Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoek 1995-2006



Vergelijkbare documenten
Interview Tessa de Groot

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

Opgravingen in Ruien - Rosalinde (gem. Kluisbergen) : van een prehistorisch kampement uit de ijstijd tot de Romeinse periode

Bijlage 3. Vrijstellingen

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport

RMB NOTITIE Quickscan archeologie Uden Eikenheuvelweg/Munterweg. Inleiding

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

BAAC do 17/09/ :37Update: do 17/09/ :12 Gianni Paelinck, Pieterjan Huyghebaert, Joost Van Liefferinge Persinfo

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen,

Een bureaustudie naar het plangebied Lage Heesweg/Otterweg (De Hees) te Beek en Donk, gemeente Laarbeek.

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Vrouwenhof. Proefsleuf

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

Rotterdamseweg 202 in Delft

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

De Limfa zat er niet voor niets

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Het in Halder gefabriceerde aardewerk

VOORONTWERP BESTEMMINGSPLAN CHEMELOT SITTARD-GELEEN VERKENNEND ARCHEOLOGISCH EN CULTUURHISTORISCH ONDERZOEK

The Zakynthos Survey Verslag van de werkzaamheden en resultaten

De Romeinse bewoning in de binnenstad Venlo. (1)

Bewoning en landgebruik in het Maaswerkengebied in de Romeinse tijd

Advies Archeologie Plangebied Someren-uitbreiding bedrijventerrein Sluis 11/ Lage Akkerweg

Opdracht omschrijving: Proefsleuvenonderzoek en opgraving verbreding A2

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

Buro de Brug Rapporten Quickscan Archeologie Kabeltracé Waarderpolder - Vijfhuizen B09-38

Archeologische MonumentenZorg

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Bredase akkers eeuwenoud

Bijlage 25 Notitie Archeologie Windpark Greenport Venlo

Het Zuid-Limburgse Heuvelland is een uniek stuk Nederland. Uniek door de hoge geologische ouderdom, het reliëf van plateaus en dalen en een

Verslag onderzoek van door leden van de Amateur Tuindervereniging Arentsburgh verzamelde scherven

Advies Archeologische Monumentenzorg 2013 nr. 83

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

CHECKLIST. Beoordeling standaard rapport IVO-waarderend

Addendum op RAAP-rapport 1254: Plangebied Winssense Waarden / zandtransportzone in het kader van vergunningverlening plan Geertjesgolf

RISICO-INVENTARISATIE DE WEID TE CASTRICUM

Meta uit Meteren. Archeologen graven het skelet van Meta op. Foto: ADC Archeoprojecten / Hazenberg Archeologie. Restaurator Floris Reijnen aan het

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.)

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Archeologische Quickscan Riethstraat te Tegelen Gemeente Venlo. KSP Archeologie

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

Tuurkesweg (familie Koppen) Gemeente Weert, sectie AF, nr 218. Tuurke, Tungelroy

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Archeologische Quickscan

3000 jaar historie van Best-Aarle opgegraven

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat het besluit neemt of de vergunning verleent.

4 Archeologisch onderzoek

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

De kracht van vrijwilligers Bijdragen aan archeologisch onderzoek. Bijdragen aan archeologisch onderzoek

Heesch - Beellandstraat

Dennenstraat te Eksel (gem. Hechtel-Eksel) Programma van Maatregelen

Veldheem Wezep en archeologie

Projectnummer: C Opgesteld door: Ons kenmerk: : Kopieën aan:

ADDENDUM 10. Werkput 5

Middenbeemster, Korenmolen De Nachtegaal

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

PIP Buitenring Parkstad Limburg - Oplegnotitie deelrapport 7 thema Archeologie

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

MEROVINGISCHE PIONIERS BRABANTSE BOEREN

PLAN VAN AANPAK Waarderend booronderzoek

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Al in de Bronstijd leefden er mensen in het gebied

Graven op het tracé van de rondweg

Poperinge - Afkoppeling Vleterbeek HB Programma van Maatregelen

Aannemer Boskalis aan de slag met realisatie N260

Archeologische Quickscan

Landgoed de Heihorsten. Plan van Aanpak archeologie.

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) / (06)

Gemeente Haarlem. Archeologisch onderzoek en waardestellend rapport

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Uitpakken 3: Een merovingische pottenbakkersoven uit Kessel-Hout

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

Nota archeologie gemeente Roermond 2011

Een verborgen verleden. Archeologie in Heerde.

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Transcriptie:

Evaluatie Limburg in de Romeinse tijd, onderzoek 1995-2006 1 Inleiding 2 Archeologische onderzoeksprojecten 1995-2006 3 Evaluatie 1995-2006 per thema en/of landschap 3.1 Nederzettingssysteem Villacomplexen Heuvelland Maasdal Nederzettingen Eiland van Weert Beekdalen Noord-Limburg Midden terras Heuvelland Overige landschappen Wegdorpen en steden 3.2 Grafcultuur Heuvelland Eiland van Weert Beekdalen Noord en midden Limburg Midden terras Maasdal Kenniswinst grafcultuur 3.3 Economie Landbouw en veeteelt Villacomplexen Nederzettingen Wegdorpen en steden: Maastricht Industrie 3.4 Religie/Depot 3.5 Versterkingen 3.6 Infrastructuur Wegen Kruisingen en bruggen De Maas Kenniswinst 4. Overzicht Lijst gebruikte publicaties - 1 -

1 Inleiding Uitgangspunt voor de evaluatie van de periode 1995-2006 is het globale overzicht over Romeins Limburg dat in 2000 gepubliceerd is en waarin onderzoek tot en met 1996 verwerkt is1. Voor de evaluatie van het archeologisch onderzoek op vindplaatsen waarbij de Romeinse tijd aanwezig was, is alleen gekeken naar rapporten van opgravingen, proefsleuvenonderzoeken en begeleidingen en overzichtspublicaties die gepubliceerd zijn in de periode 1995-2006. In totaal werden 78 publicaties gelezen en op kenniswinst beoordeeld. Voor de periode 1996-2006 meldt Archis II 94 onderzoeken (opgraving, proefsleuven of begeleiding) met vondsten, sporen of structuren uit de Romeinse tijd2. Na controle op basis van beschrijvingen en rapportages konden 95 op enigerlei wijze gepubliceerde vindplaatsen/onderzoeken met sporen of structuren uit de Romeinse tijd vastgesteld worden (zie excel-bijlage en overzichtskaart). Vindplaatsen met alleen losse vondsten zijn hier niet meegenomen. Het betreft: - 8 bureauonderzoeken (waarvan 6 overzichten) - 4 begeleidingen - 52 proefsleuven (waarvan 22 AMR) - 29 opgravingen - 2 overige onderzoeken Inhoudelijke kenniswinst is voornamelijk behaald uit de rapporten van opgravingen en enkele bureauonderzoeken. In zeker 29 rapporten is er sprake van inhoudelijke kenniswinst. Opgravingen 1 Hoevenberg, J. 2000. De Romeinse samenleving: staat, steden en landbouw in Geschiedenis van Limburg deel 1, red. J. Venner (LGOG), p. 46-66. 2 De gegevens uit Archis II tonen een vertekend beeld omdat pas sinds de invoering van de KNA een duidelijk verschil is gemaakt tussen de veldwerkmethodes opgraven, proefsleuven en begeleiding. Dit wordt met name duidelijk in het grote aantal opgravingen voor 1995: het betreft hier ongetwijfeld veel onderzoek dat nu onder proefsleuven of begeleiding ingedeeld wordt. - 2 -

Volgens Archis II zijn er in de periode 1995-2006 in Limburg 52 opgravingen (code AOP) uitgevoerd. Onder deze 52 opgravingen bevinden zich zeker 4 onderzoeken die alleen Romeins vondstmateriaal maar geen sporen of structuren hebben opgeleverd. Bovendien is 22 x een foute code gebruikt: AOP (opgraving) zou APP (proefsleuven) moeten zijn3. In totaal zouden dus zeker 26 opgravingen geresulteerd moeten hebben in sporen en/of structuren uit de Romeinse tijd. Van die 26 opgravingen zijn er zeker 20 in een voldoende gedetailleerde en voor kenniswinst bruikbare rapportage verantwoord4. De opgravingsrapporten verschillen onderling in kwaliteit, diepgang en kenniswinst. Niet elke opgraving is tot in detail gepubliceerd. Enkele rapporten bevatten geen plaatsing in een groter regionaal of nationaal kader en/of de synthese ontbreekt. Grootschalige en vlakdekkende opgravingen van nederzettingen en grafvelden uit de Romeinse tijd hebben in Limburg slechts beperkt plaatsgevonden en dan met name in de microregio Weert- Nederweert (deel van Maas-Demer-Schelde-gebied, landschap Eiland van Weert). Er zijn drie (vrijwel) complete grafvelden opgegraven bij Haelen-Windmolenbos (Beekdalen Midden Limburg), Weert Kampershoek en Nederweert Rosveld (Eiland van Weert) en één compleet villacomplex bij Kerkrade Holzkuil (Heuvelland). Proefsleuvenonderzoek De resultaten van de meeste proefsleuven laten over het algemeen niet meer toe dan een uitbreiding van de verspreidingskaart en soms de vaststelling van de aard van de aangetroffen vindplaats (meestal nederzetting). Inhoudelijk is de kenniswinst van proefsleuvenonderzoek gering. Volgens Archis II zijn er 38 onderzoeken uitgevoerd, exclusief de al genoemde 22 AMR projecten5. In totaal dus eigenlijk 60. Gezien de middenpositie en de waarderende rol van het proefsleuvenonderzoek in de AMZ cyclus is het relatief grote aantal onderzoeken en de snelheid van rapportage zeker sinds de invoering van de KNA in 2001 - begrijpelijk. Begeleiding De begeleiding van werkzaamheden met name in beekdalen heeft resultaten opgeleverd op onderdelen waarvan nog zeer weinig bekend is, namelijk infrastructuur zoals secundaire wegen en bruggen en economische activiteiten zoals productie van aardewerk, baksteen en ijzer en visserij6. Vaak worden deze verschijnselen off-site sporen genoemd7. Bureauonderzoeken De enkele bureauonderzoeken omvatten onder andere globale overzichten over Romeins Maastricht (Panhuysen 1996), Romeins Heerlen (Put 1998), Romeins Gennep (Dinther 1995), Romeins Heel (Hupperetz 2000), Romeins Venlo-Blerick (Schotten 1995) en Romeins Heuvelland (de Grooth 1997). Deze overzichten dateren vooral uit het begin van de nu geëvalueerde periode. Er kan relatief weinig nieuwe informatie aan deze oude overzichten toegevoegd worden. Over het algemeen kan gezegd worden dat: - vooronderzoeken leiden tot losse vondsten en waarnemingen - proefsleuvenonderzoek bijdraagt aan thematische verspreidingskaarten - opgravingen leiden tot inhoudelijke kenniswinst 3 Dit betreft 22 proefsleufonderzoeken in het kader van het project Actualisering Monumenten Register (AMR) van de ROB/RACM. 4 Sinds de invoering van de KNA in oktober 2001 moeten opgravingen binnen 2 jaar gerapporteerd worden. Dit houdt in dat uiterlijk eind 2003 de eerste KNA-resultaten hiervan beschikbaar zijn gekomen. 5 Deze 22 proefsleuvenonderzoeken zijn slechts globaal gepubliceerd, De Groot 2006. Uitzonderingen zijn de Villa Meerssen- Onderste Herkenberg, De Groot 2005 en de Villa Afferden, Vermeulen-Bekkering 2006 6 In dit kader is het goed op te merken dat de Provincie Limburg heeft besloten dat voor plangebieden met een lage verwachting op de IKAW in principe geen onderzoeksplicht geldt. Vrijwel alle beekdalen hebben op de IKAW een lage verwachting! Hier ligt een aandachtspunt 7 Het belang van deze zogenoemde off-site verschijnselen staat tijdens de selectieprocedure vaak onder grote druk (uit het oogpunt van kostenbesparing). Deze sporen hebben een wijdere verspreiding en onderzoek lijkt daardoor relatief duurder. De vraag is of dit in de praktijk ook echt het geval zou zijn. Met het oog op de landschapsbenadering zouden de off-sitesporen misschien juist meer aandacht moeten krijgen. - 3 -

2. Archeologische onderzoeksprojecten 1995-2006 In de periode 1995-2006 zijn een aantal grotere universitaire, provinciale of nationale projecten uitgevoerd. Deze betreffen in totaal 48 van de 95 vindplaatsen (bijna 50%). De onderzoeksmethoden variëren hierbij van bureauonderzoek tot opgraving. AMR MDS-gebied A73 Via Limburg Maaswerken Via Belgica Beekdalen 22 vindplaatsen (proefsleuven) 9 vindplaatsen (opgravingen en/of proefsleuven) 3 vindplaatsen (2x opgraving, 1x proefsleuven) 8 vindplaatsen (proefsleuven) 4 vindplaatsen (bureauonderzoek, geen opgravingen) 2 vindplaatsen (2x begeleiding) AMR (met name Heuvelland) In het project Actualisering Monumenten Register van de ROB/RACM zijn in Limburg alle 22 beschermde villaterreinen uit de Romeinse tijd met proefsleuven onderzocht8. Deze terreinen waren al voor 1995 bekend. Van de beschermde villaterreinen liggen er 16 in het Heuvelland. Het onderzoek heeft voor de villa complexen in het Heuvelland vooral nieuw licht geworpen op de fysieke kwaliteit van de resten, maar ook voor een de op de inhoudelijk kwaliteit. Er werden enkele nieuwe plattegronden van waarschijnlijk bijgebouwen ontdekt. In sommige gevallen bleek de grens van het beschermde terrein niet samen te vallen met de omvang en spoorverspreiding van het villacomplex. In het Heuvelland vormen agrarisch grondgebruik en regenwatererosie een duidelijke bedreiging voor de conservering van de grondsporen. Maas Demer Schelde gebied met name Eiland van Weert, Beekdalen Midden en Noord Limburg) Dit NWO-project is ontstaan uit de samenwerking tussen de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en de Rijksuniversiteit Leiden. Het omvat met name het zandgebied tussen de rivieren Maas, Demer en Schelde en is gericht op nederzetting en landschap. Al sinds de jaren 80 vindt in de omgeving van Weert onderzoek plaats. Met name in de jaren 1994-1998 was dit grootschalig bij Weert Kampershoek, - Molenakkerdreef, - Raak, - Nieuw Leuken en in 2001-2003 bij Nederweert- Rosveld. De meeste onderzoeken van nederzettingen en grafvelden zijn tot in detail gepubliceerd, waarbij plaatsing in de regio en synthese sterk onder de aandacht zijn gebracht. De kenniswinst voor bewoning en gebruik tijdens de Romeinse periode van met name het Eiland van Weert is binnen de provincie Limburg onvergelijkbaar groot te noemen. A73 Noord en Zuid / Via Limburg (Maasdal, Terras, Stuwwal en Beekdalen Noord en Beekdalen Midden Limburg) Voorbereidingen voor de aanleg van de Rijksweg 73 Noord in Limburg werden al in 1987 gestart en resulteerden in 1990-1991 in de opgraving van een Romeinse nederzetting bij Venray-Hoogriebroek en in 1993-1994 in de opgraving van een Romeinse grafveld bij Venray- t Brukske9. De kenniswinst 8 De Groot 2006 (BROB), De Groot 2005 (Meerssen Herkenberg), Vermeulen-Bekkering 2006 (Bergen-Afferden) 9 Stoepker 1997 en 2000: de nederzetting is volledig gepubliceerd, het grafveld nog niet. - 4 -

voor de bewoning van Noord Limburg is groot. Tot dan toe waren geen nederzettingen en grafvelden uit deze periode bekend. Op basis van het verkennend onderzoek in het kader van de Rijksweg 73 Zuid (Via Limburg) van 1996 tot 2003 werd door het Project Team Archeologie Via Limburg aan 13% van de bekende/verwachte vindplaatsen een Romeinse datering toegeschreven (19 v/d 151). Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een proefsleuvenonderzoek bij Swalmen-Heide (landschap Terras), waarbij de rand van een Romeinse nederzetting werd vastgesteld10. Maaswerken (Maasdal) In 1996 werd vanuit de ROB het project`maasdal` gestart dat in 1998 resulteerde in het Project Team Archeologie Maaswerken. Van 1998 tot 2002 vond in dit kader verkennend onderzoek plaats, in 2003/2004 waarderend onderzoek11. Op basis van het verkennend onderzoek werd door het Project Team Archeologie Maaswerken aan 25% van de bekende/verwachte vindplaatsen in het gebied Zandmaas een Romeinse datering toegeschreven (38 v/d 151) en aan 18% in het gebied Grensmaas(10 v/d 57). In totaal betrof het hier dus 48 potentiële vindplaatsen. Na de waarderende fase bleven op 4 locaties 8 vindplaatsen uit de Romeinse tijd over. Op 3 locaties werd proefsleuvenonderzoek uitgevoerd: Grensmaas-Borgharen (villa complex), Zandmaas-Lomm (nederzetting, grafveld en dump/villa/wachtpost?) en Proefproject 2-Cuijk (brug)12. Via Belgica (Heuvelland) In 1999 ontstond bij de gemeente Maastricht het idee om iets met de Romeinse weg van Keulen via Heerlen en Maastricht naar Boulogne te doen. De Provincie Limburg heeft dit initiatief overgenomen onder de fictieve naam Via Belgica en onder het motto verleden op weg naar de toekomst. In dit kader is door RAAP in 2003 een archeologisch onderzoek uitgevoerd naar het grotendeels onbekende tracé van deze weg. Op drie locaties bij Rimburg, Voerendaal en Houthem is veldonderzoek gedaan en kon plaatselijk het tracé vastgesteld en/of uitgebreid worden13. Beekdalen (Beekdalen Noord en Midden Limburg en Rivierduinen) Sinds 2002 wordt door de ACVU en sinds 2003 door de ROB/RACM projectmatig beekdalenonderzoek uitgevoerd14. Deze projecten zij ingegeven door de nieuwe belangstelling voor beekdalen vanuit natuurontwikkeling en waterbeheersing in het kader van herstel van natuur- en landschapswaarden. Inmiddels is duidelijk geworden dat natte gebieden een grotere variatie en rijkdom aan materiele resten van menselijke activiteiten bezitten dan altijd door archeologen werd gedacht: depositie (afvaldump, offer), grondstofwinning (ijzer, klei), voedselvoorziening (visserij), infrastructuur (paden en bruggen), watermolens. Voor de Romeinse tijd in Limburg heeft beekdalonderzoek al veelbelovende resultaten opgeleverd bij Bergen-Eckeltsebeek (afvaldump pannenbakkersoven)15 en Weert-Stramproy (vroeg-romeinse brug)16. 3. Evaluatie 1995-2006 per thema en/of landschap Het aantal vindplaatsen uit de Romeinse tijd voor de periode 1995-2006 verschilt aanzienlijk per landschap. Het meest verstedelijkte landschap Heuvelland - laat de meeste onderzochte vindplaatsen zien. In grote lijnen sluit het beeld van de kenniswinst aan op het beeld van het aantal vindplaatsen. De schijnbare wanverhouding tussen aantallen vindplaatsen (95) en rapporten met kenniswinst (29) wordt grotendeels beïnvloed door het feit dat meerdere vindplaatsen/onderzoeken in één rapport ondergebracht worden (bijv. Weert, project Via Belgica). Bovendien is een deel van de opgravingen en proefsleuven nog niet gepubliceerd om dat ze of uit de pre-kna tijd (t/m 2001) dateren of van na 2004 (rapportage binnen 2 jaar) of uitgevoerd zijn in uit steden met een gemeentelijk archeoloog (Heerlen, Maastricht, Sittard-Geleen en Venlo). 10 Lohof 2002, Bosman 2001 11 Stoepker 2004 12 Peeters 2006 in Stoepker 2006 13 Demey 2003 14 Gerritsen 2004 15 Roymans 2006a 16 Roymans 2006b - 5 -

Aantal Romeinse vindplaatsen per landschapstype 1 6 Stuwwal Rivierduinen - Niersdal Maasdal 35 19 Beekdalen Noord Peel Eiland van Weert 1 13 5 10 5 0 Beekdalen Midden Terras Roerdal Heuvelland Aantal rapporten met kenniswinst per landschapstype 0 2 Stuwwal Rivierduinen - Niersdal 10 5 Maasdal Beekdalen Noord Peel Eiland van Weert 0 3 2 4 0 3 Beekdalen Midden Terras Roerdal Heuvelland Vaststelling Met het oog op het relatief geringe aantal rapporten dat inhoudelijke kenniswinst geeft (29) is een beschrijving per thema per landschap nauwelijks haalbaar. De kenniswinst is veelal slechts op 1 of 2 rapporten/publicaties gebaseerd waardoor vergelijking of referentie nauwelijks uitvoerbaar is: noch binnen de geëvalueerde periode, noch met ouder onderzoek/rapportages. Meer dan een globale stand van zaken per thema (nederzettingssysteem, grafcultuur, etc) kan meestal niet gegeven worden. Waar evaluatie per landschap mogelijk of zinvol is, is dit uitgewerkt 3.1 Nederzettingssysteem - 6 -

Villacomplexen Heuvelland Villa complex Kerkrade-Holzkuil In 2002 werd het pas in 2001 ontdekte villacomplex Kerkrade-Holzkuil volledig vlakdekkend opgegraven17. Het is daarmee in elk geval voor Zuid-Limburg de enige compleet opgegraven nederzetting uit de Romeinse tijd met volledig uitgewerkte data. Het is een referentie- en vergelijkingskader voor toekomstig onderzoek naar villacomplexen en nederzettingen. Aan de publicatie wordt daarom uitgebreid aandacht besteed. Het complex lag op een noordelijke uitloper van het plateau van Kerkrade, op de oosthelling richting Wormdal en een verlande beek. Tijdens de opgraving is een kleine hoeveelheid preflavisch en handgemaakt aardewerk gevonden, maar geen bijbehorende sporen. Enkele vroeg Romeinse en uitheemse fibulae lijken er op te wijzen dat de eerste bewoners van elders kwamen. Er zijn weinig aanwijzingen voor overlast door Germaanse invallen. Rond 300 is de villa verlaten, waarbij de roerende goederen meegenomen zijn en het terrein doelgericht lijkt te zijn opgeruimd. Hoewel het niet bewezen kon worden is het wel zeer goed mogelijk dat een aardbeving destijds de aanleiding was voor het verlaten van de villa. Tussen 300 en 325 is het hoofdgebouw door brand verwoest en geplunderd18. De muren en het vondstmateriaal - aardewerk, bot, glas, metaal en ecologisch materiaal - waren over het algemeen slecht geconserveerd omdat het grotendeels in de bouwvoor of de colluviumlaag was opgenomen en door de bodemeigenschappen van de löss zelf. Het best bewaard waren de dieper aangelegde kelder en het badhuis (vanwege de vloerverwarming). Veel vondstmateriaal was door colluvium bovendien verplaatst, zodat nog weinig in situ aangetroffen werd. Er is uiteenlopend specialistisch (materiaal)onderzoek uitgevoerd: fysisch geografisch onderzoek, reconstructies gebouwen, aardewerk, metaal en slak, glas, munten, keramisch bouwmateriaal, natuursteen, beschilderd pleisterwerk, botanie en zoölogie en archeo-seismologisch onderzoek. Landschap Oorspronkelijk was de relatief steile oosthelling waarop het complex lag dichtbeboste. Pas in de IJzertijd of Romeinse tijd werden dergelijke hellingen ontgonnen. IJzertijdsporen ontbraken echter en waarschijnlijk werd het bos op de oostflank van het plateau gekapt voor de bouw van het villacomplex rond 75 na Chr. Het hoofdgebouw werd parallel aan de hoogtelijn van de helling gebouwd met zicht op het lager gelegen beekdal in het oosten en zuidoosten. Binnen het complex bestond een hoogteverschil van enkele meters. Op het terrein heeft tegen de verwachting in geen grootschalige erosie plaatsgevonden, behalve in de droge dalen van de helling. De erosie begon na het verlaten van het villacomplex. Pollenonderzoek wijst erop dat het gebied weer bebost raakte. Na 1000 vond weer grootschalige landbouw plaats in het gebied, dat leidde tot grootschalige erosie en de vorming en afzetting van colluvium. Het colluvium varieert in dikte van enkele decimeters ter hoogte van het hoofdgebouw tot enkele meters in de droogdalen. Bebouwing en inrichting De villa Holzkuil bestaat uit een complex van gebouwen op en rond een erf dat omgeven werd door greppels en een hekwerk. Het omheinde complex was maximaal ca 250 x 160 m groot (= ca 4,2 ha). Locaties en oriëntaties tonen een duidelijke structuur: de gebouwen bevinden zich met name langs drie assen die samen een U vormen. De vierde zuidoostelijke as is minder herkenbaar. Meerdere gebouwen zijn driedimensionaal gereconstrueerd, waaronder het hoofdgebouw. Alle structuren worden besproken en er wordt nader ingegaan op de functies van gebouwen en delen van het complex. Dit leidt uiteindelijk tot de fasering en ordening van het complex. In totaal zijn 29 gebouwen en structuren verdeeld over vijf fases aangetroffen. Acht gebouwen zijn gereconstrueerd op basis van complete plattegronden. Van de overige gebouwen en structuren zijn de plattegronden en coupes afgebeeld. De meeste gebouwen waren van hout, behalve het hoofdgebouw (3 fases) en 5 plattegronden in steen- of steensokkelbouw met steen- of grindfundering. De afmetingen van gebouwen in hout- en steenbouw verschillen onderling nauwelijks, met uitzondering van het hoofdgebouw. Vergelijking van de steen- of steensokkelbouw met andere vindplaatsen is moeilijk, aangezien deze zowel in Nederland als in België en Duitsland wel opgegraven maar niet (in detail) gepubliceerd zijn. Vergelijking van de houten gebouwen met rechthoekige plattegronden binnen Zuid Limburg is niet mogelijk aangezien hier geen grootschalig onderzoek heeft plaatsgevonden, of zoals in het uitzonderingsgeval geval villa Voerendaal niet gepubliceerd is. Dit in tegenstelling tot Zuid Nederland waar met name dankzij grootschalig nederzettingsonderzoek in het Maas-Demer-Schelde 17 Tichelman 2005a 18 Beide gebeurtenissen zullen grote gevolgen hebben gehad voor de aantallen en met name de verspreiding van materiaal en dus voor de verspreidingskaarten. De exacte impact is echter niet te achterhalen. Maar enige voorzichtigheid mbt tot verspreidingskaarten is geboden. Vergelijking met het geplunderde hoofdgebouw van de villa Maasbracht-Steenakker zou interessant kunnen zijn. - 7 -

gebied veel kenniswinst is behaald voor de bewoning van het zandgebied in de Romeinse tijd (Oss- Ussen, Bladel-Hoogeloon, Weert-Nederweert, Someren, Breda-West en Lieshout). Vergelijkingen waren verdere in beperkte mate mogelijk met onderzoek in het Nederlandse rivierengebied en de lössgebieden in Noord-Frankrijk, België en Duitsland. De bewoningsgeschiedenis van het complex is in 5 fases ondergebracht: 1 e fase = 75-100 in houtbouw, 140x45 tot 140x100m, minstens 2 woongebouwen 2 e fase = 100-125 met eerste steenbouw, 180x100 tot 200x100m, 3-4 woongebouwen 3 e fase = 125-175, steenbouw met uitbreidingen, ca 225x160m, 3-5 woongebouwen 4 e fase = 175-225, bouw badhuis, aanleg vijver en omheining, ca 250x150m, 2-5 woongebouwen 5 e fase = 225-300, ca 250x150 m, 3-4 woongebouwen Het hoofdgebouw kent 1 houtbouw- en 3 steenbouwfases. Vergelijking van het hoofdgebouw is eenvoudig: in het verleden ging de belangstelling vrijwel alleen hier naar uit. Het hoofdgebouw wijkt in grote lijnen niet af van het gangbare porticustype. Het hoofdgebouw en het complex zijn driedimensionaal gereconstrueerd19. Ook de overige 25 gebouwen en structuren zijn individueel besproken (constructie, ingangen, binnenindeling, zolders, functie, type), afgebeeld in vlak- en coupetekeningen en in foto en gedateerd. Dit maakt toekomstige vergelijkingen tot in detail mogelijk. Acht van deze gebouwen zijn tevens driedimensionaal gereconstrueerd. Functies en ordening gebouwen en structuren De functies van de gebouwen variëren tussen wonen, werken (reparaties, productie, productverwerking) en opslag (productvoorraad, veestalling, gereedschap/werktuigen). Een samenvallen van functies binnen met name een woonhuis is mogelijk. Binnen het complex zijn in elke fase minimaal 2 woningen aanwezig zijn. Naast het hoofdgebouw voor de eigenaar stonden er dus ook woningen voor villamedewerkers. Deze woningen stonden aan de noordwest- en noordzijde van het complex. De bedrijfsgebouwen liggen met name aan de zuidzijde van het complex. In Zuid-Limburg lijkt de woonstalhuistraditie zoals die bekend is uit het holocene rivierengebied en op de pleistocene zandgronden te ontbreken. Vanaf ca. 50 voor Chr. onderscheiden de grote woonstalhuizen van het Alphen-Ekeren type zich duidelijk van kleinere bijgebouwen zoals schuurtjes en spiekers. Met name in de 1 e en 2 e eeuw komt het type ook in Zuid Nederland algemeen voor. Het Alphen-Ekeren type komt ook in Zuid-Limburg voor, maar hier zijn de Late IJzertijd huizen klein en lijken zich niet te onderscheiden van bijgebouwen als schuurtjes en spiekers: overeenkomstige gebouwen hebben verschillende functies. Dit lijkt zich in de villacomplexen voort te zetten. Dit houdt in dat niet alle gebouwen van het Alphen-Ekeren type binnen een villacomplex per definitie als woon- of woonstalhuis geïnterpreteerd kunnen worden. Functies van gebouwen kunnen alleen op basis van vondsten of sporen bepaald worden. Helaas zijn voor de villa Holzkuil weinig directe aanwijzingen voor de functies van gebouwen gevonden. Woonfuncties zijn vastgesteld voor het hoofdgebouw en de gebouwen XXII, XVIII en XIX, IIa/IIb, IV en XXIII met name gebaseerd op de aanwezigheid van een haard. De gebouwtjes V, VI, X, XI en XV zullen eerder voor opslag en stalling zijn gebruikt. Het botanische materiaal wijst op activiteiten in verband met landbouwproductie in de westelijke hoek van het complex. De gebouwen I, XXII en XIV hebben hier waarschijnlijk voor opslag en stalling gediend. In de zuidwestelijke hoek heeft smeed- en gietwerk plaatsgevonden, waarbij de gebouwen IX en XIIb zeker betrokken waren. In het centrum van het erf liggen een waterput en twee vijvers. Het schetsen van een sociaal-economische ontwikkeling van het complex op basis van de functies van de gebouwen is moeilijk gebleken. Hiervoor zijn per fase voor elk gebouw bij benadering de hoofdfuncties wonen/werken/opslag op een rij gezet. Op basis hiervan werd een mogelijk aantal woongebouwen per fase berekend. Het herkennen van een bedrijfscomponent was vanwege te veel varianten niet mogelijk. Op basis van enkele aannames kon wel een logische ordening en fasering opgesteld worden, waarbij twee scenario s zijn gevolgd.. Alle plattegronden van de houten gebouwen behoren tot het Alphen-Ekerentype. Binnen dit type is door Slofstra een chronologie opgesteld: jongere plattegronden zijn groter, dwz langer (>20 m) en breder (ca. 8 m). Oudere plattegronden zijn 6-7 meter breed en 12-20 meter lang en hebben dakstijlen die alleen op de middenas staan en vaak dakstijlen in de korte wanden die wijzen op een zadeldakconstructie. Binnen de oudere groep zijn varianten mogelijk: met en zonder wandgreppels, grootteverschil, aantal dakstijlen, verhouding van tussenruimtes. Vanaf de 2 e eeuw worden één of meerdere middenstijlen vervangen door één of meerdere paren wandstijlen vervangen, waardoor grotere binnenruimtes ontstaan. Dezelfde varianten als bij het oude type blijven bestaan. Een andere technische vernieuwing is het gebruik van grindkuilen als fundament voor een dakstijl20. In Nederland is dit nog nauwelijks gevonden en is mogelijk een 3 e eeuwse ontwikkeling. De volgende Alphen-Ekerentypen zijn binnen het villacomplex Holzkuil vastgesteld: - met dakstijlen alleen op middenas ( oude type) 6 XXII, XXIII, XXIV, XIIa, XIIb, XVIII 19 Heijden, P. van der 2005 (bijgevoegde CD) 20 Zie bijvoorbeeld Van Hoof 2007 (Landgraaf-Leenhof) - 8 -

- met één paar wandstijlen ( ontwikkelde type) 3 IIa, IV, XVI - met twee paar wandstijlen 1 XX - met meer dan twee paar wandstijlen 1 XIV Vervolgens gebouwen met behulp van grind of steen (vanaf ca. 125 na Chr.): - eenschepig met binnensteun 2 XIX, HB - eenschepig zonder binnensteun 4 HA, IIb, XIII, XVII Aardewerk Doel van het aardewerkonderzoek was de datering van het aardewerk, sporen en structuren en de interpretatie en toewijzing van mogelijk functies aan gebouwen en terreindelen. Hiervoor zijn per aardewerkgroep, per fase en per functiegroep, per fase verspreidingskaarten opgesteld voor het hele villacomplex. Waterputten, vijvers en kuilen zijn individueel bekeken. Opvallend is de grote groep niet nader dateerbaar aardewerk: deze varieert van 0,9% in fase 5 tot 18% in fase 3. Wat betreft de aardewerkgroep tafelwaar doen zich twee concentraties voor: het hoofdgebouw en een tweede woongebouw XVII/XIX ten noordoosten daarvan. Mogelijk was dit de woning van de bedrijfsleider (vilicus). De bijdrage van het aardewerk aan de functiebepaling van gebouwen is verder gering. Voor de terra sigillata is Holzkuil vergeleken met villa s van de Aldenhovener Platte (Rijnland), villa s in Lauffen (Zuid Duitsland) en met Hambach 59. De laatste sloot het best aan. Wat betreft dikwandig aardewerk en amforen lijkt er uit vergelijkingen een opvallende relatie te bestaan: veel dolia betekent weinig amforen en vice versa. Ook in Holzkuil is het eerste het geval. De ruwwandige rode baksels zijn vermoedelijk een Zuid-Limburgse productie21. Er is een beperkt onderzoek uitgevoerd naar de herkomst van de geverfde ruwwandige waar met behulp van een neutronenactiveringsanalyse of sporenelementenanalyse. Het resultaat is dat dit type aardewerk uit de productiecentra in de omgeving van Jülich en Trier komt en niet uit Heerlen. Bovendien bleek in het aardewerkspectrum grijs aardewerk en Waaslands blauwgrijs, dat dichter bij de limes gebruikelijk is, te ontbreken. Ook dit lijkt te wijzen op een meer op het zuiden en oosten gerichte oriëntatie. Typisch laat Romeins aardewerk zoals Argonnen sigillata en Mayen aardewerk is nauwelijks aangetroffen. Metaal en slak Metalen voorwerpen zijn in 9 functionele hoofdgroepen onderverdeeld. Er werden geen gereedschappen en landbouwwerktuigen, hoewel het hier een landbouwbedrijf betreft. Het schoon achterlaten van de villa speelt hierbij waarschijnlijk een rol. Het meeste metaal werd teruggevonden in in en rond het hoofdgebouw en kan in verband gebracht worden met het plunderen en slopen van de villa in de vierde eeuw. Enkele 4 e eeuwse munten wijzen hier op. Slak is aangetroffen in structuur IX en stukken haardwand en een smeltkroes in structuur XIIb. Op basis hiervan kon echter geen smidse aangewezen worden. Keramisch bouwmateriaal Net als bij het meest voorkomende gebruiksaardewerk is er altijd weinig aandacht besteed aan het veel voorkomende keramische bouwmateriaal. Systematisch gebruik van een specifiek determinatiesysteem kan in de toekomst antwoord geven op onderzoeksvragen met betrekking tot productieplaatsen, producenten, producten per productieplaats, standaardisatie van producten en leveranciers22. Bij de dakpannen zijn door macroscopisch onderzoek 5 bakselgroepen, 7 typen randen en 4 typen uitsnijdingen vastgesteld. Voor het bepalen van het herkomstgebied van het materiaal is petrografisch onderzoek noodzakelijk. Dakpannen uit bakselgroep 1 van tertiaire klei - zijn vooral in het hoofdgebouw gevonden en dakpannen van bakselgroep 3 van holocene klei in het tweede woongebouw XIX gevonden. Het materiaal is dus in elk geval van twee verschillende productiecentra betrokken. De verspreidingskaart van het keramisch materiaal laat zien dat waarschijnlijk slechts twee gebouwen een pannendak hebben gehad. Natuursteen Voor de bouw van het villacomplex is de voorkeur uitgegaan naar locale grondstoffen of maximale aanvoer over 200 km: Nievelsteiner zandsteen uit een groeve op 2 kilometer afstand, kolenzandsteen mogelijk locaal of anders afkomstig uit Duitsland en Belgie, kalksteen uit Kunrade of uit het Noord Frankrijk, het Moeselgebied of de Belgische Ardennen, tufsteen uit het Rijnland (Brohltaal), lei uit het Maasgebied (Fumay) en tefriet uit Mayen. De Nivelsteiner zandsteen is ter plaatse bewerkt. Hierin wijkt het beeld volledig af van dat van nederzettingen langs de limes, waar de natuursteen vooral uit het Rijndal afkomstig is. Kerkrade onderhield in de Romeinse tijd dus andere contacten en gebruikte andere handelswegen, waaronder waarschijnlijk de Maas. Vergelijking met andere villacomplexen is 21 Langs de limes overheerst het grijze ruwwandige. 22 Het ADC heeft dit ontwikkeld op basis van gebleken succes in Engeland. Vermeulen-Bekkering 2006 doet een vergelijkbaar systeemvoorstel, dat echter in bakseltypering, randtypering en uitsnedetypering afwijkt van het ADC-systeem. Om toekomstige vergelijkingen mogelijk te maken verdient het aanbeveling één systeem te gebruiken. - 9 -

helaas niet mogelijk, omdat deze niet gepubliceerd zijn. Pleisterwerk Pleisterwerk is met name teruggevonden in het badgebouw en wel in het koudwater- en het warmwaterbad. De wadschilderingen zijn uitzonderlijk wat betreft thematiek en kleurgebruik. Dit laatste heeft onder andere geleid tot een pigmentonderzoek door ICN. De hoge kwaliteit van de schildering is vergelijkbaar met die van de villa Maasbracht-Steenakker. Het betreft in de villa Holzkuil vanwege de aanwezigheid van naakte personen waarschijnlijk een mythologische scène23. Botanie en zoölogie De geringe hoeveelheid matig geconserveerde biologische resten zowel botanisch als zoologisch laat slechts weinig uitspraken over de voedingsgewoonten van de villabewoners en de agrarische economie toe24. Pollenonderzoek wijst erop dat al in de vroege IJzertijd een overgang in gang is gezet van bos op droge gronden zoals plateaus en hellingen naar een meer open vegetatie met grasland en akkers. De vochtige beekdalen verloren in de IJzertijd hun loofbos en werden vochtige tot natte graslanden met bosschages. De begroeiing in Romeinse tijd was aanvankelijk hetzelfde, maar aan het eind van de 3 e eeuw neemt het bos weer toe ten koste van de akkers. Het gebied werd in de 3 e en 4 e eeuw minder intensief gebruikt. Aan het eind van de 4 e eeuw vond een korte opleving plaats. Rond de villa lagen akkers met spelttarwe als het belangrijkste gewas. Hiermee past de villa Holzkuil goed in het beeld van het lössgebied. Hoewel de specialisatie akkerbouw niet vastgesteld kon worden, wijzen de vele akkeronkruiden op akkerbouwactiviteiten in de westhoek van het complex. Helaas was daar geen horreum aanwijsbaar. De resultaten van het zoologisch onderzoek zijn vergelijkbaar met de villa Voerendaal-Ten Hove en de villa Maasbracht-Steenakker25. De dierlijke component van de voedingseconomie was vooral gebaseerd op veeteelt en niet zozeer op jacht26. Rund werd het meest gegeten, maar ook varkensvlees was geliefd. Kippen en ganzen werden gehouden als pluimvee. Daarnaast was er geringe jacht op klein wild zoals gevogelte en haas. Het eten van kip en varken zijn bewijzen voor Romeinse trek. Synthese: Het villacomplex Holzkuil is net als de overige villacomplexen in het Heuvelland niet vergelijkbaar met nederzettingen als Hoogeloon of Oss-Westerveld, hoewel deze laatste wel Romeinse trekjes vertonen. Bij de villacomplexen gaat het om een één economische eenheid: een gebouwenordening met verschillende functies die tezamen één erf vormen. Binnen een nederzetting zijn meerdere afzonderlijke erven als aparte eenheden te onderscheiden27. In het Heuvelland zijn net als bij de villa Holzkuil ook (nog) geen aanwijzingen gevonden voor eerdere bewoning villalocaties in de late IJzertijd. De villa Holzkuil vertelt niets over een ontwikkeling vanuit een inheemse nederzetting, maar wel over de ontwikkeling van een nieuwe stichting. Het villacomplex Holzkuil kan vergeleken worden met complexen uit België en Duitsland (Germania Inferior), hoewel ook daar volledige publicaties zeldzaam zijn. Uit de vergelijkingen met andere villacomplexen en nederzettingen wordt duidelijk dat de houten gebouwen overeenkomsten vertonen met die uit de rest van Zuid-Nederland: allen hebben een plattegrond van het type Alphen-Ekeren. Opvallend is dat dit type in het Rijnland juist weinig is aangetroffen, daarentegen in de Belgische Haspengouw frequenter voorkomt. Steen- en steensokkelbouw is algemeen voor de 2e en 3 e eeuw. Het hoofdgebouw van villa Holzkuil voldoet aan het typische villahoofdgebouw. De streng symmetrische ordening van gebouwen binnen het complex komt sterk overeen met die van de villa Voerendaal-Ten Hove. De grootte van het hoofdgebouw en het complex plaatsen villa Holzkuil wat betreft de eerste in de middenklasse, net zoals de meeste villa s in het Heuvelland en wat betreft de tweede in de hoogste klasse (net als de villa Voerendaal). De materiele cultuur is typisch voor een villacomplex. Helaas waren de meeste vondsten slecht geconserveerd en lagen vanwege het doelgericht opruimen van het complex en het latere colluvium vondsten niet meer in situ. Bovendien zijn vanwege de gebrekkige publicatiestand nauwelijks vergelijkingen met ander villacomplexen mogelijk. De villa-economie van Holzkuil blijft onderbelicht, maar de villa Voerendaal geeft hiervoor zeker voor het Heuvelland aanvullende informatie28. De villa 23 De wandschilderingen zijn nog slechts beperkt onderzocht. 24 Voor de villa Voerendaal -Ten Hove en de villa Maasbracht ligt dit anders: zie Kooistra 1996 25 Kooistra 1996 26 Opvallend in dit kader zijn juist de jachtattributen uit de rijke graven van Massbracht-Linne Ossenberg en het tumulusgraf Bocholtz. 27 Het villacomplex is in feite een bedrijf met medewerkers, een nederzetting is een dorp met inwoners. 28 Kooistra 1996 en zie ook paragraaf Agrarische economie in dit document. - 10 -

ligt binnen een dicht bevolkt villalandschap dat 6 tot 10 villaterreinen omvat 29, waar verder nog weinig onderzoek heeft plaatsgevonden. Over de ontsluiting van dit villalandschap en de aansluiting op de weg van Keulen naar Boulogne en de relatie met de Maas als transportroute is nog weinig bekend. 29 Vergelijkbaar met het villa-landschap waarin de villa Voerendaal-Ten Hove ligt - 11 -

Overige villacomplexen Heuvelland In Archis II staan voor het Heuvelland 63 terreinen aangeduid als villacomplex30. Het meeste onderzoek vond al plaats in de 19 e en 20 e eeuw en grootschalig onderzoek pas aan het eind van de 20 e eeuw. Dit laatste beperkte zich tot 4 complexen. 16 terreinen zijn beschermde monumenten. Het aantal villae op de AMK lijkt redelijk en de samenstelling van de lijst redelijk betrouwbaar. De huidige verspreiding van de monumenten lijkt echter geen afspiegeling van de oorspronkelijke verspreiding te zijn. Binnen het AMR-project (1999-2006) heeft op 14 beschermde villaterreinen proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek was gericht op het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de terreinen. Een aantal nieuwe plattegronden van waarschijnlijk bijgebouwen werden gevonden. In enkele gevallen bleek de monumentgrens niet overeen te komen met de omvang van het villacomplex. Normaal agrarisch landgebruik en regenwatererosie blijken een belangrijke bedreiging voor het behoud van de villae. Het proefsleuvenonderzoek van de villa Meerssen-Onderste Herkenberg is apart gepubliceerd31. Het villacomplex en daarmee het monument is op basis van dit onderzoek vergroot tot ca. 8,4 ha. Daarmee is het meer dan dubbel zo groot als de villacomplexen Voerendaal-Ten Hove en Kerkrade Holzkuil. Er werd een nieuw bijgebouw vastgesteld en een gedeeltelijk greppelsysteem mogelijk uit de late IJzertijd / vroeg Romeinse tijd. Bovendien werd helaas zonder succes een magnetometrisch onderzoek gedaan naar de lager gelegen kalksteengroeves. In de publicatie wordt gesteld dat het aanleggen van lange proefsleuven in een verspringend patroon met een dekking van tenminste 5% de beste strategie is voor waarderend onderzoek op villacomplexen. Booronderzoek lijkt vooralsnog minder geschikt. In het Heuvelland zijn op zeker drie locaties (delen van) plattegronden van gebouwen aangetroffen die waarschijnlijk onderdeel zijn van een villacomplex (bijgebouw): Nuth-Terstraten32, Kerkrade-De Locht33 en Landgraaf-Leenhof34. In alle drie gevallen betreft het steen- of steensokkelbouw dus steen of grindfundering of stiepen met vakwerkbouw. In het geval van Landgraaf-Leenhof is hier een eerdere houtbouwfase aan vooraf gegaan. Het gebouw van Nuth-Terstraten is een jong Alphen- Ekerentype net als gebouw 2 van Landgraaf-Leenhof vergelijkbaar met gebouw XVI van de villa Holzkuil. Dit gebouw heeft waarschijnlijk een ambachtelijke functie gehad. In het Bemelerveld bij Maastricht werd de kelder van vermoedelijk villahoofdgebouw opgegraven35. Deze kelder met houten trap toonde sporen van een onverwachte brand in een niet leeggeruimde kelder. Onder het vele deels verbrande vondstmateriaal bevonden zich militaria in de vorm van bijvoorbeeld schubben van een schubbenpantser en uitrustingsdelen. Militaria in civiele context komen veel voor, maar waarom lagen uitrusting en schild van waarschijnlijk een ruiter in de kelder? Was de ruiter onderdeel van een mobiele eenheid om op te treden tegen Germaanse invallen? Of was de villa-eigenaar een veteraan? Over de omvang en oriëntatie van de bijbehorende villacomplexen kan (nog) niets gezegd worden. Villa complexen in en aan de rand van het Maasdal36 In het Maasdal is bij Borgharen-Pasestraat (Daalderveld) een vroeg-romeins villacomplex met badgebouw ontdekt37. De villa ligt op de oudste en hoogste grindrug van het Geistingen terras. De locatie steekt zelfs bij hoogwater boven het water uit. Zeer nabij zijn ook een paar totaal verploegde vroeg Romeinse crematiegraven aangetroffen. Het complex lijkt omgeven met een greppel. Er zijn ook sporen van IJzertijdbewoning aanwezig. Binnen het complex lagen enkele vroeg middeleeuwse graven (7 e eeuw). Het villacomplex is inmiddels een AMK-terrein met hoge archeologische waarde (nr. 14884). De locatie van dit villacomplex in een binnenbocht van de Maas is goed vergelijkbaar met het villacomplex bij Obbicht-Steenakker (beschermd monument nr. 273). Aangezien beide complexen alleen uit beperkt proefsleuvenonderzoek bekend zijn, is een vergelijking (nog) niet mogelijk. Het belang van beide complexen voor het Maasdal blijkt uit de monumentenstatus. Op de rand van Maasdal en het rivierduinengebied ligt het in 1997 ontdekte villacomplex Afferden- Eckeltse Beek/Gening. Dit is inmiddels aangewezen als een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-nr. 15750). In het kader van de AMR heeft in 2001 een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden op38. Het villacomplex ligt op de rand van een dalvlakteterras van de Maas tussen de Eckeltse beek 30 De Groot 2006 31 De Groot 2005. In de publicatie staat ook een overzichtskaart van het dichte villalandschap in de directe omgeving (afb.8) 32 Hiddink 2003 33 Tichelman 2004 en 2005b 34 Van Hoof 2007 35 Dijkman 2002 en Van Daele 2002 36 Bij de ACVU zijn sinds 2006 3 AIO s aangesteld voor het onderzoek Roman villa landscapes in the North : economy, culture, life-s yles. t Centraal staat de studie van de economische, sociaal-politieke, en culturele veranderingsprocessen op het Romeinse platteland in de regio tussen Keulen en Bavai in Noord-Frankrijk. Vraag is in hoeverre de villacomplexen in Noord-Limburg een rol zullen spelen. 37 Peeters 2006, Van de Graaf 2005, Hulst 2000, Lohof 1998. De eerste vondstmeldingen dateren al uit 1982. 38 Vermeulen-Bekkering 2006-12 -

en de Maas zelf. Er zijn aanwijzingen voor bewoning in het Neolithicum, IJzertijd-vroeg Romeinse tijd, midden Romeinse tijd, laat-romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Het villacomplex lijkt vooralsnog in plattegrond weinig af te wijken van bekende omheinde IJzertijdnederzettingen. Er is echter nog weinig bekend over IJzertijdnederzettingen in dit landschap39. De plattegrond en de omvang van het villacomplex werden niet vastgesteld. Het complex is vanwege de ligging op de overgang van verschillende bodemsoorten (nat-droog, weiland-akkerland) niet vergelijkbaar met villacomplexen op de löss of de stuwwal en waarschijnlijk ook niet met de zandgronden. Mogelijk is het wel vergelijkbaar met complexen in het oostelijk rivierengebied, maar hier zijn ze nog niet aangetroffen. Een vergelijking met de villa Maasbracht op de oostelijke terrasrand van het Maasdal waar ook in de IJzertijd en de 4 e eeuw bewoning was, dringt zich op. Het onderzoek van dit villahoofdgebouw is nog niet gepubliceerd40. Vergelijking met de twee villacomplexen in het Maasdal lijkt zinvol, maar is nauwelijks mogelijk. De locatie van de villa Afferden-Eckeltse Beek is ook vergelijkbaar met de villa Arcen en Velden - Schandelo. Tijdens het proefsleuvenonderzoek in 200141 aldaar werd echter slechts een kelder van een gebouw, mogelijk een villa aangetroffen. Waarschijnlijk is de rest van dat complex door egalisatie inmiddels al verdwenen en is vergelijking weer niet mogelijk. Naar aanleiding van de vondst van een groot aantal dakpannen bij het villacomplex Afferden-Eckeltse Beek is voor deze materiaalgroep een determinatiesysteem opgesteld. In dit kader zijn de vondsten van kuilen met dakpanfabricageafval, gedaan tijdens de begeleiding van de herinrichting van de Eckeltsebeek, van groot belang42. Het gebruik van een determinatiesysteem is zinvol. Maar helaas wijkt het beschreven systeem af van het systeem dat gebruikt is voor het materiaal van de villa Kerkrade-Holzkuil43. Gezien de vastgestelde bewoningsporen uit de late IJzertijd en de vroege middeleeuwen binnen het villacomplex Bergen-Afferden en de waarschijnlijke relatie met diverse activiteiten aan en in de nabijgelegen Eckeltsebeek uit de Romeinse periode verdient het complex zeker een zeer hoge archeologische waarde, mogelijk zelfs een beschermde status. Kenniswinst villacomplexen De publicatie Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil 44 is een standaardwerk dat bij onderzoek naar villacomplexen en nederzettingen in Limburg als referentiekader gebruikt dient te worden. Het onderzoeken heeft in verband met geconstateerde kennislacunes geleid tot voorstel voor een onderzoeksagenda: - regionaal onderzoek gericht op nederzettingen uit de Late IJzertijd en de vroeg Romeinse tijd. Zuid- Limburg vormt als stamgebied van de Sunuci wat betreft archeologische kennis van nederzettingen een duidelijk achterstandsgebied ten opzichte van bijvoorbeeld de Bataven - publicatie van reeds onderzocht villa terreinen (ook alleen hoofdgebouwen) om kenmerkende aspecten voor Zuid Limburg te herkennen en eventuele verschillen met andere regio s te kunnen belichten. - materiele cultuur. Door de technische analyse van een deel van aardewerk is het mogelijk gebleken de herkomst(gebieden) en productiecentra te achterhalen en zo inzicht te krijgen in afzetmarkten, verspreidingsgebieden en handelsroutes45. - synthetisch onderzoek naar de wegdorpen of landelijke centra zoals Heerlen en Rimburg (in mindere mate Maastricht) - aandacht voor nederzettingsonderzoek in België en Duitsland. Inmiddels wordt ook hier meer synthetiserend onderzoek gepubliceerd met informatie aangaande identiteit van de bewoners, romanisering, villa-economie en villasysteem. - uitbreiding dateringsmogelijkheden. Romeins aardewerk lijkt goed dateerbaar, maar met name aardewerk uit de 2 e -3 e eeuw levert nauwelijks exactere dateringen op, waardoor ontwikkelingen moeilijk in beeld kunnen worden gebracht. Voor het Heuvelland is dit met name een probleem omdat dendrochronologische monsters nauwelijks beschikbaar zijn en de C14-methode geen scherpere dateringen verzekert. Gedetailleerde publicatie van gesloten complexen of vondstclusters zoals graven, waterputten, offerkuilen etc. kan een belangrijke bijdrage leveren. - fundamenteler onderzoek naar materiaalgroepen zoals keramisch materiaal, natuursteen en slak. 39 In Bergen Siebengewald-Op de Belt zijn in 2006 tijdens een proefsleuvenonderzoek twee goed geconserveerde IJzertijdvindplaatsen vastgesteld op een relatief kleine geïsoleerd liggende rivierduin (Van Dijk, 2007) 40 Wel Kooistra 1996 voor plattegrond en botanisch materiaal en Hiddink 2005 voor het regionale kader. 41 AMR-project, geen rapportage 42 Roymans 2006 43 Tichelman 2005a. Gebaseerd op Archis II lijkt er een tendens te bestaan baksteenmateriaal al gauw aan de Romeinse tijd toe te wijzen zonder dat de vereiste kenmerken daarvoor aanwezig zijn. Gebruik van een standaard registratiesysteem kan hier in de toekomst sturing aan geven. 44 Tichelman 2005 45 De villa lijkt bijvoorbeeld wat betreft de aankoop van aardewerk meer gericht te zijn op Aken en Trier dan op Heerlen. Dit doet niets af aan het feit dat er voor (Zuid-) Limburg in de meer dan 40 pottenbakkersovens, afvalkuilen en kleimonsters uit Heerlen een zeer interessante mogelijkheid ligt voor dergelijk onderzoek. - 13 -

Juist deze groepen hebben de toekomst omdat ze altijd relatief goed geconserveerd zijn. - systematischer gebruik van natuurwetenschappelijke methoden om de herkomst en productie van goederen en materialen te bepalen - veel monumenten zijn zwaar onderhevig aan erosie46. De ontwikkeling van een onderzoeksprogramma is nodig aangezien behoud of bescherming niet het gewenste effect heeft. Nederzettingen Het onderscheid tussen villacomplex en nederzetting is op basis van in omvang beperkt onderzoek zoals proefsleuvenonderzoek niet altijd te maken. Afhankelijk van het landschap lijkt er een voorkeur voor de benaming nederzetting dan wel villacomplex te bestaan: in het Heuvelland wordt al snel gesproken over villa en villacomplex, terwijl in midden en noord Limburg eerder gesproken wordt over een nederzetting. Een belangrijke factor hierbij is bovendien de aan- of afwezigheid van stenen funderingen, keramisch bouwmateriaal en natuursteen. Slechts een vlakdekkende opgraving of een waarderend proefsleuvenonderzoek maakt het mogelijk definitieve uitspraken te doen. Dit houdt in dat voor de meeste landschappen slechts weinig nederzettingen voldoende bekend zijn. Uitzondering hierop is het Eiland van Weert. Nederzettingen op het Eiland van Weert Door een opgravingscampagne van 1994 tot 1998 door de UvA en later de VU is goed inzicht verkregen in de bewoningsgeschiedenis van een oud akkercomplex midden op het lemige zandplateau van Weert-Nederweert47. Dit plateau was tot die tijd wat betreft archeologie een lege vlek, maar valt inmiddels op door met name de dichtheid van bewoning ook tijdens de late IJzertijd en Romeinse tijd. In Weert werden zeker vier nederzettingen uit de late Ijzertijd tot en met de Romeinse tijd opgegraven, waarvan één compleet. Juist de bewoningscontinuïteit van late Ijzertijd naar Romeinse tijd maakt het onderzoek in deze microregio van groot belang, aangezien deze in de rest van Limburg nog nauwelijks bekend is. In Weert-Molenakker/Laarderweg werd een complete inheems-romeinse nederzetting, daterend van ca. 50 v. Chr. tot 250 na Chr. opgegraven48. Aangetroffen werden zeker 35 plattegronden van gebouwen (onder andere boerderijen van het Alphen-Ekeren type, schuurtjes en spiekers) en het bijbehorende grafveld Weert-Molenakkerdreef. Er stonden per bewoningsfase gemiddeld 5,3 huizen. De voor circa de helft opgegraven nederzetting Weert-Kampershoek dateert van ca. 100 v. tot 250 na Chr. en is dus gelijktijdig met Weert-Molenakker/Laarderweg. Hier werden zeker 15 grotere gebouwen, drie waterputten, een veertigtal bijgebouwen, een groep onregelmatige kuilen en het bijbehorende grafveld Weert-Raak opgegraven. De plattegronden van de boerderijen varieerden van enkele drie/vierbeukige uit de vroege fase tot twaalf tweebeukige van het Alphen-Ekerentype uit de late fase. Er is zeker één meerfasig erf uit ca. 100-250 na Chr. geconstateerd. Dit wijst op een zekere plaatsvastheid binnen de nederzetting. Er stonden gemiddeld per bewoningsfase 2,5 huizen. Steenbouw was niet aanwezig. Erfafbakening in de vorm van planken of vlechtwerk in een greppeltje komt voor. De kuilen lijken te wijzen op een ambachtelijke activiteit in relatie tot water. Bij Weert-Raak werd in een deel van een nederzetting daterend van ca. 100 v. tot 100 na elf boerderijen en twee waterputten opgegraven. Bij Weert-Klein Leuken werd de rand van een nederzetting uit de late Ijzertijd tot en met de 4 e eeuw opgegraven. Vermoedelijk is de rest van de nederzetting verloren gegaan bij de aanleg van de Zuid- Willemsvaart. Het aardewerk van Weert- Molenakker, Weert-Kampershoek en Weert-Raak is globaal gepubliceerd. Tot het eind van de 1 e eeuw overheerste het handgemaakte aardewerk. Na 100 neemt het gebruik van gedraaid aardewerk snel toe: de inwoners van de nederzettingen worden actiever betrokken in het grotere economische systeem waardoor zij makkelijker producten van elders kunnen betrekken. Het aardewerkonderzoek kan enig inzicht geven in het romaniseringsproces dat de plattelandsbevolking sinds de komst van de Romeinen doorloopt. Uit onderlinge vergelijkingen kunnen mogelijke (regionale) verschillen in het proces herkend worden. Uiteraard geld dit ook voor vergelijking van het aardewerk uit nederzettingen met dat uit villacomplexen49. Van 2001 tot en met 2003 werd een grootschalig onderzoek uitgevoerd in Nederweert-Rosveld., waarbij een complete inheems-romeinse nederzetting. De nederzetting was 2,5 ha groot en dateert 46 Ook de conclusie in het AMR-project: De Groot 2006 47 Roymans 1995, 1996 en 1999 48 Hierbij hoort het grafveld Weert- Molenakkerdreef. De nederzetting Weert-Molenakker is al gepubliceerd 1n 1994 (ZAR 1) 49 Een vergelijking van de aardewerksamenstelling tussen de nederzetting Weert, de nederzetting Venray Hoogriebroek of Venray de Hulst en het villacomplex Kerkrade Holzkuil zou in dit kader interessant zijn. In Roymans 1999 wordt al een globale vergelijking tussen Weert en Venray en Hoogeloon gemaakt. - 14 -

van ca. 25 tot 250 na Chr.50 Er werden 122 structuren uit de Romeinse tijd opgegraven. De 19 huizen zijn allen van het Alphen-Ekerentype. Verder werden onder andere vijf waterputten, vier horrea, vier bijgebouwen, 11 waterkuilen, 29 spiekers en 47 greppels vastgesteld. Opvallend is dat de plattegrond van één van de gebouwen (huis 308) lijkt op de steenbouw van Nuth-Terstraten51. Aanwijzingen voor de functies van de verschillende delen van de huizen zijn er nauwelijks, zoals dat ook het geval is bij andere nederzettingen in Zuid-Nederland. De vraag is of er gesproken kan worden van woonstalhuizen. Drie huizen dateren in de 1e eeuw, zes in eind 1 e of begin 2 e eeuw, twee in de 1 e helft van de 2 e eeuw, drie in de 3 e eeuw en één in de late 2 e of 3 e eeuw. Eén van de bijgebouwen - mogelijk voor graanopslag - is vergelijkbaar met gebouw R in de nederzetting Venray-Hoogriebroek. Vanwege de vele greppels is een poging gedaan greppelsystemen te reconstrueren. Uiteindelijk konden één compleet systeem van ca 60x70 meter en 7 incomplete systemen vastgesteld worden. Onduidelijk is of ze gediend hebben als erfgrens, nederzettingsgrens of bijvoorbeeld als moestuinafrastering. De mogelijke ontwikkeling van de nederzetting is op basis van een 30 jarige levensduur van een huis in negen fases opgedeeld. Dit levert een gemiddeld aantal huizen van 2,3 per fase op, dus eigenlijk niet meer dan een klein gehucht. Mede op basis van dit voorlopig laatst gepubliceerde onderzoek van het Weerter Eiland, kan gesteld worden dat inheems-romeinse nederzettingen bij voorkeur gesticht worden op de flanken van hogere koppen52: op de hogere delen liggen de akkers, op de lagere delen de weide- en graslanden. De bevolkingsdichtheid wordt geraamd tussen de 32 personen/km2, gebaseerd op: - de gemiddelde afstand tussen nederzettingen: ca. 870 m, dwz één nederzetting per 0,65 km2 - gemiddeld 3,5 huizen per nederzetting met gemiddeld 6 bewoners: in totaal dus 21 personen. Of dit een hoge of lage dichtheid is, is vanwege gebrek aan vergelijkingsmateriaal niet te zeggen. Kenniswinst nederzettingen Eiland van Weert Bewoning uit de Romeinse tijd op het Eiland van Weert was tot 1995 weinig bekend: slechts 3 nederzettingen en 2 bijbehorende grafvelden. Door het grootschalige onderzoek van 1994 tot 1998 heeft dit geresulteerd in een schets van de bewoningsdynamiek in de regio Weert van 1100 vóór tot 1300 na Chr. Voor de late IJzertijd en de Romeinse tijd heeft het onderzoek geresulteerd in 20 vindplaatsen: 4 nederzettingen, 6 grafvelden en 10 losse vindplaatsen. Daarvan liggen er relatief weinig (14) op het eiland en relatief veel (6) daarbuiten. In deze periode vindt een herordening van het landschap plaats en een verandering in bewoningspatroon53: 1. Concentratie van de bewoning op de meer vruchtbare delen, dus op de wat lager gelegen gronden met een hoger leemgehalte. Later kwamen hier ook de middeleeuwse ontginningen, waardoor de ouder bewoning is verdwenen onder een esdek. 2. Geen zwervende erven meer, maar plaatsvaste erven en kleine nederzettingen van enkele geclusterde erven. Voorbeeld is de nederzetting Weert-Laarderweg (met 5 boerderijen). Het belang van bemesting nam tijdens de Romeinse tijd toe, hetgeen leidde tot meer dieren, meer stallen en grotere woonstalhuizen. Vanaf de 2 e eeuw na Chr. verschenen in Maas-Demer-Scheldegebied waaronder het Eiland van Weert ook boerderijen met potstallen zoals bijvoorbeeld in Venray- Hoogriebroek. De woeste gronden (heide en bos) werden gebruikt voor het voor grazen van vee, als bron voor plaggen en voor extensieve gewasverbouw. Deze gebieden waren groter dan vroeger en scheidden bewoningskernen. Grafvelden worden opnieuw gemeenschappelijk en worden langdurig gebruikt. De afstand tussen de nederzettingen varieert van 800 tot 1200 m. Het bijbehorende landbouwareaal ofwel de territoria per nederzetting omvatten ca. 1 tot 2 km2. De sterke bevolkingsafname in de 1 e helft van de 3 e eeuw in de regio Weert sluit aan op bekende gegevens uit Zuid-Nederland. In de periode 250-550 na Chr. zijn er slechts spaarzame aanwijzingen voor bewoning buiten de smalle zone langs de Maas. De reden hiervoor zou de uitputting van de grond en de secundaire podzolisatie kunnen zijn geweest, maar waarschijnlijker zijn externe factoren zoals de politieke en militaire onrust in de nadagen van het Romeinse Rijk, samenvallend met invallen van Overrijnse groepen. Pas vanaf ca. 550 wordt het Maas-Demer-Scheldegebied hernieuwd gekoloniseerd. De microregio Weert-Nederweert is nog steeds te beschouwen als proeftuin voor de toetsing en ontwikkeling van ideeën omtrent de bewoningsgeschiedenis van een deel van Zuid Nederland en wel zeker voor de zandgronden54. Door het vele grootschalige onderzoek is diachroon en synchroon onderzoek naar zowel nederzettingen als grafvelden uit de Romeinse tijd mogelijk. Directe relaties tussen nederzetting en grafveld konden vastgesteld worden. Maar ook de continuïteit van bewoning 50 Hiddink 2005a en 2006 51 Hiddink 2003 52 Hierbij dringt zich de vergelijking met de ligging van de meeste villacomplexen op flanken en hellingen van plateaus op. 53 Roymans 2002 54 In 2007 wordt opnieuw opgegraven op het Laarveld en op Kampershoek, direct aansluitend op het oude onderzoek. - 15 -

en begraving van de Late Ijzertijd naar de Romeinse tijd komt in dit landschap in beeld. Het Eiland van Weert bekleedt hiermee wat kenniswinst betreft een uitzonderingspositie in Limburg: een tot 1994 witte vlek laat inmiddels dus veel kleuren van de regenboog zien. Zelfs voor het toch veel onderzochte Heuvelland is een degelijk niveau van kenniswinst niet behaald. Nederzettingen in de Beekdalen Noord Limburg In het kader van de aanleg van de A73 is bij Venray Hoogriebroek onder andere 0,7 hectare van een nederzetting uit de Romeinse tijd opgegraven55. De nederzetting ligt op een dekzandrug tussen de beekdalen van de Oostrumsche beek en de Groote Molenbeek en staat op de AMK (nr. 11126). Tijdens de opgraving werden gebouwen en sporen vanaf de Bronstijd tot circa 750 na Chr. aangetroffen. Het lijkt alsof er in de late IJzertijd een breuk in de bewoning is ontstaan. Vanaf circa 200 na Chr. tot 250 staan er op dit deel van de dekzandrug zeker weer twee boerderijen - Q van 200 tot 230 en P van 230 tot 250 - met enkele schuren en een waterput. Waarschijnlijk zijn ze deel van een grotere nederzetting. De plattegronden van de twee gebouwen Q en P behoren tot de jonge fase van het Alphen-Ekerentype en komen dus overeen met die van de Brabantse, Limburgse en Belgische zandgronden. Gebouw P, een woonstalhuis, is ca. 33 meter lang en 9 meter breed. De inrichting van het oudere gebouw Q, dat meer dan 20,5 meter lang is en bijna 9 meter breed, wijkt af vanwege de duidelijk verdiepte potstal in het oostelijke deel. De potstal is qua oppervlak kleiner dan de stal in boerderij P. Potstallen komen op de zandgronden voor sinds de 2 e helft van de 2 e eeuw. De diverse bijgebouwen zoals de schuur voor graan en hooi, lange schuren voor opslag, spiekers voor opslag en de waterput met een vierkante bekisting van eikenhout hoorden waarschijnlijk bij gebouw P. De boerderijen zijn beide te omschrijven als gemengde bedrijven. De grote staldelen binnen de boerderijen wijzen op het grote belang van veeteelt, dit in tegenstelling tot de villacomplexen in het Heuvelland. De veehouderij was niet eenzijdig gericht op rund (als trekdier en voor vlees, melk, kaas, huid, wol, hoorn, pees en mest), maar ook op kleinvee zoals schaap/geit en varken. Het totaal beschikbare agrarische areaal tussen de beken omvatte ca. 3000 ha en deze was voornamelijk in gebruik voor veehouderij56. De nederzetting is rond 250 verlaten, waarbij de waterput gedempt is. Het landschap raakte ontvolkt totdat vanaf ca. 320 na Chr. Frankische immigranten zich kwamen vestigen. De ontwikkeling van de Romeinse nederzetting Hoogriebroek wordt als volgt geschetst. Gezien de typisch Romeinse vondsten woonde er al vanaf 25-50 na Chr. een inheemse hoofdman of andere aanzienlijke persoon in het gebied. Deze man liet rond 100 een huis in steen bouwen, een soort villa, met daarom heen enkele eenvoudige woonstalhuizen, maar niet in een carré en aan rechthoekig erf zoals bij de villacomplexen op de löss. Resten van bewoning uit de 1 e en 2 e eeuw worden verwacht ten noorden en ten westen van Hoogriebroek. Er werd namelijk veel dakpan, tufsteen, kalksteen en mergel gevonden. In de wijdere omgeving lagen waarschijnlijk satellietnederzettingen van Hoogriebroek. De agrarische producten bereikten via de hoofdman de legerplaatsen aan de Rijn. De winst kwam deels als belasting retour en werd deels geïnvesteerd in huizen en werktuigen etc. Rond 170 werd de villa verlaten, maar de nederzetting bleef bestaan. Vanwege het verdwijnen van de inheemse elite ontstond er een machtsvacuüm, dat werd opgevuld door militaire commandanten van de troepen aan de Rijn. De nederzetting is nog steeds in bezit van importgoederen, maar wel in mindere mate. De nederzetting lijkt zeker wat betreft aardewerk meer afhankelijk van de locale productie. Het aardewerk komt voor 39% uit de regio, mogelijk langs de Maas in Noord Limburg en 26% komt uit het Rijngebied. Het merendeel van het aardewerk is gebruikt voor opslag en transport, een klein deel voor de keuken en een zeer klein deel voor gebruik op tafel. In hoeverre deze ontwikkelingsschets van de nederzetting Hoogriebroek klopt, moet toekomstig onderzoek nog uitwijzen. Wel is duidelijk dat Hoogriebroek deel uitmaakt van een microregio gelegen aan beide zijden van de Oostrumschebeek57, waar ook de nederzetting Venray De Hulst deel van uitmaakte. Venray-De Hulst Op een dekzandrug direct ten noorden van de Oostrumsche beek werd bij Venray De Hulst II een groot deel van een 2 e -3 e eeuwse Romeinse nederzetting opgegraven58. Bij de opgraving lag de nadruk echter op de late Ijzertijd en is van de Romeinse tijd zeker niet alles opgegraven. De westgrens van de nederzetting kon niet vastgesteld worden. De flank waarop de late Ijzertijdbewoning werd aangetroffen was in de Romeinse tijd in gebruik als akker. Er zijn weinig aanwijzingen voor continue bewoning vanaf de Late Ijzertijd tot in de midden Romeinse tijd: slechts enkele vroeg Romeinse scherven en één mogelijk vroeg Romeins huis (nr. 4). De Romeinse nederzetting omvatte minimaal 10 boerderijen van het Alphen-Ekerentype, vergelijkbaar met Venray-Hoogriebroek en Horst-Hoogveld. De lengte van de boerderijen varieerde van 6 tot 30 55 Stoepker 1997 en 2000 56 Ter vergelijking: villacomplexen hebben zo n 200 hectare landbouwgrond in gebruik. 57 Hiddink 2004, met overzichtskaart van microregio 58 Rensink 1998, Van der Velde 2003-16 -

meter en ze waren gebouwd met zware middenstaanders en een lichte wandconstructie en later met zware wandpalen. Er waren slechts weinig bijgebouwen in verhouding tot het aantal spiekers. De waterputten lagen aan de aan zuidrand en de nederzetting was niet omgreppeld. Er zijn geen aanwijzingen voor een nabijgelegen villa zoals wel het geval was bij de nederzetting Venray-Hoogriebroek. De inwoners waren minder welvarend of mogelijk minder geromaniseerd dan Hoogriebroek en hadden waarschijnlijk geen hoge status. Tijdens de opgraving werden geen laat Romeinse of vroeg middeleeuwse sporen gevonden. Tijdens een beperkte begeleiding in het beekdal van de Oostrumschebeek werden aanwijzingen voor een beekovergang gevonden, mogelijks zelfs voor een Romeinse weg59. Horst-Hoogveld Op een dekzandplateau tussen de Groote Molenbeek en de Oostrumsche beek bij Horst-Hoogveld is een deel van een 3 e eeuwse nederzetting onderzocht60. De twee erven lagen op het hoogste deel van een zw-no verlopende dekzandrug. Beide erven waren ca 50x50 meter groot. Op erf 1 lagen twee zw-no georiënteerde gebouwen in elkaars verlengde met daaromheen enkele mogelijke IJzertijd spiekers. Het hoofdgebouw was 27,7 m x 8m, tweeschepig met 3 zware middenstijlen, een haardplaats en verdeeld in een woon- (17 m) en staldeel. Het tweede gebouw was een schuur van ca 17 x 8 m. Het hoofdgebouw op erf 2 was ook ca 8 meter breed en had net als op erf 1 een staldeel. Bij het hoofdgebouw 2 lagen verder een hutkom, een waterput en een schuur. Greppels of erfafscheidingen werden niet gevonden. Beide hoofdgebouwen zijn van het Alphen-Ekerentype: tweeschepig met zware middenstijlen en wandpalen. Ze hebben geen potstallen, hetgeen er op kan wijzen dat de bodem voldoende lemig en vruchtbaar was of dat de nederzetting niet primair agrarisch was maar mogelijk gericht op ijzerproductie. De hutkom op erf 2 was 3 x 3,5 meter groot, 30 cm diep en had een vlakke bodem en een dakconstructie op negen palen. Bovendien werd een tweede losse hutkom gevonden tussen erf 1 en 2. Deze was 3 x 2,5 meter groot, 35 cm diep en een dakconstructie met 2 zware palen. Aan hutkommen wordt over het algemeen een Germaanse oorsprong toegekend en ze dateren beneden de rivieren meestal uit de 4 e of 5 e eeuw. Twee typen zijn bekend: 2-palig en 6-palig. Ze komen in Horst-Hoogveld in een vroegere context voor: het vondstmateriaal dateert namelijk van eind 2 e tot begin 4 e eeuw. De beide hutkommen zijn niet apart als vondstcomplexen uitgewerkt en beschreven. De vergelijking van beide is niet uitgewerkt, terwijl er duidelijke verschillen bestaan in bijvoorbeeld de percentages handgemaakt en gedraaid. Opvallend aan het aardewerk is de verhouding handgemaakt en gedraaid, namelijk 35% en 65%. Algemeen wordt aangenomen dat handgemaakt aardewerk rond 200 na Chr. volledig door gedraaid aardewerk vervangen is61. Een deel van het handgemaakte aardewerk heeft een organische, kalk (bijv. schelpgruis)magering en is veelal versierd. Mogelijk heeft dit een Germaanse oorsprong en wijst dit op de aanwezigheid van vroege Germaanse immigranten als gastarbeiders. Het handgemaakte aardewerk is teruggevonden in de hutkommen en met name bij het hoofdgebouw op erf 1. Een directe vergelijking met het aardewerk uit Venray-Hoogriebroek is niet gemaakt. Kenniswinst nederzettingen Beekdalen Noord Limburg Nieuwe nederzettingen uit de 3 e eeuw een periode waarin na het economisch verval aan het einde van de 2 e eeuw in veel nederzettingen de bewoning afbreekt, villa s verdwijnen en het land ontvolkt zijn zeldzaam. Het gebied tussen de Grote Moolenbeek en de Oostrumsche beek is uitzonderlijk vanwege de relatief veel 3 e eeuwse bewoning. Reden hiervoor zou de nabijheid van de weg Maastricht via Blerick en Cuijk naar Nijmegen kunnen zijn. In het beekdallandschap van Noord- Limburg is de kennis wat betreft nederzettingen sterk toegenomen door opgravingen in Venray- Hoogriebroek, Venray-De Hulst II en Horst-Hoogveld62. Het betreft hier drie zeker tijdens de 3e eeuw bewoonde nederzettingen en daarmee dringt vergelijking zich op. Tot op zeker niveau konden en zijn deze vergelijkingen gemaakt. De vraag is of de Romeinse nederzetting Hoogriebroek - hoewel slechts deels opgegraven - nog steeds als referentiepunt voor onderzoek op het Noord Limburgse zandgebied kan gelden. Deze rol lijkt inmiddels meer te zijn weggelegd voor de grotere nederzetting Venray-De Hulst. Vooral op de Zuid-Nederlandse en Belgische zand en lössgronden dateren tweeschepige huizen in landelijke nederzettingen, rurale centra en in steden (Tongeren) en dorpen uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Het Alphen-Ekeren type is het meest gangbare: in Limburg worden ze steeds meer aangetroffen. Hoewel de plattegronden van de drie nederzettingen vergelijkbaar zijn, zijn er ook 59 Hiddink 2004 60 Verhoeven 2002, Polman 1999 61 op het Eiland van Weert is dit zeker het geval. 62 In 2005 is een Romeinse nederzetting van na 150 aangetroffen tijdens proefsleuvenonderzoek in Helden-Schrames (Winter 2005). Hier wordt gestreefd naar behoud in situ van deze nederzetting. - 17 -

opvallende verschillen: de potstallen en de veronderstelde villa bij Venray-Hoogriebroek en de hutkommen in Horst-Hoogveld. Aan het aardewerk van de nederzetting Hoogriebroek is zeer veel aandacht besteed. Het dateert uit een beperkte periode, namelijk 200-250 na Chr. en kan daarmee als typesite beschouwd worden. Het aardewerkspectrum op het Zuid-Nederlands zand wijkt af van dat in het rivierengebied. Helaas is hiernaar nog weinig onderzoek gedaan en bovendien is dat dan meestal gebaseerd op het limesgebied en de steden en niet op nederzettingen. Een gedetailleerde vergelijking van het aardewerk van Hoogriebroek met de nederzettingen Venray-De Hulst en Horst-Hoogveld is niet gemaakt, slechts een globale. Het beperkte beekdalonderzoek heeft geleid tot een serie nieuwe vraagstellingen met betrekking tot het beekdallandschap ook in de Romeinse tijd: hoe ligt de verhouding tussen akkerland, weiland, grasland en hooiland - zijn beken natuurlijke scheidingen tussen regionale nederzettingslandschappen - zijn beekdoorgangen en oversteken en communicatiepunten voor buurgemeenschappen - dienen beken bij droogte als waterbron - dienen beken als depositieplekken of afvaldump - liggen waterputten vlakbij de beek? In relatie tot nederzettingen en zeker tot nederzettingen aan weerszijden van een beek zoals bijvoorbeeld de microregio Venray-Hoogriebroek, Venray-De Hulst en Venray-Stokven kan beekdalonderzoek van wezenlijk belang zijn. Nederzettingen op het Midden Terras Hoewel op meerdere locaties aanwijzingen voor Romeinse nederzettingen zijn vastgesteld zolas Holtum Noord bij Echt-Susteren en Sittard-Geleen63, in het centrum van Echt64, op Sittard-Hoogveld 65, aan de Sittarderweg in Echt-Susteren66 en bij Swalmen-Heide67 heeft tot nu toe alleen de opgraving Sittard-Nusterweg echt kenniswinst opgeleverd68. De nederzetting Sittard-Nusterweg ligt op een hoger gelegen inmiddels deels afgetopte kop van een lössplateau en wordt omgeven door de Geleenbeek, de Limbrichterbeek en een droogdal. Tussen vele vroege Ijzertijdsporen werden twee Romeinse huisplattegronden opgegraven. Gebouw I is de complete plattegrond van een gebouw van 18 x 7,5 m met rechthoekige paalkuilen en ingangen in de lange zijde. Door greppels werd een areaal van ca 180 x 130 meter omsloten. Het gebouw dateert rond het midden van de 2 e eeuw en is de opvolger van gebouw II. Gebouw II betreft de complete plattegrond van een (inheems) gebouw uit het eind van de 1 e of het begin van de 2 e eeuw. Het is ca 15 x 7 m groot. Beide gebouwen zijn tweeschepig met drie zware middenstijlen en van het Alphen- Ekeren type. Bijbehorende spiekers en bijgebouwen zijn niet herkend. Met name gebouw I is een uitstekend voorbeeld voor een gebouwen uit de Romeinse tijd, waarin de plaatsvaste bewoning herkenbaar is aan de stevigere huizen met strakke plattegronden en vierkante paalkuilen en vaste erven met greppelsystemen. Bij Swalmen-Heide werden een waterput en een ingegraven dolium gevonden in de randzone van een vermoedelijk 2 e eeuwse nederzetting, gelegen op de westflank van een geërodeerde zandkop, ten zuidoosten van een verlande beek- of Maasmeander69. In Holtum Noord (Echt-Susteren en Sittard-Geleen) werd op de hoogste delen van een oud rivierkleilandschap een nederzetting uit de Romeinse tijd/vroege Middeleeuwen onderzocht. Juist vanwege de overgang van Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen is deze vindplaats van groot belang, ook omdat hierover in Limburg nauwelijks kenniswinst geboekt is. Een definitieve publicatie is nog niet verschenen. Nederzettingen in het Heuvelland In 1997 is in Kerkrade-Winckelen een deel van een waarschijnlijk zuidelijker gelegen en inmiddels verdwenen Romeinse nederzetting of een villacomplex opgegraven70. Aan de noordrand werden nog vier tweeschepige gebouwen, 5 waterputten, een offerkuil en enkele kuilen aangetroffen. De vier gebouwen vertegenwoordigden twee fases van elk twee gebouwen. De bewoning wordt gedateerd op 170 tot 250 maar een vroegere datering is mogelijk. De gebouwen zijn relatief klein voor een woonhuis of boerderij ca. 4,5 m breed en 8 tot 12 meter lang - en lijken in plattegrond en afmeting op de bijgebouwen X, XI en XXI van de villa Holzkuil. 63 Polman 2001, Hoegen 2004, Krist 2002 en 2005. Een rapport van de opgravingen met beperkingen is nog niet beschikbaar. 64 Bougie 2003 (o.a. waterput ) 65 Scholte Lubberink 1998 en Tol 2004 66 Bink 2004 67 Bosman 2001 en Lohof 2002 68 Wetzels 2001 en 2002 69 Bosman 2001 en Lohof 2002 70 Dijkstra 1997-18 -

De aanwezigheid van dakpanmateriaal lijkt te wijzen op het behoren tot een villacomplex. Deze moet dan zuidelijker langs de Heerlense Steenweg gelegen hebben. Dit gebied is echter al bebouwd. Afwijkend voor een villacomplex zijn echter de vijf diepe waterputten die laag op de helling liggen. Dit is een voor een villacomplex ongebruikelijk hoog aantal. Ook de offerkuil met een beeldje van een beer mogelijk gewijd aan de Keltische berengodin Artio is een tot nu toe onbekend verschijnsel voor villacomplexen in het Heuvelland. Vergelijken van de vindplaats met ander (inheemse) nederzettingen is niet mogelijk omdat deze uit het Heuvelland niet bekend zijn. Mogelijk dat vergelijkbare nederzettingen zijn aangetroffen bij proefsleuvenonderzoeken in Stein-Meeldert71 en bij Wijnandsrade-Biesenweg72. Hierover is echter (nog) te weinig bekend. Nederzettingen in de overige landschappen Binnen de overige landschapen zijn overwegend bij proefsleuvenonderzoek delen van Romeinse nederzettingen aangetroffen, maar hierover is nog te weinig in detail bekend om van kenniswinst te kunnen spreken. Het betreft hier: - (Rivierduinen) sporen van een 1e eeuwse nederzetting op een rivierduin bij Mook (AMK nr.16222), mogelijk een villacomplex73 - (Rivierduinen) waterputten en waterkuilen behorend bij een 1e eeuwse nederzetting op de rand van een rivierduin bij Middelaar (AMK nr. 11183)74 - (Maasdal) sporen van een nederzetting uit de late IJzertijd/vroeg Romeinse tijd op een zandrug bij Well-Aijen (vindplaats 26)75 Wegdorpen en steden Dankzij de Peutingerkaart en het Itinerarium van Antoninus is bekend dat er in de provincie Limburg zeker drie belangrijke wegen hebben gelopen: één oost-west en twee noord-zuid. Op de kaart en in de reisbeschrijving staan de volgende halteplaatsen bij naam genoemd: Coriovallum - Heerlen, Sablones - Venlo?, Blariacum Blerick, Catualium Heel en Mederiacum Melick. Maastricht, waarschijnlijk Trajectum, wordt ondanks de eeuwenlange overgang/brug over de Maas opvallend genoeg niet genoemd. Hoewel over Heerlen76, Maastricht77, Venlo-Blerick78 en Heel79 globale overzichtspublicaties zijn verschenen, is er voor de genoemde wegdorpen of vici nauwelijks kenniswinst te melden. De rol van deze wegdorpen op het gebied van bijvoorbeeld politiek en bestuur, handel en economie maar ook religie is onderbelicht gebleven. Ook over het ontstaan, de ontwikkeling en het einde, de vormgeving en de inrichting en de inwoners van deze nederzettingen is nog veel onbekend. 71 Sier 2001. Dit onderzoekt lijkt te wijzen op een vroeg romeinse nederzetting vanwege het vele handgemaakte aardewerk en kurkurnen. 72 De Groot 2006 73 Geen rapport opgesteld. 74 Oude Rengerink, 1996 75 Tichelman 2005c 76 Put 1998 77 Panhuijsen 1996 78 Schotten 1995 79 Hupperetz 2000-19 -

3.2 Grafcultuur Grafvelden en graven in het Heuvelland In 1997 verscheen de tentoonstellingspublicatie Een huis voor altijd met daarin een overzicht en nieuw onderzoek naar de rijke grafcultuur in het Heuvelland80. Sindsdien zijn er op basis van bureaustudies van oud onderzoek en nieuw veldonderzoek aan de rijke graven een aantal toe te voegen: een tumulusgraf in Valkenburg-Ravensbosch81, een tumulusgraf in Bocholtz82, een ommuurd graf in Nieuwenhagen-Valderveste83 en een waarschijnlijk ommuurd graf in Voerendaal- Winthagen84. Van geen van deze graven is zeker dat ze bij een villacomplex behoren, maar dit wordt wel in alle gevallen vermoed vanwege de relatieve nabijheid daarvan85. Ommuurd grafcomplex Voerendaal Winthagen Tijdens het ploegen werd in Voerendaal-Winthagen aan de noordzijde van een plateau, op het hoogste punt daarvan en met een wijde blik over het lager gelegen Voerendaal en de weg van Keulen naar Boulogne een twee stukken beeldhouwwerk gevonden. Het gaat hier om een antithetisch paar grafleeuwen met prooi, gehouwen uit Nievelsteiner zandsteen86. Vermoedelijk hebben ze deel uit gemaakt van de entree van een ommuurd grafcomplex. Over het bijbehorende grafcomplex zelf is (nog) niets bekend87. Het wordt op basis van de vondst gedateerd in de tweede helft van de 2 e eeuw88. Ommuurd grafcomplex Nieuwenhagen-Valderveste Het rijke graf van Nieuwenhagen-Valderveste was al in 1964 geborgen bij de nieuwbouw van een school. Bij de sloop van diezelfde school in 2004 kwam vervolgens de vierkante ommuring van het graf te voorschijn. Bij de publicatie is ook het oude vondstmateriaal opnieuw bekeken. Het betreft 44 voorwerpen, waaronder een ijzeren klapstoel, vijf stuks brons vaatwerk (antiek), vier metalen voorwerpen, 14 stuks glas en 13 stuks aardewerk. Het graf was waarschijnlijk van een vrouw en dateert tussen 150 en 200 na Chr. Mogelijk was zij de bewoonster van de ca. 300 meter zuidoostelijker gelegen villa Koelweg89. Tijdens het veldonderzoek is ook gekeken naar de mogelijke loop van de Romeinse weg ( Via Belgica ), vermoed ter hoogte van de huidige noordelijker gelegen Herestraat. Hierover kon echter geen uitsluitsel gegeven worden. Het graf lag prominent op de zuidoostrand van het plateau van Nieuwenhagen en moet vanaf de weg en in theorie vanaf de vicus Rimburg in het Wormdal duidelijk te zien zijn geweest. Tumulusgraf Bocholtz Het tumulusgraf van Bocholtz betreft een toevalsvondst gedaan tijdens ploegen. Het lag op de westelijke helling van een min of meer noord-zuid georiënteerd droogdal. Op de oosthelling van ditzelfde droogdal ligt op ca 200 meter afstand de villa Vlengendaal. Van daaraf was het graf prominent zichtbaar. Het graf was niet ommuurd, maar waarschijnlijk voorzien van een relatief lage heuvel. De ondergrondse grafkamer van 240x230x90cm bestond uit een houten constructie, waarin de sarcofaag van Nievelsteiner zandsteen stond met daarom heen het merendeel van de grafgiften. In kamer en sarcofaag samen werden in totaal 52 grafgiften bijgezet: 28 stuks glas, 17 stuks brons, 6 ijzeren voorwerpen en 1 zilveren voorwerp. De grafgiften zijn hebben een gestandaardiseerd karakter en zijn een symbolische weergave van de levensstijl van een villabewoner, zoals de ijzeren vouwstoel, het schrijfgerei, de benodigdheden voor een feestmaal of symposium zoals een glasservies en een handenwasset en badspullen. Afwijkende grafgiften zijn de ruitersporen, het paardentuig, de lans en de dolkschede. Deze verwijzen vermoedelijk naar een liefhebberij van de overleden man, namelijk de jacht. Het graf wordt gedateerd tussen 175-200 na Chr. In totaal is in de sarcofaag 462 gram aan crematieresten aangetroffen90. De rijke man, waarschijnlijk een villa-eigenaar, is tussen de 20 en 34 80 de Grooth 1997 81 Hiddink 2004 en BAAC/den Otter 2007 (in voorbereiding). In Archis II staat de betreffende structuur nog als mogelijke tempel omschreven. 82 De Groot 2006a 83 Hiddink 2004. 84 De Vries 1999 85 NB Er is in het verleen slechts summier gekeken naar de samenhang van graf, villa/nederzetting en het omringende landschap, zoals de loop van beken/droogdalen. Relief en hellingen en de mogelijke omvang van het bijbehorend landbouwareaal etc. 86 De Vries 1999 87 De vondst werd pas in 1997 gemeld, maar is al in 1975 gedaan. 88 Archiswaarnemingen 406579 en 46290 89 Deze villa is in 1977 door de ROB opgegraven en nog niet gepubliceerd. Hiddink 2004 toont de overzichtssplattegrond (fig. 27) 90 Schutte 2006: Smits meldt hier een gemiddelde van ca. 350 gram (man) en 364 gram (vrouw) per crematie. - 20 -