Verpleegtechnische handelingen Test jezelf. Pagina 1
Weet jij hoe het zit met wetgeving, wanneer je bevoegd en bekwaam bent? Weet je alles van verpleegtechnisch handelen? Kun je deelnemen aan onderzoek? Doe de testjes en kijk of jij een kei bent! 1. We(e)t Heb jij voldoende kennis over de wetgeving? Maak onderstaande de vragen en geef het juiste antwoord. 1. Welke wetten zorgen ervoor dat er kwaliteit geleverd wordt door hulpverleners? a. AWBZ en de WOD. b. BIG, WOG en de WKZ. c. WGBO en de WW. d. BIG en AOW. 2. In welke wet zijn je arbeidomstandigheden vastgelegd? a. ARBO. b. CAO. c. BIG. d. RWW. 3. Als je bevoegd bent, ben je ook bekwaam. 4. Wat is iemand die in staat is om op redelijke wijze voor zijn belangen op te komen? a. Verstandig. b. Onwillig. c. Wilsonbekwaam. d. Wilsbekwaam. 5. Hoe lang is een IBS geldig? a. Een week. b. Twee weken. c. Drie weken. d. Vier weken. 1-b; 2-a; 3-c; 4-d; 5-c 4-5 goed: Goed zo, jij kent de wet al goed. 2-3 goed: Lees de theorie nog eens door. 0-1 goed: Daar moet nog flink aan gewerkt worden! Pagina 2
2. Sondevoeding Heb jij voldoende kennis over sondevoeding. Maak de onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. 1. Een maagsonde is een slangetje van: a. Hard plastic. b. Metaal. c. Glasvezel. d. Silicone, rubber of polyurethaan. 2. Wat zit er in normale sondevoeding? a. Eiwitten, vetten, koolhydraten, vitaminen en mineralen. b. Extra eiwitten en suikers. c. Een zoutoplossing. d. Koolhydraten, vitaminen en mineralen. 3. Een sonde: a. kan worden hergebruikt. b. kan worden afgespoeld. c. moet steriel verpakt zijn. d. hoeft niet steriel te zijn. 4. Je kunt sondevoeding: a. met een lepel geven. b. druppelsgewijs, met een voedingspomp of infuusfles toedienen. c. alleen met een fles toedienen. d. alleen met een voedingspomp geven. 5. PEG is de afkorting voor: a. Per Extra Gastricum. b. Pro Endo Gaster. c. Precutaan En Gastro. d. Percutane Endoscopische Gastrostomie. 1-d; 2-a; 3-c; 4-b; 5-d 4-5 goed: Goed zo, jij bent al aardig op de hoogte van sondevoeding. 2-3 goed: Bekijk de stof nog eens. 0-1 goed: Daar moet nog flink aan gewerkt worden! Pagina 3
3. Katheter Heb jij voldoende kennis over katheterzorg. Maak de onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. 1. Meneer Boersma heeft buikpijn en kan moeilijk stilliggen in bed. Je weet dat zijn katheter vanmorgen is uitgegaan en dat hij een week geleden geopereerd is aan blaaspoliepen. Je vermoedt dat hij een retentieblaas ontwikkeld heeft en je besluit een bladderscan te doen. Daarbij zie je dat meneer Boersma 850 cc residuale urine heeft. Omdat je het katheteriseren van de blaas beheerst, besluit je over te gaan tot eenmalige katheterisatie. Je laat de urine afvloeien in een urinaal om de hoeveelheid te meten. Mag je dit doen? 2. Geef van elk van de volgende beweringen over een blaaskatheter aan of deze juist of onjuist is. a. Het inbrengen van een blaaskatheter is een voorbehouden handeling. b. Een verblijfskatheter wordt ingebracht voor residubepaling. 3. Welke symptomen leiden tot het afnemen van een urinekweek bij de zorgvrager met een verblijfskatheter? a. Troebele urine. b. Bloed in de urine. c. Koorts. d. Pijn in de zij of boven de blaas. 4. Breng je een verblijfkatheter in of katheteriseer je eenmalig bij de volgende situaties: a. Residubepaling. b. Er is urine nodig voor bacteriologisch onderzoek. 1. Is je antwoord ja? Geef jezelf 1 punt. Is je antwoord nee, dan levert je dat 4 punten op. 2. Bewering a is juist; bewering b is onjuist. geef jezelf voor ieder goed antwoord 3 punten. Een fout antwoord gegeven? 0 punten. 3. Alle antwoorden zijn goed! Voor ieder goed antwoord krijg je 2 punten. Heb je voor alle antwoorden gekozen? Geef jezelf een punt extra! 4. Zowel bij a als bij b voer je een eenmalige katheterisatie uit. Heb je beide vragen juist, dan krijg je 4 punten. heb je er 1 goed, geef jezelf dan 2 punten. Alles fout levert geen punten op. 15-21 punten: Je bent een kanjer in katheterzorg! 8-14 punten: Kijk nog eens in je theorieboek voor de juiste antwoorden. 0-7 punten: Begin opnieuw aan het bestuderen van de katheterzorg. Pagina 4
4. Pillen en poeders Heb jij voldoende kennis over het werken met medicijnen? Maak de onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. 1. Nauwkeurig werken Een zorgvrager mag zo nodig 4 pijnstillers per 24 uur. Je hebt avonddienst en als je om 21.00 uur bij de zorgvrager binnenkomt klaagt ze over pijn. Je controleert de medicijnkaart van mevrouw en ziet dat ze om 10.00 uur en om 19.00 uur een pijnstiller heeft gehad. Wat doe je? a. Je geeft de zorgvrager een pijnstiller want ze mag er 4 per dag. b. Je zegt dat ze nog moet wachten tot de laatste pijnstiller is uitgewerkt.\ c. Je vraagt waar ze pijn heeft en je geeft haar wat te drinken. d. Je belt een arts om te vragen om ze nog een pijnstiller mag. 2. Mag dat? Je werkt op de afdeling chirurgie van een Algemeen Ziekenhuis. Het is een erg drukke ochtend, omdat verschillende zorgvragers een operatie moeten ondergaan. Je bent samen met een verpleegkundige bezig met de postoperatieve zorg van een zorgvrager. Jullie zijn bijna klaar, alleen het infuus met de antibiotica erin moet nog worden verwisseld. De verpleegkundige wil dit net gaan doen als ze wordt weggeroepen voor een reanimatie. Maak jij het even af? vraagt ze, voordat ze wegsnelt. Wat zou jij in deze situatie doen? a. Het infuus aanhangen, omdat de verpleegkundige het al heeft nagekeken. b. wat de zorgvrager wil. c. Wachten tot de verpleegkundige terugkomt. d. Iemand anders erbij roepen die bevoegd is om het infuus aan te hangen. 3. Artsenhandschrift Wat doe je als een medicijnopdracht van een arts moeilijk leesbaar is? a. Bij je collega s te rade gaan. b. De medicijnopdracht vergelijken met een oude medicijnopdracht van de zorgvrager. c. De arts bellen. d. Het opzoeken in het Repertorium of Farmacotherapeutisch Kompas. 1-b; 2-d; 3-c 3 goed: Wauw, we zijn onder de indruk. Je bent een expert en een vraagbaak voor je collega s. 2 goed: Je bent op de goede weg, maar sla je theorieboek nog eens open. 1 goed: Je moet nog veel leren. Stug doorzetten, dan kom je er wel. 0 goed: Oeps, terug naar de schoolbanken! Pagina 5
5. Prikkie Heb jij voldoende kennis van injecteren? Maak de onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. 1. Injecteren a. is nooit pijnlijk. b. is beter dan medicijnen slikken. c. is een voorbehouden handeling. d. mag alleen door een verpleegkundige worden gedaan. 2. In welke wet wordt iets over injecteren gezegd? a. Wet BIG. b. AWBZ. c. WW. d. Arbowet. 3. Waarom hoef je de huid niet te desinfecteren voor het injecteren? a. De huid is te dun. b. Vanwege een mogelijke allergie. c. Het heeft geen enkel beschermend effect. d. Het beschadigt de huid. 4. Hoeveel milliliter vloeistof mag je maximaal in een spier spuiten? a. 2 ml b. 3 ml c. 4 ml d. 5 ml 5. Via welke weg mag je als verpleegkundige medicatie toedienen? a. Huid. b. Pomp. c. Intraveneus. d. Subcutaan, intramusculair, luchtwegen, huid. 6. Wat is een 1%-oplossing? a. 0,1 gram op 100 ml. b. 100 gram op 100 ml. c. 10 gram op 100 ml. d. 1 gram op 100 ml. 7. Wat kan een complicatie zijn van inhalatie van medicijnen? a. Doofheid. b. Te veel zuurstof in het bloed. c. Schimmelinfecties in mond- en keelholte. d. Te hoge bloedsuiker. 1-c; 2-a; 3-c;4-d;5-d; 6-d; 7-c 6-7 goed: Wauw we zijn onder de indruk! Je bent een technisch wonder! 3-5 goed: Je weet al heel veel, maar neem de stof toch nog eens door om jezelf tot expert te ontwikkelen. Pagina 6
1 goed: Je moet nog veel leren. Stug doorzetten, dan kom je er wel. 0-2 goed: Oeps! Deze score is wel wat aan de lage kant. 6. Wondverbond Heb jij voldoende kennis van wonderverzorging? Maak onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. 1. Polsteren is bedoeld om: a. het verband er netjes uit te laten zien. b. de wond te desinfecteren. c. spanning tijdens het zwachtelen te egaliseren. 2. Waarom is het belangrijk om bij het verwisselen van het verband de onderbenen niet te lang ongezwachteld te laten? a. Het is niet volgens protocol. b. Er treedt oedeem op. c. Het is slecht voor de huid. d. Het bemoeilijkt het zwachtelen. 3. Bevriezing is een voorbeeld van: a. Een chemische wond. b. Stralingsletsel. c. Thermisch letsel. d. Elektrisch letsel. 4. Welk extra voedingsmiddel heeft het lichaam nodig als het veel energie verbruikt, bijvoorbeeld bij wondgenezing? a. Koolhydraten. b. Vitamines. c. Eiwitten. d. Vetten. 5. Wat is het doel van een wondspoeling? a. Oplossen van de wond. b. Reiniging van de wond. c. Vochtig maken van de wond. d. Vochtig houden van de wond. 6. Wat doe je bij het verwijderen van een redonse drain? a. Je houdt het vacuüm in stand. b. Je heft het vacuüm op. c. Je wacht je altijd op de opdracht van de arts. 7. Wat doe je als de redonse drain de eerste dag postoperatief 100 cc per uur produceert? a. Je prikt direct een naald in het vacuüm. b. Je rapporteert de productie in het dossier. c. Je verwijdert onmiddellijk de drain. d. Je doet niks en belt de arts. Pagina 7
1-c; 2-b; 3-c; 4-c; 5-b; 6-c; 7-d 6-7 goed: Wauw we zijn onder de indruk! Je bent een kei in wondverzorging! 3-5 goed: Je weet al heel veel, maar neem de stof toch nog eens door om jezelf tot expert te ontwikkelen. 0-2 goed: Oeps! Deze score is wel wat aan de lage kant. 8. Stomazorg Heb jij voldoende kennis van stomazorg? Maak onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. 1. Je verliest meer vocht via een colostoma dan via een ileostoma. 2. Een colostoma produceert: a. dunne ontlasting. b. brijachtige ontlasting. c. sterk ingedikte ontlasting. d. normale ontlasting. 3. Een ileostoma produceert: a. dunne ontlasting. b. brijachtige ontlasting. c. sterk ingedikte ontlasting. d. normale ontlasting. 4. Een urostoma produceert: a. meer urine dan normaal. b. minder urine dan normaal. c. evenveel urine als normaal. 5. Bij een zorgvrager met een stoma treedt stenose op. Wat gebeurt er bij deze complicatie? a. Er is een bloeding rond de stoma. b. Er is een uitstulping van de darm. c. Er is een vernauwing. d. Er is een verschrompeling van het bindweefsel. 6. Wat is de maximale temperatuur van spoelvloeistof voor darmspoelen? a. 38 graden Celsius b. 39 graden Celsius. c. 40 graden Celsius d. 41 graden Celsius 7. Een ileostoma ligt rechts op de onderbuik. 8. Zorgvragers met een ileostoma kunnen hun darmen spoelen, waardoor de ontlasting een paar dagen weg blijft. 9. Zorgvragers met een ileostoma hebben meer vochtverlies en natriumverlies dan zorgvragers met een colostoma. Pagina 8
10. De ontlasting bij zorgvragers met een ileostoma is dun en enzymrijk. 1-b; 2-d; 3-b; 4-c; 5-c; 6-c; 7-b; 8-b; 9-a; 10-a 8-10 goed: Wauw we zijn onder de indruk! Je bent een kei in stomazorg! 4-7 goed: Je weet al heel veel, maar neem de stof toch nog eens door om jezelf tot expert te ontwikkelen. 0-3 goed: Oeps! Deze score is wel wat aan de lage kant. 9. Adem in adem uit Heb jij voldoende kennis over 'ademhaling'? Maak de onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. 1. Wat is er aan de hand bij een hypoxemie? a. De zorgvrager heeft koorts. b. De zorgvrager heeft hoofdpijn. c. De zorgvrager heeft een hypo. d. De zorgvrager heeft te weinig zuurstof in het arteriële bloed. 2. Wat betekent een druk van 200 atmosfeer? a. De druk is 2 maal zo hoog als de druk van de buitenlucht. b. De druk is 20 maal zo hoog als de druk van de buitenlucht. c. De druk is 200 maal zo hoog als de druk van de buitenlucht. d. De druk is 2000 maal zo hoog als de druk van de buitenlucht. 3. Wat is er aan de hand, als de manometer van een 10-liter zuurstofcilinder op 10 atmosfeer staat? a. Er is 100 liter zuurstof aanwezig. b. Er is 10 liter zuurstof aanwezig. c. Er is 1 liter zuurstof aanwezig. d. Er is 1000 liter zuurstof aanwezig. 4. Wat zijn de symptomen bij een teveel aan zuurstof? a. Lage bloedsuiker en hoofdpijn. b. Bewustzijnsstoornissen. c. Hoofdpijn, prikkelbaarheid, slaperigheid, bewustzijnsstoornissen. d. Dorst, prikkelbaarheid, slaperigheid, bewustzijnsstoornissen. 5. Wat is een mayo-tube? a. Een slappe kunststof buis die via de mond wordt ingebracht. b. Een stevige kunststof buis die via de neus wordt ingebracht. c. Een stalen buis die via de neus wordt ingebracht. d. Een stevige kunststof buis die via de mond wordt ingebracht. 1-d; 2-c; 3-a; 4-c; 5-d Pagina 9
5 goed: Wauw we zijn onder de indruk! Je bent een kei in de zorg bij ademhalingsproblemen! 3-4 goed: Je weet al heel veel, maar neem de stof toch nog eens door om jezelf tot expert te ontwikkelen. 0-2 goed: Oeps! Direct terug naar de boeken. 10. Dat is goed onderzocht! Heb jij voldoende kennis over het afnemen van monsters en deelname aan onderzoek? Maak onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. 1. Alle monsters van uitscheidingsproducten van zorgvragers moeten steriel opgevangen worden. 2. Monsters van uitscheidingsproducten en voedingsmiddelen mogen in dezelfde koelkast bewaard worden, mits ze niet naast elkaar staan. 3. Wat meet je met een densimeter? a. Het gewicht van de urine. b. Het soortelijk gewicht. c. De kleur van urine. d. De betrekkelijke zwaarte van urine. 4. Wat doe je als de wond plotseling geel geworden is als je de standaard wondkweek gaat afnemen? a. Je neemt hem niet af en belt eerst de arts. b. Je neemt twee wondkweken af. c. Je neemt zoals afgesproken 1 wondkweek af. d. Je spoelt de wond voor je een kweek neemt. 5. Kun je een steriele ontlasting afnemen? a. Ja, als je een steriel potje gebruikt. b. Nee, ontlasting is nooit steriel. 1. Onjuist. Had je dat goed, dan krijg je 2 punten; zo niet, dan heb je geen punten verdiend. 2. Onjuist. Goed: 2 punten; fout: 0 punten. 3. Koos je antwoord a, geef jezelf dan 1 punt. Antwoord b levert je 2 punten op. Antwoord c levert helaas geen punten op. Koos je d, 1 punt erbij. 4. Koos je antwoord a? Helaas, geen punten. Antwoord b, 1 punt erbij. Antwoord c levert je 2 punten op. Koos je d? Geen punten erbij. 5. Het juiste antwoord is b. Geef jezelf 2 punten als je dat juist had. 8-10 punten: Wauw we zijn onder de indruk! Je bent een kei in het afnemen van monsters! En ook in het deelnemen aan onderzoek! 4-7 punten: Je weet al heel veel, maar neem de stof toch nog eens door om jezelf tot expert te ontwikkelen. 0-3 punten: Oeps! Waar is dat theorieboek Pagina 10
11. Vitaal of niet? Heb jij voldoende kennis over vitale functies? Maak onderstaande vragen en geef het juiste antwoord. Hieronder staan twaalf verschillende uitslagen van metingen van vitale functies. Welke metingen horen bij een volwassene; welke bij een baby en welke bij een bejaarde? Bloeddruk: RR: 90/60 RR: 160/90 RR: 120/80 Temperatuur: 35,5-37,5 ºC 36-37,5 ºC 36,5-37,5 ºC Ademhalingsfrequentie: 16 tot 24 maal per minuut 40 tot 44 maal per minuut 16 tot 24 maal per minuut Pols: 60 tot 80 keer per minuut 60 keer per minuut 140 keer per minuut Baby: bloeddruk:90/60; temperatuur: 35,5-37,5; ademhaling: 40-44; pols: 140. Volwassene: bloeddruk: 120/80; temperatuur: 36,5-37,5; ademhaling: 16-24; pols: 60-80. Bejaarde: bloeddruk: 160-90; temperatuur: 36-37,5; ademhaling: 16-24; pols: 60. 10-12 goed: Wauw we zijn onder de indruk! 7-9 goed: Je bent al redelijk op de hoogte, maar neem de stof toch nog eens door. 4-6 goed: Oeps! Deze score is wel wat aan de lage kant, terug naar de boeken! 0-3 goed: Heb je de boeken wel eens opengeslagen? Duik de theorie in. Pagina 11