UNIFORM EINDEXAMEN MULO tevens TOELATINGSEXAMEN VWO/HAVO/NATIN 2009



Vergelijkbare documenten
HEREXAMEN EIND MULO tevens IIe ZITTING STAATSEXAMEN EIND MULO 2009

DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS.

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

ALGEMEEN 1. De luchtdruk op aarde is ongeveer gelijk aan. A 1mbar. B 1 N/m 2. C 13,6 cm kwikdruk. D 100 kpa.

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

VAK : NATUURKUNDE DATUM : VRIJDAG 04 JULI 2008 TIJD : UUR (Mulo III kandidaten) UUR (Mulo IV kandidaten)

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012 lood 11,2 0, ,0 4,2 100

VAK : NATUURKUNDE DATUM : VRIJDAG 04 JULI 2008 TIJD : UUR (Mulo III kandidaten) UUR (Mulo IV kandidaten)

Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM HEREXAMEN HAVO 2015

Q l = 23ste Vlaamse Fysica Olympiade. R s. ρ water = 1, kg/m 3 ( ϑ = 4 C ) Eerste ronde - 23ste Vlaamse Fysica Olympiade 1

1ste ronde van de 19de Vlaamse Fysica Olympiade 1. = kx. = mgh. E k F A. l A. ρ water = 1, kg/m 3 ( θ = 4 C ) c water = 4, J/(kg.

Maandag 15 juni, uur

NATUURKUNDE. Donderdag 5 juni, uur. MAVO-C Il EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN C - niveau

Woensdag 24 mei, uur

TOELATINGSEXAMEN NATIN 2009

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EXAMEN HAVO 2015

2 VWO 2 HAVO Oefenstof dichtheid.

En wat nu als je voorwerpen hebt die niet even groot zijn?

Naam: examennummer:.

Vlaamse Fysica Olympiade 27 ste editie Eerste ronde

HOGESCHOOL ROTTERDAM:

Samenvatting Natuurkunde Kracht

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde


EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1984 MAVO-C NATUURKUNDE. Dinsdag 8 mei, uur

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1985 MAVO-C NATUURKUNDE. Donderdag 13 juni, uur. MAVO-C Il

Nationale Natuurkunde Olympiade. Eerste ronde januari Beschikbare tijd: 2 klokuren

Vlaamse Fysica Olympiade 26 ste editie Eerste ronde

In een U-vormige buis bevinden zich drie verschillende, niet mengbare vloeistoffen met dichtheden ρ1, ρ2 en ρ3. De hoogte h1 = 10 cm en h3 = 15 cm.

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2013 TOETS APRIL :00 12:45 uur

Opgave 2 Het volume van een voorwerp geeft aan hoeveel ruimte dit voorwerp inneemt.

Dit examen bestaat uit 11 opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2019 TOETS APRIL 2019 Tijdsduur: 1h45

Opgave 1 Afdaling. Opgave 2 Fietser

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

MAV04. NATUUR- EN SCHEIKUNDE I (Natuurkunde) EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Woensdag 30 augustus,

Juli blauw Vraag 1. Fysica

6.2 Elektrische energie en vermogen; rendement

MAVO-D II. Donderdag 13 junj, uur. Dit examen bestaat uit elf opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

Massa Volume en Dichtheid. Over Betuwe College 2011 Pagina 1

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 MAVO4

Dit examen bestaat uit twaalf opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1976

Studievoorbereiding. Vak: Natuurkunde voorbeeldexamen. Toegestane hulpmiddelen: Rekenmachine. Het examen bestaat uit: 32 meerkeuzevragen

Augustus blauw Fysica Vraag 1

Augustus geel Fysica Vraag 1

Dit examen bestaat uit dertien opgaven Bijlage : 2 antwoordbladen

Opgave 1. Voor de grootte van de magnetische veldsterkte in de spoel geldt: = l

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

0,8 = m / = m / 650

Toelatingsexamen Fysica leerstof uit de 2de graad SO

Dit examen bestaat uit twaalf opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

Exact periode Youdenplot Krachten Druk

Examentraining HAVO5 Oriëntatietoets 1

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 MAVO4 NATUUR- EN SCHEIKUNDE I. Zie ommezijde. Vrijdag 19 augustus,

Uitwerking examen Natuurkunde1,2 HAVO 2007 (1 e tijdvak)

Dit examen bestaat uit vier opgaven Bijlage: 1 antwoordpapier

Fysica. Een lichtstraal gaat van middenstof A via middenstof B naar middenstof C. De stralengang van de lichtstraal is aangegeven in de figuur.

2 Van 1 liter vloeistof wordt door koken 1000 liter damp gemaakt.

Dit examen bestaat uit 12 opgaven Bijlage: 1 antwoordpapier

Fysica. Indien dezelfde kracht werkt op een voorwerp met massa m 1 + m 2, is de versnelling van dat voorwerp gelijk aan: <A> 18,0 m/s 2.

Eindexamen havo natuurkunde pilot II

Dit examen bestaat uit 12 opgaven Bijlage: 1 antwoordpapier

Dit examen bestaat uit negen opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

Inleiding kracht en energie 3hv

koper hout water Als de bovenkant van het blokje hout zich net aan het wateroppervlak bevindt, is de massa van het blokje koper gelijk aan:

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EXAMEN VWO 2015

Dit examen bestaat uit negen opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

Q l = 24ste Vlaamse Fysica Olympiade. R s. ρ water = 1, kg/m 3 ( ϑ = 4 C ) Eerste ronde - 24ste Vlaamse Fysica Olympiade 1

Oplossing examenoefening 2 :

Lees dit voorblad goed! Trek op alle blaadjes kantlijnen

TENTAMEN NATUURKUNDE

Vragenbundel Eerste Ronde Editie 2013

-as Examen LBO-MAVO-C ::, ~ ::, ::,

Uitwerkingen VWO deel 1 H2 (t/m par. 2.5)

Uitwerkingen van de opgaven in Basisboek Natuurkunde

... - Examen LEAO-LHNO-LLO-MAV0-0

TENTAMEN NATUURKUNDE

Eindexamen natuurkunde 1 havo 2000-II

Opgave 5 Een verwarmingselement heeft een weerstand van 14,0 Ω en is opgenomen in de schakeling van figuur 3.

Vlaamse Fysica Olympiade 31ste editie Eerste ronde

Fysica. Een voorwerp wordt op de hoofdas van een dunne bolle lens geplaatst op 30 cm van de lens. De brandpuntsafstand f van de lens is 10 cm.

Hoofdstuk 3 Kracht en beweging. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Elektro-magnetisme Q B Q A

OPGAVEN VOOR DE EERSTE RONDE VAN DE NEDERLANDSE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2008

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 7, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2014 TOETS APRIL uur

Vrijdag 8 juni, uur

Hoofdstuk 4: Arbeid en energie

Eindexamen natuurkunde havo II

Hoofdstuk 3. en energieomzetting

natuurkunde havo 2016-I

In autotijdschriften staan vaak testrapporten van nieuwe auto s. In de figuur op de bijlage is zo n overzicht afgedrukt.

Transcriptie:

MINISTERIE N ONDERWIJS EN OLKSONTWIKKELING EXMENBUREU UNIFORM EINDEXMEN MULO tevens TOELTINGSEXMEN WO/HO/NTIN 2009 K : NTUURKUNDE DTUM : MNDG 06 JULI 2009 TIJD : 09.45 11.25 UUR (Mulo III kandidaten) 09.45 11.45 UUR (Mulo I kandidaten) DEZE TK BESTT UIT 36 ITEMS. Mulo III kandidaten maken item 1 t/m 30 Mulo I kandidaten maken item 1 t/m 36 --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Materiaal Dichtheid g/cm 3 Soortelijke warmte J/g Smelttemperatuur Smeltwarmte J/g Kooktemperatuur alcohol 0,8 2,5 114 78 Lineaire uitzettingscoëfficiënt mm/m aluminium 2,7 0,9 660 325 2450 0,024 benzine 0,8 glas 2,5 glycerine 1,3 ijs 0,9 2,1 0 334 ijzer 7,9 0,45 1540 270 0,012 koper 8,9 0,38 1080 0,018 kwik 13,6 0,14 39 12 357 lood 11,2 0,16 327 25 1725 lucht ) 0,0013 olie 0,8 1,7 320 smeerolie 0,9 spiritus 0,8 terpentine 0,87 10 180 wanahout water 0,6 1,0 4,2 100 zilver 10,5 0,24 962 105 2210 g = 10 m/s² = 10 N/kg = 0,01 N/g. π = 3,14 *) bij 0 en 1 bar Bij de opgaven mag je bovenstaande gegevens gebruiken. N.B.: Niet alle gegevens zijn nodig voor het oplossen van de vraagstukken.

12 MJ/dm 3 = J/cm 3 0,012 B 12 12.000 D 12.000.000 1 Een maatglas gevuld met 200 ml smeerolie heeft een totale massa van 210 gram. ervolgens wordt er 100 ml van de smeerolie uitgeschonken waardoor er 100 ml in het maatglas overblijft. De massa van het geheel(maatglas + 100 ml smeerolie) is 90 gram B 105 gram 120 gram D 180 gram I De eenheid van stollingswarmte is gelijk aan de eenheid van smeltwarmte. II Een eenheid van energie is ook een eenheid van warmte. De dichtheid van een materiaal is 2,5 g/cm 3. De soortelijke warmte van het materiaal is 0,8 J/g. Bereken de soortelijke warmte van het materiaal in kj/m 3. 0,0008 2,5 B 0,0008 2500 0,8 2500 D 800 2500 2 3 4 5 Een maatglas wordt geleidelijk aan met spiritus gevuld. Welk diagram geeft het beste het verband tussen de massa(m) en het volume() van de spiritus weer? m m Onderzoek de juistheid van de volgende beweringen. I In 1 kg water van 0 zitten er meer moleculen dan in 1 kg ijs van 0. II De gemiddelde snelheid van de moleculen van water van 0 is groter dan die van ijs van 0. 6 m m Een stalen bak is volledig gevuld met water. De massa van het water alleen is 15 kg. De bak wordt leeggegoten en vervolgens volledig gevuld met kwik. Bereken de massa van het kwik in de bak. 15,0 kg B 20,4 kg 204 kg D 2040 kg 7 D B

8 10 Een voorwerp Q zweeft in water. an het water wordt alcohol toegevoegd. Het water en de alcohol worden goed gemengd. De dichtheid van dit mengsel wordt 0,9 g/cm 3. Welke bewering is juist? Het voorwerp zal hierdoor gaan zinken. B Het voorwerp zal hierdoor gaan drijven. Het voorwerp zal hierdoor blijven zweven. D Omdat de dichtheid van het voorwerp niet bekend is, kan die niet bepaald worden. 9 In een U-buis zit kwik. In het linkerbeen wordt er smeerolie gegoten tot een hoogte van 20 cm. In het rechterbeen wordt er alcohol gegoten. Het kwik in het rechterbeen staat dan 1 cm hoger dan in het linkerbeen. Bereken de hoogte van de alcoholkolom. 4,5 cm B 5,5 cm 20 cm D 21 cm 11 Een blokje wanahout heeft een volume van 100 cm 3 en drijft in water. Precies in het midden van het blokje wordt een stuk glas geplaatst, waardoor de bovenrand van het hout net onder water komt. Bereken het gewicht van het stukje glas. 0,2 N B 0,4 N 0,6 N D 1,0 N water olie Een blokje hangt aan een veerunster en is geheel ondergedompeld in een bak met water. Hetzelfde blokje wordt daarna geheel ondergedompeld in een bak met olie. I In beide bakken geeft de veerunster hetzelfde gewicht aan. II De opwaartse kracht in water is groter dan de opwaartse kracht in olie.

12 P kwik Q In een overal even wijde buis die aan beide uiteinden gesloten is, bevinden zich twee gassen P en Q. De twee gassen zijn gescheiden door een kwikdruppel. De temperatuur is overal gelijk. an gas P wordt een hoeveelheid warmte toegevoerd. I Het volume van gas P zal bij deze verwarming groter worden. II ls de druppel weer in rust is, dan is de druk van gas P gelijk aan de druk van gas Q. klem lucht Z 14 In een vat wordt de zuiger Z met een klem vastgezet. De lucht wordt verwarmd van temperatuur T 1 tot T 2. Welke grafiek past het best bij dit proces? p T 1 T 2 T 1 T 2 B p 13 gasreservoir K T 1 T 2 T 1 T 2 D 15 De druk van een afgesloten hoeveelheid gas is 2 bar. De temperatuur wordt verdubbeld, terwijl het volume 4 maal vergroot wordt. Bereken de nieuwe druk van het gas. Het kwik in een U-buis staat in beide benen even hoog. Het linkerbeen is aangesloten op een gasreservoir. Na het openen van kraan K zakt het kwik in het linkerbeen 2,5 cm. De druk van de buitenluchtdruk is 75 cm kwikdruk. De druk van het gas in het reservoir is dan cm kwikdruk. 70 B 72,5 77,5 D 80 1 bar B 2 bar 4 bar D 16 bar 16 Hoeveel warmte is er nodig om 2 kg aluminium van 60 te verwarmen totdat het net helemaal gesmolten is? 2 325 kj B 2 0,9 600 kj 2 0,9 600 + 2 325 kj D 2 0,9 600 +2 0,9 325 kj

T( ) 30 P 0 20 Q 17 De grafiek geeft de afkoeling van een hoeveelheid water van 30 tot ijs van 20 aan. R S t(s) Bij welk(e) deel(delen) in de grafiek is er sprake van het afstaan van warmte door het water? alleen bij het deel PQ B alleen bij het deel QR alleen bij het deel RS D bij de delen PQ en QR 18 Een ijzeren staaf is 2 m lang bij 20. Deze staaf wordt verwarmd tot 100. Met hoeveel procent neemt de lengte toe? 0,012 % B 0,096 % 0,12 % D 1,92 % 19 In een aluminium pot met een massa van 500 g wordt 1 liter water verwarmd van 10 tot 60. Bij deze verwarming is het rendement 60 %. Bereken de totale toegevoerde warmte. 500 0,9 50 J B 1000 4,2 50 J D 60 (500 0,9 50 + 1000 4,2 50)J 100 100 (500 0,9 50 + 1000 4,2 50)J 60 20 Een strijkijzer van 800 W wordt één maal per week telkens 2 uren gebruikt. 1 kwh kost SRD 0,50. Hoeveel kost dat per jaar aan energie? SRD (0,8 2 12 0,5) B SRD (0,8 2 52 0,5) SRD (800 2 12 0,5) D SRD (800 2 52 0,5) I 1 21 20 m 6 m 8 m In dit schema zijn enkele stroomrichtingen en grootten aangegeven. Hoe groot is de waarde van de stroom I 1 en I 2? I 1 = 6 m en I 2 = 12 m B I 1 = 6 m en I 2 = 20 m I 1 = 12 m en I 2 = 12 m D I 1 = 12 m en I 2 = 20 m 22 Een draad van een bepaald materiaal heeft een lengte van 20 m, een doorsnede van 2 mm 2 en een weerstand van 0,3 Ω. Bereken de weerstand van een draad van hetzelfde materiaal maar met een lengte van 12 m en een doorsnede van 1,5 mm 2. 0,0225 Ω B 0,03 Ω 0,24 Ω D 4 Ω I 2

23 25 1 2 3 7 4 L 1 :6/6W L 2 :6/6W 5 P 6 L 3 :8/16W Zeven lampen zijn aangesloten op een spanningsbron en branden allemaal. Welke lampen branden nog als de draad in punt P wordt doorgeknipt? 1, 6 en 7 B 5, 6 en 7 2, 3, 6 en 7 D 1, 5, 6 en 7 24 R 1 = 3 Ω De lampen L 1, L 2 en L 3 branden alle drie normaal. I De voltmeter wijst 12 aan. II De ampèremeter wijst 2 aan. 26 =? R 2 =? Op twee batterijen van 1,5 die in serie met elkaar geschakeld zijn, wordt een lamp van 1,0 W aangesloten. De lamp brandt normaal gedurende 70 minuten. Hoeveel energie in kwh wordt omgezet in die 70 minuten? L:3/5W De ontwikkelde warmte in R 1 gedurende 1 minuut is 720 J. De weerstandswaarde van R 1 is 3 Ω. L is een lamp van 3/5W en brandt normaal. Bepaal de waarde van de weerstand R 2 en de spanning van de bron. B 1 1000 1 1000 3 1000 70 60 70 70 60 70 D 2 1,5 60 5 Ω en 3 B 5 Ω en 9 9 Ω en 6 D 9 Ω en 9

27 Een voorwerp staat op een afstand van 20 cm voor een positieve lens. De brandpuntsafstand is 15 cm. Het beeld dat gevormd wordt, is vergroot en reëel. B vergroot en virtueel. verkleind en reëel. D verkleind en virtueel. 28 Een voorwerp staat bij een bolle lens in het brandpunt. Een ander voorwerp staat bij een negatieve lens ook in het brandpunt. I Bij de bolle lens wordt er een beeld gevormd. II Het beeld dat bij de holle lens wordt gevormd, is virtueel, verkleind en rechtopstaand. L lens 29 anuit een punt L vallen er twee lichtstralen op een lens. Het verloop van de gebroken lichtstralen is getekend. Welke lens kan dat zijn? Een holle lens. B Een bolle lens. Zowel een holle als een bolle lens. D Het is niet te bepalen welke lens dat is, want de brandpunten zijn niet aangegeven. F z 30 50 cm 1 m F t = 75 N Op een geladen kruiwagen werkt er een zwaartekracht F z. Om de kruiwagen op te tillen is er een kracht F t van 75 N nodig. Bereken de massa van de kruiwagen en lading. 2,50 kg B 2,25 kg 22,50 kg D 225,00 kg EROLG MULO I KNDIDTEN 31 Men plaatst een voorwerp op 8 cm afstand voor een positieve lens waarvan de sterkte + 25 dioptrieën is. Welke van de onderstaande antwoorden ten aanzien van de beeldafstand en het gevormde beeld is juist? De beeldafstand is 8 cm en het beeld is reëel en even groot. B De beeldafstand is 8 cm en het beeld is virtueel en even groot. De beeldafstand is 4 cm en het beeld is reëel en even groot. D De beeldafstand is 4 cm en het beeld is reëel en vergroot.

32 Een chauffeur rijdt een auto eenparig over een horizontale weg. Plotseling remt hij met een constante remkracht waardoor de auto tot stilstand komt. In welk diagram is de beweging van de auto juist weergegeven? v v 34 Een auto met een massa van 800 kg bevindt zich op een horizontale weg en rijdt vanuit een rusttoestand eenparig versneld met een versnelling van 3 m/s 2. Dit duurt 2 s lang. De maximale wrijvingskracht tussen de auto en het vlak is 80 N. Bereken de arbeid die de motorkracht verricht in die 2 s. 8160 J B 14.880 J 81.600 J D 120.000 J v t v B t v(m/s) 20 15 35 10 5 t 33 Een lichaam met een massa van 4 kg wordt van een hoogte van 210 m vertikaal naar beneden geworpen. Na 5 s heeft het een kinetische energie van 6050 Nm. Bereken de potentiële energie na 5 s. 2400 Nm B 5000 Nm 6000 Nm D 7400 Nm D t 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 t(s) Dit is een v- t diagram van een rijdende auto. I De totaal afgelegde weg van de auto in 12 s is 180 m. II Tussen de tijdstippen 7 s en 12 s ondervindt de auto een constante vertraging van 3 m/s 2 36 Een snaar trilt met een frequentie van 50 Hz. Welke tijd is nodig voor 4 volledige trillingen? 0,02 s B 0,08 s 50 s D 200 s