Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

29200 XVI Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2017D04668 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MINDER GELD; GROTERE KLASSEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Management summary - Flitspeiling: Week van passend onderwijs

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio s)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2011D Inbreng verslag van een schriftelijk overleg

Rapportage Tevredenheid met hygiëne op basisscholen - OSB

Tweede Kamer der Staten-Generaal

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

Oprichting Stichting Nederlandse Veteranendag. Staten-Generaal. Vastgesteld 18 november De voorzitter van de commissie, Van Baalen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2003 Nr. 121 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 4 april 2003 Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 1 hebben enkele fracties de behoefte over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 19 december 2002 inzake het rapport van het onderzoek naar de schoonmaakkwaliteit in het primair onderwijs in Nederland (28 600 VIII, nr. 106) enkele vragen en opmerkingen aan de minister voor te leggen. Bij brief van 20 maart 2003 heeft de minister deze beantwoord. De vragen en opmerkingen en de daarop gegeven antwoorden worden hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Cornielje De griffier van de commissie, De Kler 1 Samenstelling: Leden: Van Nieuwenhoven (PvdA), Van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Karimi (GL), Van Bommel (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Slob (CU), Vergeer-Mudde (SP), Van Bochove (CDA), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Hessels (CDA), De Vries (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Eijsink (PvdA), Leerdam, MFA (PvdA), ondervoorzitter, Nijs (VVD), Van der Laan (D66), Rutte (VVD), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF) en Van Dam (PvdA). Plv. leden: Kruijsen (PvdA), Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), Van der Knaap (CDA), Boelhouwer (PvdA), Halsema (GL), Lazrak (SP), Tonkens (GL), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Wijn (CDA), Dijksma (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Van der Hoeven (CDA), Sterk (CDA), De Vries (VVD), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Grave (VVD), Van der Ham (D66), Örgü (VVD), Van Beek (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF) en Adelmund (PvdA). KST67518 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2003 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 600 VIII, nr. 121 1

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister inzake de uitkomsten van het onderzoek naar de schoonmaakkwaliteit in het primair onderwijs in Nederland. Deze leden zijn verheugd over de vooruitgang in de schoonmaakkwaliteit ten opzichte van de onderzochte situatie in 1999. Op alle ruimtegroepen, zoals leslokalen, sanitair en vekeersruimten, is vooruitgang geboekt. De leden van de CDA-fractie constateren echter wel dat de schoonmaakkwaliteit van het sanitair in 76,5% van de gevallen nog steeds onvoldoende is. Zij vragen de minister of en hoe zij het mogelijk acht dat dit zal verbeteren. De leden van de CDA-fractie merken op dat in 1999 een onderzoek is uitgevoerd naar het kwaliteitsniveau van het schoonmaken van schoolgebouwen in het primair onderwijs. In het algemeen overleg naar aanleiding van dat onderzoek is, ook door de leden van de CDA-fractie, geconstateerd dat de problemen inzake de schoonmaakkwaliteit deels een managementprobleem zijn. In het voorliggende onderzoek van 2002 komt dit wederom naar voren. Vastgesteld is dat de uitgaven voor het schoonmaken over het algemeen lager zijn dan de vergoeding, terwijl de ondervraagden in de veronderstelling zijn dat meer geld wordt uitgegeven aan schoonmaak dan wordt ontvangen van de overheid. Een aanbeveling van de onderzoekers is dan ook een goed en helder inzicht te verkrijgen in de financiële aspecten die betrekking hebben op het schoonmaakonderhoud. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de minister de maatregelen, zoals de reeds gestarte schoonmaakcampagne en de handreikingen voor de scholen, voldoende acht om de verwarring rond de financiële aspecten op te lossen. Daarnaast benadrukken deze leden dat het stellen van prioriteiten en criteria voor de schoolschoonmaak vooral een zaak is van de scholen zelf. Deze leden gaan er vanuit dat hierover ook met de medezeggenschapsraden wordt gesproken. Voorts constateren de leden van de CDA-fractie dat op veel scholen ook vrijwilligers, veelal ouders, betrokken zijn bij de schoolschoonmaak. Dat getuigt van een hoge mate van betrokkenheid. Dit roept bij deze leden wel de vraag op of deze vrijwilligers voor dit soort activiteiten voldoende zijn verzekerd tegen ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid. Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie met instemming kennisgenomen van het uitvoeren van een schoonmaakmonitor over 2,5 jaar. Met de regering hopen de leden van de CDA-fractie dat dan de schoonmaakkwaliteit verbeterd zal zijn. De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Deze leden constateren dat de meeste scholen nog steeds niet schoon zijn. Ondanks de inzet van extra middelen wordt ruim 60% van de scholen met een onvoldoende beoordeeld. Ofschoon dit rapport een lichte verbetering laat zien ten opzichte van de situatie in 1999, beoordelen deze leden de situatie nog steeds als zeer ernstig. Zowel kinderen als leraren brengen dagelijks veel tijd door op de school. Het is dan ook van groot belang dat er nog harder gewerkt gaat worden aan het schoonmaken en schoonhouden van de school. De leden van de PvdA-fractie merken op dat het schoonmaken van schoolgebouwen al jaren onderwerp van gesprek is. Naar aanleiding van een vorig gehouden algemeen overleg kondigde de toenmalige staatssecretaris in haar brief een voorlichtingscampagne aan. Deze campagne zou maart 2002 van start gaan. De aan het woord zijnde leden hebben hierover een aantal vragen. Is het de minister bekend of scholen die werken Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 600 VIII, nr. 121 2

met de schoonmaakkaart en het controlesysteem een beter resultaat boeken? Zo nee, kan er bij een volgende gelegenheid onderzoek worden gedaan naar de werking van deze maatregelen? Kan de minister aangeven welke van de genoemde aanbevelingen onderdeel uitmaken van de voorlichtingscampagne en welke niet? En indien bepaalde aanbevelingen niet zijn overgenomen, kan de minister toelichten waarom deze aanbevelingen niet zijn overgenomen? Voorts merken de leden van de PvdA-fractie op dat Masterkey-Plus in het laatste hoofdstuk van het rapport een aantal aanbevelingen doet. Kan de minister aangeven of, en zo ja, welke aanbevelingen zij zal volgen? Indien de minister geen gevolg zal geven aan de aanbeveling, kan de minister per aanbeveling toelichten waarom de aanbeveling geen aanleiding is voor het ondernemen van actie? De leden van de PvdA-fractie vinden de conclusie die de minister aanhaalt in haar aanbiedingsbrief dat er «geen directe kwalitatieve relatie is tussen de ingezette financiële middelen en de schoonmaakkwaliteit» opvallend. Deze conclusie verdient volgens deze leden een nadere toelichting. Is de minister van mening dat de extra middelen overbodig zijn? Of is zij van mening dat er andere oorzaken ten grondslag kunnen liggen aan het ontbreken van een dergelijke relatie? Uit het voorliggende onderzoek blijkt dat er nog steeds erg veel ouders en leraren zijn die zich onbezoldigd inzetten voor een schone school. Is de minister met deze leden van mening dat leraren zich vooral moeten bezighouden met het geven van onderwijs en niet met de schoonmaak van de school? Naast ouders en leraren worden ook conciërges en Melkertiers ingezet voor een schonere school. Deelt de minister de vrees van de leden van de PvdA-fractie, dat met het verdwijnen van de Melkertbanen ook de sinds 1999 geboekte resultaten zullen verdwijnen? Vindt de minister niettemin dat wij dit voor lief moeten nemen? Tenslotte, is het waar dat de Nederlandse scholen het Europees gezien erg slecht doen op het gebied van het schoonmaken? Zo ja, wat is hier volgens de minister de oorzaak van? De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister. Deze leden merken op dat het onderwerp «vieze wc s» het meest besproken onderwerp op ouderavonden van het primair onderwijs is. Het is vaak eerder regel dan uitzondering dat de weg naar de wc-groep wordt gewezen door de lucht die er vandaan komt. Uit een onderzoek van 2,5 jaar geleden, bleek dat wat ouders altijd al dachten waar was. Slechts 7% van de toiletten in de scholen was schoon. In het merendeel van de gevallen was ook de rest van het schoolgebouw smerig. Scholen gebruikten vaak niet het hele budget voor de schoonmaak. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de schoolleiding hygiëne niet erg hoog op de prioriteitenlijst had staan. Afgesproken werd dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een voorlichtingscampagne zou verzorgen waarin scholen handvatten werden geboden om de schoolgebouwen schoon te krijgen. Bovendien zou het onderzoek na 2,5 jaar worden herhaald. De resultaten van dat tweede onderzoek worden nu besproken. De leden van de VVD-fractie stellen vast dat 35% van de lokalen, gangen en kamers en ruim 76% van het sanitair vies is. Uitgesplitst blijkt dat de wc s uit het onderzoek op het platteland allemaal niet schoon zijn. In de grote stad heb je in 15% van de gevallen kans op een schoon toilet. De situatie is beter dan bij openbare gebouwen en in de gezondheidszorg. De minister concludeert uit het bovenstaande dat «we op de goede weg zijn». De leden van de fractie van de VVD delen die conclusie in zijn geheel niet. De minister stelt in haar brief «dat we er nog niet zijn». Wanneer zijn we er Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 600 VIII, nr. 121 3

volgens de minister dan wel? Wanneer zijn scholen in haar beleving voldoende schoon? Vindt de minister het acceptabel dat kinderen op het platteland op school nooit naar een schone wc kunnen? Denkt de minister dat over 2,5 jaar een ruime meerderheid van de scholen schoon zal zijn? Zo vragen deze leden zich af. Een kwart van de verantwoordelijken in de scholen denkt, zo vervolgen de leden van de VVD-fractie, zelf dat het wel snor zit met de hygiëne bij hen op school, terwijl onderzoek het tegendeel bewijst. Het omgekeerde komt in 12% van de gevallen voor. Je kunt hieruit concluderen dat het personeel weinig kijk heeft op hygiëne. Wordt er in de opleiding van onderwijsgevenden toekomstige directeuren van onderwijsinstellingen (voldoende) aandacht besteed aan hygiëne? Eveneens stellen de leden van de VVD-fractie vast dat in het merendeel de rijksvergoeding voor schoonmaak hoger is dan de uitgaven van de scholen daarvoor. Schoolleiders gaan er nog steeds vanuit dat het omgekeerde het geval is, namelijk dat zij meer uitgeven aan schoonmaak dan dat zij ontvangen. Dit baart deze leden, met name met het oog op de invoering van de lumpsum-financiering, grote zorgen. Blijkbaar bestaat het besef bij schoolleiders onvoldoende dat het schoonmaken van de school veel geld mag kosten. Het gevoel overheerst bij schoolleidingen dat geld aan schoonmaak wordt uitgegeven ten koste van andere, meer aan het onderwijs gerelateerde zaken. De leden van de fractie van de VVD zijn van mening dat ook een schoon schoolgebouw een voorwaarde is voor goed onderwijs. Deelt de minister deze mening? De leden van de VVD-fractie vrezen dat met name kinderen met een wat zwakkere gezondheid, bijvoorbeeld astma, de dupe kunnen worden van een vieze school. Denkt de minister, net als deze leden, dat een vieze school de leerresultaten negatief kan beïnvloeden? Vindt de minister ook dat een school de plicht heeft, met name in de richting van kinderen met een wat zwakkere gezondheid, zo schoon mogelijk te zijn? Volgens afspraak is het ministerie een klein jaar geleden gestart met een voorlichtingscampagne over het schoonmaken op scholen. Heeft de minister enig idee over het resultaat van de schoonmaakcampagne tot nu toe? Denkt de minister dat deze campagne ook op langere termijn zal blijven werken? Voorts constateren de leden van de VVD-fractie dat de minister voorstelt om over 2,5 jaar weer een monitor uit te voeren. Daarin zullen de inspanningen zijn verwerkt die tot nu toe gedaan zijn. Deze leden zijn niet gelukkig met dit voorstel. De minister weet met dit voorstel niet duidelijk te maken wat haar doel is. De aan het woord zijnde leden willen weten waarom de minister het onderzoek wil en wat ze met de resultaten van dat onderzoek gaat doen. De leden van de VVD-fractie zijn na twee onderzoeken eerder toe aan concrete maatregelen. Zij zijn namelijk bang dat echt schone scholen anders een uitzondering zullen blijven. Vindt de minister dat de inspectie van het onderwijs bij het verkrijgen en het handhaven van goede hygiëne op scholen een rol kan spelen? Wil de minister overwegen om sancties in te voeren voor scholen die consequent in gebreke blijven? Als de minister van mening is dat de inspectie van het onderwijs in deze geen rol kan vervullen, kan de minister dan aangeven welke andere overheidsinstantie de controle op hygiëne in scholen stelselmatig kan uitvoeren? De huidige constructie waarbij de Gemeentelijke Geneeskundige Gezondheidsdienst incidenteel controles uitvoert naar aanleiding van klachten, blijkt gezien de resultaten van de afgelopen onderzoeken, in ieder geval volstrekt onvoldoende te zijn. De leden van de fractie van de VVD zijn dan ook ontevreden met de resultaten van het onderzoek naar de schoonmaakkwaliteit in het primair Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 600 VIII, nr. 121 4

onderwijs in Nederland. Weliswaar zijn de resultaten beter dan in 1999, maar nog steeds zijn de scholen niet schoon. Deze leden delen de conclusie van de minister, als zouden we op de goede weg zijn, niet. Daarvoor zijn de resultaten te mager. De aan het woord zijnde leden zien geen heil in het voorstel van de minister om de aanpak te beperken tot de huidige maatregelen en een vervolgonderzoek over wederom 2,5 jaar. De leden van de VVD-fractie zijn voor een aanpak waarbij scholen een grote eigen verantwoordelijk houden op het gebied van hygiëne. De overheid moet daarbij controleren of het resultaat goed is en als zij misstanden constateert, sancties kunnen opleggen. De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de minister. Zij zijn met de minister van mening dat het positief is dat het beeld dat naar voren komt uit de schoonmaakmonitor 2002 beter is dan het beeld uit 1999. Desondanks roept de brief bij de leden van deze fractie ook nog enige vragen en opmerkingen op. Hoe verklaart de minister het feit dat de rijksvergoedingen voor schoonmaak hoger zijn dan de uitgaven terwijl er tegelijkertijd wordt geconstateerd dat er nog veel te verbeteren valt aan de hygiëne in scholen? Wat is de reactie van de minister op de suggestie van de Nederlands Katholieke vereniging van Ouders om de inspectie middels een objectief meetsysteem als die van de Vereniging voor Schoonmaak Research (VSR) scholen te laten beoordelen op hygiëne? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het goed zou zijn als hygiëne een vast onderdeel wordt van de rapportage van de inspectie. Tevens vragen deze leden zich af of de minister het wenselijk vindt dat in veel gevallen ouders, leerlingen of leraren worden ingeschakeld voor het schoonmaken van de school. Hoe oordeelt de minister over de suggestie van dezelfde vereniging dat het verstandig zou zijn om een wettelijk plafond in te stellen voor de reserves die scholen mogen opbouwen. Dit plafond zou moeten voorkomen dat scholen te krappe schoonmaakcontracten afsluiten omdat te veel sparen dan geen zin meer zou hebben. II. Reactie van de regering Met belangstelling en waardering heeft de minister van OCW kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van enkele fracties over de uitkomsten van het onderzoek naar de schoonmaakkwaliteit van de scholen in het primair onderwijs. De minister van OCW stelt vast dat de leden van de fracties van CDA, PvdA en D66 verheugd zijn over de vooruitgang in de schoonmaakkwaliteit ten opzichte van de onderzochte situatie in 1999, maar niet tevreden zijn met de huidige situatie. De leden van de CDA-fractie constateren dat de schoonmaakkwaliteit van het sanitair in 76,5% van de gevallen nog steeds onvoldoende is. Zij vragen de minister naar de mogelijkheden dit te verbeteren. Maatregelen om te komen tot schonere gebouwen in de afgelopen jaren waren: Het eerste onderzoek in 1999 en de rapportage daarover waarin met name aandacht gevraagd is voor management van de schoonmaak van zowel de schoolleiding als het schoonmaakbedrijf. Verhoging van de vergoeding voor schoonmaak ad 144 miljoen met 20 miljoen, ingaande 2002. De in april 2002 gestarte voorlichtingscampagne over de schoonmaak van de schoolgebouwen, waarbij handreikingen aan de scholen geboden zijn. De laatste twee maatregelen zullen de komende jaren pas echt effect hebben. Voor het aanpassen van de uitgaven aan de inkomsten nemen Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 600 VIII, nr. 121 5

scholen soms wat meer tijd, zeker als daarvoor ook contracten moeten worden aangepast, zoals hier het geval is. De minister van OCW verwacht dat bij de monitor in 2004 de schoonmaakkwaliteit als gevolg van de inzet van extra geld en instrumenten verbeterd zal zijn. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de vrijwilligers, veelal ouders, die op veel scholen betrokken zijn bij de schoonmaak voor dit soort activiteiten voldoende verzekerd zijn tegen ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid. In de jaarlijkse lump sumvergoeding die de school ontvangt voor de materiële instandhoudingskosten zit ook een vergoeding voor het afsluiten van een school-wa-verzekering, waarbij het risico van wettelijke aansprakelijkheid wordt gedekt van: a. het schoolbestuur, het onderwijzend personeel, de leden van de oudervereniging, b. de medezeggenschap als zodanig en c. de ouders van de leerlingen voor zover zij werkzaamheden verrichten op of ten behoeve de school. Onder deze werkzaamheden kunnen ook de schoonmaakhandelingen begrepen worden. De leden van de fracties van CDA, PvdA en D66 vragen zich af of er voldoende maatregelen zijn om de verwarring rond de financiële aspecten op te lossen, of dat er andere oorzaken ten grondslag kunnen liggen aan het ontbreken van een dergelijke relatie. Resultaat van het eerste onderzoek in 1999 gaf aan dat de schoolleiding slechts in beperkte mate beschikt over de benodigde informatie om het proces van schoonmaken te kunnen managen. Aanbevolen werd de schoolleiding te faciliteren met informatie en standaardmodellen met betrekking tot contracteren en contractmanagement. Deze aanbeveling heeft geleid tot de voorlichtingscampagne met een aantal handreikingen, waaronder een modelcontract voor de schoolschoonmaak. Onderdelen waar het modelcontract relaties naar legt zijn de school- en de klassenkaarten waarop heel precies afspraken tussen de school en het schoonmaakbedrijf kunnen worden gelegd. Voor de besturenorganisaties zal de komende jaren een rol worden weggelegd bij de verdere ontwikkeling van de management- en bestuurskracht in het primair onderwijs. Voorlichting daarover zal bij de schoolleiding moeten leiden tot meer en beter inzicht in het financieel reilen en zeilen van de school. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat leraren zich vooral moeten bezighouden met het geven van onderwijs en niet met de schoonmaak van de school. Uiteraard worden leraren aangesteld om goed onderwijs te geven. Maar ook een leraar wil graag werken in een schone omgeving. Schoonmakers kunnen hier niet alleen voor zorgen. De inzet en betrokkenheid van de gebruikers, zoals leerkrachten en kinderen, is daarbij nodig. Voeten vegen, afval scheiden, opruimen en toilet netjes achterlaten hoort bij «normaal» verantwoordelijk gedrag in de school. In de huidige norm voor schoonmaakonderhoud wordt er dan ook van uit gegaan dat leerkrachten of de kinderen, de prullenbakken legen, bord schoonvegen, propjes en los liggende rommel opruimen, etc. vóórdat de schoonmaker met zijn werk kan beginnen. Zouden deze activiteiten door de schoonmakers verricht moeten worden, dan houdt dit verhoging van de norm in en dit leidt tot verdere verhoging van de vergoeding. De leden van de PvdA-fractie vrezen dat met het verdwijnen van de Melkertbanen ook de sinds 1999 geboekte resultaten zullen verdwijnen en vragen de minister of dit voor lief moet worden genomen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 600 VIII, nr. 121 6

De minister van OCW meent dat dit niet voor lief moet worden genomen en heeft onder andere middels het ID-convenant bijgedragen aan het behoud van ID-banen op de scholen. De leden van de PvdA-fractie vragen of het waar is dat de Nederlandse scholen het Europees gezien erg slecht doen op het gebied van het schoonmaken en wat hier de oorzaak van is. Een vergelijkend onderzoek naar basisscholen in Europa is niet bekend en er kan dan ook niet gezegd worden of de Nederlandse scholen het beter of slechter doen in Europees verband. De leden van de PvdA-fractie merken op dat Masterkey-Plus in het laatste hoofdstuk van het rapport een aantal aanbevelingen doet en vragen de minister aan te geven welke aanbevelingen zij gevolgd heeft en een toelichting per aanbeveling geeft waarom er geen aanleiding voor het ondernemen van actie is. De aanbevelingen dat het schoonmaakbedrijf de gemaakte afspraken dient na te komen en dat duidelijkheid verschaft wordt wie welke werkzaamheden dient uit te voeren en bij wie welke verantwoordelijkheid ligt heeft de minister van OCW overgenomen en maken onderdeel uit van de voorlichtingscampagne. Met de overkoepelende Ondernemersorganisatie Schoonmaak- & Bedrijfsdiensten, die nauw betrokken is geweest bij deze campagne, is afgesproken dat zij haar aangesloten leden adviseert de school- en klassenkaarten waarop afspraken met de school zijn vastgelegd, te gebruiken. Deze kaarten brengen nauwgezetter in beeld van wat contractueel is vastgelegd. Daarnaast zijn controleformulieren beschikbaar gesteld waarop aangegeven kan worden of een ruimte volgens de gemaakte afspraak schoon of niet schoon is. Belangrijk in deze is de bewustwording van het management (schoolleiding én schoonmaakbedrijf) om de gemaakte afspraken na te komen. Bij een goede naleving hiervan zijn de aanbevelingen structureel overleg voeren en frequenter uitvoeren van een meetsysteem, waardoor tijdig ingegrepen kan worden, overgenomen. De aanbeveling goed en helder inzicht verkrijgen van de financiële aspecten die betrekking hebben op het schoonmaakonderhoud heeft de minister van OCW onder de aandacht van de besturenorganisaties gebracht, omdat deze aanbeveling meer voor een schoolbestuur geldt om de schoolleiding meer bij het budgetteren te betrekken. Ook de besturenorganisaties leveren hun aandeel in de voorlichtingscampagne «Schoon op school. Fris in de klas». De leden van de VVD-fractie delen de conclusie niet dat we op de goede weg zijn met de schoonmaak en zijn ontevreden met de resultaten van het onderzoek. De minister van OCW neemt aan dat het feit dat de schoonmaak op alle gemeten onderdelen verbeterd is wel positief beoordeeld wordt, maar dat er ontevredenheid is over het tempo waarin de verbeteringen zich voltrekken. Wat kunnen we verwachten? Daarbij moet worden ingegaan op het meetinstrument. Een ruimte kan er schoon uitzien en toch geen voldoende scoren met de schoonmaaktest. Een vlekje hier, wat kalkaanslag daar, een beetje stof op een richel en de ruimte scoort niet voldoende. Een sanitaire ruimte die geen voldoende scoort betekent niet een vieze WC, wel dat er nog beter schoongemaakt moet worden. Het goed schoonhouden van de sanitaire ruimten blijkt een lastige opgave. Uit vergelijkbare onderzoeken blijkt dat scholen, waarvan driekwart van de sanitaire ruimten niet door de schoonmaaktest komt, het niet slecht doen ten opzichte van andere openbare gebouwen. Dat betekent niet dat we tevreden moeten zijn, maar wel dat we een en ander in perspectief moeten zien. Het vaststellen van streefcijfers lijkt hier niet zinvol. Door alle partijen moet er naar gestreefd worden dat alle scholen in alle opzichten Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 600 VIII, nr. 121 7

helemaal schoon zijn. Tevens is duidelijk dat dit doel nooit gehaald zal worden. De school kan aan de hand van uitgereikte controleformulieren zichtbaar maken of de school, volgens de VSR-meting, al of niet schoon is. Dat vereenvoudigt het gesprek tussen de school en het schoonmaakbedrijf. De onderwijsinspectie heeft hierin niet een directe rol. Het is een zaak voor de direct betrokkenen: de school en het schoonmaakbedrijf. Daarom stemt de minister van OCW in met de mening van de leden van de CDA-fractie dat het stellen van prioriteiten en criteria voor de schoolschoonmaak vooral een zaak van de scholen zelf is en dat daarover ook met de medezeggenschapsraden wordt gesproken. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat ook een schoon schoolgebouw voorwaarde is voor goed onderwijs en dat een vieze school de leerresultaten negatief kan beïnvloeden. Zij informeren naar de plicht die een school heeft met name in de richting van kinderen met een wat zwakkere gezondheid te zorgen voor een zo schoon mogelijk schoolgebouw. Uiteraard wordt van een schoolbestuur en de schoolleiding verwacht te zorgen voor een gezonde en hygiënische leeromgeving voor zowel de kinderen als andere betrokkenen. Op het OCenW-plein, de internetsite van het ministerie, wordt daarom ook een link gelegd naar het Astmafonds. Daar worden diverse mogelijkheden en aandachtspunten voor scholen aangedragen om te zorgen dat juist kinderen met Astma «ongestoord» op school kunnen verblijven. De leden van de VVD-fractie zijn voor een aanpak waarbij scholen een grote eigen verantwoordelijkheid houden op het gebied van hygiëne, waarbij de overheid moet controleren of het resultaat goed is en als misstanden geconstateerd worden sancties oplegd moeten worden. De inspectie van het onderwijs zou daarbij een rol moeten spelen. De onderwijsinspectie geeft bij de beoordeling van scholen ook een oordeel over de algemene staat waarin het gebouw verkeert en waarin ook de netheid een rol speelt. Een verdergaande rol voor de inspectie bij de schoonmaakcontrole lijkt me niet gewenst, noch het opleggen van sancties in het geval er misstanden geconstateerd worden. Het huidige kabinet staat voor deregulering en autonomievergroting van de scholen. De overheid moet zorgen voor voldoende financiële middelen en randvoorwaarden. De eerstveranwoordelijkheid voor een schoon schoolgebouw komt daarbij bij het schoolbestuur te liggen. Via de medezeggenschap kunnen de ouders invloed op een schone leeromgeving uitoefenen. De leden van de D66-fractie vragen hoe de minister oordeelt over de suggestie van de Nederlandse Katholieke vereniging van Ouders dat het verstandig zou zijn om een wettelijk plafond in te stellen voor de reserves die scholen mogen opbouwen. Dit plafond zou moeten voorkomen dat scholen te krappe schoonmaakcontracten afsluiten omdat te veel sparen dan geen zin meer zou hebben. De minister van OCW is van mening dat eerst de resultaten van de ontwikkeling van een financieel jaarverslag voor het primair onderwijs afgewacht moet worden om te bezien of een dergelijke maatregel nodig is. Tweede Kamer, vergaderjaar 2002 2003, 28 600 VIII, nr. 121 8