Vragen bij paragraaf 5.1 en 5.2



Vergelijkbare documenten
DNA & eiwitsynthese Oefen- en zelftoetsmodule behorende bij hoofdstuk 16 en 17 van Campbell, 7 e druk December 2008

ANTWOORDEN HOOFDSTUK 6 VAN GEN TOT EIWIT

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijke informatie in de cel 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Examen Voorbereiding DNA. Teylingen College Leeuwenhorst 2015/ JasperOut.nl. Thema 2 DNA

94 Transcriptie en vorming van mrna bij prokaryoten en eukaryoten

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

4,4. Praktische-opdracht door een scholier 2016 woorden 4 november keer beoordeeld

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3: Cellen

GENETICA EN EVOLUTIE. Pearson Basisboek biologie VWO Hoofdstuk 3 Linda Grotenbreg (MSc.)

Moleculaire mechanismen. De connectie tussen interacties van eiwitten en activiteiten van cellen

Voortplanting en celdeling

Samenvatting Biologie Thema 4: DNA t/m paragraaf 6

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

3.Mitose. 2.Mitose. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens te mitose?

DNA & eiwitsynthese Vragen bij COO-programma bij hoofdstuk 11 en 12 Life

Hetzelfde DNA in elke cel

Organisatieniveaus (niveau: expert)

BIOLOGIE MOLECULAIRE GENETICA EIWITSYNTHESE VWO KLASSE 6

Van mens tot Cel oefenvragen 1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

Diagnostische toets Van HIV tot AIDS?

De cel metabolisme cel cel- membraan eiwitsynthese DNA aminozuren 1.1 De cel celcyclus celmembraan Afbeelding 1.1

6,6. Samenvatting door een scholier 4379 woorden 16 november keer beoordeeld. Biologie voor jou. Thema 2 DNA. 1 De bouw en functie van het DNA

BOTTUMOREN. 1. Normaal botweefsel

WAT IS KANKER? KANKERCENTRUM. Onco_alg_008

Een modificatie is een verandering in je fenotype, je geeft dit echter niet door aan volgende generaties het is dus geen genotype.

Biotechnologie deel I

KANKER. Finish! kankercellen

Begrippenlijst Biologie Thema 4 DNA, paragraaf 1 t/m 9

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3, DNA

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 groei

GENOMISCH KOOKBOEK LEERLINGENHANDLEIDING

Leerlingenhandleiding

HERKANSINGSTENTAMEN Moleculaire Biologie deel 2, 5 Jan 2007

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

Biologie 1997 Augustus


Nederlandse samenvatting

4.5. Boekverslag door N woorden 11 april keer beoordeeld. Biologie voor jou BS1

Welke combinatie van twee celorganellen en hun respectievelijke functies is correct?

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

Werkstuk ANW Gentherapie

Begrippenlijst DNA adenine Eén van de nucelotidebasen die in DNA en RNA voorkomen. Adenine (A) vormt een basenpaar met thymine (T) in het DNA en met

Cellen aan de basis.

Antwoorden Biologie Thema 4

KANKER. kankercellen Finish!

Begrippen Hoofdstuk 3

biologie pilot vwo 2015-I

Stamcellen zijn ongedifferentieerde cellen die zich blijven delen. Drie verschillende stamcelbronnen zijn:

Docentenhandleiding. Niveau: expert. Lees de taal van de tumor Organisatieniveaus

Examen Voorbereiding Cellen

Tentamen Genetica Studentnr:

ZONDER CELDELING GEEN KANKER

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4

Afsluitende les. Leerlingenhandleiding. DNA-onderzoek en gentherapie

Het is een ziekte die jarenlang door verschillende factoren zich ontwikkeld. Sommige factoren kun je zelf voorkomen, een paar niet.

Nederlandse samenvatting

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie


Bij ongeslachtelijke voortplanting groeit een deel van een individu uit tot een nieuw individu. Dit kan op verschillende manieren :

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica

Genen & embryo s. Wat kan, wat mag, wat willen we? René Fransen

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

9, Samenvatting door een scholier 1855 woorden 27 november keer beoordeeld. Hoofdstuk 2 Biologie bedrijven

We wensen je veel succes met studeren en het halen van jouw tentamens!

Basisstof 7 Genetische variatie

Kanker. Inleiding. Wat is kanker. Hoe ontstaat kanker

Samenvatting. Samenvatting

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1

DNA & eiwitsynthese (Junior College Utrecht) Vragen bij COO-programma

Nederlandse Samenvatting

Werkstuk Biologie Hersenkanker/tumor

Van mutatie naar ziekte

genen vachtkleur genotype fenotype BB, Bb, of Bb l zwarte vacht gen voor een donkere bb of bb l bruine vacht kleur (autosomaal) b l b l

Paragraaf 6.1 en Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

ZONDER CELDELING GEEN KANKER

BIOLOGIE Energie & Stofwisseling HAVO Henry N. Hassankhan Scholengemeenschap Lelydorp [HHS-SGL]


Celmembraan (duh! dat maakt het een cel) Celwand Ribosomen (voor eiwitsynthese) Soms: uitsteeksels zoals flagel (zweepstaart)

Chapter 6. Nederlandse samenvatting

Samenvatting Biologie H3 Organen en cellen

Intermezzo, De expressie van een eiwit.

1. Hoe ziet een cel er uit?

Begrippenlijst Biologie DNA

biologie vwo 2017-I Gespierder door gendoping

Scheikundige begrippen

Proteomics. Waarom DNA alleen niet genoeg is

Erfelijkheid en evolutie. Hoofdstuk 5

KANKER EN KANKERONDERZOEK

Het enzym dat verantwoordelijk is voor het vastleggen van de imprint na de DNA-replicatie is een DNA-methyltransferase.

ZONDER EIWITINTERACTIES KOM JE NERGENS

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

Biotechnologische behandelingen in ontwikkeling

Samenvatting Biologie Erfelijkheid

Leerlingenhandleiding

I want to live forever...

Nederlandse samenvatting

Transcriptie:

Vragen bij paragraaf 5.1 en 5.2 1. Geef van onderstaande begrippen een omschrijving. celdifferentiatie overgang van stamcellen in specifieke cellen (specialisatie) katalysator een stof die een bepaalde chemische reactie versneld enzym Eiwit met katalysator eigenschappen gen Stukje DNA met de informatie voor een eiwit 2. Even herhalen. a) Profase, metafase anafase, telofase, cytokinese b) S-fase c) Specialisatie gebeurt in de G1 fase (en dan zijn de chromosomen nog niet verdubbeld in de S-fase) d) Alle fases e) q De vorm van de cel verandert r De hoeveelheid organellen veranderen s Er komen andere eiwitten in het cytoplasma 3. Ontwikkeling a) DNA (genen) en factoren uit het cytoplasma b) plaats van een cel tov andere cellen, stoffen die andere cellen afgeven, contacten tussen cellen 4. Enzymen, opbouw a) eiwitten b) aminozuren c) organische stoffen d) Vitaminen en metaal-ionen e) DNA f) Gen g) Ribosomen h) In gedifferentieerde cellen zijn andere genen actief dan in niet-gedifferentieerde cellen 5. Enzymen, werking a) biokatalysator b) versnellen van chemische reacties c) Omdat cellen bij lage temperaturen leven en chemische reacties dan zonder katalysator niet (of nauwelijks) plaatsvinden 6. Alcohol a) Alcohol aceetaldehyde gekatalyseerd door ADH aceetaldehyde azijnzuur gekatalyseerd door ALDH b) Alle drie c) In de Lever d) De alcohol die ze drinken wordt zeer snel omgezet in aceetaldehyde e) De aceetaldehyde wordt veel langzamer afgebroken f) Ze worden niet snel dronken, maar hebben langer een kater

Vragen bij paragraaf 5.3 1. Geef van onderstaande begrippen een omschrijving. transcriptie kopiëren van DNA naar RNA translatie Vertalen van RNA in eiwit (door ribosomen) mrna RNA molecuul dat ontstaat bij transcriptie van een cel en als boodschappermolecuul dient voor de synthese van een eiwit mutatie verandering van DNA mutatiefrequentie Aantal mutaties dat per tijdseenheid ontstaat genoom Totale DNA van een organisme (alle genen van een organisme) Transcriptie en Translatie 1. hemoglobine 2. Aminozuren 3. gen 4. RNA 5. ribosomen 6. Welk Nucleotide wordt tegenover een T uit het DNA gezet in het RNA? A 7. Welk Nucleotide wordt tegenover een C uit het DNA gezet in het RNA? G 8. Welk Nucleotide wordt tegenover een G uit het DNA gezet in het RNA? C 9. Welk Nucleotide wordt tegenover een A uit het DNA gezet in het RNA? U 10. Vul onder de bovenste streng de nucleotiden in die in het RNA komen zodat de RNA kopie ontstaat. TACTGGCCAATTC (DNA) AUGACCGGUUAAG (RNA) De genetische code. 11. CUU Leu(cine) GAU Asp(araginezuur) GCG Ala(nine) UUU Phe(nylalanine) 12. CAU, CAC CAC CAA 13. AGU, AGC, UCU, UCG UCA, UCG 14. AUG 15. Met(hionine) 16. UAA UAG UGA 17. Met-Thr- Gly 18. mutatie Mutaties 19. a) AAA wordt UAA groot, want ipv een aminozuur komt er een stopcodon en hierdoor zal het eiwit dus korter zijn. AAA wordt AAG geen Want beide zorgen voor hetzelfde aminozuur CAG wordt CAA geen Want beide zorgen voor hetzelfde aminozuur CAG wordt GAG er komt een ander aminozuur in het eiwit, dit kan grote maar ook liene gevolgen hebben b) de derde plek, want vaak codeert het dan toch nog voor hetzelfde aminozuur c) Bijvoorbeeld GAU wordt GAA Asp wordt Glu 20. UV-straling, radio actieve straling, bepaalde chemische stoffen, 21. overmatig zonnen (zonder bescherming) roken 22. Als er een gen is beschadigd door een mutatie is er op het andere chromosoom nog een werkende kopie

23. a) Als een lichaamscel muteert zullen alleen de dochtercellen van die lichaamscellen de mutatie ook hebben en niet alle cellen in het lichaam b) geslachtscellen 24. Door een verandering in het gen voor een bruine oogkleur wordt nu geen bruine stof/een blauwe stof gevormd 25. In welk geval heeft de verandering het meeste effect. U In welke geen? P, R, of T 26. 1 en 2: zuurstof en glucose, 3 aminozuren, 4 DNA 5 RNA 27. a) 1 RNA en 2 eiwit b) ruw ER, want daar vind je ribosomen c) A, wat daar is de eiwitketen nog kort `(en dus isde translatie net begonnen d) RNA van ~B naar `a (ribosoom van A naar B) e) Nog langer HUGO 28. Ze bedoelen dat niet elk gen actief is, (dus dat er transcriptie en translatie plaatsvindt) van elk gen en er dus geen 30 000 verschillende eiwitten in een cel zijn. Als één gen heel actief is kan het best 30 000 (dezelfde) eiwitmoleculen in een cel laten aanmaken door de ribosomen. 29. 4 x minder )men dacht 100 000 30. Eiwitten (want er is een gen die de informatie bevat 31. Dit klopt niet: in elke lichaamscel is het DNA hetzelfde 32. RNA of eiwitten 33. plasmide 34. a) E b) A c) B d) straling en chemische stoffen

Vragen bij paragraaf 5.4 1. Geef van onderstaande begrippen een omschrijving. genetische modificatie Het inbrengen van nieuwe genen in een organisme recombinant DNA technologie Zie genetische modificatie transgene organismen Organismen waarin soortsvreemde genen zijn ingebracht (dmv genetische modificatie) plasmide Klein cirkelvormig DNA molecuul uit bacteriën DNA profiel Weergave van DNA van organismen als specifieke pieken of streepjes Gentherapie Geneeswijze waarbij defecte genen door gezonde genen worden vervangen knock-out muizen Muizen waarbij door genetische modificatie een gen is uitgeschakeld om de functie van dit gen te bestuderen 2. Leg van de volgende factoren welke rol ze spelen bij het mogelijk maken van genetisch modificatie a) Omdat de genetische code in elk organisme hetzelfde is Werkt DNA van een organisme ook in een ander organisme b) Hiermee is het mogelijk kleine stukjes DNA te isoleren c) Hierdoor weet men welke stukjes DNA van de mens kan gebruiken d) Hierdoor wordt het geproduceerde DNA ook in eiwitten omgezet in alle organismen 3. 1: isolatie van plasmide, 2 knippen van plasmide, 3 isoleren van insuline gen, 4 insuline gen in plasmide plakken, 5 veranderd plasmide in bacterie brengen, 6 genetisch gemodificeerde bacterieen kweken, 7 insuline zuiveren P: plasmide, Q Insuline-gen, R: enzym 4. a) het (juiste) gen dat codeert voor het gif uit de bacterie wordt geïsoleerd dit gen wordt ingebracht in een aantal kernen van cellen (van een celkweek) van de katoenplant uit de genetisch gemodificeerde/gemanipuleerde cellen (via cel- en weefselkweek) nieuwe planten worden opgekweekt b) Katoen is geen voedselgewas c) Bacillus thuringiensis en gemodificeerde katoen d) I Transgene katoen II genetisch gemanipuleerde katoen b) A 5. a) KERN c) Vader Q, want het eerste piekje komt niet van moeder (Die heeft het niet) en MOET dus wel van vader komen. Alleen vader 1 heeft dat piekje. 6. Gentherapie a) mutatie b) stamcellen c) Bloedcellen sterven, beenmergcellen blijven nieuwe bloedcellen produceren (met het nieuwe gen) d) A

e) Bijvoorbeeld een plasmide of een speciaal virus Vragen bij paragraaf 5.5 1. groeiregelgenen Genen die de deling van een cel regelen (remmen of stimuleren) tumor Groep cellen die ongecontroleerd delen tumor-suppressor Genproduct dat de deling van cellen remt proto-oncogen Gen dat na mutatie de celdeling stimuleert oncogen Gen dat de ongecontroleerde celdeling stimuleert metastase Uitzaaiing van een tumor kanker Aandoening waarbij cellen in bepaalde organen ongecontroleerd delen chirurgie Heelkunde (bij behandeling van tumoren door het wegsnijden van tumoren) chemotherapie Bestrijden van tumorgroei door medicijnen radiotherapie Bestrijden van tumorgroei door radioactieve straling translocatie Chromosoomfout waarbij een deel van een chromosoom aan een ander chromosoom vastzit 2. a) Doordat cellen ongecontroleerd gaan delen b) Een goedaardige tumor blijft op de plek waar hij ontstaat en beschadigt daar geen omliggende weefsels c) Bloedvaten voeren voedingstoffen (en zuurstof) aan waardoor een tumor groter kan groeien d) Door het bloed kunnen tumorcellen op andere plekken in het lichaam komen (en daar nieuwe tumoren vormen) e) Hierbij is het mogelijk dat er nog tumorcellen in het bloed rondzwerven en dus opnieuw kunnen uitzaaien f) Chemotherapie: dit komt overal g) Op oudere leeftijd is de kans groter dat in een cel meerdere mutaties zijn opgetreden. (één mutatie leidt niet tot kanker) dan bij jongeren? h) Als één tumorsuppressorgen is gemuteerd is er nog maar een gezond gen (diploide cel). Als die gemuteerd raakt kan het fout gaan. i) Ze delen meer en staan ook meer aan mutagenen factoren bloot (UV, chemicalien) j) Longkanker 3. Metastasen a) Lever b) Longen c) Na de longen wordt het bloed via het hart naar alle organen gestuurd en kunnen de cellen dus ook overal terecht komen d) Aan de weefselkenmerken (botweefsel ziet er anders uit dan spierweefsel) 4. Platina tegen kanker a) M b) Chemotherapie c) JA, er waren al uitzaaiingen

d) metastasen 5. Translocatie a) Minder, want blijkbaar wordt de celdeling niet meer geremd b) oncogen AFSLUITING Hoofdstuk 5 1. 1 en 3 Virussen worden niet ingedeeld bij de planten, dieren, schimmels of bacteriën. Bepaalde virussen bestaan uit een eiwitmantel waarbinnen zich DNA bevindt. Alleen het virus-dna komt een gastheercel binnen, waarna deze gastheercel nieuwe eiwitmantels met daarin virus-dna gaat produceren (zie afbeelding ). 2. ribosoom 3. C