ADVIES AUTOREGULERENDE MAATREGELEN BIJ VOEDSELPRODUCERENDE DIEREN VOOR EEN RATIONEEL EN DUURZAAM ANTIBIOTICABELEID AMCRA VZW Salisburylaan 133 9820 Merelbeke
AMCRA heeft als doel om te fungeren als kenniscentrum voor alles wat te maken heeft met antibioticagebruik en -resistentie bij dieren. De missie van AMCRA luidt om alle gegevens in verband met het gebruik van en resistentie tegen antimicrobiële middelen bij dieren in België te verzamelen en te analyseren. Op basis hiervan willen we op een neutrale en objectieve manier communiceren, sensibiliseren en adviseren, met als doel het vrijwaren van volksgezondheid, dierengezondheid en dierenwelzijn alsook het bereiken van een duurzaam antibioticabeleid in België. AMCRA is operationeel sinds 2 januari 2012 en formuleert adviezen met als doelstelling te komen tot een rationeel gebruik van antimicrobiële middelen in de diergeneeskunde in België. AMCRA wordt ondersteund en gefinancierd door volgende partners: Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) Belgian Antibiotic Policy Coordination Committee (BAPCOC) Algemene Vereniging van de Geneesmiddelenindustrie (pharma.be) Agrofront: Boerenbond (BB), Algemeen Boerensyndicaat (ABS) en Fédération Wallonne de l Agriculture (FWA) Beroepsvereniging van Mengvoederfabrikanten (BEMEFA) Nederlandstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen (NGROD) Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent (UGent) Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Luik (ULg) Om de missie van AMCRA te kunnen verwezenlijken, worden jaarlijks een aantal strategische objectieven vooropgesteld. Naast deze strategische doelstellingen, werkt AMCRA ook aan andere objectieven, zoals beschreven in het Memorandum of Understanding, of op vraag van betrokken instanties of partners. Vanaf april 2012 werd door de betrokken stakeholders binnen de nutsdierensector o.a. gewerkt aan het formuleren van een aantal concrete autoregulerende maatregelen om te komen tot een verminderd gebruik van antibacteriële middelen. Deze voorstellen werden door technische werkgroepen per diersoort of groep gebundeld in verschillende adviezen. Vervolgens werd een compilatie gemaakt van de voorstellen, geinspireerd op de adviezen van de diersectorgebonden werkgroepen, die resulteerde in onderhavig document. Goedgekeurd op de Raad van Bestuur dd 29/01/2013.
Advies autoregulerende maatregelen bij voedselproducerende dieren voor een rationeel en duurzaam antibioticabeleid I. SITUERING AMCRA heeft als doel om te fungeren als kenniscentrum voor alles wat te maken heeft met antibioticagebruik en -resistentie bij dieren. De missie van AMCRA luidt om alle gegevens in verband met het gebruik van en resistentie tegen antibacteriële middelen (ABM) bij dieren in België te verzamelen en te analyseren. Hiertoe wordt er op een neutrale en objectieve manier gecommuniceerd, gesensibiliseerd en geadviseerd, met als doel het vrijwaren van volksgezondheid, dierengezondheid en dierenwelzijn alsook het bereiken van een duurzaam antibioticabeleid in België. AMCRA formuleert adviezen om te komen tot een rationele reductie van het gebruik van antibacteriële middelen in de diergeneeskunde in België. In dit syntheserapport worden een aantal concrete maatregelen tot autoregulatie in de nutsdierensector -om te komen tot een verminderd gebruik van ABM besproken. Deze maatregelen werden door alle betrokken partijen in de verschillende sectoren voorgesteld en besproken. De onderstaande oplijsting is een consensus waar alle actoren uit de keten achter staan en is geïnspireerd op de voorstellen tot autoregulatie die door iedere werkgroep apart werden voorgesteld en die eveneens op de AMCRA website te consulteren zijn. Voor de gedetailleerde info per diersoort of -groep wordt verwezen naar de rapporten van de afzonderlijke werkgroepen (varkens, pluimvee, melkvee, vleeskalveren en vleesvee). II. DIERSOORTOVERSCHRIJDENDE MAATREGELEN TOT AUTOREGULATIE Met betrekking tot registratie van het diergeneesmiddelengebruik: Datacollectie ABM gebruik op bedrijfsniveau en benchmarking veehouders en dierenartsen Een goed datacollectie-systeem voor het meten van het diergeneesmiddelengebruik in het algemeen en het antibioticumgebruik in het bijzonder op het niveau van de eindgebruiker (bedrijfsniveau) is van cruciaal belang is om aan de reductie van het gebruik te kunnen werken. Zowel de veehouder als de dierenarts moet zichzelf op vlak van het gebruik van ABM kunnen situeren ten opzichte van collega s. Het is van belang dat grootgebruikers (zowel veehouders als dierenartsen) van ABM hierop gewezen kunnen worden. Bedoeling is dat deze benchmarking ook leidt tot een opvolging van de (probleem)bedrijven, waarbij uitlokkende factoren voor een te hoog gebruik van antibiotica bekeken en geremedieerd worden. Een voorstel voor een datacollectie-systeem werd uitgewerkt in het rapport datacollectie (http://www.amcra.be/nl/advies) van AMCRA en de implementatie ervan wordt momenteel door de overheid bestudeerd. Alle sectoren dringen aan op een snelle implementatie van een dergelijk datacollectie systeem.
Met betrekking tot het gebruik van ABM: 1. Sterk restrictief gebruik van quinolones en 3de-4de generatie cefalosporines Alle sectoren zijn akkoord dat de kritische belangrijke antibioticaklassen van de quinolones en 3de- 4de generatie cefalosporines in principe niet meer worden gebruikt voor groeps- of systematische behandelingen bij landbouwhuisdieren. Ze kunnen enkel nog ingezet worden nadat voorafgaand laboratoriumonderzoek of recente resultaten de noodzaak ervan hebben aangetoond en hebben aangetoond dat er geen andere voor die indicatie geregistreerde ABM beschikbaar zijn die werkzaam zijn. Het gebruik beperkt zich in de toekomst bijgevolg tot behandeling van klinische aandoeningen die onvoldoende gereageerd hebben, of waarvan op gedocumenteerde basis kan verwacht worden dat ze onvoldoende zullen reageren. Dit restrictief gebruik is ook integraal weerhouden in de invulling van de diersoortspecifieke richtlijnen voor gebruik van ABM per aandoening/pathogeen die binnen het AMCRA in ontwikkeling zijn. Deze restrictie mag evenwel geen alibi worden voor onverantwoord gebruik van andere klassen. Ook een rationeel gebruik van de overige klassen is noodzakelijk. 2. Koppelen van het recht op diergeneesmiddelendepot aan verplichte permanente opleiding van dierenartsen en veehouders Het recht om over een depot voor diergeneesmiddelen te beschikken, moet worden gekoppeld aan de plicht om bijscholing te volgen met betrekking tot het verantwoord omgaan met diergeneesmiddelen en dierziektenpreventie. Dit geldt zowel voor de dierenarts actief in de nutsdierensector met een depot als voor de veehouder die het recht heeft bepaalde diergeneesmiddelen in voorraad te hebben. De bijscholingen dienen aangepast te worden aan het doelpubliek en moeten naast aandacht voor het rationele en correcte gebruik van diergeneesmiddelen ook voldoende aandacht besteden aan maatregelen ter preventie van dierziekten die als doel hebben de noodzaak van het gebruik van ABM te reduceren. De praktische en inhoudelijke invulling van de opleidingen moet verder uitgewerkt worden in de nabije toekomst in samenspraak met alle betrokken partijen (veehouders, dierenartsen, landbouw (hoge) scholen, post academische opleidingscentra, universiteiten, ). 3. Verbod op publicitaire campagnes en kortingen met betrekking tot antibacteriële middelen Tot op heden mogen nog steeds publicitaire campagnes en kortingen met betrekking tot antibacteriële middelen aangeboden worden aan dierenartsen. Pharma.be is voorstander van een wettelijk verbod op deze praktijken. Alle andere leden van AMCRA ondersteunen dit voorstel. Met betrekking tot dierengezondheid: 1. Kwaliteitsvolle diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding Op ieder landbouwbedrijf moet door de bedrijfsdierenarts, in samenspraak met de veehouder, een dierengezondheidsplan en bedrijfsspecifiek behandelplan opgesteld worden. Dit behandelplan omvat o.a. concrete actiepunten voor de veehouder (bv. vaccinatie, maatregelen voor ziektepreventie, ) en moet op maat van het bedrijf gemaakt worden. De bedrijfsdierenarts moet adviezen geven om zoveel mogelijk ziekte te trachten te voorkomen door preventieve vaccinatie aan te moedigen, de invoer van preventieve en bioveiligheidsmaatregelen in het bedrijfsmanagement te bevorderen, en op te volgen dat deze maatregelen worden nageleefd.
In het bedrijfsgezondheidsplan moet eveneens een grote rol weggelegd worden voor voldoende en goede (snel)diagnostiek opdat men ziektesymptomen vroegtijdig kan opsporen, goed weet welke ziekteproblematieken op het bedrijf aanwezig zijn en hoe men eventuele behandelingen hier het best kan op afstemmen. Een dergelijke surveillance laat ook toe het resistentiepatroon van (facultatief) pathogenen die infecties veroorzaken op te volgen op bedrijfsniveau. Overbrenging van kennis rond dierengezondheid naar de veehouder en implementering van advies en preventie op basis van labo-uitslagen en bedrijfsgegevens vormen de basis van een hedendaagse kwaliteitsvolle diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding en zijn onontbeerlijk voor een duurzaam ABM gebruik. 2. Dierengezondheidscertificaat Bij verkoop van dieren naar andere bedrijven (bv. eendagskuikens, biggen, kalveren) moet steeds een medische fiche aanwezig zijn waarin alle relevante gegevens vermeld staan aangaande infectieziekten (bv. aanvullende laboratoriumuitslagen) en medische behandelingen (bv. vaccinaties, behandelingen met ABM). Deze informatie moet toelaten aan de volgende schakel in de productieketen om een beter zicht te hebben op de geschiedenis van de dieren die worden aangekocht en aldus beter in te kunnen schatten welke zorgen of specifieke maatregelen zich opdringen. Deze certificaten moeten eveneens een opstap bieden om preventieve inspanningen geleverd bij jonge dieren (bv. vaccinatie) beter te laten valoriseren. III. DIERSOORTSPECIFIEKE MAATREGELEN TOT AUTOREGULATIE Onderstaand wordt een korte opsomming gemaakt van de diersoortspecifieke maatregelen die niet vervat zitten in de hoger opgesomde overkoepelende maatregelen. Voor meer detail met betrekking tot deze maatregelen wordt verwezen naar de diersoortspecifieke adviezen. III.1. Maatregelen specifiek voor de varkenssector: Met betrekking tot het gebruik van ABM: 1. Strategische behandelingen met ABM moeten gesteund zijn op laboratoriumdiagnose Het strategisch gebruik van ABM is enkel toegelaten indien voorafgaand een aanvullend laboratoriumonderzoek wordt verricht. Dit moet helpen om de oorzakelijke ziektekiemen te identificeren en om bijkomend de gevoeligheid van eventueel aanwezige bacteriële ziektekiemen te kennen. 2. Duidelijk noteren van dosering en wachttijd op de primaire verpakking De wachttijd en de dosering moeten duidelijk vermeld worden op de in gebruik zijnde primaire verpakking. De vermelding van deze gegevens is van essentieel belang voor de varkenshouder: het is zeer praktisch en tijdbesparend. Met betrekking tot dierengezondheid: Regelmatige controle kwaliteit drinkwater De kwaliteit van het drinkwater voor de varkens (t.h.v. drinknippel) moet minstens 1x per jaar onderzocht worden en indien nodig worden verbeterd.
III.2. Maatregelen specifiek voor de pluimveesector: Met betrekking tot het gebruik van ABM: 1. Geen depot meer van ABM op het pluimveebedrijf Een stock aan ABM is voor de pluimveebedrijven niet noodzakelijk. De bedrijfs(begeleidende) dierenarts stelt dus enkel nog ABM ter beschikking voor de duur van de behandeling. Dit houdt ook in dat het inzetten van ABM altijd gekoppeld is aan het stellen van een diagnose door de dierenarts. 2. Onderbouwd inzetten van ABM in het algemeen ABM mogen niet preventief toegepast worden, curatief en metafylactisch gebruik zijn wel toegelaten. Bij het inzetten van ABM wordt de klinische diagnose zoveel mogelijk onderbouwd met een labodiagnose die het inzetten van ABM rechtvaardigt (zie ook bedrijfsgezondheidsgids). Daarnaast moet steeds een antibiogram aangelegd worden van relevante bacteriën waarvoor het aanleggen van een antibacteriële gevoeligheidstest praktisch mogelijk is Met betrekking tot dierengezondheid: Sensibilisering van veehouders en dierenartsen i.v.m. dierziektepreventie en verantwoord ABM gebruik Er zullen, in samenwerking met de industrie en de Integrale Kwaliteitsbeheersing (Belplume), pancartes met slogans, reminders, aandachtspunten (bv. 10-puntenplan) voor het pluimveebedrijf worden ontwikkeld en verdeeld. Deze pancartes zullen concrete en praktische tips bevatten voor een goed bedrijfsmanagement en het correct en verstandig omgaan met ABM. III.3. Maatregelen specifiek voor de melkveesector: Met betrekking tot het gebruik van ABM: 1. Risicomelk niet voederen aan kalveren Wanneer melk afkomstig van koeien die onder antibioticumbehandeling staan aan kalveren gevoederd wordt, wordt de gehele intestinale microbiota van deze dieren blootgesteld aan ABM, wat kan bijdragen tot de selectie en verspreiding van resistente kiemen. Daarom verdient het aanbeveling om risicomelk niet te voederen aan kalveren. 2. Selectief droogzetten (van bepaalde koeien op een bedrijf) zonder gebruik van ABM Het droogzetten van koeien met ABM gebeurt met twee doelen: 1) het genezen van een bestaande infectie, 2) het beschermen tegenover nieuwe infecties. Dit impliceert dat, als een koe niet geïnfecteerd is, enkel aan de tweede doelstelling moet voldaan worden: het dier moet enkel beschermd worden tegenover nieuwe infecties. In dit geval kan drooggezet worden zonder ABM (=selectief droogzetten), mits aan bepaalde voorwaarden of selectiecriteria op bedrijfs- en koeniveau wordt voldaan. Onder selectief droogzetten wordt verstaan dat op bedrijfsniveau een aantal koeien drooggezet worden zonder ABM, met al of niet gebruik van andere middelen, zoals teat sealers. ABM worden in dit geval niet systematisch toegepast als droogstandtherapie voor alle koeien.
Selectief droogzetten zonder gebruik van ABM kan enkel toegepast worden op bedrijven met een goede uiergezondheid, die een optimaal (hygiëne)management hebben, en aan melkproductieregistratie (MPR) doen. Het is namelijk essentieel dat op bedrijven waar selectief wordt drooggezet, de uiergezondheid ook goed kan opgevolgd worden. Selectiecriteria op bedrijfs- en koeniveau (en de combinatie van beide) om selectief te kunnen droogzetten zijn beschreven in het advies autoregulatie melkvee. 3. Onderbouwd droogzetten met ABM Op bedrijven waar de omstandigheden het niet toelaten selectief droog te zetten zonder gebruik van ABM, moet het systematisch droogzetten met ABM ten allen tijde ondersteund en onderbouwd worden door bacteriologisch onderzoek en antibacteriële gevoeligheidsbepaling (historische resultaten mogen max. 1 jaar oud zijn). De veehouder kan in overleg met de bedrijfsdierenarts kiezen op welke manier hij dit doet. 4. Geen behandeling van mastitis met niet voor intramammair gebruik geregistreerde ABM Behandeling van mastitis met niet voor intramammair gebruik geregistreerde ABM is niet toegelaten. Een duidelijke en onderbouwde communicatie hierover is essentieel opdat dit ook in de praktijk niet meer zou worden toegepast. III.4. Maatregelen specifiek voor de vleeskalversector: Met betrekking tot het gebruik van ABM: Targeted metaphylaxis met ABM Groepsbehandelingen worden bij voorkeur vervangen door targeted metaphylaxis, m.a.w. enkel dieren met klinische symptomen en dieren in de onmiddellijke nabijheid van deze dieren (bv. aangrenzende hokken), die een verhoogd risico lopen om besmet te geraken, worden behandeld. Op deze manier wordt onnodige behandeling van een volledige stal of compartiment of van de volledige groep dieren op het bedrijf aanwezig, vermeden, en wordt het risico op selectie en verspreiding van resistentie t.o.v. ABM beperkt. Met betrekking tot dierengezondheid: 1. Herkomstcontrole van de kalveren De vleeskalversector bevoorraadt zich met de afgevoerde kalveren uit de vleesvee- en melkveesector. Dieren van verschillende origine en met verschillende pathologieën komen samen op een moment dat de maternale immuniteit verdwijnt. Het is van groot belang om op te kunnen starten met zo gezond mogelijke kalveren. Daarom: a. mogen geen kalveren jonger dan 14 dagen ouderdom aangeleverd worden; b. mogen geen BVD (Boviene Virale Diarree) IPI s (persistent viraemische dieren) aangeleverd worden. Hiertoe moet ieder kalf vergezeld worden van een certificaat dat bevestigd dat het dier geen BVD IPI is (zie ook algemene maatregel gezondheidscertificaat); c. moeten de kalveren voorbestemd voor de vleeskalversector voldoende biest hebben gekregen vooraleer ze van het melk- of vleesveebedrijf weggaan.
2. Optimalisatie en opvolging van het bedrijfsmanagement Een optimale huisvesting en ventilatie, alsook algemene hygiëne en adequate reiniging en ontsmetting van de stallen moeten gestimuleerd worden. Ook leegstand van de stallen tussen opeenvolgende rondes moet sterk worden aanbevolen. Op de bedrijven moeten bedrijfskledij en ontsmettingsmiddelen aanwezig zijn. Deze maatregelen moeten opgenomen worden als onderdeel van de audits van het bedrijfsmanagement door de certificerende instellingen. III.5. Maatregelen specifiek voor de vleesveesector: Met betrekking tot het gebruik van ABM: Afbouwen van orale antibioticumbehandeling Met betrekking tot de toedieningswijze van ABM moet volgend principe worden gehandhaafd: lokaal gebruik (bv. intra-mammaire en intra-uteriene producten, spray, ) > parenteraal gebruik (IV, IM, SC) > oraal gebruik (lokaal gebruik verdient de voorkeur op parenteraal gebruik en parenteraal gebruik verdient de voorkeur op oraal gebruik). Oraal gebruik van ABM dient zoveel mogelijk vermeden te worden, omdat aangenomen wordt dat via orale toediening een sterke resistentie-selectiedruk wordt uitgeoefend op de normale microbiota van het spijsverteringsstelsel. IV. AANBEVELINGEN VOOR LABORATORIA 1. Harmoniseren van het aanleggen van antibiogrammen/mic (minimum inhibitorische concentratie) bepalingen Vanwege de verschillende uitvoeringen van bepalingen is de vergelijking van de resultaten van diverse laboratoria soms problematisch. Het harmoniseren van antibacteriële gevoeligheidsbepalingen (= bepaling van gevoeligheid of resistentie van bacteriestammen t.o.v. antibacteriële middelen) is daarom sterk aanbevolen. Verschillende Belgische laboratoria hebben reeds hun bepalingen geharmoniseerd maar een verdere uitbreiding naar alle Belgische laboratoria die antibiogrammen aanleggen voor de diergeneeskunde is wenselijk. Er kan eveneens een kwaliteitscontrolesysteem ingesteld worden. 2. Interpretatie en duiding van de resultaten van bacteriologisch onderzoek De veterinair bacterioloog moet in het eindresultaat van het bacteriologisch onderzoek voldoende duiding geven m.b.t. het pathogeen belang van de geïsoleerde kiem. Een antibacteriële gevoeligheidstest zou enkel mogen aangelegd worden als de geïsoleerde kiem betrokken is in het ziekteproces.
V. ENKELE AANVULLENDE BEMERKINGEN EN SUGGESTIES Onderstaand wordt een korte opsomming gemaakt van enkele aanvullende bemerkingen en suggesties die gedaan werden in één of meerdere werkgroepen. Voor meer detail en het volledige overzicht van deze bemerkingen wordt verwezen naar de diersoortspecifieke adviezen. V.1. Diersoortoverschrijdende bemerkingen en suggesties 1. Het intensifiëren van de hygiëne-opvolging Hygiëne-monitoring moet gestimuleerd en verder geïntensifieerd worden in de volledige productieketen: niet enkel de hygiënestatus van de bedrijven zelf, maar ook de hygiëne van transportmiddelen en de hygiëne in het slachthuis zijn van groot belang in het kader van de gezondheidsbewaking. Het verder uitbouwen van de uitvoering van regelmatige hygiëne-audits, die een verplichte regularisatietermijn opleggen, wordt sterk aanbevolen. 2. Bevordering van de 1/1 relatie veehouder bedrijfs(begeleidende) dierenarts In het kader van het datacollectiesysteem zou het ideale scenario dit zijn waarbij ABM enkel nog kunnen voorgeschreven/verschaft worden door de bedrijfs(begeleidende) dierenarts, zodat deze het volledige overzicht heeft van het ABM gebruik op een bedrijf. 3. Prijs van ABM De prijs van ABM kan een invloed hebben op het gebruik van ABM. Indien behandeling met ABM noodzakelijk is, mag de keuze van het ABM niet beïnvloed worden door de prijs, maar moet deze gebaseerd zijn op diagnostiek en wetenschappelijke kennis. De richtlijnen voor gebruik van ABM die binnen het AMCRA in ontwikkeling zijn, kunnen de dierenarts helpen om, wanneer noodzakelijk, gericht te behandelen op een correcte manier. V.2. Diersoortspecifieke bemerkingen en suggesties V.2.1. Bemerkingen en suggesties van de varkenssector: 1. Voorzien van barcode voor registratie van diergeneesmiddelen Het voorzien van een barcode in het doosje met de primaire verpakking of op de primaire verpakking kan de registratie (in het kader van datacollectie) en traceerbaarheid van diergeneesmiddelen aanzienlijk vereenvoudigen, en verdient dus de aanbeveling. 2. Terugkoppeling van slachthuisbevindingen Slachthuizen moeten gestimuleerd worden gegevens vastgesteld bij het slachten terug te koppelen naar het bedrijf van herkomst van de dieren. V.2.2. Bemerkingen en suggesties van de rundveesector: BVD-bestrijding Een verplichte BVD-bestrijding, opgezet in overleg met alle betrokken stakeholders binnen de rundveesector, is van essentieel belang voor het bevorderen van de algemene gezondheid van een rundveestapel.
VI. SAMENSTELLING WERKGROEPEN Dit rapport is een compilatie van maatregelen die zijn geïnspireerd op de adviezen verstrekt door de verschillende diersoortspecifieke werkgroepen. Het rapport werd opgemaakt door de Permanente Staf van AMCRA en werd goedgekeurd en bekrachtigd door de Raad van Bestuur van AMCRA. De Raad van Bestuur en Staf van AMCRA wensen de voorzitters van de werkgroepen, en alle leden te bedanken voor hun medewerking en constructieve bijdragen.