IKD JAARBOEK 1980. Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie Foundation for Fundamental Research on Matter



Vergelijkbare documenten
C#S?7% ; i A :: - ,; r

JAARBOEK Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie Foundation for Fundamental Research on Matter

stichting voor fundamenteel onderzoek der materie stichting instituut voor kemphysisch onderzoek

jaarboek'76 stichting instituut voor

Jaarboek '83 STICHTING VOOR FUNDAMENTEEL ONDERZOEK DER MATERIE

Treden die lijken te leiden naar het Natuurkundig Laboratorium der Vrije Universiteit te Amsterdam.

Jaarboek ^JSttëP* STICHTING VOOR FUNDAMENTEEL ONDERZOEK DER MATERIE NL9CC j yj yj u u

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Een lantaarnpaal voor Transitorium III, gelegen in het universitaire complex "De Uithof", van de Rijksuniversiteit Utrecht. Op de bladzijden 2 en 21

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

OVEREENKOMSTIG DE BESLUITEN VAN MEI 2010 VERSIE

Stichting Vrienden van Onze Taal s-gravenhage

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING ONDERZOEKSCHOOL Huizinga Instituut

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE MAASTRICHT 2015

1. Huidige aandelenverhouding en verliesbijdrage

Regeling nevenwerkzaamheden Radboud Universiteit Nijmegen Artikel 1 Definities Artikel 2 Melding nevenwerkzaamheden

REGLEMENT VAN DE NEDERLANDSE ASTRONOMENCLUB. Opgericht te Utrecht 5 oktober 1918 I. NAAM EN DOEL. Artikel 1:

Reglement Wetenschapscommissie Medisch Centrum Haaglanden

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 14 oktober 2015 Jaarverslag Wet op de huurtoeslag

: Nieuw belastingstelsel

Rekenkamercommissie Oostzaan

Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende aanvraag.

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

Jaarverslag 2014 Dierexperimentencommissie Rijksuniversiteit Groningen

AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard van 27 mei 2008;

Algemene Subsidieregeling 2008

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

REGLEMENT PROFILERINGSFONDS Theologische Universiteit Apeldoorn

PEN Nederland, voorheen Centrum voor Nederland van de Internationale P.E.N.-Club (Club van "Poets, playwrights, essayists, editors, novelists")

Besluitenlijst van de kleine synode van de Protestantse Kerk in Nederland gehouden op vrijdag 21 juni 2013.

Stimulering Europees Onderzoek

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

REGLEMENT JONG BOUWEND NEDERLAND. Index: Regiobestuur Jong Bouwend Nederland Taken en bevoegdheden regiobestuur Jong Bouwend Nederland

VIJFTIG JAAR SCHEIKUNDIGE NIJVERHEID IN NEDERLAND

Advies nr. 7/2014. Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 houdende toepassing van

besluit voor de procedure voor de instelling van leerstoelen en de benoeming van gewoon en bijzonder hoogleraren de volgende regeling vast te stellen:

Leraar in onderzoek. Exacte Wetenschappen. Onderzoeksprogramma voor wis- en natuurkundedocenten

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 november 2003 (27.11) (OR. fr) 15314/03 Interinstitutioneel dossier: 2003/0274 (COD) CULT 66 CODEC 1678

Geschreven door OVL donderdag 12 november :00 - Laatst aangepast donderdag 12 november :01

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2017/N) Nederland Wijziging van de SDE+-regeling voor steun voor biogas

STATUTEN NEDERLANDS INSTITUUT VOOR BIOLOGIE

ADVIES 191 GROENBOEK STAATSHERVORMING 28 NOVEMBER 2013

Gebruikersvoorwaarden boeken.bereslim.nl

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

KuMiMiinikiripHiitdbittiss

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Protocol werkafspraken Nationaal Comité en de Minister van Economische Zaken

Artikel 1. Naam en zetel De vereniging draagt de naam: Ondernemersvereniging MKB Wijchen

Nadere regels subsidieverstrekking gemeente Medemblik 2014

Stimulering Europees Onderzoek

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Hoofdstuk 2. Aanvragen Hoofdstuk 3. Beoordelingscriteria Hoofdstuk 4. Besluitvorming...

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Regeling praktijkleren en Groene plus wordt gewijzigd als volgt:

Regeling cultuurkaart voortgezet onderwijs

CENTRAAL COLLEGE VOOR DE FARMACIE BESLUIT NO REGISTRATIE EN HERREGISTRATIE OPENBARE FARMACIE

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Uitvoeringsovereenkomst tussen de Stichting BIZ Binnenstad Roermond en de gemeente Roermond

Tweede Kamer der Staten-Generaal

houdende aanpassing van het bedrag, genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag, en wijziging van het Besluit op de huurtoeslag

Satuten van het Broederschap der Notariële Studenten te Leiden

Purmerend, Aan de gemeenteraad van Purmerend, Inleiding en probleemstelling: U ontvangt hierbij voor de 2 e

Onderwerp: Onderzoek naar de overschrijding van de raming Brandweerkazerne Cothen-Langbroek

STICHTING STEUNFONDS VOEDSELBANK TILBURG

REGELING PROFILERINGSFONDS

Eerste Kamer der Staten-Generaal

A. ALGEMENE BEPALINGEN

U I T S P R A A K

BESTUURSOVEREENKOMST Culturele Hoofdstad 2018

Huishoudelijk Reglement. 1 Explicitering van de rechten en plichten van leden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende na overleg met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Datum : 13 december 2005 Nummer PS : PS2006ZCW03 Dienst/sector : MEC/DMO Commissie : ZCW Registratienummer : 2005MEC002130i Portefeuillehouder : Kamp

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Den Haag, 3 mei Openbaar gedeelte. 1. Verslag van de vergadering van 15 februari 2017 Voorstel: vaststellen

Technologie als nieuwe wetenschap Lezing voor KIVI-NIRIA sectie Filosofie en technologie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Beleidskader intrekken erkenning als Jobcoachorganisatie

U I T S P R A A K

Gulpen-Wittem, 19 april 2006 Portefeuillehouder M.F.H. Leurs Bijlagen diversen Afdeling B&P Ons Kenmerk

Regeling nevenwerkzaamheden Tilburg University

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Raadsvoorstel. Geachte raad,

Subsidiebeleid Stichting Zorg en Zekerheid

Huishoudelijk Reglement van de Nederlandse Vereniging voor Ruimtevaart

De raad van de gemeente Tholen. Tholen, 25 oktober 2016

Het University Fund Wageningen (UFW) heeft als doel het bevorderen van de bloei van Wageningen UR.

Mem o G e h e i m. Datum 16 mei Aan De leden van de gemeenteraad. Van College/wethouder Van Leeuwen. Onderwerp GGD ZHW

INFORMATIEBIJEENKOMST ESFRI ROADMAP 2016 HANS CHANG (KNAW) EN LEO LE DUC (OCW)

Samenwerkingsprotocol

. De Stichting verstrekt opdrachten aan zij, vormt stuurgroepen. en studieéomlnissi(!s voor onderwerpen die zij in opdracht geeft.

Doorkiesnummer : (0495) Agendapunt: 8 ONDERWERP

College van Gedeputeerde Staten statenvoorstel. Aan Provinciale Staten, PS2008MME13-1 -

Copyright SBR, Rotterdam

Stichting VHAN. Reglement Wetenschapscommissie

SUBSIDIEREGELING STUDENTENORGANISATIES van Hogeschool Utrecht en de Universiteit Utrecht

cultuuronderwijs: het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen in het leergebied Kunstzinnige oriëntatie van het primair onderwijs;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TOELICHTING OP DE AGENDA VOOR DE JAARVERGADERING VAN KONINKLIJKE DSM N.V. TE HOUDEN OP 31 MAART 2004

Transcriptie:

Il Ml 5i '*"

JAARBOEK 1980

1

JAARBOEK 1980 IKD Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie Foundation for Fundamental Research on Matter Stichting Instituut voor Kernphysisch Onderzoek Foundation Institute for Nuclear Physics Research

De 'Ikstraties in dit jaarboek brengen handen in beeld, handen als hulpstuk bij machines, handen als verlengstuk van het hoofd, handen zonder dewelke geen fysica kan worden beoefend, handen van FOM. Peinzend een pijp omvatten, een pen bewegen, gesticuleren, gelukwensen in ontvangst nemen, toetsen of knoppen beroeren, de complexiteit van de natuurkundebeoefening spreekt uit al deze bevroren momenten van hand-elingen.

Inhoud 6 Formation, purpose and working method 7 Oprichting, doel en werkwijze Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie 10 Samenstelling bestuur en directie 11 Verslag van het Uitvoerend Bestuur 28 Financieel verslag 35 Verslag van de FOM-personeelsraad Verslagen werkgemeenschappen/ instituten Speciale commissies 41 55 > 65 73 83 95 113 123 137 139 Kernfysica FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica Atoomfysica Metalen FOM-TNO Molecuulfysica Vaste Stof Thermonucleair Onderzoek en Plasmafysica Hoge-energiefysica Speciale Commissie voor de Theoretische Natuurkunde Speciale Commissie voor de Technische Fysica Contactgroep Technische Halfgeleiderfysica en -elektronica Trendartikelen 151 Atomaire waterstof als gas bij lage temperaturen 159 Bundels negatieve ionen 171 Turbulenties in plasma's 183 Kernstructuur beschreven door wisselwerkende bosonen 191 Personeelsbezetting Stichting Instituut voor Kernphysisch Onderzoek 202 Samenstelling curatorium en directie 203 Verslag van het curatorium 205 Algemene Inleiding 207 Verslag IKO-ondernemingsraad 210 Financieel verslag 214 Onderwerpen van onderzoek, publikaties e.d. 219 Personeelsbezetting 222 Adressen van laboratoria en instituten waar FOM-groepen zijn ondergebracht

Formation, purpose and working method The Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (Foundation for Fundamental Research on Matter) (FOM) was called into existence on April IS, 1946 by prof. dr. G. van der Leeuw (the Minister of Education, Arts and Sciences, representing as such the State of the Netherlands), prof. dr. H. A. Kramers (acting for himself and on behalf of prof. dr. J. M. W. Milatz), prof. dr. J. Clay, dr. H. J. Reinink and dr. H. Braining (secretary of the Minister-President). As appears from article 2 of the Statutes, the object of the Foundation is to promote fundamental scientific research in the Netherlands concerning matter, in the general interest as well as in the interest of university education. The Foundation tries to achieve this purpose by the stimulation of research in new fields of physics, by the co-ordination of existing research projects and by calling in the help of its institutes and working-groups to the education and training of young physicists. The Foundation operates through the Governing Council, the Executive Board, the Board of Directors and the Committees, which lead working-communities created by the Governing Council for research work in special fields. The working-communities consist of so-called working-groups, which are groups of scientific co-workers and technicians, directed by one or more working-group leaders. These working-coeimunities, seven in number, are named after their fields of research: Nuclear Physics, Atomic Physics, Metals FOM-TNO, Molecular Physics, Solid State Physics, Thermonuclear Research and Plasma Physics, High Energy Physics. From this last working-community the experimental part is separated. It is now part of the National Institute for Nuclear Physics and High Energy Physics. The FOM-Institute for Atomic and Molecular Physics in Amsterdam maintains relations with the working communities for Solid State Physics, Atomic Physics, Molecular Physics, Thermonuclear Research and Plasma Physics. The whole FOM-Institute for Plasma Physics, at Rijnhuizen, Nieuwegein (in the province of Utrecht) forms part of the working-community Thermonuclear Research and Plasma Physics. For each of these institutes the Governing Council has set up a Policy Committee. Besides fundamental physical research with a pure scientific aim, the foundation also performs research in the field of Technical Physics, in its programme for 'Technical Physics and Innovation'. The Special Committee for Technical Physics and the Contact Group for technical semi-conductor physics and electronics, are especially engaged with this on 'application' directed research. Furthermore the Foundation FOM pursues its object by supporting the Stichting Instituut voor Kernphysisch Onderzoek (Foundation Institute for Nuclear Physics Research) (IKO) which was founded on June 29, 1946 by representatives of the FOM Foundation, of the Philips' Gloeilampenfabiieken and of the City of Amsterdam. The Foundation IKO has as its object to promote fundamental and applied scientific research in the field of nuclear physics and cognate fields in the Netherlands, in the general interest as well as in that of university education. The Foundation is conducted by a Board of Governors. The laboratories are situated in Amsterdam. The central office of the Foundation FOM is in Utrecht, Van Vollenhovenlaan 661 (Tel. 030-948341).

--A Opriching, doel en werkwijze De Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) werd 15 april 1946 in het leven geroepen door prof. dr. G. van der Leeuw, de toenmalige Minister van Onderwijs,' Kunsten en Wetenschappen, als zodanig : vertegenwoordigende de Staat der Nederlanden, prof. dr. H. A. Kramers (handelende voor"zichzelf en voor prof. dr. J. M. WrMilatz), prof. dr. J.CIay,dr. H. J. Reinink, secretaris-generaal-van het Ministerie van. O. K. & W.,en dr.h. Bruining, secretaris van de - toenmalige Minister-President. "\'_ De Stichting stelt zich, blijkens artikel 2 van de statuten, ten doel: 'de bevordering van het fundamenteelwetenschappelijk onderzoek in Nederland omtrent de materie, in het algemeen belang en dat van het hoger onderwijs'. Zij tracht dit doel te bereiken door het stimuleren van onderzoek op nieuwe gebieden van de natuurkunde, door het coördineren van bestaande onderzoekprojecten, en door haar instituten en werkgroepen in te schakelen bij de opleiding van jonge natuurkundigen. De Stichting verricht haar werkzaamheden door middel van de Raad van Bestuur, het Uitvoerend Bestuur, de Directie en de Commissies, welke laatste werkgemeenschappen leiden, die door de Raad van Bestuur voor het onderzoek binnen deelgebieden van de natuurkunde in het leven zijn geroepen. De werkgemeenschappen bestaan uit zogenaamde werkgroepen. Dat zijn groepen van wetenschappelijk medewerkers en technici, geleid door één of meer werkgroepleiders. De werkgemeenschappen, zeven in getal, worden genoemd naar hun onderzoekterrein: Kernfysica, Atoomfysica, Metalen FOM-TNO, Molecuulfysica, Vastestoffysica, Thermonucleair Onderzoek en Plasmafysica, Hoge-energiefysica. Van de laatste werkgemeenschap is inmiddels het experimentele gedeelte afgesplitst, dat nu als de sectie Hoge-energiefysica deel uitmaakt van het Nationale Instituut voor Kernfysica en Hoge-energiefysica. Hét TOM-Institüut voor Atoom-" en Molecuulfysica te Amsterdam onderhoudt relaties met de werkgemeenschappen voor de Vaste Stof, Atoomfysica, Molecuulfysica en Thermonucleair Onderzoek en Plasmafysica. Het FOM-Instituut voor Plasmafysica, gelegen op het landgoed Rijnhuizen te Nieuvvegein, maakt als geheel deel uit van de Werkgemeenschap -voor Thermonucleair Onderzoek en Plasmafysica. -. Voor elk van deze instituten heeft de Raad van Bestuur._ een Beleidscommissie ingesteld. Naast fundamenteel natuurkundig onderzoek met een zuiver wetenschappelijke doelstelling; verricht FOM ook onderzoek op het gebied van de technische fysica, en wel in het binnen de Stichting opgezette programma voor * Technische Natuurkunde en Innovatie. De Speciale Commissie voor de Technische Fysica en de Contactgroep voor Technische Halfgeleiderfysica en -Elektronica houden zich in het bijzonder met dit op toepassing gerichte onderzoek bezig. De Stichting FOM streeft verder haar doel na door subsidiëring van de Stichting Instituut voor Kernphysisch Onderzoek (IKO), die op 29 juli 1946 werd opgericht door vertegenwoordigers van de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie, van de N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken en van de Gemeente Amsterdam. De Stichting IKO stelt zich ten doel het fundamenteel en toegepast-wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de kernfysica en daarmede verwante gebieden in Nederland, in het algemeen belang en in het belang van het hoger onderwijs, te bevorderen. De Stichting wordt door een Curatorium bestuurd. De laboratoria zijn in de gemeente Amsterdam gevestigd. Het bureau, gevestigd te Utrecht, Van Vollenhovenlaan 661, is het centrale adres van de Stichting FOM (tel. 030-948341). IKO

STICHTING VOOR FUNDAMENTEEL ONDERZOEK DER MATERIE

10 Raad van Bestuur Uitvoerend Bestuur Directie prof. dr. J. de Boer, voorzitter prof. dr. K. W. Taconis, ondervoorzitter 1 prof. dr. H. de Waard, ondervoorzitter 2 dr. ir. H. L. Beckers 3 prof. dr. J. J. M. Beenakker prof. dr. J. Blok prof. dr. H. Brinkman 1 prof. dr. A. Dymanus prof. dr. P. M. Endt prof. dr. J. A. Goedkoop dr. E. F. de Haan prof. dr. D. Harting prof. dr. ir. J. J. J. Kokkedee prof. dr. C. van der Leun prof. dr. J. J. van Loef prof. dr. F. van der Maesen D. A. van Meel, vertegenwoordiger TNO prof. dr. ir. B. Okkerse, vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen* prof. dr. L. H. Th. Rietjens prof. dr. J. Volger prof. dr. ir. W. J. Witteman prof. dr. J. de Boer, voorzitter prof. dr. K. W. Taconis, ondervoorzitter 1 prof. dr. H. de Waard, ondervoorzitter 2 prof. dr. J. J. M. Beenakker 2 prof. dr. A. Dymanus prof. dr. J. J. van Loef dr. A. A. Boumans, directeur drs. F. R. Diemont, adjunct-directeur dr. C. Ie Pair, adjunct-directeur 1. tot 1 september 1980 2. vanaf 1 september 1980 3. als opvolger van dr. ir. E. L. Mackor 4. namens prof. Okkerse worden de vergaderingen bijgewoond door dr. R. F. Heyn

11 Verslag van het Uitvoerend Bestuur 1. Algemene beschouwingen Het merendeel van de onderzoekingen die in het kader van FOM plaatsvinden is van fundamentele aard en ligt op het gebied van de natuurkunde. Daaronder bevindt zich in toenemende mate ook technisch-fysisch onderzoek. Daarnaast vindt in het kader van FOM bovendien radiochemisch onderzoek plaats. Het onderzoek wordt uitgevoerd in enkele, voornamelijk door FOM gefinancierde, instituten en in een groot aantal gedeeltelijk door haar gefinancierde werkgroepen daarbuiten. Deze laatste zijn gehuisvest bij universiteiten, hogescholen en enkele andere instellingen. Onderzoekingen, die op eenzelfde deelgebied van de natuurkunde liggen, zijn gebundeld in een werkgemeenschap. Er zijn zeven van deze werkgemeenschappen, gencamd naar hun gebied van onderzoek: kernfysica, atoomfysica, metalen, molecuulfysica, vaste stof, thermonucleair onderzoek en plasmafysica en theoretische hoge-energiefysica; een achtste - halfgeleiders - is in oprichting. Deze bundeling beoogt in de eerste plaats het opstellen en uitvoeren van een gezamenlijk programma door de werkgroepen en instituten, die deel uitmaken van zo'n werkgemeenschap. Door het overleg tussen de leidinggevende fysici, dat daaruit voortvloeit, draagt deze bundeling echter ook bij tot de coördinatie van natuurkundig onderzoek dat buiten FOM-verband bij de universiteiten en hogescholen wordt uitgevoerd. Van de door FOM gefinancierde instituten is het oudste het Instituut voor Kernphysisch Onderzoek (IKO) te Amsterdam, dat tot eind 1980 onder beheer stond van de Stichting IKO, die vrijwel geheel door FOM wordt gesubsidieerd en geadministreerd. Met ingang van 1981 vormt het de sectie Kernfysica van het Nationaal Instituut voor Kernfysica en Hoge-energiefysica (NIKHEF). Het NIKHEF is een gezamenlijke onderneming van de Stichtingen FOM en IKO, de Universiteit van Amsterdam, de Katholieke Universiteit Nijmegen en de Vrije Universiteit. Het experimentele onderzoek op het gebied van de hoge-energiefysica bij de universiteiten en FOM in Amsterdam en Nijmegen, alsmede in Nederlandse teams bij buitenlandse versnellers, is gebundeld in de sectie Hoge-energiefysica van dit NIKHEF. Het nieuwe gebouw voor deze sectie, in Amsterdam, werd in 1980 in gebruik genomen. Het experimentele onderzoek op het gebied van de kernfysica bij universiteiten, hogescholen en FOM is bijeengebracht in een nationaal plan voor dit gebied van onderzoek. Het leeuwedeel van dit onderzoek is geconcentreerd in drie centra: de eerder genoemde sectie Kernfysica van het NIKHEF te Amsterdam, het Kernfysisch Versneller Instituut te Groningen, dat door de Rijksuniversiteit aldaar en FOM samen wordt gefinancierd en beheerd en het Robert J. Van de Graaff-laboratorium van de Rijksuniversiteit te Utrecht waar FOM een van haar grote werkgroepen heeft. Het FOM-Instituut voor Plasmafysica, gevestigd op het landgoed Rijnhuizen te Nieuwegein, is het Nederlandse centrum voor thermonucleair onderzoek en maakt deel uit van de Werkgemeenschap voor Thermonucleair Onderzoek en Plasmafysica. Het FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica te Amsterdam heeft banden met verschillende werkgemeenschappen. Elk van deze instituten heeft nauwe relaties met verschil-

Vertegenwoordigend» rends instanties Rijksuniversiteit Groningen laad van Bestuur Uitvoerend Bestuur Bestuurs- en _ Boleldacollego KVl Beheer. CuratorU Stichting IKO Beleidsgroep raoneals- adviescolleges C-WQM C-WGM WatBnach Jury» Kernfysica AIooi fystce Motaien fom-tno Molecuul fysica Vaste staf Thermon. Onderi on FOM-Inst > Atoam- er Progromm Theoretisch!» Theor.Hogoenergletya, Belalds- Plasmatys. ec, fya Gebruikt» afkortingen. C-WQM-Commissie van di Warkfiamaanschap. BC - Beleidscommisx»; SC ' Speciale Commissie ; OR - Ondernemingsraad Niat aar Beneven zijn - ORGANISATIESCHEMA FOM subcom missies, ingea ld dooreen commissie, - comrms iiasdiauitstui end behoren tot de intern* structuur wan een msii uut. ad hoc-t om missies 1

Verslag van het Uitvoerend Bestuur 13 lende universiteiten. Hun onderzoekingen zijn door overeenkomsten en/of via werkgemeenschappen gecoördineerd met die van universitaire groepen. Hun directeuren en andere stafleden zijn veelal door bijzondere of buitengewone leerstoelen aan universiteiten verbonden, studenten kunnen er als onderdeel van hun opleiding een stage doorbrengen en doctorandi kunnen er onderzoek verrichten waaruit een proefschrift kan voortkomen. Het FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica, het FOM-Instituut voor Plasmafysica, de sectie Hogeenergiefysica van het NIKHEF, het IKO en het KVI hadden in 1980 tezamen van FOM 6S5 personeelsplaatsen, waarvan 232 voor wetenschappelijk medewerkers en een budget van 70 miljoen gulden, waarvan 65 miljoen voor exploitatie. Buiten deze instituten waren er in 1980 90 werkgroepen met tezamen van FOM 335 personeelsplaatsen, waarvan 248 voor wetenschappelijk medewerkers en een totaal budget van 29 miljoen gulden. Het bureau beschikte over 45 personeelsplaatsen, de kosten van het bureau zijn omgeslagen over de instituten en werkgemeenschappen. De werkgroepen zijn gehuisvest bij de Rijksuniversiteiten te Groningen, Leiden en Utrecht, de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit te Amsterdam, de Katholieke Universiteit te Nijmegen, de Technische Hogescholen te Delft, Eindhoven en Enschede en het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) te Petten. Ze worden in het algemeen geleid door hoogleraren van de desbetreffende universiteit of hogeschool en maken meestal deel uit van een grotere groep in het betrokken laboratorium waarin universitair en FOM-personeel samenwerken. Uiteraard zijn hierbij ook studenten en promovendi betrokken. Uit het voorgaande volgt dat het totale FOM-budget voor exploitatiekosten en investeringen in 1980 99 miljoen gulden beliep. Daarvan stelde de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO) 90 miljoen beschikbaar. Euratom droeg 5 miljoen bij in de koste* van het thermonucleair onderzoek. Uit verschillende andere bronnen waaronder het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, de Minister voor Wetenschapsbeleid, het Ministerie van Economische Zaken, het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en de NV Philips' Gloeilampenfabrieken kwam in totaal nog 3 miljoen beschikbaar, terwijl uit vorige jaren ongeveer 1 miljoen beschikbaar was. De onderwerpen van onderzoek waaraan de instituten en werkgroepen in l 80 hebben gewerkt zijn elders in dit jaarboek vermeld. Hetzelfde geldt voor de 220 publikaties in de internationale wetenschappelijke vakliteratuur en de 36 proefschriften van FOM-medewerkers die in 1980 verschenen en waarin de resultaten van hun onderzoek zijn neergelegd. In de volgende paragrafen van dit verslag wordt nader ingegaan op de bestuurlijke en organisatorische aspecten van het werk. Om daarbij een beeld te geven van de organisatiestructuur van FOM is een organisatieschema bijgevoegd, dat de situatie 1980 weergeeft. In 1981 zijn daarin enkele belangrijke wijzigingen gekomen 2. De financiële situatie De Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek kende aan het begin van het jaar aan de Stichting FOM een exploitatiesubsidie toe van ƒ 83.600.000, waarvan / 67.400.000 werd geacht te zijn bestemd voor personeelskosten op een salarisniveau dat 4 /o boven dat van 31 december 1978 lag. Voor loonronden en verhogingen van sociale lasten die daar bovenuit gingen, werd een suppletoir subsidie van ƒ 800.400 aangevraagd waarvan / 552.000 werd toegekend. In het subsidie was voor incidentele loonkostenstijgingen een compensatie van l /o over het aan personeelskosten toegerekende deel opgenomen maar het bevatte geen compensatie voor prijsstijgingen. Het subsidie bevatte wel in verband met vroeger gedane toezeggingen een accres van ƒ 1.293.000 voor de sectie Hoge-energiefysica van het NIKHEF, maar er was tevens een algemeen decres van ƒ 300.000 toegepast. Dit decres moest worden gerealiseerd door op de instituten tezamen ƒ 500.000 te korten en daarvan f 200.000 te bestemmen voor werkgroepen bij universiteiten en hogescholen, met name op het gebied van de technische fysica. Dit laatste werd via de beleidsruimte verwezenlijkt. Voor de extra lasten voortvloeiend uit de invoering van de onroerend-goedbelasting ontving FOM ƒ 228.000. Het gewone investeringssubsidie voor grote apparatuur werd vastgesteld op ƒ 4.225.000. Daarnaast kwamen extra investeringssubsidies ter beschikking van ƒ 1.000.000 voor het project SPICA II in het FOM- Instituut voor Plasmafysica en ƒ 500.000 voor axiale injectie in het cyclotron van het Kernfysisch Versneller Instituut. Naast subsidies van ZWO heeft FOM nog enkele andere bronnen van inkomsten. De belangrijkste daarvan is de Commissie van de Europese Gemeenschappen, waarmee FOM samenwerkt in het kader van een associatiecontract op het gebied van plasmafysica en kernfusie. De daaruit voor 1980 voortvloeiende baten worden geraamd op ƒ 4.853.000, waarvan f 43.000 voor werkzaamheden ten behoeve van het Europese JET-project. Van het genoemde bedrag komt / 952.000 als bate op de investeringsbegroting.

14 FOM \ De Minister van O en W stelde aan FOM voor reizen in het kader van samenwerking met CERN ƒ 276.000 ter beschikking en voor werkzaamheden van de Voorbereidingscommissie ZWO-projectfinanciering Technische Wetenschappen (VTW) ƒ 240.000. De Minister van Economische Zaken verleende naast de steun voor een zestal projecten op het gebied van de technische fysica waarmee in het kader van de beleidsruimte 1978 en 1979 een begin werd gemaakt, steun voor twee nieuwe projecten die in 1980 van start gingen. De in 1980 voor de acht projecten tezamen benodigde middelen werden begroot op ƒ 763.000. De Minister voor Wetenschapsbeleid verleende voor technisch-fysisch onderzoek een subsidie waarvan in l<)80 een eerste termijn werd opgenomen. Tezamen met de tweede termijn van het in 1979 toegekende subsidie beloopt deze ƒ 360.000. ' Het FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica voert in samenwerking met het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid (RIV) onderzoekingen uit die betrekking hebben op identificatie van kleine hoeveelheden biologisch materiaal door middel van fysische technieken. Het RIV droeg in 1980 ƒ 100.000 en de Technische Hogeschool Delft / 20.000 bij in de kosten van analyses. De Minister voor Wetenschapsbeleid verleende in 1980 voor onderzoek op dit gebied een subsidie van ƒ 200.000. In het FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica vindt op het gebied van zonnecellen onderzoek plaats in het kader van contracten met de Laboratoires d'electronique et de Physique Appliquée (LEP) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Hieruit kwam ƒ 176.000 beschikbaar. Een tweetal kleinere contracten voor werk in het instituut leverden ƒ 35.000 op. De NV Philips' Gloeilampenfabrieken verleende een bijdrage van ƒ 157.000 in de kosten van het onderzoek over de implantatie van ionen in vaste stof in het FOM- Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica. Op het terrein van het Instituut voor Kernphysisch Onderzoek is een ontwikkelingsgroep van genoemde NV gehuisvest. Deze verleent aan IKO een jaarlijkse vergoeding voor kosten van dienstverlening alsmede een bijdrage voor aankoop van apparatuur. In 1980 waren deze vergoeding en bijdrage tezamen ƒ 210.000. Met betrekking tot 1981 valt in het kader van het jaarverslag 1980 alvast het volgende op te merken. In de rijksbegroting 1981 waren onder meer vermeld: de derde korting van ƒ 500.000 op de instituten en het toegezegde accres van / 660.000 voor de sectie Hogeenergiefysica van het NIKHEF, maar ook een extra korting op de instituten die gerealiseerd zou moeten worden door het creëren van 2% vacatures en die ƒ 800.000 zou bedragen. In november voegden de Ministers van Onderwijs en Wetenschappen en voor Wetenschapsbeleid daaraan toe: een korting van ƒ 750.000 op het NIKHEF en van ƒ 200.000 op de overige instituten. Tegen deze extra kortingen op de instituten van tezamen ƒ 1.750.000 maakte FOM om tweeërlei redenen bezwaar. De eerste reden is dat het specifiek aan de instituten opleggen van bezuinigingen een ingreep betekent in het beleid van FOM zonder voorafgaand overleg. Omdat FOM de beleidsoverwegingen waarop deze ingreep is gebaseerd niet kende en dus ook de consequentie voor de toekomst niet kon overzien, vroeg zij om een onderhoud met de beide ministers. De tweede reden is dat de instituten met specifieke financiële problemen hebben te kampen. Voor de stijging van de energieprijzen en van kosten van loonintensief onderhoudswerk is al jarenlang geen compensatie gegeven. Daarom stelde FOM in overleg met ZWO een alternatief voorstel op om voor FOM als geheel een bezuiniging van het beoogde bedrag van ƒ 1.750.000 te realiseren. Dit voorstel ging er in eerste versie van uit dat tenminste een deel van het accres voor de sectie Hogeenergiefysica van het NIKHEF moest blijven bestaan. Dit bleek echter voor de Minister voor Wetenschapsbeleid niet aanvaardbaar. In zijn uiteindelijke versie kwam het voorstel neer op verschuiving van dit accres naar 1982, het vervallen van een beleidsruimte voor nieuwe projecten in 1981 en het blokkeren van enkele personeelsplaatsen. FOM bepleitte in het bijzonder nogmaals een compensatie voor de stijging van de JETbijdrage die onder meer een gevolg is van de sterke inflatie in Engeland en een compensatie voor de stijging van de energiekosten van de elektronenversneller van de sectie Kernfysica van het NIKHEF. In het kader van deze paragraaf over de financiële situatie dient tenslotte nog te worden gewezen op een achtergrondstudie over de materiële uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten en hogescholen die door de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid (RAWB) werd verricht. Een van de conclusies ervan is dat de investeringen in apparatuur een steeds kleiner aandeel vormen van de totale materiële uitgaven van het onderzoek aan universiteiten en hogescholen. De RAWB acht deze daling zorgwekkend en FOM onderschrijft dit.

Verslag van het Uitvoerend Bestuur 15 3. Wetenschapsbeleid en onderzoekbeleid in FOM 3.1. De beleidsruimte In de begroting 1980 werd onder de post 'beleidsruimte' een bedrag van ƒ 2.000.000 uitgetrokken. Daarvan werd f 500.000 afgezonderd voor versnelde opbouw van het basisinstrumentarium voor het onderzoek met de 300 MeV-versneller. Bij het overleg over de financiering van dit instrumentarium was begin 1978 besloten de volledige ingebruikneming van de versneller een jaar uit te stellen. Hierdoor zou IKO over de jaren 1979,1980 en 1981 tezamen ongeveer ƒ 1.800.000 kunnen vrijmaken om de financiering van dit instrumentarium rond te krijgen. Daarbij werd echter verondersteld dat het jaarlijks subsidie constant zou blijven en dat daarin, zoals toen het geval was, een compensatie voor prijsstijgingen in de materiële sfeer van 4%> (voor investeringen 5 /o) zou worden verwerkt. Nu hieraan niet is voldaan, ontvangt IKO over de jaren 1979,1980 en 1981 tezamen ongeveer / 3.000.000 minder. Het ter beschikking stellen van de genoemde ƒ 500.000 had tot doel de gevolgen hiervan enigermate te beperken. Voor nieuwe aanvragen in het kader van de beleidsruimte 1980 was derhalve ƒ 1.500.000 beschikbaar, afgezien van bijdragen die de Ministers van EZ en WB voor nieuwe beleidsruimteprojecten wellicht zouden willen geven. Er werden 88 aanvragen ingediend, waarvan 44 voor het gewone programma en 44 voor het programma technische natuurkunde en innovatie. Van de 88 aanvragen hadden 18 uit het gewone programma en 10 uit het programma technische natuurkunde betrekking op voortzetting van lopende projecten. Deze werden alle gehonoreerd. Nieuw waren 26 aanvragen uit het gewone programma en 34 uit het programma technische natuurkunde. Van deze laatste werden er 2 door de indieners teruggetrokken. Van de nieuwe aanvragen werden er in juni 19 (11 gewoon, 8 technische fysica) gehonoreerd. Er moesten 38 (14 gewoon, 24 technische fysica) nieuwe aanvragen worden afgewezen. Eén project uit het gewone programma werd aangehouden. Van de 19 nieuwe projecten werden er 15 ondergebracht bij bestaande werkgroepen. Voor één daarvan werd een nieuwe afdeling van een bestaande werkgroep in het leven geroepen: M VI - T dr. F. W. Wiegel (THT). Voor vier projecten werd een nieuwe werkgroep opgericht. Deze nieuwe werkgroepen zijn: MtXII prof. dr. ir. B. M. Korevaar (THD) VS-DIII TF VI TF VII dr. ir. D. van Ormondt (THD) prof. ir. A. L. Stuijts (THE) prof. dr. P. Wyder (KUN). Van twee projecten die al sinds 1973 uit de beleidsruimte worden bekostigd en sedertdien bij de Werkgemeenschap voor de Vaste Stof zijn ondergebracht, werden de personeelsplaatsen en het materiële krediet aan het normale werkgemeenschapsbudget toegevoegd. Verdere beoordeling en continuering van deze projecten vindt voortaan niet meer in het kader van de beleidsruimte maar in de evaluatie- en begrotingsprocedure van de Werkgemeenschap voor de Vaste Stof plaats. Het betreft een project van de werkgroep VS-L II (prof. dr. J. H. van der Waals, RUL: Transient resonantie-experimenten aan aangeslagen moleculen) en de werkgroep VS-DN (prof. dr. A. G. M. Janner, KUN en prof. dr. ir. P. M. de Wolff, THD: Gemoduleerde kristalstructuren, theorie en experiment). Een project dat in 1979 als werkgroep A IX bij de Werkgemeenschap voor Atoomfysica werd ondergebracht (prof. dr. ir. J. B. Le Poole, THD: Ionenbron van grote helderheid) werd als werkgroep TF Vul overgebracht naar de Speciale Commissie voor Technische Fysica. Van de steun van de Minister voor Economische Zaken en de Minister voor Wetenschapsbeleid voor enkele projecten werd in paragraaf 2 reeds gewag gemaakt. De eerder genoemde ƒ 1.500.000 werd door deze steun verhoogd met ƒ 658.000. Toen bleek dat het bezetten van de toegekende plaatsen in een langzamer tempo plaatsvond dan was geraamd, konden in oktober nog 4 aanvragen (3 normaal, 1 technisch) die alleen op materiële kredieten betrekking hadden, worden gehonoreerd. Van deze vier werd er één bij een bestaande werkgroep ondergebracht. Voor de andere drie werden nieuwe werkgroepen in het leven geroepen: A XI THFEIV THFEV dr. A. Dönszelmann (UvA) prof. dr. F. N. Hooge (THE) prof. dr. ir. S. Radelaar (THD) Het in juni aangehouden project werd in december afgewezen. 3.2. Oprichting van een Werkgemeenschap Halfgeleiders Sedert de uitvinding van de transistor heeft het industriële onderzoek op het gebied van halfgeleiders een grote vlucht genomen. Dit komt tot uitdrukking in de ontwikkeling van geïntegreerde elektronische schakelingen van telkens kleinere afmetingen en grotere complexiteit en in de snel toenemende toepassing ervan,

16 FOM \ vooral op het gebied van computers en automatisering. Daarmee ging een groeiende belangstelling voor halfgeleidermaterialen gepaard. Deze belangstelling geldt de eigenschappen van deze materialen en hun grenslagen, de fysische verschijnselen die aan deze eigenschappen ten grondslag liggen en de gebruiksmogelijkheden die ze bieden. De onderzoekers die bij universiteiten en hogescholen en in het FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica werkzaam zijn op het gebied van de technische halfgeleiderfysica en -elektronica hebben zich een aantal jaren geleden verenigd in de Contactgroep Technische Halfgeleiderfysica en -elektronica. Deze contactgroep zocht in 1978 aansluiting bij FOM. Het overleg hierover leidde tot een aantal afspraken met de contactgroep, waarvan de belangrijkste in het jaarboek 1978 werden genoemd. In 1979 werden op het desbetreffende onderzoekgebied drie werkgroepen in het leven geroepen die onder de supervisie van de contactgroep werden geplaatst. Ir. 1980 diende de contactgroep een voorstel in tot oprichting van een Werkgemeenschap Halfgeleiders in het kader van FOM. Voor de oprichting van een werkgemeenschap moet aan de volgende criteria zijn voldaan: - het desbetreffende onderzoekgebied moet zo groot zijn dat landelijke coördinatie nodig is, interne flexibiliteit kan worden verwezenlijkt en zoveel mogelijk wordt vermeden dat een onderzoeker deel uitmaakt van meer dan één werkgemeenschap; - de oprichting moet gebaseerd zijn op wetenschappelijke motieven en niet op het gebruiken van een techniek (bv. lasertechniek, bundeltechniek), met andere woorden: niet de methode doch het object dient voorop te staan; - er dient geen scheiding te worden aangebracht tussen verschijnselen en materialen, d.w.z. onderzoek van materialen zal onder meer betrekking moeten hebben op fundamentele verschijnselen in die materialen en bv. niet uitsluitend op eigenschappen en toepassing. Het voorstel van de contactgroep vergezeld van een gedetailleerd onderzoekprogramma iet bijbehorende ontwerp-begroting. Uit dit. bleek dat in grote trekken aan bovengenoemde was voldaan. Het onderzoekgebied van de voorgeste.^ werkgemeenschap n>... 6U,.vv U ov,i. heeft aanrakingspunten met dat van de Werkgemeenschap voor de Vaste Stof. De contactgroep hecht er echter grote waarde aan dat bij de beoordeling van projecten op haar gebied niet alleen het wetenschappelijk aspect, maar ook de toepassingsmogelijkheid wordt gewogen. In verband met de grootte die de Werkgemeenschap voor de Vaste Stof reeds heeft, de omvang van het nieuwe gebied, het verschil in gerichtheid van het onderzoek en de rol van het toepassingscriterium, werd oprichting van een afzonderlijke werkgemeenschap voor halfgeleiders gerechtvaardigd geacht. De ontwerp-begroting beliep / 3.800.000 per jaar voor exploitatiekosten en ƒ 9.858.000 voor investeringen in het tijdvak 1931 t/m 1983. Dit ging aanzienlijk uit boven de kosten van de werkgroepen die FOM voor dit gebied van onderzoek in 1979 had opgericht en dus ook boven het bedrag dat FOM zonder drastische ingreep in ander onderzoek uit zijn lopende budgetten zou kunnen leveren. Reeds in 1976 was vastgesteld dat stimulering van technisch-fysisch onderzoek op langere termijn en in adequate omvang alleen mogelijk zou zijn als daarvoor extra middelen ter beschikking zouden komen. De aanvraag van de contactgroep vormt een bevestiging hiervan. De Raad van Bestuur besloot in beginsel de Werkgemeenschap Halfgeleiders op te richten en deze oprichting te effectueren naarmate meer zekerheid zou ontstaan over het ter beschikking komen van extra financiële middelen hiervoor, zij het dat de gedachten daarbij uitgingen naar een jaarlijks exploitatiebudget van / 1.200.000, geleidelijk oplopend tot / 3.800.000 in 1986 en een eerste aanzet van ƒ 5.000.000 voor investeringen in 1981 t/m 1983. Aan ZWO werd de voor deze oprichting benodigde goedkeuring gevraagd. De Commissie van de Werkgemeenschap voor de Vaste Stof deed desgevraagd enkele voorstellen ter stimulering van het fundamentele onderzoek in de nieuwe werkgemeenschap: het organiseren van gezamenlijke wetenschappelijke bijeenkomsten, overbrenging van een onderzoekproject naar de nieuwe werkgemeenschap, wederzijdse lidmaatschappen en vertegenwoordiging. De Minister voor Wetenschapsbeleid bleek bereid dit werk hi het kader van <ie stimulering van de microelektronica financieel te steunen. Daarbij gingen zijn gedachten uit naar een bedrag van ƒ 4.000.000 voor investeringen en exploitatie in de jaren 1981 t/m 1983. 3.3. Beleidsaspecten van natuurkundig onderzoek Het onderzoek in FOM-verband beweegt zich voor het overgrote deel op het gebied van de natuurkunde als zuiver wetenschappelijke activiteit. Bij de beoordeling en selectie van onderzoekvoorstellen staat de betekenis voor de ontwikkeling van de natuurkunde als wetenschap, d.w.z. de verdieping van de fundamentele kennis van natuurkundige verschijnselen en de relatie tussen zulke verschijnselen voorop. Dat neemt niet weg dat een deel van dit onderzoek ook andere facetten heeft die bij de vaststelling van het beleid mede een rol spelen.

Verslag van het Uitvoerend Bestuur 17 Elk onderzoek heeft uiteraard personele, financiële en organisatorische kanten. Op deze aspecten, die in het totale beleid zijn geïntegreerd, wordt hier - hoe belangrijk ze ook zijn - niet ingegaan. In het kader van deze parag-aaf gaat het om aandacht voor de volgende gezichtspunten. Er kan sprake zijn van mogelijke toepassing van resultaten op een ander wetenschapsgebied, op een maatschappelijk aandachtsgebied of in het bedrijfsleven. Het onderzoek kan aanrakingspunten of een overlapping met een ander wetenschapsgebied hebben. Medegebruik van een onderzoekfaciliteit voor andere doeleinden kan tot de mogelijkheden behoren. Aspecten van deze aard hebben sinds de oprichting van FOM bij de bepaling van het beleid mede een rol gespeeld. Als zo'n onderzoek een stadium bereikte waarin de technische ontwikkeling het fundamentele karakter ging overheersen of wanneer het tot een bruikbare routinemethode had geleid, werd er altijd naar gestreefd het werk af te stoten door een omgeving, referentiekader en organisatie te zoeken of te creëren waarin het verder zou kunnen gedijen. Voorbeelden uit het verleden zijn: het reactoronderzoek, waaruit het RCN (thans ECN) is voortgekomen en het onderzoek over diverse methoden van isotopenscheiding. Dit laatste onderzoek heeft onder meer geleid tot toepassing bij scheiding van uraniumisotopen (UCproject), geologische ouderdomsbepalingen (Stichting IGO) en biologische ouderdomsbepalingen (C14-onderzoek). Onderzoek op het grensgebied tussen fysica en chemie heeft daarbij tevens een rol gespeeld. Het onderzoek in de Werkgemeenschap 'Metalen FOM- TNO' heeft tot doel de eigenschappen van metalen te bestuderen mede met het oog op het gebruik als constructiemateriaal. Bij de beoordeling van projecten in deze werkgemeenschap wordt daarmee rekening gehouden op de wijze die in het jaarboek 1975 op blz. 22 en 23 werd uiteengezet. Deze werkgemeenschap heeft vanouds contacten met TNO en het bedrijfsleven. De oprichting van de Werkgemeenschap voor Thermonucleair Onderzoek en Plasmafysica in 1957 geschiedde niet uitsluitend om de eigenschappen en het gedrag van materie bij extreem hoge temperaturen te bestuderen maar welbewust mede met het oog op de verwachting dat het onderzoek een bijdrage zou kunnen leveren aan de ontwikkeling van een nieuwe energiebron. Het is sinds 1962 ingepast in het Europese Kernfusieprogramma en wordt financieel gesteund door de EG. De technologische aspecten hebben inmiddels geleid tot een nauwe samenwerking met ECN. Gezien het geleidelijk meer op toepassing gerichte karakter van het onderzoek leek het enkele jaren geleden reeds voor de hand te liggen dat de hoofdverantwoordelijkheid bij ECN zou komen te liggen. In 1976 kwamen FOM en ECN in beginsel overeen dat het aan ECN zou worden overgedragen. De regering besliste anders, zelfs de bijdrage aan het JET-project moet uit het voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek bestemde budget worden betaald. Dit brengt voor de afweging en de financiering tal van problemen met zich mee, waarop in paragraaf 4 nader wordt ingegaan. De oprichting van de Werkgemeenschap Halfgeleiders, die in paragraaf 3.2 werd beschreven, hangt samen met de ontwikkelingen op het gebied van de micro-elektronica en past in het streven van de regering om deze ontwikkeling te stimuleren. Onderzoek in het kader van het beleidsruimteprogramma voor technische natuurkunde en innovatie, dat in 1978 werd ingevoerd, wordt zowel op fundamenteel fysische als op technische aspecten beoordeeld. Ten aanzien van projecten op dit gebied wordt een beleid gevoerd dat beoogt voor de toepassing een geschikte omgeving te vinden, zodat de resultaten niet te laat daarvoor beschikbaar komen waardoor ze in feite verloren zouden gaan. De gebruikerscommissies die voor deze projecten worden ingesteld, dragen hiertoe bij. De in het kader van dit programma opgebouwde know-how op het gebied van beleidsinstrumenten komt goed van pas bij de werkzaamheden van de Voorbereidingscommissie ZWO-projectfinanciering Technische Wetenschappen (VTW). Deze commissie werd in 1980 door de Minister van O en W ingesteld, waarbij prof. ir. W. A. Koumans tot voorzitter en dr. C. Ie Pair tot secretaris werd benoemd. Zij heeft tot taak het opnemen van de technische wetenschappen in het kader van de tweede geldstroom voor te bereiden. In de BUOZ-nota is daarvoor een afzonderlijke gebiedsraad voorzien. Het IKO heeft sinds zijn oprichting een radiochemische afdeling. Deze heeft een eigen onderzoekprogramma waarvoor wordt gebruikgemaakt van de aanwezige versnellerfaciliteit. Tevens wordt incidenteel service verleend aan onderzoek op medisch-biologisch gebied als de specifieke faciliteiten en know-how van deze afdeling daar een bijdrage aan kunnen leveren. Deze dienstverlening bestaat onder andere in de levering van radionucliden in de vorm van gewenste chemische verbindingen. De laatste tijd is herhaaldelijk de vraag opgekomen of er radionucliden zijn waaraan behoefte bestaat, doch die niet of moeilijk te krijgen zijn, maar die in principe wel

18 FOM bij Nederlandse versnellerinstituten zouden kunnen worden vervaardigd. Onmiddellijk daarop volgt de vraag onder welke voorwaarden deze instituten in staat en bereid zouden zijn deze vervaardiging op een voor producent en gebruiker verantwoorde wijze ter hand te nemen. Met behulp van een afzonderlijk subsidie van de Minister van O en W werd aan het adviesbureau Twijnstra Gudde NV opdracht verleend tot een verkennend marktonderzoek. Het rapport hierover werd in 1980 uitgebracht. Het constateert dat er zo'n deelmarkt is en bevestigt het vermoeden dat voorwaarden omtrent kwaliteit, leveringszekerheid en organisatie investeringen vereisen en beperkingen opleggen aan het gebruik van de versnellers voor wetenschappelijk onderzoek. Of de behoefte deze investeringen en beperkingen zou rechtvaardigen, is vooralsnog niet duidelijk maar ook niet een zaak die FOM alleen kan beoordelen. In het FOM-Instituut voor Atoom- en Mblecuulfysica werd in 1970 een onderzoek ter hand genomen dat beoogde na te gaan of de in dit instituut ontwikkelde methode op het gebied van flash-pyrolyse-massaspectrometrie geschikt kon worden gemaakt voor het identificeren van micro-hoeveelheden biologisch materiaal. Daarbij werd onder meer gedacht aan het ontwikkelen van een methode voor snelle identificatie van bacteriestammen. Uit dit onderzoek is enerzijds het plan voortgekomen tot opneming van biomolecuulfysica als onderwerp in het onderzoekprogramma van het instituut, anderzijds een routinemethode waarmee op beperkte schaal service aan derden werd verleend. Aangezien deze dienstverlening niet op de weg van FOM ligt, is het de bedoeling dat deze wordt afgestoten door overbrenging naar een daarvoor geschikte andere omgeving en/of oprichting van een afzonderlijke organisatie voor dit doel. Een in 1980 uit dit onderzoek voortgekomen voorstel voor onderzoek van biochemische aard kon aanvankelijk geen steun van ZWO/SON verwerven. De motivering van de afwijzing was aanleiding tot nader overleg tussen het Uitvoerend Bestuur van FOM en het ZWO-Bestuur over de vraag op welke wijze onderzoek op een grensgebied van twee disciplines dient te worden gesteund. Zo'n onderzoek kan zo ver verwijderd zijn van de kern van interesse van elk van de beide disciplines dat het in geen van beide kans op honorering heeft. Het behoort dan tot de verantwoordelijkheid van een overkoepelende organisatie als ZWO om de betekenis voor het geheel van de wetenschapsbeoefening te wegen. Tegen het eind van het jaar besloot ZWO het voorstel alsnog te honoreren. Sedert een aantal jaren is er een ZWO-commissie voor energiegelieerd onderzoek die onderzoekvoorstellen beoordeelt op hun energiegelieerd aspect. Bij de verdeling van de FOM-beleidsruimte 1980 werd het oordeel van deze commissie mede in de overwegingen betrokken. Eén van de desbetreffende projecten wordt uitgevoerd in het FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica en sluit aan bij een onderzoek op het gebied van zonnecellen aldaar, waarvoor de EG in 1980 financiële steun voor twee jaar toezegde. Het PAMPUS-project, dat in het kader van de FOMbeleidsruimte werd voorbereid, was een voorbeeld van een plan tot het bouwen van een faciliteit die voor een breder wetenschapsgebied dan de natuurkunde van betekenis zou zijn. Het plan werd dan ook om die reden in 1976 aan ZWO aangeboden. Het ZWO-Bestuur nam in het voorjaar van 1980 het besluit om aan de realisering van PAMPUS de hoogste prioriteit toe te kennen in het kader van de investeringen van ZWO en diende bij de Minister van O en W een aanvraag voor de benodigde investeringsgelden in. Tegen het eind van het jaar besloot de Minister de aanvraag niet te honoreren, zodat PAMPUS hiermee definitief van de baan is. Op dit onderwerp wordt in paragraaf 4 nog nader ingegaan. 3.4. Organisatie van de wetenschapsbeoefening In het vorig jaarboek werd melding gemaakt van het oriënterend overleg in ZWO-verband over de beleidsvoornemens van de regering die beschreven zijn in de Beleidsnota Universitair Onderzoek (de zgn. BUOZnota) en van de voornaamste punten die FOM daarbij naar voren bracht. In het kader van dit overleg vond begin 1980 een tweede gespreksronde plaats. Eind maart 1980 bracht ZWO haar advies over de BUOZ-nota aan de Minister van O en W uit onder de titel 'ZWO in de toekomst'. De zorg van ZWO voor de eenheid van beleid binnen de ZWO-organisatie als geheel enerzijds en de eigen verantwoordelijkheid van de stichtingen op hun wetenschapsgebied anderzijds, eisen duidelijke afspraken over de procedures die gevolgd worden bij contacten met ministers en beleidsinstanties. Deze afspraken, gebaseerd op de onderlinge afgrenzing van de bevoegdheden van ZWO en de stichtingen, werden vastgelegd en door FOM bevestigd. Tot het verkennend onderzoek over de organisatiestructuur van FOM, waarvan in het vorig jaarboek melding werd gemaakt, werd in 1980 een aanzet gegeven, maar tot een definitief onderzoek kwam het nog niet. 4. Instituten en werkgroepen De in het jaarboek 1979 gemaakte opmerkingen over de financiële situatie van de instituten golden in 1980 in

Verslag van het Uitvoerend Bestuur 19 onverminderde mate. De niet gecompenseerde kostenstijging van energie, uitbesteed werk, materialen en instrumenten moet uit een wederom verlaagd budget worden opgebracht. In paragraaf 3.3 werd reeds aangeduid dat de regeringsbeslissing van 1976 over het kernfusie-onderzoek (zie jaarboek 1976 blz. 24-25) problemen met zich mee bracht voor de afweging en de financiering van dit onderzoek. Het in Nederland verrichte kernfusie-onderzoek wordt voor ongeveer 5/6 door FOM én 1/6 door ECN gedaan. Het FOM-deel wordt, tezamen met enig zuiver plasmafysisch werk in het kader van de Werkgemeenschap voor Thermonucleair Onderzoek en Plasmafysica op de volgende plaatsen uitgevoerd: - voor 85 /o in het FOM-Instituut voor Plasmafysica, dat er voor 100 0 /o aan is gewijd; - voor 13% in de werkgroep TN III die 15 /o uitmaakt van het werk in het FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica; - voor 2% in de werkgroepen TN VI en TN VII die resp. bij de THT en de THE zijn gehuisvest. De genoemde percentages, die kostenpercentages zijn, laten zien dat de problematiek zich het sterkst laat voelen bij het FOM-Instituut voor Plasmafysica. Het thermonucleaire onderzoek heeft zich geleidelijk ontwikkeld van fundamenteel onderzoek over eigenschappen en gedrag van plasma's naar onderzoek, gericht op verhitten en opsluiten van plasma's. De betekenis van de projecten wordt in Europees verband beoordeeld naar hun bijdrage aan concepties voor kernfusiereactoren. Dat maakt dat afweging binnen een organisatie als FOM, waar andere criteria gelden, geen aanleiding zou geven het budget voor het thermonucleaire onderzoek ten koste van ander onderzoek te verhogen. De regeringsbeslissing van 1976 laat een verhoging trouwens niet toe, maar laat wel de hoofdverantwoordelijkheid bij FOM. De inspanning op kernfusiegebied in Europa als geheel en daarbuiten en de plaats die het instituut zich daarin heeft verworven, rechtvaardigen op zijn minst een gelijkblijvend budget. Dit constant budget wordt echter aangetast door: - de interpretatie die de subsidiegever hieraan geeft en die wel compensatie voor loonkostenstijging, maar geen compensatie voor prijsstijgingen in de materiële sfeer inhoudt; - de aan FOM in het kader van Bestek '81 voor drie achtereenvolgende jaren opgelegde vermindering van de gezamenlijke instituutsbudgetten met ƒ 500.000 per jaar; - de regeringsbeslissing van 1976 dat de bijdrage aan het JET-project uit het budget moet worden opgebracht; - de sterke stijging van de JET-bijdrage als gevolg van de inflatie binnen de EG, in het bijzonder in Engeland en plannen tot uitbreiding van het oorspronkelijke project. In verband met het laatste punt werd in 1979 een aanvraag ingediend voor aanvullende subsidies. Reeds in het voorjaar van 1980 moest deze aanvraag belangrijk worden verhoogd. Zij beloopt ƒ 1.964.000 voor de bouw (1979-1983), / 1.544.000 voor de mogelijke uitbreiding (1981-1983), die echter in het verslagjaar nog niet door de JET-Council werd aanvaard en f 1.047.000 voor de eerste twee jaren van de exploitatie (1983-1984). Toen medio 1980 nog niets bekend was over honorering van deze aanvragen werd aan ZWO toestemming gevraagd het FOM-exploitatie-overschot 1979 ad ƒ 1.321.000 te reserveren voor bijdragen aan JET. Het in 1980 vigerende associatiecontract tussen Euratom en FOM was het op basis van het Europese kernfusieplan 1976 t/m 1980 voor de jaren 1976 t/m 1980 gesloten contract. In maart 1980 stelde de Raad van Ministers van de EG een Europees kernfusieplan voor de jaren 1979 t/m 1983 vast, met het bijbehorend budget. De in het kader daarvan af te sluiten associatiecontracten zouden wat de eerste twee jaren betreft (1979 en 1980) de lopende contracten vervangen. Een moeilijkheid was dat een eerste concept voor het nieuwe contract ons pas in oktober bereikte en dat aan het eind van het jaar nog geen definitieve overeenstemming was verkregen. Dit betekent dat de uitvoering van het werk in de jaren 1979 en 1980 nog geheel op het oude contract was gebaseerd, evenals de financiële afsluiting van 1979 en dat alleen bij de financiële afsluiting van 1980 nog rekening kan worden gehouden met de bepalingen van het nieuwe contract. Naast het associatiecontract 1976 t/m 1980 was er een uitwisselingscontract 1976 t/m Dit werd in het najaar van 1980 vervangen door een nieuw uitwisselingscontract dat geldt van medio 1980 tot eind 1983. Het belangrijkste verschil met het vorige is de toetreding van Luxemburg en Spanje. Aangezien naast de negen EGlanden ook Zweden en Zwitserland aan het kernfusieprogramma deelnemen, strekt het uitwisselingscontract zich nu tot twaalf landen uit. De aard van het werk in het FOM-Instituut voor Plasmafysica, die in het voorgaande werd aangeduid, heeft consequenties voor de opbouw van de wetenschappelijke staf. Het hierover in 1973 genomen besluit werd in 1980 opnieuw besproken. Het terrein van het FOM-Instituut voor Plasmafysica werd een aantal jaren geleden onderdeel van een nieuw bestemmingsplan van de Gemeente Nieuwegein. Hierdoor wordt de toegangsweg verlegd en aansluiting op de riolering verplicht. Voor de benodigde terrein-

20 FOM voorzieningen, waarvan de kosten op ƒ 375.000 werden geraamd, werd een aanvullend subsidie gevraagd. Kort voor het eind van het jaar werd voor dit doel voor 1980 een aanvullend subsidie van / 325.000 verstrekt, zodat nog ƒ 50.000 uit het gewone investeringssubsidie moest worden bekostigd. Doordat tegelijk het investeringssubsidie 1981 met ƒ 175.000 werd verlaagd, komt echter in totaal ƒ 225.000 van de terreinvoorzieningen in mindering op de gewone investeringssubsidies. Met betrekking tot het FOM-Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica werden in de paragrafen 2 en 3.3 al enkele opmerkingen gemaakt over het zgn. flashpyroiyse-project. Daaraan kan in het kader van deze paragraaf nog worden toegevoegd dat bij ZWO een verzoek werd ingediend om het jaarlijks FOM-subsidie structureel met ƒ 300.000 te verhogen om serviceverlening op dit gebied te kunnen voortzetten. Dit verzoek werd mede gedaan namens drie instituten buiten FOM waarvoor regelmatig analyses werden verricht. Tegen het eind van het jaar deelde ZWO mede voor 1981 ƒ 150.000 te garanderen met dien verstande dat inkomsten uit dienstverlening op dit gebied hierop in mindering komen voorzover ze in 1981 meer dan ƒ 100.000 bedragen. Voor 1982 geldt dezelfde regeling. Het in dit instituut in opdracht van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen uitgevoerde project 'laminaire supersone gaswervel' werd afgesloten met het uitbrengen van een eindrapport. In paragraaf 3.3 werd vermeld dat ZWO begin 1980 besloot aan de realisering van PAMPUS hoge prioriteit toe te kennen en de benodigde investeringsgelden bij de Minister van O en W aan te vragen. Dit leidde tot een uitvoerig overleg over de wijze waarop FOM aan de bouw, het bedrijf en het gebruik van PAMPUS zou kunnen bijdragen. Het ging daarbij in het bijzonder om het IKO (de sectie Kernfysica van het NIKHEF) dat de bundel zou leveren en het FOM-Instituut voor Atoomen Molecuulfysica dat een kwart van zijn onderzoekprogramma op gebruik van PAMPUS wilde richten. De negatieve beslissing over het project, die in paragraaf 3.3 reeds werd vermeld, betekent een grote teleurstelling voor allen die jarenlang aan de technische en wetenschappelijke voorbereidingen hebben gewerkt, en het verlies voor Nederland van een instrument dat bij uitstek geschikt zou zijn geweest voor interdisciplinair onderzoek. In het vorig jaarboek werd melding gemaakt van het plan tot nieuwbouw voor de radiochemische afdeling van het IKO (de sectie Kernfysica van het NIKHEF), waarvoor ƒ 3.100.000 beschikbaar was. Bij nadere uitwerking van het bouwplan bleek dat de kosten aanzienlijk hoger zouden worden, vooral door de verscherpte veiligheidseisen. FOM en IKO waren niet zonder meer bereid deze hogere aanvraag in te dienen. Daarom werd nagegaan welke verdere beperkingen en eventuele alternatieve oplossingen nog overwogen konden worden, wat de consequenties daarvan voor het werk van de afdeling zouden zijn en welke aanvullende middelen eventueel nog zouden kunnen worden verkregen. Hoewel daarover in het najaar voldoende duidelijkheid bestond, werd indiening aangehouden in verband met de onzekerheid, ontstaan door de plotseling opgelegde extra bezuiniging, genoemd in paragraaf 2. In de beide vorige jaarboeken werd melding gemaakt van de Commissie Evaluatie Personeelsopbouw IKO (CEPI). Het advies dat deze uitbracht werd in 1980 in behandeling genomen. De CEPI had zich over de situatie ter plaatse georiënteerd, o.a. door gesprekken met de directie en de ondernemingsraad van het IKO en zij had een studie gemaakt van de personeelsopbouw van soortgelijke instituten in binnen- en buitenland. Haar advies is gebaseerd op de overweging dat bij het beperkte budget waarover het IKO (c.q. de sectie K van het NIKHEF) vermoedelijk zal beschikken, de versneller zo goed mogelijk dient te worden benut voor het doel waarvoor deze is gebouwd. De CEPI kwam tot de conclusie dat daarvoor een staf nodig zou zijn voor onderzoek, bedrijf en infrastructuur waarvan het totale aantal medewerkers ca. 30 kleiner is dan de huidige. Door de geleidelijke ombuiging naar deze aantallen zouden binnen het budget gelden voor apparatuur en bedrijf vrijkomen. Voor de energiekosten van de versneller zal echter, als gevolg van de sterk gestegen energieprijzen, een aanvullend subsidie moeten worden gevraagd. Het IKO-Curatorium kon zich met de strekking van het advies verenigen. De IKOdirectie werkte een en ander nader uit in een nota die aan het Uitvoerend Bestuur werd aangeboden. Een mijlpaal voor de sectie Hoge-energiefysica van het NIKHEF was het gereedkomen van het gebouw in de Watergraafsmeer, waarvan de werkplaats en de montagehal reeds in 1979 in gebruik waren genomen. De vakgroep hoge-energiefysica van de Universiteit van Amsterdam en de daarmee verbonden FOM-groep verhuisden in juni 1980 in hun geheel van het Zeeman-laboratorium van de universiteit en de door FOM tijdelijk gehuurde werkruimte (resp. nrs. 4 en 85 aan de Plantage Muidergracht) naar de nieuwe behuizing. Zoals in het vorig jaarboek werd uiteengezet, gaat de bestuurlijke integratie van de sectie H en het IKO, waarbij dit laatste de sectie K van het NIKHEF wordt, op 1 januari 1981 in. Ter voorbereiding daarvan kwam een besluit betreffende de bestuurlijke integratie tot stand, waarover dezelfde partijen die in 1975 de over-