Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven dd. 4 maart 2005 - Rol nr 02-1580-A - Aanslagjaar 1994



Vergelijkbare documenten
Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven 4 februari 2005 Aanslagjaar 1999

HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN Arrest van 15 oktober Rol nr 2001/AR/ 328

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Citeerwijze: NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 23 september 2014, IEFbe 1465 (K.J. tegen Belgische Staat)

Hof van Cassatie van België

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Gent dd. 12 januari 2005

DE BURGERLIJKE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG, ZITTING HOUDENDE TE HASSELT, ELFDE KAMER, HEEFT HET VOLGENDE VONNIS UITGESPROKEN:

BELGISCHE STAAT, vertegenwoordigd door de minister van. Financiën, wiens kabinet gevestigd is te Brussel, Wetstraat 12,

Hof van Beroep van Gent - Arrest dd. 5 oktober Rol nr 2001-ar Aanslagjaren 1994 tot 1996

Instelling. Onderwerp. Datum

niet verbeterde kopie

Hof van Cassatie van België

TWEEDUIZEND EN TWAALF. bediendecontract. tegenspraak. definitief. In de zaak : BVBA B.,

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

VONNIS 17/3178/A Vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Gent d.d

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 15 MEI In de zaak: De Heer D. P.,

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2013/AR/1990, 17 januari 2017 (rolnr : 2013/AR/1990)

ANTWERPS BEROEPSKREDIET, coöperatieve vennootschap met. beperkte aansprakelijkheid, met zetel gevestigd te 2000 Antwerpen,

Antwerpen (burg.) (6e k.) nr. 2014/AR/2520, 19 april 2016 (rolnr : 2014/AR/2520)

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen dd. 16 december 2005

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 33/99 van 17 maart 1999 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

Rolnummer Arrest nr. 82/2015 van 28 mei 2015 A R R E S T

chgf /[ ~30 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Gent dd. 19 mei 2005

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Rolnummers 4545 en Arrest nr. 112/2009 van 9 juli 2009 A R R E S T

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België. Arrest

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr le blad. OPENBARE TERECHTZITTING VAN EENENTWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ZES.

BESLAGRECHTER IN DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT OPENBARE TERECHTZITTING VAN 17 MEI 2011

Hof van Cassatie van België

Arbeidshof te Brussel

Fke: 2009/AR/296I EINDAR~~ST. Rep. rif.: Zitting van: Nummer:

A.R. nr. 2011/AB/663. rep.nr. 2012/1332 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 10 MEl 2012

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr. 2011/AB/1037 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 NOVEMBER DE KAMER Bediendecontract Tegensprekelijk Definitief

Hof van Cassatie van België

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 19 maart 2003

Hof van Cassatie van België

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Rolnummer: 21 Nummer van het arrest: A2 van 28 november 2002 ARREST. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Financiën,

Rolnummer Arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 A R R E S T

Instelling. Onderwerp. Datum

CIRCULAIRE AOIF Nr. 27/2010

De vestiging en de invordering van de inkomstenbelastingen

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 26/07/2012

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

Hof van beroep te Gent - Arrest van 27 oktober 2015

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN ARREST. Afdeling Antwerpen A.R. 2010/AA/15 OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ELF

AUTEURSRECHTEN EN FISCALITEIT

KBvG, Cie Wetgeving, subcommissie Griffierecht Wet griffierechten burgerlijke zaken Modellen voor aanzeggingen, v4 nieuw tarief

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Instelling. Onderwerp. Datum

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 13 FEBRUARI In de zaak: Mevrouw D.M. Ann, wonende te [xxx],

Hof van Cassatie van België

Kosten eigen aan de werkgever

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

Transcriptie:

Vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Leuven dd. 4 maart 2005 - Rol nr 02-1580-A - Aanslagjaar 1994 Une indemnité de non concurrence est-elle une indemnité de préavis déguisée? Arrêt Advocaten: Meester Van Den Keybus en Meester Bellens Aagje loco Leester Tournicourt Reinhold - voor de eisers 1. -Feiten en procesverloop. 1.1. - P Theo, hierna genoemd "eiser", was sedert 12 februari 1986 bestuurder in de BBL en sedert 1 maart 1989 lid van het directiecomité. De professionele relatie tussen eiser en de bank werd op 2 december 1992 beëndigd. Eiser ontving een opzeggingsvergoeding van 1.265.248,55 EUR dat hij als dusdanig aangaf. Op 2 december 1992 sloot eiser met de bank een overeenkomst van niet-concurrentie. Op grond van deze overeenkomst ontving eiser een bedrag van 210.709,50 EUR, dat hij als divers inkomen aangaf. Eiser en zijn echtgenote, M Maria, hierna genoemd "eiseres", ontvingen voor het aanslagjaar 1994 een bericht van wijziging van 19 september 1996 waarin wordt aangekondigd dat deze vergoeding als opzeggingsvergoeding wordt belast, aangezien de vergoeding verband houdt met de uitgeoefende beroepswerkzaamheid. Eisers verklaarden zich op 7 oktober 1996 niet akkoord. Een aanslag werd conform het bericht van wijziging op 11 december 1996 ingekohierd onder het artikelnummer 662461. Eisers dienden op 28 januari 1997 tegen deze aanslag een bezwaarschrift in. De ambtenaar gedelegeerd door de gewestelijk directeur der directe belastingen te Leuven verklaarde bij beslissing van 20 juni 2002 het bezwaarschrift wat betreft de vergoeding ingevolge het nietconcurrentiebeding ongegrond. 1.2. - Eisers stelden op 9 augustus 2002 een vordering in rechte in. Zij vorderen de aanslag in de personenbelasting te ontheffen in de mate dat

de vergoeding van 210.709,50 EUR werd belast als bezoldiging van bestuurder, de terugbetaling te bevelen van alle sommen die op de aldus ontheven aanslag werden geïnd, vermeerderd met de moratoriuminteresten voorzien in artikel 418 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de BELGISCHE STAAT in de kosten te veroordelen. De BELGISCHE STAAT, hierna genoemd "verweerder", vraagt de vordering ontvankelijk doch ongegrond te verklaren, de directoriale beslissing te bevestigen, kosten als naar recht. 2. -In rechte. 2.1. -Het standpunt van eisers. Eisers verdedigen de kwalificatie van de ontvangen nietconcurrentievergoeding als divers inkomen op de volgende gronden: -de vergoeding werd niet betaald als compensatie voor het verlies van een toekomstig beroepsinkomen bij een andere bankinstelling -de vergoeding werd niet uitgekeerd als vergoeding voor de uitgeoefende beroepswerkzaamheid -de vergoeding werd uitgekeerd als vergoeding voor de afstand van het persoonlijk recht om gedurende een bepaalde periode een welbepaalde beroepswerkzaamheid uit te oefenen -het recht op arbeid is een grondwettelijk en bij internationale verdragen gewaarborgd recht, zodat men niet kan stellen dat de tijdelijke afstand van het recht van vrijheid van arbeid een band met de beroepswerkzaamheid vertoont -het recht om bepaalde economische activiteiten niet uit te oefenen maakt deel uit van het privaat patrimonium. Eisers vinden het verregaand te beweren dat het zich onthouden van het aanwenden van ervaring die werd opgedaan in het kader van een vroegere professionele activiteit ook onder de definitie van het begrip belastbare bezoldiging van bestuurders in artikel 32 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 valt. Zij refereren aan het arrest van het Hof van cassatie van 22 september 2003. 2.2. -Het standpunt van verweerder. Verweerder verdedigt de belasting van de niet-concurrentievergoeding als opzeggingsvergoeding, op de volgende gronden:

-de werkingssfeer van artikel 31 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is zeer ruim: het is voldoende dat de oorsprong van de vergoeding in de voormalige uitoefening van de beroepswerkzaamheid ligt -de kennis en ervaring die eiser zich in de niet-concurrentieovereenkomst verbond niet ten dienste van concurrerende banken te stellen, deed hij op in het kader van zijn werkzaamheid in dienst van de gewezen werkgever -van zodra het recht om een beroepswerkzaamheid uit te oefenen een financiële waarde wordt toegekend, treedt het per definitie in het beroepsvermogen van de rechthebbende of van degene die afstand van het recht doet; de vergoeding valt dan ook automatisch onder één van de categorieën van de beroeps-of vervangingsinkomsten van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 -eiser toont niet aan dat de niet-concurrentievergoeding haar oorsprong vindt in een andere omstandigheid dan de voorheen uitgeoefende beroepswerkzaamheid. 2.3. -Beoordeling. De niet-concurrentieovereenkomst werd gesloten op 2 december 1992, op dezelfde datum dat de professionele relatie werd beëindigd. Eiser ontving een opzeggingsvergoeding van 1.265.248,55 EUR. Krachtens de niet-concurrentieovereenkomst van 2 december 1992 was het eiser gedurende twaalf maanden verboden in België om het even welke activiteit uit te oefenen, rechtstreeks of onrechtstreeks, in persoonlijke naam of via een vennootschap of tussenpersoon, in het voordeel van een bank, van een financiële instelling, privaat of publiek, of van enige onderneming die activiteiten vervult die identiek of analoog zijn aan deze van de BBL, en kent de BBL aan eiser als tegenprestatie een forfaitaire vergoeding van 210.709,50 EUR toe. Het Hof van cassatie oordeelde in zijn arrest van 22 september 2003 dat rechtsgeldig kan worden beslist dat geen sociale zekerheidsbijdragen zijn verschuldigd op grond van de overweging dat de ervaring en kennis opgebouwd ter gelegenheid van of naar aanleiding van de arbeid in dienstverband altijd bestaat, maar dat dit nog niet betekent dat de vergoeding betaald op grond van een niet-concurrentieovereenkomst afgesloten na de beëindigde arbeidsovereenkomst, wordt toegekend ingevolge de dienstbetrekking, temeer er in casu niet wordt bewezen dat de niet-concurrentieovereenkomst werd afgesloten om de uitbetaling van een opzeggingsvergoeding te omzeilen.

Uit het arrest van 22 september 2003 blijkt dat volgens het Hof van cassatie de band tussen de dienstbetrekking en de nietconcurrentievergoeding er niet in bestaat dat de betrokken kennis werd opgedaan tijdens de voorheen uitgeoefende beroepswerkzaamheid. In de redenering van het Hof moet de nietconcurrentievergoeding worden beschouwd als een vergoeding voor het feit dat men zich na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst zal onthouden van concurrerende activiteiten. Het gaat met andere woorden om een vergoeding voor het verzaken aan een persoonlijk recht, namelijk het recht tot het uitoefenen van arbeid (I. VAN DE WOESTEYNE, noot onder Cass., 22 september 2003, A.F.T., 2004, 54). Eisers argumenteren met recht dat de verschillen tussen het sociaal loonbegrip en het fiscaal loonbegrip niet van die aard zijn dat voor doeleinden van belasting een andere redenering zou moeten worden gevolgd met betrekking tot de kennis die men niet mag aanwenden en die werd opgebouwd tijdens de dienstbetrekking. Verweerder beweert niet dat de niet-concurrentievergoeding van eiser een verkapte opzeggingsvergoeding uitmaakt. Eiser ontving overigens een opzeggingsvergoeding. Het recht op arbeid heeft onmiskenbaar een vermogensrechtelijk karakter. Dit laat verweerder nochtans niet toe te besluiten dat de vergoeding automatisch valt onder één van de categorieën van de beroeps-of vervangingsinkomsten van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De inkomstenbelasting is immers geen vermogensbelasting (D. DESCHRIJVER, noot onder Cass., 15 september 1997, A.F.T., 1998, 85 en 87). Door de vergoeding voor de afstand van het recht op arbeid van eiser als een bezoldiging te belasten, belast verweerder een vermogensbestanddeel van eiser, wat naar geldend belastingrecht niet mogelijk is. De vordering is gegrond. OP DEZE GRONDEN DE RECHTBANK gelet op de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken, rechtsprekend op tegenspraak, alle andersluidende en meer omvattende conclusies van de hand wijzende als niet terzake en/of overbodig, verklaart de vordering ontvankelijk en in de hierna bepaalde mate gegrond,

ontheft de aanslag in de personenbelasting, artikelnummer 662461, aanslagjaar 1994, in de mate dat de vergoeding van 210.709,50 EUR werd belast als bezoldiging van bestuurder, beveelt de terugbetaling van alle sommen die op de aldus ontheven aanslag werden geïnd, vermeerderd met de moratoriuminteresten voorzien in artikel 418 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 veroordeelt verweerder in de kosten Rechtbank: de heer P. VANDERMOTTEN, alleenzetelend rechter