FYSIEKE FITHEID EN FYSIEKE ACTIVITEIT VAN DE VLAAMSE JEUGD, 6-11 JAAR, ANNO 2011

Vergelijkbare documenten
Resultaten barometer 2009

De barometer van de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd

BMI BIJ SCHOOLKINDEREN

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Hoofdstuk 1: VAKMANSTAD, DE TWEEDE METING: Fysieke, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen gemeten

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN NOORDENVELD

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN EMMEN

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN TYNAARLO

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN MIDDEN-DRENTHE

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN NOORDENVELD

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN EMMEN

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN DE WOLDEN

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN MEPPEL

Screening Onderzoeksresultaten basisscholen gem. Nederweert -

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN TYNAARLO

Het effect van obesitas tijdens de zwangerschap op de antropometrie van het kind drie tot zes jaar later

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN BORGER-ODOORN

Hoger onderwijs, lager onderwijs, schoolloopbaan, schoolse vertraging, secundair onderwijs, universitair onderwijs, watervalsysteem, zittenblijven

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN AA EN HUNZE

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN BORGER-ODOORN

Bijlage 3.1. Meetinstrumenten. Free Running Asthma Screening Test, FRAST. Benodigdheden stopwatch piekstroommeter; bij voorkeur die van het kind zelf

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN COEVORDEN

Praktische opdracht Wiskunde Statistiek

Screening - Onderzoeksresultaten basisscholen gem Nederweert -

VOOR ANTROPOMETRISCHE VETMASSA BIJ KINDEREN

One Mile a Day. Onderzoeksrapport Augustus dr. Tine Van Damme, MSc. Marthe Vermeulen, dr. Davy Vancampfort, & prof. dr.

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN EMMEN

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

SAMENVATTING. MVW_proefschrift_170x240_ indd 172

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN ASSEN

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN ASSEN

Eurofittest. 1. Flamingo balanstest Coördinatie (balans) Leerling 1

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN HOOGEVEEN

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

Richtlijn Signalering en verwijscriteria bij kleine lichaamslengte (2010)

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN HOOGEVEEN

5.3. Opdracht door Iris 2624 woorden 28 januari keer beoordeeld. Inleiding

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN HOOGEVEEN

Hoe fit is de Vlaming?

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN WESTERVELD

Klinische inspanningstesten in de (kinder)revalidatie

Bijlage 2: 3.2 onderzoek

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN ASSEN

We berekenen nog de effectgrootte aan de hand van formule 4.2 en rapporteren:

Fysieke fitheid meten bij kinderen met een verstandelijke beperking. Marieke Wouters, Aleid Laan, Laurine Croonen NVFVG congres - april 2015

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

Studieaanbod in de eerste graad B-stroom. Screening van de beroepenvelden in de eerste graad van het voltijds secundair onderwijs

SCHOOLFEEDBACKRAPPORT ONDERZOEK WELBEVINDEN Bevraging van de leerlingen van het lager onderwijs

Oplossingen hoofdstuk 7

Schoolprestaties van oude en nieuwe gewichtenleerlingen

Rotterdam Lekker Fit! Trendanalyse overgewicht onder Rotterdamse kinderen

Samenvatting Dankwoord About the author

Evaluatie JOGG Roosendaal Basisschool de Vlindertuin. Resultaten evaluatie JOGG December 2017

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN HOOGEVEEN

Gebruiksaanwijzing Skinfold Caliper BASELINE. (Huidplooidiktemeting)

Figuur 1. Intelligentiescores (numerieke, spatiale, verbale en algemene) per geslacht

nr. 187 van INGEBORG DE MEULEMEESTER datum: 13 januari 2015 aan HILDE CREVITS

Arbeidsmarkt Onderwijs

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Jo Stubbe IT Project & Support. Bruno D Hulster Algemene Coördinatie. Debbie Mejor Administratie en coördinatie

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport

Fysieke fitheid Vlaamse volwassenen. Profielkaarten mannen van 18- tot 74 jaar

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Effectevaluatie van Lekker Fit! in Rotterdam. Een project voor basisscholieren ter bevordering van een gezonde leefstijl

Deel 1: Voorbeeld van beschrijvende analyses in een onderzoeksrapport. Beschrijving van het rookgedrag in Vlaanderen anno 2013

(2016.1) Schouder: Secundair Impingement-syndroom

Dutch Summary. (Nederlandse Samenvatting) Tim Takken

Twee cijferbladen over de evolutie van het buitengewoon lager onderwijs tot G. Van Landeghem & J. Van Damme

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer

Resultaten voor België Cardiovasculaire preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Antwoordsleutel vraag 2 t/m 9 IOF al la carte Pediatric Balance Scale

Resultaten voor Brussels Gewest Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN ASSEN

nr. 289 van KRIS VAN DIJCK datum: 23 februari 2015 aan HILDE CREVITS

Peiling burgerzin en burgerschapseducatie in de derde graad aso, bso, kso en tso + Vergelijking met ICCS 2016

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

INTERVENTIESTUDIE. Fitkids, a Nationwide exercise therapy program in the Netherlands: is it effective?

Fysieke fitheid Vlaamse volwassenen. Profielkaarten vrouwen van 18- tot 74 jaar

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing

Populaties beschrijven met kansmodellen

Examen Statistische Modellen en Data-analyse. Derde Bachelor Wiskunde. 14 januari 2008

Technisch onderwijs West-Vlaanderen Werkt 3, 2009

Leeswijzer rapporten

Sportparticipatie en fysieke (in)activiteit van de Vlaamse bevolking: huidige situatie en seculaire trend ( )

ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID. Dockx J. & De Fraine B.

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

SPSS Introductiecursus. Sanne Hoeks Mattie Lenzen

Jongeren en Gezondheid 2014 : Studie

VLAAMS INDICATORENPROJECT WOONZORGCENTRA

Praktijkvoorbeeld van een samenwerkingsproject in Nederland: gezondheidsbevordering in de lessen verzorging en lichamelijke opvoeding.

Consortium K.U. Leuven U. Gent V.U. Brussel. Gaston Beunen, K.U. Leuven Promotor - Coördinator

2. Overgewicht. allochtone kinderen. autochtone kinderen. eenouder ouder+stiefouder. beide ouders. % kinderen met overgewicht. laag.

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs

Oplossingen hoofdstuk Het milieubesef

Diagnostiek van het handelend rekenen

Hoe ziek word je van zitten?

Transcriptie:

FYSIEKE FITHEID EN FYSIEKE ACTIVITEIT VAN DE VLAAMSE JEUGD, 6-11 JAAR, ANNO 2011 Prof. Dr. J. Lefevre Prof. Dr. R. Philippaerts Prof. Dr. K. De Martelaer H. Van der Aerschot P. Mortelmans 2011 Met steun van de Vlaamse Overheid

Fysieke fitheid en fysieke activiteit van de Vlaamse jeugd, 6-11 jaar, anno 2011 Algemene inleiding en doelstellingen Inleiding 2 Doelstellingen 3 Hoofdstuk 1: Methodologie van het onderzoeksproject 1.1 Steekproef en onderzoekspopulatie 4 1.2 Meetinstrumenten 7 1.3 Data cleaning en statistische analyses 8 1.3.1 Data cleaning 1.3.2 Statistische analyses Hoofdstuk 2: Onderzoeksresultaten 2.1 Beschrijvende statistiek 9 2.1.1 Antropometrische metingen 2.1.2 Motorische tests 2.2 Seculaire trend 19 2.2.1 Antropometrische metingen 2.2.2 Motorische tests 2.2.3 Samenvatting 2.3 Fysieke activiteit (Baecke) 55 2.3.1 Situering vragenlijst van Baecke 2.3.2 Verwerking en resultaten 2.3.3 Samenvatting Besluit 63 Lijst van bijlagen 64 Profielkaarten 69 Referentielijst 83 1

Fysieke fitheid en fysieke activiteit van de Vlaamse jeugd, 6-11 jaar, anno 2011 Algemene inleiding en doelstellingen Inleiding In 1989 gaf de toenmalige minister van Cultuur opdracht aan het IOS (Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid) om een wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de fysieke fitheid van de Vlaamse jeugd. De Barometer van de fysieke fitheid werd opgestart. Dit is een periodiek onderzoek dat de fysieke fitheid van de Vlaamse jongeren meet. Deze barometer maakt gebruik van de EUROFIT - testbatterij, een gestandaardiseerde Europese testbatterij, die ontwikkeld is binnen de Raad van Europa en die algemeen aanvaard wordt als het meest betrouwbaar om de fysieke fitheid te meten. In opdracht van Bloso zijn sindsdien verschillende Barometeronderzoeken uitgevoerd in het secundair onderwijs, namelijk in 1993, 1997, 2004-2005 (in het kader van het steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid) en in 2009 (in het kader van het steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport). In het lager onderwijs werden enkel in 1990 metingen en tests uitgevoerd. Vandaar dat het recente Barometeronderzoek van grote waarde kan zijn om de seculaire trend na te gaan van het fysiek prestatievermogen bij leerlingen van het basisonderwijs anno 2011 in vergelijking met 20 jaar geleden. Voor meer informatie betreffende het ontstaan, de verantwoording en de selectie van de Eurofit motorische testbatterij, de beschrijving van de lichaamsafmetingen en motorische tests, wordt verwezen naar Lefevre et al. (1993). Algemeen kan het concept fysieke fitheid worden onderverdeeld in drie hoofdcomponenten: een fysiek-organische, een motorische en een gedragscomponent. De fysiek-organische component slaat op de lichamelijke groei enerzijds en op het cardiorespiratorisch uithoudingsvermogen anderzijds. Dit aspect komt in de EUROFIT-batterij voor in de vorm van de uithouding-shuttle run. Daarnaast worden lengte, gewicht en enkele huidplooien gemeten die een beeld geven van de lichaamsgroei. De motorische component van fysieke fitheid heeft betrekking op de ontwikkeling en de uitvoering van groot-motorische activiteiten. De term motorische fitheid wordt veelvuldige gebruikt om deze multidimensionele component te identificeren. Deze component kan immers niet gemeten worden aan de hand van één test, maar enkel door een testbatterij, waarin elke test een andere factor meet. De factoren die gemeten worden zijn: kracht, spieruithouding, snelheid, lenigheid en evenwicht. De gedragscomponent is het derde aspect van de fysieke fitheids-driehoek. Ons bewegingsgedrag wordt bepaald door sociale invloeden zoals de situatie van de lichamelijke opvoeding in het schoolsysteem of de toegankelijkheid van sportorganisaties en sportinfrastructuren. Verder spelen ook het algemene waardensysteem, de normen, opvattingen en gedragspatronen van een bepaalde cultuur, een doorslaggevende rol in de levensstijl en de bewegingsactiviteiten van een individu. Deze component kan gemeten worden door de vragenlijst van Baecke. 2

Doelstellingen In 1991 werd het grootschalig Barometeronderzoek gerapporteerd met als voornaamste doelstelling de studie van de ontwikkeling van het fysiek prestatievermogen van de Vlaamse schoolgaande jeugd van 6 tot en met 18 jaar. Daarnaast onderzocht men de seculaire trend in het fysiek prestatievermogen van de Vlaamse schoolgaande jeugd. Men vergeleek de resultaten van 1989 en 1990 met de biometrische studies van Hebbelinck et al. (1975) eind jaren 60 en begin jaren 70. Als derde doelstelling realiseerde men een crossculturele vergelijking tussen Vlaanderen en andere landen van de Europese Raad. In 2011, twee decennia later, werd opnieuw een grootschalig onderzoek uitgevoerd bij leerlingen van de basisschool (kinderen van 6 tot en met 11 jaar). In dit rapport is de belangrijkste doelstelling het nagaan van de seculaire trend van de fysieke fitheid van de schoolgaande jeugd nu in vergelijking met 20 jaar geleden. Naar aanleiding van de resultaten worden nieuwe Eurofit-profielkaarten voor Vlaamse jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar toegevoegd. In eerste instantie wordt (in het hoofdstuk onderzoeksresultaten) een overzicht van de belangrijkste beschrijvende statistiek van het fysiek prestatievermogen van de Vlaamse schoolgaande jeugd van 6 tot en met 11 jaar weergegeven in tabellen. Vervolgens komt de seculaire trend aan bod. De fysieke activiteit bij kinderen van het 5 e en 6 e leerjaar (10 en 11 jaar) werd een eerste keer gemeten door middel van de vragenlijst van Baecke. Hiervan wordt de beschrijvende statistiek genoteerd. Naast deze doelstellingen bestaan nog diverse mogelijkheden om een antwoord te bieden op andere onderzoeksvragen met de beschikbare gegevens anno 2011. Er zou een vergelijking gemaakt kunnen worden tussen de fysieke fitheid van jongens en meisjes. De relatie tussen de fysieke activiteit en de fysieke fitheid kan onderzocht worden. De maturiteit kan berekend worden op basis van de meting lengte in zit. De relatie tussen fysieke activiteit, fysieke fitheid enerzijds en maturiteit anderzijds kan geanalyseerd worden. 3

Hoofdstuk 1: Methodologie van het onderzoeksproject 1.1 Steekproef en onderzoekspopulatie Bij de steekproefprocedure, voor de keuze van de basisscholen, werd rekening gehouden met drie stratificatiefactoren namelijk de provincie, het onderwijsnet en de urbanisatiegraad. Er zijn vijf provincies in Vlaanderen in rekening genomen. De provincies zijn Vlaams-Brabant (inclusief stedelijk gebied rond Brussel), Antwerpen, Limburg, West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. In Vlaanderen bestaan drie onderwijsnetten namelijk het onderwijs van de Vlaamse gemeenschap (GO!), het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs. Via de VRIND classificatie werden er drie graden van urbanisatie onderscheiden waaronder stad, verstedelijkt en platteland. In de drie tabellen hieronder zijn per stratificatiefactor het aantal leerlingen in het aantal scholen genoteerd met daarbij het te verwachten percentage en het gemeten percentage leerlingen. Tabel 1: Percentage leerlingen per provincie Provincies N leerlingen N scholen Gemeten % Te verwachten % Antwerpen 1059 9 29.1% 28.5% Limburg 533 4 14.6% 13.6% Oost-Vlaanderen 811 7 22.3% 23.3% Vlaams-Brabant 565 5 15.5% 16.4% West-Vlaanderen 674 5 18.5% 18.2% Totaal 3642 30 100% 100% Tabel 2: Percentage leerlingen per onderwijsnet Onderwijsnet N leerlingen N scholen Gemeten % Te verwachten % Vrij 2311 19 63.4% 63.6% Officieel 862 7 23.7% 22.3% GO! 469 4 12.9% 14.1% Totaal 3642 30 100% 100% Tabel 3: Percentage leerlingen per urbanisatiegraad Urbanisatiegraad N leerlingen N scholen Gemeten % Te verwachten % Platteland 1814 15 49.8% 44.5% Verstedelijkt 1048 9 28.8% 29.5% Stad 780 6 21.4% 26.0% Totaal 3642 30 100% 100% 4

In totaal werden 3642 jongeren in het onderzoek betrokken. De gemeten percentages leerlingen per provincie en per onderwijsnet benaderen zeer goed het op voorhand te verwachten percentage leerlingen. Het te verwachten percentage leerlingen per urbanisatiegraad komt minder goed overeen met het gemeten percentage leerlingen aangezien de stratificatiefactor urbanisatiegraad als minst belangrijke factor werd beschouwd bij het nemen van de steekproef. Echter, de combinatie van deze stratificatiefactoren alsook de relatief grote leerlingenaantallen, maken een veralgemening van deze cijfers naar de Vlaamse leeftijdsgenoten zeker aanvaardbaar. In tabel 4 zijn de drie stratificatiefactoren gecombineerd en worden het aantal scholen met daarbij het aantal leerlingen weergegeven per combinatie van factoren. Tabel 4: Lijst keuzescholen rekening houdend met drie stratificatiefactoren Provincie Onderwijsnet Urbanisatiegraad N scholen N leerlingen Antwerpen vrij platteland 2 229 Antwerpen vrij verstedelijkt 1 113 Antwerpen vrij stad 2 247 Antwerpen officieel platteland 1 135 Antwerpen officieel verstedelijkt 1 107 Antwerpen officieel stad 1 114 Antwerpen GO! platteland 1 114 Limburg vrij platteland 1 191 Limburg vrij verstedelijkt 1 134 Limburg GO! platteland 1 96 Limburg GO! verstedelijkt 1 112 Oost-Vlaanderen vrij platteland 2 220 Oost-Vlaanderen vrij verstedelijkt 2 224 Oost-Vlaanderen vrij stad 1 119 Oost-Vlaanderen officieel platteland 1 109 Oost-Vlaanderen officieel stad 1 139 Vlaams-Brabant vrij platteland 2 189 Vlaams-Brabant vrij verstedelijkt 1 118 Vlaams-Brabant officieel platteland 1 128 Vlaams-Brabant officieel verstedelijkt 1 130 West-Vlaanderen vrij platteland 2 256 West-Vlaanderen vrij verstedelijkt 1 110 West-Vlaanderen vrij stad 1 161 West-Vlaanderen GO! platteland 1 147 5

Per leeftijd en geslacht werden minstens 207 en maximum 361 leerlingen getest in 30 verschillende scholen. Er zijn meer leerlingen gemeten tijdens dit Barometeronderzoek maar de leerlingen jonger dan 6 jaar en ouder dan 12 jaar zijn verwijderd uit de studie. In tabel 5 is de frequentie per geslacht en per leeftijdscategorie weergegeven. Tabel 5: Frequentie per geslacht en leeftijdscategorie Leeftijd Jongens Meisjes 6 238 207 7 268 253 8 317 282 9 350 316 10 361 351 11 350 349 subtotaal 1884 1758 totaal 3642 In de lijst met de bijlagen zijn alle geselecteerde scholen weergegeven met naam en adres. Deze informatietabel is toegevoegd in bijlage 1. 6

1.2 Meetinstrumenten Het belangrijkste meetinstrument van dit onderzoeksproject is de Eurofit testbatterij waarbij antropometrische metingen en motorische tests uitgevoerd worden. De lichaamsmetingen zijn de lichaamslengte, het lichaamsgewicht, de huidplooi triceps, de huidplooi biceps, de huidplooi subscapula, de huidplooi supraspinale en de huidplooi kuit. Op basis van de lichaamslengte en het lichaamsgewicht werd de body mass index bepaald. Op basis van de vijf afzonderlijke huidplooien wordt de som huidplooien berekend. De verschillende motorische tests (met daarbij hun gemeten factor) zijn de flamingo evenwichtstest (globaal lichaamsevenwicht), sneltikken met één hand (snelheid bovenste ledematen), zittend reiken (lenigheid), verspringen uit stand (explosieve kracht), handknijpkracht (statische kracht), sit-ups (rompkracht), hangen met gebogen armen (functionele kracht), snelheid shuttle run (loopsnelheid, wendbaarheid) en uithouding shuttle run (cardio-respiratorische uithouding). Het scoreformulier is weergegeven in bijlage 2 in de lijst achteraan dit rapport. In Lefevre et al. (1993) is een gedetailleerde beschrijving van de lichaamsmetingen en motorische tests weergegeven. In het huidige onderzoek van 2011 zijn extra lichaamsmetingen opgenomen (in vergelijking met het onderzoek van 1990). De lengte in zit werd bij leerlingen van het vijfde en zesde leerjaar opgemeten ter berekening van de maturiteit op basis van de biologische leeftijd (Mirwald et al. 2001). Tevens werd de lendenomtrek bij alle leerlingen opgemeten. Naast BMI wordt immers dikwijls verwezen naar de lendenomtrek als extra meting om overgewicht en obesitas vast te stellen. De huidplooimetingen werden met een ander type huidplooicaliper uitgevoerd dan voorgaande onderzoeken (namelijk met de Skinfold Caliper -profi-, Sporta De Waele). Na een methodologische studie waarbij beide instrumenten als meetinstrument dienden, werd een correctiefactor opgesteld om het verschil te corrigeren tussen beide instrumenten. De formule die hiervoor gebruikt werd is de volgende: Gecorrigeerde huidplooi triceps = -1.47943 + (0.80424 * gemeten huidplooi triceps) Gecorrigeerde huidplooi biceps = -1.47943 + (0.80424 * gemeten huidplooi biceps) Gecorrigeerde huidplooi subscapula = -1.47943 + (0.80424 * gemeten huidplooi subscapula) Gecorrigeerde huidplooi supraspinale = -1.47943 + (0.80424 * gemeten huidplooi supraspinale) Gecorrigeerde huidplooi kuit = -1.47943 + (0.80424 * gemeten huidplooi kuit) Bij de motorische tests zijn enkele vernieuwingen doorgevoerd die nog niet van kracht waren in het onderzoek van 1990. Bij de Flamingo evenwichtstest krijgt de proefpersoon die tijdens de eerste 30 seconden 15 maal het evenwicht verliest een score 30 in de huidige studie. In het verleden kreeg deze proefpersoon een nulscore, bij de analyse werd deze nulscore een missing. Dit gegeven verklaart deels de onderzoeksresultaten bij deze test (zie hoofdstuk 2). Bij het Sneltikken met één hand wordt in de huidige studie gebruik gemaakt van een elektronische opmeting. In het onderzoek van 1990 werd deze test handmatig geteld en gechronometreerd. Ter bepaling van de fysieke activiteit werd de vragenlijst van Baecke afgenomen bij leerlingen van het vijfde en zesde leerjaar (10- en 11-jarigen). In het kader van het Eurofit-barometer project is dit de eerste keer dat deze vragenlijst werd afgenomen bij kinderen jonger dan 12 jaar. 7

1.3 Data cleaning en statistische analyses 1.3.1 Data cleaning Alle resultaten werden door twee onafhankelijke medewerkers in Excel ingevoerd. Deze bestanden werden omgezet naar het dataverwerkingssysteem: Statistical Analysis System (SAS) voor de vergelijking van de ingegeven resultaten. Eerst werden alle volgnummers gelijkgeschakeld. Nadien werd een proc compare uitgevoerd volgens volgnummer. Tikfouten en dubbele of vergeten proefpersonen werden zo gecorrigeerd. Met deze bewerkte datasets werd verder gewerkt in het proces van cleaning. Via proc univariate en proc plot (bivariate plots) werden uitschieters gedetecteerd en vervolgens gecorrigeerd. 1.3.2 Statistische analyses Bij de beschrijvende statistiek werden, per geslacht en leeftijdscategorie, gemiddelden en standaarddeviaties berekend voor alle lichaamsmetingen en motorische testresultaten. Om de seculaire trend van de antropometrie en motoriek na te gaan van de huidige resultaten ten opzichte van de resultaten uit het verleden (1990) werden de referentiewaarden (Percentiel 50 = mediaan, Percentiel 10 en Percentiel 90) van het huidige onderzoek en het onderzoek anno 1990 met elkaar vergeleken. De significantie van de verschillen werd nagegaan door de betrouwbaarheidsintervallen (95%) te berekenen met een univariate procedure. Wanneer het percentiel uit het rapport van 1990 buiten dit interval ligt, is het verschil tussen beide referentiewaarden significant (op α=0.05). Voor de verwerking van de antwoorden op de Baecke vragenlijst werden gemiddelden en standaarddeviaties berekend van de sportscore, de sportindex en de vrijetijdsindex. Deze score en indexen worden in hoofdstuk 2.3.1 gedetailleerd uitgelegd. Een ongepaarde t-test werd uitgevoerd ter vergelijking van de gemiddelden van twee onafhankelijke groepen naar geslacht. Significante verschillen werden nagegaan op α=0.05. 8

Hoofdstuk 2: Onderzoeksresultaten 2.1 Beschrijvende statistiek 2.1.1 Antropometrische metingen Voor alle lichaamsmetingen wordt in een tabel het gemiddelde en de standaarddeviatie weergegeven per leeftijd en geslacht. A. Lichaamslengte Tabel 6: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van de lichaamslengte (cm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 120.8 5.1 119.1 5.2 7 126.8 5.8 126.2 5.9 8 133.0 6.2 131.7 6.2 9 137.6 6.5 137.3 6.3 10 143.3 7.1 143.2 7.7 11 148.5 7.1 149.7 7.9 B. Lichaamsgewicht Tabel 7: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van het lichaamsgewicht (kg) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 23.5 3.6 22.5 4.1 7 26.5 5.4 26.5 5.2 8 30.1 6.7 29.1 6.0 9 33.0 7.0 33.1 6.9 10 36.5 8.3 36.4 8.6 11 40.6 8.7 41.6 9.6 9

C. Body Mass Index Tabel 8: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van de Body Mass Index van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 16.0 1.7 15.8 2.0 7 16.4 2.3 16.5 2.3 8 16.9 2.8 16.7 2.6 9 17.3 3.1 17.5 2.7 10 17.7 3.1 17.6 3.3 11 18.3 3.0 18.4 3.2 D. Lendenomtrek Tabel 9: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van de lendenomtrek (cm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 54.8 4.0 53.0 4.4 7 56.4 5.4 55.4 4.9 8 58.5 6.2 56.5 5.6 9 60.1 6.4 59.1 6.5 10 61.9 7.7 60.1 7.1 11 63.9 7.0 62.5 7.3 10

E. Huidplooi triceps Tabel 10: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van huidplooi triceps (mm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 8.1 3.0 9.5 3.3 7 9.0 4.2 10.8 3.9 8 9.4 5.0 11.3 4.3 9 10.4 4.9 12.8 5.0 10 11.2 4.9 12.8 5.0 11 11.9 5.6 13.3 4.9 F. Huidplooi biceps Tabel 11: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van huidplooi biceps (mm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 3.9 2.5 5.0 2.9 7 4.6 3.5 6.1 3.5 8 5.0 4.4 6.4 3.9 9 5.6 4.4 7.5 4.5 10 6.3 5.4 7.5 4.8 11 6.6 4.9 7.9 4.5 11

G. Huidplooi subscapula Tabel 12: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van huidplooi subscapula (mm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 4.2 2.8 5.3 3.9 7 5.1 4.6 7.0 5.4 8 6.2 6.5 7.5 6.0 9 6.9 6.2 9.3 7.0 10 7.7 7.1 9.2 7.4 11 8.9 7.8 10.5 7.4 H. Huidplooi supraspinale Tabel 13: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van huidplooi supraspinale (mm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 3.5 3.0 4.8 4.4 7 4.5 4.9 6.4 5.2 8 5.5 6.1 7.1 5.9 9 6.6 6.6 9.0 6.9 10 7.4 7.3 9.2 7.3 11 8.7 7.6 10.3 7.0 12

I. Huidplooi kuit Tabel 14: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van huidplooi kuit (mm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 7.3 3.3 8.4 3.3 7 8.3 4.5 9.9 4.2 8 8.8 5.3 10.5 4.7 9 9.9 5.4 11.9 5.2 10 10.5 6.1 12.0 5.8 11 11.3 6.1 12.9 5.4 J. Som huidplooien Tabel 15: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van som huidplooien (mm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 27.0 13.5 33.0 16.7 7 31.5 20.6 40.2 20.7 8 34.8 26.0 42.8 23.4 9 39.4 26.3 50.6 26.9 10 43.1 30.3 50.6 28.6 11 47.4 30.3 54.8 27.2 13

2.1.2 Motorische tests Voor alle motorische tests wordt in een tabel het gemiddelde en de standaarddeviatie weergegeven per leeftijd en geslacht. A. Flamingo evenwichtstest Tabel 16: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van flamingo evenwichtstest (N) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 27.8 4.4 26.4 5.6 7 25.2 5.9 24.3 6.4 8 22.2 7.1 20.4 7.5 9 20.6 7.1 18.5 7.0 10 18.5 6.8 17.1 7.4 11 17.5 6.9 16.4 7.3 B. Sneltikken met één hand Tabel 17: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van sneltikken met één hand (sec) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 22.1 4.1 21.5 3.5 7 19.5 2.9 19.1 3.1 8 17.3 2.5 17.1 2.4 9 16.0 2.3 15.6 2.1 10 14.7 1.9 14.3 1.7 11 13.9 1.7 13.4 1.7 14

C. Zittend reiken Tabel 18: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van zittend reiken (cm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 22.3 5.1 25.6 4.9 7 20.9 5.8 24.2 5.7 8 20.0 6.3 24.4 5.7 9 19.7 6.7 24.2 6.1 10 17.7 7.2 23.6 7.4 11 17.9 6.9 23.8 7.4 D. Verspringen uit stand Tabel 19: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van verspringen uit stand (cm) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 114.0 16.4 106.1 14.8 7 121.9 17.3 113.6 17.0 8 131.0 18.3 123.8 17.3 9 138.8 17.5 131.5 18.0 10 143.8 20.0 139.1 18.6 11 151.1 19.0 144.3 20.9 15

E. Handknijpkracht Tabel 20: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van handknijpkracht (kg) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 8.5 3.0 6.9 3.3 7 10.3 3.9 9.4 4.0 8 13.4 5.0 11.9 4.5 9 14.9 5.0 13.9 3.8 10 17.1 4.9 15.9 4.7 11 19.9 4.8 18.4 4.5 F. Sit-ups Tabel 21: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van sit-ups (N) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 13.5 4.3 12.5 4.4 7 15.0 4.5 13.9 4.6 8 17.0 4.8 16.6 4.5 9 18.6 4.5 17.7 5.0 10 19.7 4.5 18.4 4.7 11 21.1 4.1 19.3 4.9 16

G. Hangen met gebogen armen Tabel 22: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van hangen met gebogen armen (sec) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 7.0 6.1 7.0 6.0 7 8.3 7.2 7.1 7.9 8 10.9 9.8 9.7 10.1 9 12.1 10.9 9.2 10.5 10 13.4 11.9 10.5 10.2 11 14.3 13.5 9.5 9.7 H. Snelheid shuttle run Tabel 23: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van snelheid - shuttle run (sec) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 26.7 2.6 27.3 2.7 7 25.7 2.5 26.5 2.6 8 24.4 2.2 25.2 2.2 9 23.7 2.0 24.3 2.0 10 23.0 1.8 23.7 1.8 11 22.5 1.8 23.2 1.9 17

I. Uithouding shuttle run Tabel 24: Gemiddelde (Mean) en standaarddeviatie (SD) van uithouding shuttle run (min) van jongens en meisjes van 6 tot en met 11 jaar Jongens Meisjes Leeftijd Mean SD Mean SD 6 3.3 1.5 2.8 1.1 7 4.1 1.8 3.1 1.3 8 4.9 2.1 3.9 1.6 9 5.3 2.1 4.3 1.6 10 5.7 2.2 4.5 1.6 11 6.3 2.2 4.8 1.6 18

Lichaamslengte (cm) 2.2 Seculaire trend Deze figuren geven de vergelijking van de referentiewaarden (P10, P50, P90) van de huidige studie met deze van anno 1990 met bespreking van significante verschillen op α=0.05. De significante verschillen worden met een pijltje aangeduid in de figuur. We wensen te beklemtonen dat statistisch significante verschillen niet per se relevante verschillen inhouden. Door de grote aantallen wordt immers statistische significatie snel bereikt. Percentielwaarde 50 of de mediaan geeft de waarde weer waarboven en waaronder 50% van de scores liggen. Percentielwaarde 10 en 90 worden bekeken om de seculaire trend na te gaan van de 10% laagste/zwakste resultaten en de 10% hoogste/sterkste resultaten. Voor de zichtbaarheid en de duidelijkheid werd geopteerd om lijngrafieken te gebruiken hoewel de data geen longitudinale data zijn. De resultaten van de jongens en meisjes worden apart en per leeftijdscategorie weergegeven. Eerst komen de antropometrische metingen aan bod, nadien worden de resultaten van de motorische tests besproken. 2.2.1 Antropometrische metingen A. Lichaamslengte 160 155 150 145 140 135 130 125 120 115 Lichaamslengte jongens 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 1: Evolutie van de lichaamslengte (in cm) van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van anno 2011 liggen significant hoger op 8 en 10 jaar. Op deze leeftijden zijn de Vlaamse jongens significant groter dan de jongens uit de studie van 1990. Het percentiel P90 geeft op 8- en 10-jarige leeftijd een significant verschil aan. De grootste jongens zijn op deze leeftijd groter geworden anno 2011. De referentiewaarde P10 geeft op 6-jarige leeftijd een significant verschil weer. De kleinste jongens zijn kleiner dan 20 jaar geleden op deze leeftijd. Echter, globaal gezien zijn er geen grote en relevante verschuivingen op te merken. 19

Lichaamslengte (cm) 160 155 150 145 140 135 130 125 120 115 110 Lichaamslengte meisjes 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 2: Evolutie van de lichaamslengte (in cm) van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van anno 2011 verschillen niet veel met deze van 20 jaar geleden. Er zijn significante verschillen op 6 en 7 jaar. De 6-jarige meisjes zijn nu kleiner, de 7-jarigen zijn nu groter. De P90-waardes van de huidige studie verschillen significant van de waarden in 1990 op 6-, 7- en 11- jarige leeftijd. De 6-jarige meisjes zijn nu kleiner. De 7- en 11-jarige meisjes zijn nu groter. Het percentiel P10 geeft significante verschillen aan op 6, 10 en 11 jaar. De kleinste meisjes zijn anno 2011 kleiner geworden. 20

Lichaamsgewicht (kg) B. Lichaamsgewicht 55 Lichaamsgewicht jongens 50 45 40 35 30 25 20 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 3: Evolutie van het lichaamsgewicht (in kg) van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen boven deze van 20 jaar geleden. Uitgezonderd op 6 jaar zijn deze verschillen significant. De Vlaamse jongens wegen vanaf 7 jaar significant meer dan de jongens uit de studie van anno 1990. De grootste verschillen bestaan bij het percentiel P90. Alle waarden van nu liggen boven deze van vroeger. Uitgezonderd op 7 jaar zijn deze verschillen significant. De zwaarste jongens zijn significant zwaarder geworden gedurende de laatste 20 jaar. De referentiewaarde P10 geeft enkel op 9 en 11 jaar een significant verschil aan. De lichtste jongens zijn op deze leeftijden significant zwaarder geworden. 21

Lichaamsgewicht (kg) 55 Lichaamsgewicht meisjes 50 45 40 35 30 25 20 15 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 4: Evolutie van het lichaamsgewicht (in kg) van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen boven deze van 20 jaar geleden. Uitgezonderd op 6 en 10 jaar zijn deze verschillen significant. Op 7, 8, 9 en 11 jaar wegen de Vlaamse meisjes significant meer dan de meisjes uit de studie van anno 1990. De grootste verschillen bestaan bij het percentiel P90. Alle waarden van nu liggen boven deze van vroeger. Uitgezonderd op 11 jaar zijn deze verschillen significant. De zwaarste meisjes zijn significant zwaarder geworden gedurende de laatste 20 jaar. De referentiewaarde P10 geeft enkel op 9 jaar een significant verschil aan. De lichtste meisjes zijn op 9-jarige leeftijd significant zwaarder geworden. 22

Huidplooi triceps (mm) C. Huidplooi triceps 20 Huidplooi triceps jongens 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 5: Evolutie van de huidplooi triceps (in mm) van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie zijn op 10 en 11 jaar significant groter dan deze van 20 jaar geleden. Op 6-jarige leeftijd is deze waarde significant kleiner. Het percentiel P90 heeft op 7 en 8 jaar een significant grotere waarde in de huidige studie. De 10% jongens met de hoogste score hebben op deze leeftijden meer onderhuids vet ter hoogte van de triceps in vergelijking met de jongens uit de studie van anno 1990. De referentiewaarden P10 van nu liggen allemaal onder de waarden van vroeger. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Het duidelijkste verschil situeert zich bij de 10% jongens met de laagste score, op alle leeftijden hebben de Vlaamse jongens anno 2011 significant minder onderhuids vet ter hoogte van de triceps. 23

Huidplooi triceps (mm) 25 Huidplooi triceps meisjes 20 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 6: Evolutie van de huidplooi triceps (in mm) van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie verschillen weinig of niet met de studie van anno 1990. Er zijn geen significante verschillen op te merken. Het percentiel P90 verschilt op de leeftijd van 10 en 11 jaar significant bij de twee studies. De huidplooi triceps is op deze leeftijden in de huidige studie kleiner. De 10% meisjes met de hoogste score hebben op 10 en 11 jaar minder onderhuids vet dan 20 jaar geleden. Tot en met 8 jaar is de huidplooi triceps bij de meisjes significant kleiner dan 20 jaar geleden voor de percentielwaarde P10. De 10% meisjes met de laagste score hebben tot en met 8-jarige leeftijd minder onderhuids vet dan de meisjes uit de studie van anno 1990. 24

Huidplooi biceps (mm) D. Huidplooi biceps 15 Huidplooi biceps jongens 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 7: Evolutie van de huidplooi biceps (in mm) van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden liggen anno 2011 significant hoger op 6 en 7 jaar in vergelijking met de studie van 20 jaar geleden. De waarden van het percentiel P90 van de huidige studie liggen overal boven deze van 20 jaar geleden. Uitgezonderd op 6 jaar zijn deze verschillen significant. De referentiewaarden P10 van nu liggen allemaal onder de waarden van vroeger. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Niettegenstaande gemiddeld gezien vanaf 8 jaar weinig of geen verschillen worden genoteerd, is er een duidelijk verschil vast te stellen op de uiteinden van de verdeling. De 10% jongens met de hoogste score hebben anno 2011 meer onderhuids vet terwijl de 10% jongens met de laagste score minder onderhuids vet hebben ter hoogte van de biceps. 25

Huidplooi biceps (mm) 15 Huidplooi biceps meisjes 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 8: Evolutie van de huidplooi biceps (in mm) van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden liggen anno 2011 significant lager op 6, 7 en 8 jaar in vergelijking met de studie van 20 jaar geleden. Het percentiel P90 verschilt op de leeftijd van 9 jaar significant bij de twee studies. De huidplooi biceps is op deze leeftijd in de huidige studie groter. De referentiewaarden P10 van nu liggen allemaal onder de waarden van vroeger. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Bij de Vlaamse meisjes is het verschil minder duidelijk vast te stellen aan beide uiteinden van de verdeling. De 10% meisjes met de hoogste score hebben anno 2011 slechts op 9 jaar meer onderhuids vet. Daarnaast hebben de 10% meisjes met de laagste score anno 2011 op alle leeftijden minder onderhuids vet ter hoogte van de biceps. 26

Huidplooi subscapula (mm) E. Huidplooi subscapula 20 Huidplooi subscapula jongens 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 9: Evolutie van de huidplooi subscapula (in mm) van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen significant lager op 6, 7 en 8 jaar in vergelijking met deze van 20 jaar geleden. Opvallend is dat op deze leeftijden de mediaanwaarden van de huidige studie ook onder de P10-waarden liggen van vroeger. Het percentiel P90 heeft steeds een grotere waarde in de huidige studie. Uitgezonderd op 6 jaar zijn deze verschillen significant. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Niettegenstaande gemiddeld gezien vanaf 9 jaar weinig of geen verschillen worden genoteerd, is er een duidelijk verschil vast te stellen op de uiteinden van de verdeling. De 10% jongens met de hoogste score hebben anno 2011 meer onderhuids vet terwijl de 10% jongens met de laagste score minder onderhuids vet hebben ter hoogte van de huidplooi subscapula. 27

Huidplooi subscapula (mm) 25 Huidplooi subscapula meisjes 20 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 10: Evolutie van de huidplooi subscapula (in mm) van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen significant lager op 6 en 10 jaar in vergelijking met deze van 20 jaar geleden. Het percentiel P90 heeft steeds een grotere waarde in de huidige studie. Uitgezonderd op 6 jaar zijn deze verschillen significant. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Niettegenstaande gemiddeld gezien weinig verschillen worden genoteerd, is er een duidelijk verschil vast te stellen op de uiteinden van de verdeling. De 10% meisjes met de hoogste score hebben anno 2011 meer onderhuids vet terwijl de 10% meisjes met de laagste score minder onderhuids vet hebben ter hoogte van de huidplooi subscapula. De scores van de Vlaamse jongens en meisjes vertonen bij deze huidplooi een gelijkaardige trend. 28

Huidplooi supraspinale (mm) F. Huidplooi supraspinale 25 Huidplooi supraspinale jongens 20 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 11: Evolutie van de huidplooi supraspinale (in mm) van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen significant lager op 6, 7 en 8 jaar in vergelijking met deze van 20 jaar geleden. Opvallend is dat op 7 en 8 jaar de mediaanwaarden van de huidige studie ook onder de P10-waardes liggen van anno 1990. Het percentiel P90 heeft steeds een grotere waarde in de huidige studie. Uitgezonderd op 6 jaar zijn deze verschillen significant. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Niettegenstaande gemiddeld gezien vanaf 9 jaar weinig of geen verschillen worden genoteerd, is er een duidelijk verschil vast te stellen op de uiteinden van de verdeling. De 10% jongens met de hoogste score hebben anno 2011 meer onderhuids vet terwijl de 10% jongens met de laagste score minder onderhuids vet hebben ter hoogte van de huidplooi supraspinale. 29

Huidplooi supraspinale (mm) 25 Huidplooi supraspinale meisjes 20 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 12: Evolutie van de huidplooi supraspinale (in mm) van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen op 9 en 11 jaar significant hoger dan deze van 20 jaar geleden. Op 6-jarige leeftijd ligt de mediaan significant lager anno 2011. Het percentiel P90 heeft steeds een grotere waarde in de huidige studie. Dit verschil is op alle leeftijden significant. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Niettegenstaande gemiddeld gezien weinig verschillen worden genoteerd, is er een duidelijk verschil vast te stellen op de uiteinden van de verdeling. De 10% meisjes met de hoogste score hebben anno 2011 meer onderhuids vet terwijl de 10% meisjes met de laagste score minder onderhuids vet hebben ter hoogte van de huidplooi supraspinale. De scores van de Vlaamse jongens en meisjes vertonen bij deze huidplooi een gelijkaardige trend. 30

Huidplooi kuit (mm) G. Huidplooi kuit 25 Huidplooi kuit jongens 20 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 13: Evolutie van de huidplooi kuit (in mm) van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen op 6, 7 en 8 jaar significant lager dan deze van 20 jaar geleden. Het percentiel P90 verschilt nergens significant tussen de twee studies waarvan sprake. De 10% jongens met de hoogste score hebben op alle leeftijden dezelfde graad van onderhuids vet ter hoogte van de kuit in vergelijking met de jongens uit de studie van anno 1990. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Het duidelijkste verschil situeert zich bij deze 10% jongens met de laagste score, op alle leeftijden hebben de Vlaamse jongens anno 2011 significant minder onderhuids vet ter hoogte van de kuit. 31

Huidplooi kuit (mm) 30 Huidplooi kuit meisjes 25 20 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 14: Evolutie van de huidplooi kuit (in mm) van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen allemaal onder deze van 20 jaar geleden. De verschillen zijn overal significant. Het percentiel P90 heeft een significant kleinere waarde in de huidige studie op 7, 9, 10 en 11 jaar. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Bij de Vlaamse meisjes van anno 2011 zien we over heel de lijn significant lagere scores bij het onderhuids vet van de kuit in vergelijking met de scores van de Vlaamse meisjes van anno 1990. 32

Som huidplooien (mm) H. Som huidplooien Som huidplooien jongens 90 80 70 60 50 40 30 20 10 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 15: Evolutie van de som huidplooien (in mm) van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen significant lager op 6 en 7 jaar. Op 11-jarige leeftijd ligt de mediaanwaarde significant hoger dan de waardes uit de studie van anno 1990. Het percentiel P90 heeft steeds een grotere waarde in de huidige studie. Uitgezonderd op 6 jaar zijn deze verschillen significant. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. Bij de som van de huidplooien merken we dat algemeen gezien de 10% Vlaamse jongens anno 2011 met de hoogste scores meer onderhuids vet hebben terwijl de 10% Vlaamse jongens anno 2011 met de laagste scores minder onderhuids vet hebben dan de Vlaamse jongens anno 1990. Gemiddeld gezien zijn de verschillen minder duidelijk dan aan de uiteinden van de verdeling. 33

Som huidplooien (mm) Som huidplooien meisjes 95 85 75 65 55 45 35 25 15 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 16: Evolutie van de som huidplooien (in mm) van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen significant lager dan deze van 20 jaar geleden, uitgezonderd op 9 en 11 jaar. Het percentiel P90 heeft een significant grotere waarde in de huidige studie op 7, 8 en 9 jaar. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. We kunnen een gelijkaardig verschil opmerken bij de Vlaamse meisjes zoals bij de Vlaamse jongens anno 2011 ten opzichte van anno 1990. Bij de som van de huidplooien merken we dat algemeen gezien de 10% Vlaamse meisjes met de hoogste scores meer onderhuids vet hebben terwijl de 10% Vlaamse meisjes met de laagste scores minder onderhuids vet hebben. De verschillen zijn vooral duidelijk aan het uiteinde van de verdeling waar de scores het laagst zijn. 34

Aantal beurten nodig 2.2.2 Motorische tests A. Flamingo evenwichtstest De flamingo balance is een evenwichtstest. Hoe minder pogingen je nodig hebt om één minuut op de evenwichtsbalk te blijven staan, hoe beter je resultaat. Score 30 is de maximum score. 30 Flamingo evenwichtstest jongens 25 20 15 10 5 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 17: Evolutie van de flamingo evenwichtstest van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie zijn zeer gelijk lopend met deze van 20 jaar geleden. Op 7- jarige leeftijd ligt de waarde van nu hoger, dit verschil is significant. Het percentiel P90 loopt ook in de twee studies zeer gelijk. Nergens zijn de verschillen significant. De beste prestaties van anno 2011 blijven even sterk als 20 jaar geleden. De referentiewaarden P10 van nu blijven gestagneerd op waarde 30. In de studie van 20 jaar geleden verlagen de waarden licht met de leeftijd. Dit verschil is vanaf 9 jaar significant. Deze trend is deels te verklaren door de manier van score geven. Zoals vroeger reeds vermeld (in het onderdeel meetinstrumenten) krijgt de proefpersoon die tijdens de eerste 30 seconden 15 maal het evenwicht verliest een score 30 in de huidige studie. In het verleden kreeg deze proefpersoon een nulscore, bij de analyse werd deze nulscore een missing. 35

Aantal beurten nodig 30 Flamingo evenwichtstest meisjes 25 20 15 10 5 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 18: Evolutie van de flamingo evenwichtstest van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie zijn zeer gelijk lopend met deze van 20 jaar geleden. Op 6 jaar hebben de Vlaamse meisjes anno 2011 een significant slechtere prestatie dan de meisjes van anno 1990. Het extreme percentiel P90 loopt ook in de twee studies zeer gelijk. Op 7 jaar scoren de meisjes van de huidige studie significant slechter en op 11 jaar scoren deze meisjes significant beter op de evenwichtstest. De referentiewaarden P10 van nu blijven gestagneerd op waarde 30. In de studie van 20 jaar geleden verlagen de waarden licht met de leeftijd. Dit verschil is vanaf 9 jaar significant. Deze trend is deels te verklaren door de manier van score geven. Zoals vroeger reeds vermeld (in het onderdeel meetinstrumenten) krijgt de proefpersoon die tijdens de eerste 30 seconden 15 maal het evenwicht verliest een score 30 in de huidige studie. In het verleden kreeg deze proefpersoon een nulscore, bij de analyse werd deze nulscore een missing. 36

Tijd (sec) B. Sneltikken met één hand Deze test meet de snelheid van de bovenste ledematen. Het is een snelheidstest: hoe minder tijd je nodig hebt om met één hand 25 maal heen en weer te bewegen, hoe beter je resultaat. 30 Sneltikken met één hand jongens 25 20 15 10 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 19: Evolutie van sneltikken met één hand van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen onder deze van 20 jaar geleden. De verschillen zijn steeds significant. Op alle leeftijden scoren de Vlaamse jongens anno 2011 significant beter op deze snelheidstest van de bovenste ledematen. Het percentiel P90 heeft steeds een lagere waarde in de huidige studie. De verschillen zijn significant op alle leeftijden. De 10% jongens met de beste scores zijn gedurende de laatste 20 jaar verbeterd. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. De 10% jongens met de slechtste scores zijn verbeterd in vergelijking met 20 jaar geleden. 37

Tijd (sec) Sneltikken met één hand meisjes 30 25 20 15 10 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 20: Evolutie van sneltikken met één hand van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen onder deze van 20 jaar geleden. De verschillen zijn steeds significant. Op alle leeftijden scoren de Vlaamse meisjes anno 2011 significant beter op deze snelheidstest van de bovenste ledematen. Het percentiel P90 heeft steeds een lagere waarde in de huidige studie. De verschillen zijn significant op alle leeftijden. De 10% meisjes met de beste scores zijn gedurende de laatste 20 jaar verbeterd. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant. De 10% meisjes met de slechtste scores zijn verbeterd in vergelijking met 20 jaar geleden. 38

reikwijdte (cm) C. Zittend reiken Zittend reiken is een lenigheidtest: hoe verder je kunt reiken, hoe leniger je bent. Hoe hoger je score, hoe beter je fysieke prestatie. 30 Zittend reiken jongens 25 20 15 10 5 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 21: Evolutie van zittend reiken van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen boven deze van 20 jaar geleden behalve op 10 en 11 jaar. De verschillen zijn significant uitgezonderd op 11 jaar. De Vlaamse jongens anno 2011 zijn significant leniger dan 20 jaar geleden uitgezonderd op de leeftijd van 10 jaar. Het percentiel P90 heeft steeds een hogere waarde in de huidige studie. De verschillen zijn significant op alle leeftijden uitgezonderd op 11 jaar. De 10% jongens met de beste score zijn anno 2011 leniger geworden in vergelijking met de studie van anno 1990. Voor de referentiewaarden P10 is er een significant slechtere score voor de 11-jarige jongens van anno 2011. De 10% jongens met de slechtste score zijn op 11-jarige leeftijd minder lenig dan de jongens van anno 1990. 39

reikwijdte (cm) 35 Zittend reiken meisjes 30 25 20 15 10 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 22: Evolutie van zittend reiken van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen allemaal boven deze van 20 jaar geleden. De verschillen zijn significant uitgezonderd op 11 jaar. De Vlaamse meisjes zijn leniger geworden gedurende de laatste 20 jaar. Het percentiel P90 heeft steeds een hogere waarde in de huidige studie. De verschillen zijn significant op alle leeftijden. De 10% meisjes met de beste score zijn leniger geworden op alle leeftijden. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen significant boven de waarden van anno 1990 op 6, 8 en 9 jaar. De 10% meisjes met de slechtste score zijn significant verbeterd in lenigheid op 6, 8 en 9 jaar. 40

afstand (cm) D. Verspringen uit stand Deze test meet de explosieve kracht van de onderste ledematen. Hoe verder je springt, hoe beter je resultaat. Verspringen uit stand jongens 170 150 130 110 90 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 23: Evolutie van verspringen uit stand van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen allemaal onder deze van 20 jaar geleden. De verschillen zijn significant uitgezonderd op 6 jaar. De explosieve kracht van de onderste ledematen is bij de jongens verslechterd gedurende de laatste 20 jaar. Het percentiel P90 heeft een kleinere waarde in de huidige studie behalve op 6 jaar. Dit verschil is significant op 9, 10 en 11 jaar. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant uitgezonderd op 6 en 7 jaar. 41

afstand (cm) 180 Verspringen uit stand meisjes 160 140 120 100 80 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 24: Evolutie van verspringen uit stand van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen allemaal onder deze van 20 jaar geleden. De verschillen zijn steeds significant. De explosieve kracht van de onderste ledematen is bij de meisjes verslechterd gedurende de laatste 20 jaar. Het percentiel P90 heeft steeds een kleinere waarde in de huidige studie. Dit verschil is significant uitgezonderd op 7 en 8 jaar. De referentiewaarden P10 van nu liggen allemaal onder de waarden van vroeger. Op alle leeftijden is dit verschil significant uitgezonderd op 8 jaar. 42

kracht (kg) E. Handknijpkracht De Handknijpkracht meet de statische kracht. Hoe harder je op de dynamometer knijpt, hoe beter je scoort. 30 Handknijpkracht jongens 25 20 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 25: Evolutie van handknijpkracht van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen allemaal onder deze van 20 jaar geleden. De verschillen zijn steeds significant. Opvallend is dat op 7-jarige leeftijd de P10-waarde van anno 1990 boven de mediaanwaarde van anno 2011 ligt. De statische kracht is bij de jongens van anno 2011 verslechterd gedurende de laatste 20 jaar. Het percentiel P90 heeft steeds een kleinere waarde in de huidige studie. Dit verschil is significant behalve op 8 jaar. De 10% jongens met de beste score uit de huidige studie hebben een slechter resultaat in vergelijking met 20 jaar geleden. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen allemaal onder de waarden van anno 1990. Op alle leeftijden is dit verschil significant uitgezonderd op 11 jaar. De 10% jongens met de slechtste score uit de huidige studie bezitten minder statische kracht in vergelijking met 20 jaar geleden. 43

kracht (kg) Handknijpkracht meisjes 25 20 15 10 5 0 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 26: Evolutie van handknijpkracht van de meisjes gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen allemaal onder deze van 20 jaar geleden. De verschillen zijn steeds significant. De statische kracht is bij de meisjes van anno 2011 verslechterd gedurende de laatste 20 jaar. Het percentiel P90 heeft steeds een kleinere waarde in de huidige studie. Dit verschil is significant behalve op 11 jaar. De 10% meisjes met de beste score uit de huidige studie hebben een slechter resultaat in vergelijking met 20 jaar geleden. De referentiewaarden P10 van nu liggen allemaal onder de waarden van vroeger. Op alle leeftijden is dit verschil significant. De 10% meisjes met de slechtste score uit de huidige studie bezitten minder statische kracht in vergelijking met 20 jaar geleden. 44

Aantal F. Sit-ups De sit-ups test meet de rompkracht. Hoe meer sit-ups je doet in 30 seconden, hoe beter je resultaat. Hoe hoger je score, hoe beter je fysieke prestatie. Sit-ups jongens 25 20 15 10 5 6 7 8 9 10 11 Leeftijd (jaar) P 90-2011 P 90-1990 P 50-2011 P 50-1990 P 10-2011 P 10-1990 Figuur 27: Evolutie van sit-ups van de jongens gedurende de laatste 20 jaar De mediaanwaarden van de huidige studie liggen allemaal onder deze van 20 jaar geleden uitgezonderd op 6 jaar. De verschillen zijn significant uitgezonderd op 6 en 7 jaar. De rompkracht bij de Vlaamse jongens is anno 2011 vanaf 8 jaar verslechterd gedurende de laatste 20 jaar. Het percentiel P90 heeft steeds een kleinere waarde in de huidige studie. Dit verschil is significant uitgezonderd op 6 en 8 jaar. De 10% jongens met de beste score presteren minder goed op de sit-ups test in vergelijking met 20 jaar geleden. De referentiewaarden P10 van anno 2011 liggen significant onder de waarden van anno 1990 op 10 en 11 jaar. Bij de 10% jongens met de minste rompkracht is het verschil minder duidelijk tussen de beide studies. 45