenzen niet alleen legale grensoverschrijdende activiteiten toegenomen, maar ook de grensoverschrijdende criminaliteit. Personen die zijn betrokken bij grensoverschrijdende misdrijven lopen het risico op meervoudige vervolging in meerdere lidstaten. De wijze waarop er binnen de EU met deze problematiek wordt omgegaan, vormt het kernthema van het volgende hoofdstuk. 22