Jezus Ach! Nog aan het slapen en rusten? Zie toch! Nu komt het zover, dat de Mensenzoon aan een schurkenbende uitgeleverd zal zijn. Sta nu op, laten we gaan. Kijk maar, daar is hij die mij verraadt. Nog voor hij was uitgepraat, kijk dan, daar was Judas, die een van hen was. En daarachter een grote troep met zwaarden en met knuppels, door de hogepriesters en oudsten uitgestuurd. En de verrader had met hen een signaal afgesproken en gezegd: wie ik een kus zal geven, die is het, die grijp je. Meteen liep Judas naar Jezus en zei: Judas Een goede avond, rabbi! En kuste hem. Jezus zei toen tegen hem: Jezus Mijn vriend! Moest je daarvoor komen.. Ze kwamen op hem af en sloegen de handen aan Jezus en grepen hem. 27a Duet - sopraan en alt met koor Zo is mijn Jezus nu gevangen. Koor: Laat hem. Stop toch. Laat hem los! Maan en licht gingen onder in hun angsten want mijn Jezus is gevangen. Koor: Laat hem. Stop toch. Laat hem los. Men voert hem weg, hij is gebonden. 27b Koor: Gaan bliksem en donder in wolken ten onder? Doe open je vurige afgrond, jij krater. Vermorzel, verbrijzel, vernietig, verpletter met woedend gebaar de valse verrader, de huurmoordenaar! 11
28 En kijk dan, een van de mannen die bij Jezus waren, haalde met zijn zwaard uit en trof de hogepriesters slaaf en sloeg hem een oor af. Toen sprak Jezus hem aan: Jezus Weg met je zwaard jij, berg het op; wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard nog sterven. Of denk jij nu echt, dat ik mijn Vader niet om hulp kan vragen, die me helpen kan met meer dan twaalf engelenlegers! Maar hoe vervullen zich dan de Schriften? Het moet zo gebeuren. Op dat uur zei Jezus tot de bende: Jezus Je bent uitgetrokken of ik crimineel ben, met zwaarden en met knuppels komen jullie. Was ik niet telkens in jullie midden en gaf ik geen les in de tempel? Toen nam je me niet gevangen. Maar dit alles moet wel gebeuren, opdat uit zal komen wat staat bij de profeten. Toen verlieten hem alle vrienden, en vluchtten. 29 Koraal Jij mens, kom laat je tranen gaan, want Christus moest bij God vandaan vanwege onze zonden. Die uit een maagd, een meisje nog, als mens geboren werd voor ons, heeft vrede ons verkondigd. Aan doden gaf hij leven weer, rondom hem was geen ziekte meer, totdat het tijd zou worden dat hij voor ons geofferd werd, hij droeg de zonden van ons weg, is aan het kruis gestorven. PAUZE 12
Tweede deel 30 Aria alt met koor Ach, nu is mijn Jezus weg! Koor: Maar waar is je vriend dan gebleven, o jij mooiste, jij mooiste van alle vrouwen? Zijn mijn ogen te vertrouwen? Koor: Maar waar is je vriend heen gegaan? Ach! Mijn lam in tijgerklauwen! Ach! Waar is mijn Jezus nu? Koor: Wij willen jou wel helpen zoeken. Ach! Wat voel ik me aangeslagen, ik hoor mezelf angstig vragen: Ach! Waar is mijn Jezus nu? 31 Maar zij die Jezus gegrepen hadden, leidden hem weg naar de hogepriester Kajafas, waar alle schriftgeleerden en oudsten bijeengekomen waren. Petrus echter ging hem achterna op afstand tot in het huis van de hogepriester, ging door de poort en voegde zich bij de knechten; hij wilde kijken wat er zou gebeuren. De hogepriesters en heel het Sanhedrin, alle oudsten zochten een valse aanklacht tegen Jezus om hem te veroordelen, maar niets te vinden - 32 Koraal De wereld schuift de schuld op mij met leugens en schijnheiligheid, al hun geheime wapens. Heer, hou me vast in dit gevaar, spaar mij hun valse aanklacht.. 33 En hoewel veel leugens werden opgeworpen, vonden ze toch niets. Maar toen kwamen twee valse kroongetuigen die zeiden: Getuigen Hij heeft gezegd: Ik kan Gods tempel maken en breken, om hem in drie dagen weer op te bouwen weer op te bouwen. 13
En de hogepriester stond op en keek hem aan: Hogepriester Hebt u geen verdediging wanneer u hoort wat ze zeggen? Maar Jezus bleef zwijgen. 34 Recitatief - tenor Mijn Jezus blijft bij alle leugens zwijgen om ons erop te wijzen dat hij barmhartig en vrijwillig voor ons het lijden op zich neemt en dat wij in eenzelfde pijn met hem een eenheid zijn door bij vervolging stil te zwijgen. 35 Aria - tenor Geduld, geduld als mij scherpe tongen steken. Lijd ik buiten eigen schuld smaad en spot, dan zal onze goede God mijn gekrenkte onschuld wreken. 36a En de hogepriester antwoordde hem en beet hem toe: Hogepriester Ik bezweer en vraag u bij de levende God of u wilt zeggen: bent u de Messias, die Gods Zoon is?! Jezus zei tot hem: Jezus U zegt het. Maar let op mijn woord, van nu af aan gebeurt het, dat u allen zien zult de Mensenzoon, zittend aan Gods rechterhand en komend op de hemelse wolken. 14
En de hogepriester scheurde zijn kleren en riep: Hogepriester Denkt hij dat hij God is!! Er zijn geen getuigen nodig! Nou dan, u hoorde hoe hij God gelasterd heeft. Wat denkt u, wat doen we nu? Ze antwoordden hem en zeiden: 36b Koor Die man verdient de doodstraf! 36c Toen spuugden ze hem in het aangezicht, ze stompten met hun vuisten. Andere mannen sloegen hem in het gezicht en riepen: 36d Dubbelkoor Vertel ons, Messias, wie gaf jou die klap? 37 Koraal Wie heeft u zo geslagen, mijn redder, zo beschadigd met nietsontziende haat? Bij ons is kwaad te vinden, bij ons en onze kinderen, maar zelf hebt u geen kwaad gedaan. 38a Petrus zat op de open binnenplaats; en er kwam een dienstmeisje aan, ze zei: Eerste meisje Maar jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea! Ze hoorden hoe hij het met klem ontkende en zei: Petrus Welnee, waar heb je t over! 15
Toen hij via de poort zou weggaan, zag het andere meisje hem, ze zei tot allen die daar stonden: Tweede meisje Deze man hoort ook bij die Jezus van Nazaret. Hij ontkende het nog een keer, nu met een eed. Petrus Ik zweer dat ik hem niet ken! En even later kwamen mensen nog dichterbij om hem heen staan en zeiden tot Petrus: 38b Koor Wel waar, jij bent wel een van die mannen, want ook je uitspraak verraadt je. 38c Daarop begon hij dan te vloeken en bezwoer hun: Petrus Ik zweer het, ik ken hem niet! Van verre kraaide een haan. En toen dacht Petrus weer aan Jezus woorden, dat hij hem gezegd had: Voordat de haan kraaien zal, zal jij me driemaal verloochenen. En hij liep weg en huilde van bittere spijt. 39 Aria - alt Omarm me toch, mijn God, ik laat mijn tranen stromen. Luister, toe, hoe ik bitter huilen moet, om u roep. 16
40 Koraal Nog maar even weggelopen of ik wil weer bij u zijn, gaat de hemel voor mij open door uw angst en stervenspijn. Ik verloochen niet mijn schuld maar uw liefde en geduld zijn veel groter dan de zonden die ik in mij heb gevonden. 41a En toen het licht werd namen alle hogepriesters en de oudsten van het volk het besluit tegen Jezus: hij moet ter dood gebracht. Ze boeiden hem, leidden hem daar weg en leverden hem over aan de stadhouder Pontius. Daarop merkte Judas, die Jezus had verraden, dat hij gedoemd was te sterven en toen kreeg hij berouw. Dus bracht hij vervolgens de dertig zilvermunten naar de hogepriesters en oudsten terug: Judas Ik heb een zonde begaan dat ik onschuldig bloed heb uitgeleverd! Ze zeiden: 41b Koor Dat is niet ons probleem. Los dat maar zelf op. 41c En hij smeet de zilvermunten door de tempel en vluchtte weg, verdween en hij hing zich op. Enkele hogepriesters pakten de zilvermunten en zeiden: Priesters Het kan niet, dat we dit bij de offergaven voegen, want het is bloedgeld. 42 Aria - bas Geef mij Jezus, laat me boeten. Zie het geld, verradersloon, werpt nu de verloren zoon jullie voor de voeten. 17
43 Ze hielden een vergadering en hebben er het Pottersveld van gekocht als begraafplaats voor vreemden. Daarom geven mensen die akker de bijnaam van Bloedakker, tot op de dag van vandaag. En zo gebeurde, wat gezegd is door de profeet Jeremia, toen hij zei: ze raapten bijeen de dertig zilvermunten, als het bedrag waarop hij geschat was, wat men hem waard vond bij het volk van Israël; dat hebben zij betaald voor de pottenbakkersakker, zoals de Heer mij had gezegd. Jezus stond inmiddels voor de landvoogd, deze stadhouder stelde hem de vraag: Bent u de Joodse koning? Jezus zei toen tegen hem: Jezus U zegt het. Op allerlei aanklacht van de hogepriesters en machtigen antwoordde hij hun niet. Toen sprak hem aan: Hoort u dan niet waarvan u wordt beschuldigd? En hij antwoordde op geen enkele vraag, en zweeg, waarover ook de stadhouder verwonderd was. 44 Koraal Leg rustig maar uw leven, de pijn die u bezeert, bij God, die met zijn zegen de wereld wel regeert. De wind vliegt op zijn wenken, de wolken drijft hij aan. Hij zal uw weg bedenken, en u kunt veilig gaan. 18
45a Pesach kwam en dan had de stadhouder de gewoonte om één van de gevangenen vrij te laten, wie het volk uitkoos. Nu hadden zij juist in deze tijd een gevangene die berucht was onder de mensen, dat was Barabbas. En dus, aan de mensenmassa liet de keuze: Wie van deze twee wilt u dat ik vrijlaat? Barabbas, dan wel Jezus, die ook wel wordt genoemd de Messias? Hij besefte wel, dat hun jaloezie hem had overgeleverd. Hij zat nog op de rechterstoel, toen hij een berichtje kreeg dat van zijn vrouw was: Vrouw van Houd je er liever buiten, die man is onschuldig! Ik heb vannacht zoveel geleden om hem in mijn dromen. Maar de hogepriesters en de oudsten hitsten alle mensen op, dat zij om Barabbas moesten vragen, maar Jezus moest hangen. Voor de tweede keer begon de stadhouder hun te vragen: Wie van deze twee verkiezen jullie, dat ik hem vrij zal laten? Ze riepen: Koor Barabbas! wierp nog tegen: Wat moet ik beginnen met Jezus, nog wel bekend als: de Messias? Zij schreeuwden allen: 45b Koor Laat hem kruisigen! 19
46 Koraal Zo weerloos bent u, Heer, is dat uw wapen? De goede herder lijdt hier voor zijn schapen. Hij laat zich zonder schuld als Heer berechten voor al zijn knechten. 47 De stadhouder vroeg weer: Wat heeft hij voor misdaad begaan? 48 Recitatief - sopraan Hij heeft ons allen goed gedaan. Aan blinden gaf hij het gezicht, verlamden deed hij lopen. Hij vroeg gehoor voor Vaders woord, hij dreef de duivel uit. Bedroefden heeft hij opgericht, hij nam verloren mensen aan; iets anders heeft hij niet gedaan. 49 Aria - sopraan Uit liefde wil mijn redder sterven, van eigen zonde weet hij niets, hij, mijn eeuwig onderkomen, die de straf van het gericht van mijn ziel heeft afgenomen. 50a Ze schreeuwden daarna alleen maar harder: 50b Koor Laat hem kruisigen! 50c Daarna, toen inzag dat hij niet vorderde maar de menigte steeds meer in opstand kwam, nam hij water, waste zijn handen voor het volk en zei: 20