Oktober 2009 ANOG Lageweg 14c 9698 BN Wedde 0597-464486 info@anog.nl Contactpersoon: Henk Smith. Collectief beheerplan ANOG

Vergelijkbare documenten
akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze

Selectief maar voortvarend investeren in effectief agrarisch natuurbeheer

Projectplan. Maatregelen voor de Patrijs Versterking van het leefgebied, landsdeel Zuid

BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel akker COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL

Projectvoorstel. Maatregelen voor de Patrijs Uitwerking kerngebied Struikwaard

Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017

BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel akker COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL 2019

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER. Versie 24 maart 2015

Mededeling. Onderwerp Resultaten agrarisch natuurbeheer. Registratienummer Datum 9 september 2013 Auteur ing. A.B. de Graaf Afdeling/Bureau RM

Welkom. Voorlichting mogelijkheden beheer 2017 en verder

2.2 Beheermonitoring akkervogels: van idee naar uitvoer Workshopspreker: Marjon Schultinga

Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk. Jan Stronks

Biotoopverbetering voor Patrijs en andere akkervogels. Olivier Dochy Provincie West-Vlaanderen

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Open akkerland

Het Meetnet Agrarisch Soorten van start in de Provincies Drenthe, Flevoland en Groningen.

Natuurakkers in Nederland - achtergrond en dilemma s in beheer. Henk Kloen. Natuurakkers in Nederland - achtergrond en dilemma s in beheer

Datum 18 december 2014 Betreft Aansluiting vergroening GLB en agrarisch natuur- en landschapsbeheer

WELKOM! Eerste studieavond kennisverbreding Akkernatuur 30 januari 2017 Obdam

Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer SCAN versie 1.5d. FAC versie 1.2

De kern ligt bij plasdras

ANTWOORDNOTA Ontwerp Natuurbeheerplan Flevoland 2016

2013 wordt het jaar van de Patrijs.

Meer doen in minder gebieden. Actieprogramma Weidevogels - Akkervogels Provincie Groningen

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD

PROVINCIAAL BLAD. Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer Openstellingsbesluit 2019 onderdeel agrarisch natuurbeheer

Leeswijzer internationale doelen binnen het gebiedsproces van agrarisch natuurbeheer Versie mei 2014

Coöperatie Gebiedscollectief Noordoost-Twente U.A. Oldenzaalsedijk PD Deurningen.

TOELICHTING WEIDEVOGEL- LEEFGEBIEDEN

Basiscursus aan de slag weidevogelbescherming

Vrijwilligers voor flora en fauna inventarisaties: een gouden combinatie

Neonicotinoïden: opnieuw een dode lente op het boerenland? Frank Berendse Wageningen University

Waarheen met de akkervogels in Groningen? Advies provinciaal akkervogelbeleid vanaf 2016

Flevolands Agrarisch Collectief. Akkerranden

Beste Randy, Bedankt voor de medewerking. Met vriendelijke groet, Danny Eijsackers.

ffi SrnTEN '?",iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten

U ontvangt op dit moment subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer van de Provincie Zeeland.

Boerenbuitengebied Muntendam Project Grauwe Klauwier

Het agrarisch natuur-en landschapsbeheer vanaf 2016

Hoe kunt u meedoen? Help

Beheerevaluatie 2018 weidevogels

Gaat het goed komen met het AGRARISCH NATUURBEHEER?

Voorlichtingsavonden SNL Fryslan Vragen en antwoorden

Grauwe kiekendieven houden stand in het intensieve Oost Groningse akkerland

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

Het nieuwe GLB en de positie van agrarisch natuurbeheer en ANV s

Vogels van weide/boerenland en plas-dras

Op zoek naar de (Basis)Kwaliteit voor Natuur. immers: KvN = Kwaliteit voor Leven

Leefgebieden droge en natte dooradering

In het open landschap van Oldambt is de geschiedenis nog zichtbaar. Als je er oog voor hebt en de kenmerken kunt herkennen laat het zich lezen als

Huidige natuurwaarden PIP percelen Mariapeel

Vogels van soortbeschermingsplannen

Weidevogelnieuws. Landbouwkundige situatie vroeger en nu. Rijswijkse Veld

Veldwerkplaats Kwartelkoning 20 juni 2017, Zwolle Ecologie van - en maatregelen voor- de Kwartelkoning

FACTSHEET. Hoe denken Nederlanders over natuur van het boerenland, in de stad en natuurgebieden?

Stikstofproblematiek: kader voor duurzame voedselproductie

De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om gebruik te kunnen maken van de beheerpakketten binnen het leefgebied worden hieronder beschreven.

SCAN. Checklist Beheerstrategie

Alle soorten tellen Mee!

Nr. 18 Brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Provinciaal weidevogelonderzoek in de regio Amstel-, Gooi- en Vechtstreek Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Voor Zuid-Holland zijn deze beleidsdoelen vastgelegd in de Beleidsvisie Groen.

Een kijkje in de SNL-keuken

Subsidieregeling Groen Blauw Stimuleringskader

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer SCAN versie 1.5d 1 december FAC versie december 2016 ANLb

Fietspad in het Voorsterbos, voorbeeld van een toegankelijk, divers bos

Agrarisch Natuurbeheer: wat kost het, wat levert het op, hoe kan het beter? David Kleijn

Jaarverslag ANOG 2014

Zuid-Hollandse weide- en akkervogels in de knel, hernieuwde aanpak nodig

Vogels van soortbeschermingsplannen,

Verslag Workshop Groene diensten

1. Patrijzenproject WBE West-Twente

Groengebied Amstelland AB Agendapunt 8 Ecologische verbinding Holendrechter- en Bullewijkerpolder BIJLAGE 2: NOTA VAN UITGANGSPUNTEN

Bijlage 2 Uitvoeringsprojecten biodiversiteit en leefgebieden. Voorbeeld 1 Leefgebieden gladde slang in De Kempen (binnen EHS)

Akkervogels, hoeveel en tegen welke prijs?

Naar een goed weidevogelbeheer. Cees Witkamp Senior beleidsmedewerker boerenlandvogels Vogelbescherming Nederland

Begrippenlijst Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer 2016

ONTWIKKELINGSPLAN LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN. Gemeente Someren. Project 3: Beekdal van de Aa ten oosten van de Zuid Willemsvaart

13.1 Zwarte kraai (Corvus corone)

Bijlage 1. Stimulanspremie op het vaste beheersdeel van 20%

Natuurbeheerplan Zeeland 2016 Planwijziging agrarische leefgebieden Vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 april 2017

Even (nou even..) bijpraten

Pakketvergelijking Grenzeloos Gunnen en Noord-Nederland

Den Haag Bij voorbeeld. Initiatiefvoorstel voor bijvriendelijk handelen

(Vrijwillige) toetsing natuurbeheerplannen 2014

Weidevogelvisie Provincie Utrecht

Algemene Ledenvergadering

De Vogelvriendelijke weken van Ekoplaza en Vogelbescherming

Afkortingen Begrippen Organisaties 16. Auteurslijst 17

Kraaiachtigen een bedreiging voor weidevogels? Attie F. Bos Pim Vugteveen

Uitgangspunten berekening tarieven en beheer vergoedingen ANLb

Nieuwsbrief Jaar van de Patrijs in Zeeland

ANTWOORDNOTA Ontwerp Natuurbeheerplan Flevoland 2016

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSBEHEER EN STARING ADVIES

NATUURPUNT MALDEGEM-KNESSELARE nominatie Groene Pluim 2014

Tegast in een vervreemd landschap? Eddy Wymenga, A&W

AKKERVOGELS IN TRIORANDEN, FAUNARANDEN EN NATUURBRAAK

Economische vitaliteit agrosector

Raadsvoorstel. Onderwerp : uitvoeringsprogramma Groen Blauwe Diensten

Was word tabel Natuurbeheerplan 2017 ontwerp Natuurbeheerplan tekstdeel

Transcriptie:

Oktober 2009 ANOG Lageweg 14c 9698 BN Wedde 0597-464486 info@anog.nl Contactpersoon: Henk Smith Collectief beheerplan ANOG

2

INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF 1. AANLEIDING EN DOEL VAN HET PLAN... 7 1.2 Doel en werkwijze van de vereniging... 8 2. GEBIEDSKENMERKEN EN ANALYSE TEN AANZIEN VAN AKKERVOGELBEHEER... 9 2.1 Ligging en afbakening... 9 2.2 Populatieontwikkelingen... 11 2.3 Terreinkenmerken... 13 2.4 Beheer... 14 2.4.1 De gewassen... 15 3. DOELSTELLINGEN... 17 3.1 Doelstelling ANOG... 17 3.2 Akkervogels... 17 4. MAATREGELEN EN ACTIVITEITEN... 19 4.1 Inleiding... 19 4.2 Begrenzing gebieden en strategie... 19 4.2.1 Strategie... 21 4.3 Beheerspecificaties... 22 4.4 Maatregelen en activiteiten ten behoeve van overige biodiversiteit en draagvlak... 25 4.4.1 Draagvlak... 26 4.4.2 Beheerplan grensstreek... 27 4.5 Verbetering patrijzenstand... 28 4.6 Erf en bebouwing... 29 5. ORGANISATIE EN SAMENWERKING... 30 5.1 Organisatie in het gebied... 30 5.2 Schouw en monitoring... 30 5.3 Kennis en communicatie... 33 3

6. PLANNING EN FINANCIERING... 34 6.1 Planning... 34 6.2 Begroting en financiering... 35 6.2.1 Begroting Fase 1... 35 BIJLAGE 1: LITERATUURLIJST... 36 BIJLAGE 2: BESCHRIJVING AKKERVOGELS... 37 BIJLAGE 3: OVERIGE PROJECTEN ANOG... 41 OVERIGE BIJLAGEN: ARTIKEL NRC HANDELSBLAD GEDEPUTEERDE HOLLENGA... 42 OVERIGE BIJLAGEN: KAARTEN EN TABELLEN VANAF... 43 OVERIGE BIJLAGEN: SELECTIECRITERIA... 48 4

Woord vooraf Het hierna omschreven collectief beheerplan is een uitvloeisel van het nieuwe beleid van de provincie Groningen om het akker- en weidevogelbeheer.te concentreren in kansrijke gebieden, de zogenoemde kerngebieden. In dit plan concentreert de ANOG zich op akkervogels, omdat er in het werkgebied van de ANOG nauwelijks weidevogels voorkomen. Een gevolg van de nota Meer Doen in Minder Gebieden is dat de leden van de ANOG op een andere manier aan agrarisch natuurbeheer zullen moeten gaan doen. Door de concentratie in kerngebieden zullen die leden die buiten de kerngebieden vallen alleen mee kunnen doen aan nog te ontwikkelen specifieke projecten. De ANOG wil haar leden hierbij stimuleren en ondersteunen en zal ze daarnaast wijzen op een aantal relatief eenvoudig toe te passen kleine natuurmaatregelen die niets kosten. De ANOG wil de leefgebieden van de soorten in dit plan graag verbeteren, ook in de niet begrensde delen van ons gebied. Dit geldt overigens niet alleen voor de vogelsoorten, maar ook voor zoogdieren als haas, ree en de dwergmuis (in het engels niet voor niets Harvest Mouse genoemd) en andere relevante flora en fauna. De ANOG is daarnaast aangewezen als gebiedscoördinator bij het nieuwe subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer. Met het oog op die rol is dit plan dan ook geschreven. In de komende periode wil de ANOG laten zien dat agrarisch natuurbeheer effectief kan zijn en dat boeren een serieuze rol kunnen hebben in het realiseren van de gestelde doelen. Oost Groningen wordt gezien als de bakermat van een keur aan akkervogels in Nederland, de ANOG wil er alles aan doen deze positie te behouden en waar mogelijk te versterken. Speerpunt van de ANOG als anv zijn de akkervogels. We willen echter ook andere soorten op het boerenland stimuleren. Naast broedende akkervogels zien wij kansen voor overwinterende vogelsoorten, herstel van populaties libellen en juffers, specifieke dagvlinders en akkerflora. Hiervoor is onlangs een innovatiewerkgroep in het leven geroepen. Bijvoorbeeld het stimuleren van de teelt van zogenaamde oude gewassen, het natuurvriendelijk maken van de wijken in het veenkoloniale gebied, het stimuleren van riet in de sloten, het aanleggen van landschapselementen, diverse vormen van waterbeheer, enz. Het is de intentie van de ANOG om van haar werkgebied Oost Groningen een gebied van landelijke betekenis te maken voor de akkervogels bij uitstek als Veldleeuwerik, Grauwe Kiekendief Patrijs en Kwartel. Waarbij het geweldig zou zijn als we in staat zouden zijn om de aantallen van een vogel als het paapje te behouden en waar mogelijk de populatie te versterken. Het spreekt voor zich dat de ANOG GC graag met andere organisaties wil samenwerken om dit allemaal te bereiken, zoals onder meer met de terreinbeheerders in het werkgebied als Staatsbosbeheer, het Groninger Landschap etc en organisaties als de werkgroep Grauwe Kiekendief, Waterschap Hunze & Aa s, de Vlinderstichting en Vogelbescherming Nederland. Om zo in goed overleg aan agrarisch natuurbeheer te doen. De ANOG zoekt nadrukkelijk contact met en aansluiting bij een organisatie als VBN, vooral voor inhoudelijke ondersteuning. Daarnaast beseft de ANOG dat zij in grote mate afhankelijk is van andere partijen, ze zal dan ook alles in het werk stellen om nauwer dan nu het geval is samen te werken met bovengenoemde organisaties en natuurorganisaties als IVN en Avifauna Groningen. Daarnaast zijn er enkele agrarische natuurverenigingen waar de ANOG al intensief mee samenwerkt (als Wierde & Dijk en Ons Belang). Maar ook zal de ANOG haar oor te luisteren leggen bij collega-organisaties in Duitsland en zoeken naar grensoverschrijdende samenwerking op het terrein van akkervogelbeheer. Voorts zal de mogelijkheid worden onderzocht aan te haken bij initiatieven 5

elders en te onderzoeken of Europese projecten opgestart kunnen worden (bijvoorbeeld samen met de boeren in Rheiderland (nabij Bunde). Verder wil de ANOG in de toekomst nog meer dan nu door middel van een up to date website, open dagen en met presentaties op beurzen en dergelijke zo veel mogelijk leden en vrijwilligers werven én burgers betrekken bij het agrarisch natuurbeheer. De ANOG is zich er van bewust dat dit collectief beheerplan met de nodige hobbels tot stand gekomen is. Maar beschouwt de opgedane ervaringen als een nuttige les voor de toekomst. Het definitieve plan is eind oktober door het bestuur vastgesteld en vervolgens officieel ingediend bij de Provincie. De ANOG is voor de totstandkoming van dit gebiedsplan veel dank verschuldigd aan Ben Koks en Bauke Koole van de Werkgroep Grauwe Kiekendief voor hun bijzonder waardevolle adviezen en hun tijd en energie. Deze versie is tot stand gekomen onder redactie van Henk Smith (bestuurslid ANOG), Jan Willem Kok (adviseur ANOG) en Bianca Domhof (ambtelijk secretaris ANOG). Met dank aan Gert-Jan Stoeten. ANLS Collega agrarische natuurvereniging ANLS (werkgebied rond Slochteren) heeft een deel van haar werkgebied grenzend aan dat van de ANOG. In onderling overleg is afgesproken dat voor dit gebied ANOG en ANLS samenwerken. En dat dit deel van de ANLS meegaat in het collectieve beheer dat de ANOG in dit gebied voorstaat. Zoals het er nu naar uitziet komt dit gebied niet eerder in aanmerking voor deelname aan de akkerpakketten als in fase II. Bestuur ANOG GC Oktober 2009 6

1. Aanleiding en doel van het plan Op 1 januari 2010 treedt het nieuwe Stelsel voor Natuur-en Landschapsbeheer (SNL) in werking. Dit stelsel beschrijft op welke wijze het beheer en de ontwikkeling van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie Groningen gesubsidieerd wordt. Het SNL vervangt het Programma Beheer dat vanaf 1 januari 2000 van kracht was. Ter voorbereiding op de uitvoering van het nieuwe stelsel heeft de provincie een natuurbeheerplan opgesteld dat tot 31 juli jongstleden ter inzage lag. Met daarin de grenzen van de gebieden waar vergoedingen voor beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen beschikbaar zijn. Maar ook geeft de provincie in dit natuurbeheerplan aan waar de kwaliteitsimpulsen voor natuur en landschap mogelijk zijn. En beschrijft het natuurbeheerplan per (deel)gebied welke natuur-en landschapsdoelen van toepassing zijn en de aanvullende eisen bij het uitvoeren van bepaalde beheermaatregelen. Dit gebiedsplan van de ANOG is een aanzet om te laten zien hoe de ANOG op het nieuwe stelsel wil anticiperen en in haar werkgebied uitvoering wil geven aan het nieuwe beleid. De ANOG schetst in dit plan de stand van zaken tot nu toe en gaat in op de werkwijze en doelstellingen van de vereniging in relatie tot de beleidsvoornemens van de provincie. De provincie Groningen wil de voortdurende achteruitgang van de aantallen akkervogels stoppen. Daarom stellen Gedeputeerde Staten (GS) voor om de inzet van akkervogelbeheer te concentreren in speciaal daarvoor aan te wijzen gebieden, de zogenaamde zoekgebieden. De provincie stimuleert boeren en natuurbeschermingsorganisaties in die gebieden om samen afspraken te maken over het beheer. Dit staat in de nota Meer doen in minder gebieden die GS begin 2008 hebben vastgesteld. Kernboodschap van de nota is het bundelen van maatregelen ter bescherming van o.a. de akkervogels in louter die gebieden die nog goede kansen bieden voor deze soorten. Meer doen in minder gebieden dus. Doel is om binnen tien jaar een stabilisatie van de populatie akkervogels te realiseren op het niveau van 2006 (indicatie: 2000 broedparen Veldleeuweriken). Uiteindelijk streeft de provincie naar een inzet van 2650 hectare akkervogelmaatregelen in de aan te wijzen gebieden. Bij akkervogels gaat het veelal om de aanleg van de zogenaamde faunaranden. Voor akkervogels wordt momenteel 750 hectare ingezet. Als gevolg van een intensieve lobby vanuit Groningen waarbij de resultaten rond de Grauwe kiekendief bepalend waren voor de uitslag heeft de Tweede Kamer recent besloten extra middelen vrij te maken in de Health Check periode. Het is onbekend hoeveel extra hectares de Provincie Groningen voor de jaren 2010-2012 gaat krijgen, maar dat een verdubbeling van het huidige budget voor de hand ligt lijkt evident. Het streven is aan de hand van deze extra middelen te laten zien dat het model Groningen (van de werkgroep Grauwe Kiekendief) klopt.. Medewerking van agrarische natuurverenigingen die deze middelen zullen aanwenden voor beter beheer is onontbeerlijk om na 2012 met een vervolg te komen. Een vervolg waar LNV in onze ogen niet omheen kan als de uitvoering goed is. Meer doen in minder gebieden betekent ook dat er minder subsidiemogelijkheden zijn voor akkervogelbeheer buiten de zoekgebieden. GS wil wel de organisatie van nestbescherming buiten de zoekgebieden financieel blijven ondersteunen. In de akkerbouwgebieden zal het akkervogelbeheer buiten de zoekgebieden niet worden gecontinueerd. 7

Hier ligt voor de ANOG een belangrijk punt van aandacht. Want hoewel de lopende overeenkomsten uitgediend kunnen worden zal het bestuur van ANOG in overleg met andere partijen het initiatief nemen voor aanvullende projecten. De leden van de ANOG hebben zich sinds de oprichting in 2003 de afgelopen 6 jaar met enthousiasme ingezet voor de structurele bescherming van akkervogels. De ANOG ondersteunt haar leden daarbij op tal van manieren, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting en cursussen, het initiëren en begeleiden van projecten, belangenbehartiging en het onderhouden van contacten met collega-organisaties en overheden. Door middel van dit beheerplan pakt de ANOG de handschoen op om een goede invulling aan de vragen van de provincie uit de nota Meer Doen in Minder Gebieden te geven op weg naar het nieuwe stelsel Natuur en Landschap. In dit plan schetst de ANOG in grote lijnen wat ze de komende jaren samen met andere partijen wil bereiken t.a.v. de populatie akkervogels. 1.2 Doel en werkwijze van de vereniging De doelstelling van de Agrarische Natuurvereniging Oost Groningen, kortweg ANOG, is het ontwikkelen en ondersteunen van agrarisch natuurbeheer in Oost Groningen. Hierbij probeert de vereniging haar leden te ondersteunen bij het uitvoeren van agrarisch natuurbeheer én nieuwe projecten te ontwikkelen ter verbetering van de natuur- en landschapwaarden in Oost Groningen. De leden worden actief bij de projecten betrokken door het organiseren van cursussen, veldexcursies en voorlichtingsavonden om zo de kennis te vergroten, het bewustzijn te verbeteren en zorg te dragen voor een verdere bewustwording van de toch al zo mooie werkomgeving. De ANOG is aangesloten bij (en wordt in haar activiteiten ondersteund door) BoerenNatuur, een samenwerkingsverband van agrarische natuurverenigingen in Groningen, Friesland, Drente en Flevoland. De ANOG concentreert zich op akkervogels, omdat er in het werkgebied van de ANOG nauwelijks weidevogels voorkomen. De afgelopen jaren maakte nestbescherming een belangrijk deel uit van de beschikbare pakketten. Inhet nieuwe stelsel vervalt die mogelijkheid. Het bestuur van de ANOG is daarom blij met de nieuwe invulling van maatregelen welke naar verwachting grotere effecten zullen hebben, dit geldt overigens ook voor een groot deel van de ANOG-leden. Duidelijk is dat de leden van de ANOG als gevolg van de nota Meer Doen in Minder Gebieden op een andere manier aan agrarisch natuurbeheer zullen moeten gaan doen. Natuurlijk was het principe van kerngebieden al aanwezig evenals de brede randen (smalle randen konden alleen op projectbasis, bijvoorbeeld Zuidwending. Maar nu is gekozen voor de fundamentele wijziging van de afschaf van de weidevogelpakketten op akkerland. Door de concentratie in kerngebieden zullen die leden die buiten de kerngebieden vallen alleen mee kunnen doen aan nog te ontwikkelen specifieke projecten. De ANOG wil de leefgebieden van de genoemde vogelsoorten in dit plan ook graag in de niet begrensde delen van ons gebied verbeteren. Dit geldt overigens niet alleen voor de vogelsoorten, maar ook voor zoogdieren. In de komende periode wil de ANOG laten zien dat agrarisch natuurbeheer effectief kan zijn en dat boeren een serieuze rol kunnen hebben in het realiseren van de gestelde doelen. Oost Groningen wordt gezien als de bakermat van een keur aan Akkervogels in Nederland, de ANOG wil er als aangewezen gebiedscoördinator alles aan doen deze positie te behouden en waar mogelijk te versterken. 8

2. Gebiedskenmerken en analyse ten aanzien van akkervogelbeheer 2.1 Ligging en afbakening Het werkgebied van de ANOG beslaat de gemeenten Menterwolde, Scheemda, Reiderland, Winschoten, Bellingwedde, Vlagtwedde, Stadskanaal, Pekela, Veendam en Hoogezand. Daarnaast behoren gedeelten van de gemeenten Delfzijl tot het werkgebied van de ANOG. Figuur 1.1 Werkgebied ANOG (Gearceerd) (voor kaart met begrenzing ANV s zie bijlagen) Het werkgebied van de ANOG is grofweg in drie deelgebieden te verdelen; het Oldambt, de Veenkoloniën en Westerwolde. Deze verdeling wordt voor een zeer groot deel bepaald door de samenstelling van de bodem (klei, veen en zand) en de daarmee samenhangende bouwplannen. Oldambt Het kleigebied van de ANOG (in navolging van Hofstee (1937) wordt het volledige kleigebied Oldambt genoemd) is ontstaan door toedoen van de Dollard. De Dollard is ontstaan in de late middeleeuwen (Berendsen, 2000). Gedurende een periode van een aantal eeuwen zijn grote delen van de toenmalige gebied ten zuiden van de Eems verzwolgen. Deze gebieden bestonden voor het overgrote deel uit ontgonnen veen, dat door ontginning lager was komen te liggen dan het zeeniveau (Stratingh & Venema, 1855). Toen door een warmer wordend klimaat het zeeniveau steeg was het laaggelegen gebied een makkelijke prooi voor het water geworden. Het gebied verdween langzamerhand in zee, totdat aan het eind van de 16e eeuw de Dollard haar grootste omvang had bereikt. In het westen reikte de Dollard tot Zuidbroek en Meeden, in het oosten tot Bunde en de zuidelijkste punt van de Dollard reikte tot Vriescheloo (Strating & Venema, 1855; Horlings, 1977). Vanaf de 15e eeuw begon men het 9

land door inpoldering geleidelijk terug te winnen van de Dollard (Schroor & Meijering, 2007). De inpoldering van de Carel Coenraadpolder in 1924 sloot de reeks inpolderingen van de Dollard af. Door het proces was in de tussentijd een uiterst vruchtbaar gebied ontstaan van dikke kleiopveengrondenen jonge zeeboezemgronden (Berendsen, 2000). De akkerbouw werd als gevolg van een combinatie van redenen - dominant in het gebied (Hofstee, 1937; Priester, 1993).De laatste jaren is met name door instroom van veehouderij vanuit andere delen van het land een verandering in grondgebruik merkbaar, ten gunste van grasland (van Scharenburg et al 1990 ; Asjes et al., 2004). Veenkoloniën De Veenkoloniën zijn ontstaan bij de vervening en verdere ontginning van het hoogveen in (delen van) de huidige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Veendam, Pekela, Stadskanaal, Menterwolde en Winschoten. De eerste verevening begon omstreeks de 13e eeuw en werd vooral ter hand genomen door kloosters die aan de rand van het uitgestrekte veen bezittingen hadden en dorpen in de nabijheid van het hoogveen. Na verloop van tijd begonnen door een grotere vraag naar turf voor de industrie in West-Nederland ook commerciële verveners hun stempel te drukken op het gebied (Berendsen, 2000; Schroor & Meijering, 2007). In de loop der tijd is er in de Veenkoloniën een strak, georganiseerd systeem ontstaan van kanalen en loodrecht daarop wijken (kleinere kanalen); in de beginfase hadden deze vooral een functie voor de afvoer van turf, later toonden de kanalen en wijken ook hun nut voor de afvoer van landbouwproducten en voor de aan- en afvoer van de in de Veenkoloniën aanwezige industriële sector. De gemiddelde afstand tussen de wijken ligt in de Groninger en Drentse Veenkoloniën over het algemeen tussen de 160 en 200 meter (Berendsen, 2000) De grondsoort in de Veenkoloniën bestaat met name uit zogenaamde versleten dalgrond wat wil zeggen dat het veen uit de bodem is verdwenen en nu vooral uit een zandige ondergrond (Asjes et al., 2004). De agrarische sector in de Veenkoloniën staat van oudsher bekend om de teelt van fabrieksaardappelen. Hoewel er ook nu nog veel fabrieksaardappelen geteeld worden, is de teelt hiervan in de loop van de jaren teruggelopen. Verder is de teelt van suikerbieten een belangrijke peiler onder de agrarische bedrijven in het gebied (Asjes et al., 2004). Westerwolde Oost Groningen staat bekend om zijn openheid en weidse vergezichten. Het Oldambt en de Veenkoloniën voldoen ook aan dat beeld. Westerwolde echter kent meer besloten landschappen en bosrijkere gebieden. Westerwolde kent een lange bewoningsgeschiedenis. Die bewoning bevond zich lange tijd vooral rondom de het smalle dal van de Ruiten Aa, dat door Westerwolde slingerde. (Schroor & Meijering, 2007). In de buurt van de smalle lintbebouwing vond men woeste veen- en heidegronden. De rond het dal van de Ruiten Aa gelegen oudste dorpen en gehuchten laten een esdorpenpatroon zien. Na verloop van tijd zag men, ingegeven door ontginning vereveningslandschappen en later heideontginningslandschappen opkomen. Deze laatste landschappen hebben een open karakter. De agrarische sector in het gebied kenmerkt zich, net als de Veenkoloniën door de teelt van fabrieksaardappelen, suikerbieten en granen. (Asjes et al., 2004). 10

2.2 Populatieontwikkelingen De zoekgebieden voor bijvoorbeeld akkervogelbeheer liggen verspreid over het Oldambt, Veenkoloniën en Noord Groningen. Het zijn de gebieden waar momenteel nog hoge dichtheden akkervogels voorkomen en waar voldoende jongen geproduceerd worden om de populatie op peil te houden. Bij het selecteren van de zoekgebieden gaat de provincie uit van gebieden waar meer dan 10 paar Veldleeuweriken per 100 hectare voorkomen aangevuld met gebieden waar de dichtheid 5 tot 10 paar per 100 hectare is. De definitieve begrenzing van zoekgebieden gebeurt in samenspraak met agrarische natuurverenigingen en terreinbeherende organisaties (bron Provincie) De populatie-eigenschappen zijn erg goed beschreven in Van Scharenburg et al (1990) en in verschillende edities van de Toestand van Natuur en Landschap in Groningen uitgewerkt door Jan van t Hoff en Kees van Scharenburg. Ook in de rapportage van het Grensproject (jaren 1991 en 1992) hebben Van Klinken et al. (1993) duidelijke staatjes in opgenomen. In recentere jaren is gebleken dat een deel van de begrensde Kerngebieden door het ijs zakt als het gaat om de veldleeuwerik. Zo zitten er in delen van de Dollardpolders gemiddeld tussen de 4.5 en 5.0 paar Veldleeuweriken/100 ha. Dit is één van de nadelen van grote kerngebieden, de aanwezige graslandpercelen trekken het gemiddelde fors omlaag. Dit euvel wordt deels door de systematiek van het toewijzen getackeld. Op de kleigronden zitten gemiddeld minder soorten. Daarnaast zijn de verschillen voor het trio akkerzangers (gele kwikstaart, veldleeuwerik en graspieper) tussen zand open (veenkoloniën, delen Hebrecht en Rhederveld)), besloten zand (Westerwolde) en klei (Oldambt) groot. Zo is de Gele Kwikstaart bijvoorbeeld het talrijkst in de open delen van de veenkoloniën. De ANOG wil zich ook richten op de populaties gele kwikstaart, geelgors en patrijzen. De ANOG baseert zich daarbij op beschrijvingen uit de broedvogelatlas van SOVON voor de beide gidssoorten Veldleeuwerik en Grauwe Kiekendief (*zie literatuurlijst) en voor de andere akkervogels op de beschrijvingen uit de Akkervogelbrochure van Vogelbescherming Nederland en het nog te verschijnen Akkervogelboek van Dijksterhuis & Hut (uitgeverij Roodbont, 2009. Relevant is volgens de ANOG het gegeven dat voor veldleeuwerik, grote zilverreiger en blauwe kiekendief met name de Oost-Groninger zandgronden tot de beste wintergebieden in Nederland behoren en dat dezelfde gebied voor de geelgors zonder twijfel het beste gebied is in ons land! Kerngebiedenaanpak Zolang budgetten voor de akkervogels beperkt zijn, lijkt gelet ook op de resultaten in Groningen - de kerngebiedenaanpak de veiligste weg. Dit betekent wel, dat er voor grote delen van Groningen voorlopig geen uitzicht is op maatregelen voor de akkervogels. Belangrijk is daarbij, hoe we die kerngebieden gaan definiëren/begrenzen en welk deel van een populatie daarin gevangen wordt. Thans ontbreekt nog voldoende kennis en inzicht hiervoor. Helaas komt een ruimere begrenzing van de kerngebieden mogelijk pas om de eerdergenoemde financiële afspraken - na 2013 in beeld. Mits de komende jaren successen worden geboekt komen ze dan ook goed in beeld. Brussel of beter gezegd de EU kijkt onder meer naar het WTO-proof zijn van plannen. Zonder dit element komen Haagse plannen er simpelweg niet door. Goede gegevens zijn dan ook onmisbaar om de zegeningen van het Groninger Akkervogelmodel te ondersteunen. Zodat de lobby vanuit de provincie en Den Haag gesteund wordt met een robuust verhaal. Provinciaal Beleid Meer Doen in Minder Gebieden 11

De provincie heeft met publicatie van Meer Doen In Minder Gebieden de beleidskaders aangeven voor het agrarisch natuurbeheer in Groningen. Doelstelling van de provincie Akkervogels horen bij het open cultuurlandschap en horen daarom bij Groningen. De provincie beschouwt het als haar taak om samen met anderen ervoor te zorgen dat deze kenmerkende soorten niet verdwijnen uit onze provincie. Om dit ook daadwerkelijk te realiseren ziet de provincie zich genoodzaakt om haar beleid ten aanzien van behoud van akkervogels aan te scherpen. Ze zullen daarom middelen en maatregelen gaan concentreren in gebieden die op populatieniveau een sleutelrol vervullen. Deze gebieden noemt de provincie zoekgebieden akkervogelbeheer. Het motto van het provinciale beleid komt neer op "meer doen in minder gebieden". Daarbij blijft het uitgangspunt dat de uitvoering van beheer gebeurt op basis van vrijwilligheid. Uiteindelijk moet deze concentratie leiden tot het halen van de volgende doelstelling: "Per 2010 een stabilisatie van de populatie akkervogels realiseren op het niveau van 2006. Provinciale aanpak Om de populaties te stabiliseren op het gewenste niveau is het nodig dat er voldoende gebieden zijn waar akkervogels zich thuis voelen. Het betekent dat die gebieden optimaal zijn ingericht. Voor akkervogels betekent dit aandacht voor de openheid, de landschappelijke samenhang, de mate van extensieve structuren (b.v. paden, wijken, slaperdijken en de omvang van de akkerbouwpercelen) (NB: zie Akkervogelrapport van Scharenburg et al.1990) Hiervoor zijn volgens de provincie in de komende jaren kwaliteitsimpulsen nodig. Naast de inrichting van een gebied is het juiste beheer net zo belangrijk. De provincie heeft berekend dat op 15% tot 20% van het totale bouw(-en gras)landareaal van Groningen intensief beheer uitgevoerd moet worden om de populaties te stabiliseren. Dat komt neer op circa 20.250 hectare beheer maatregelen in de akkergebieden. In plaats van deze maatregelen uit te smeren over de hele provincie wil de provincie ze geconcentreerd inzetten in speciale zoekgebieden. Concentreren in zoekgebieden levert het meeste rendement op! Deze zoekgebieden zijn te definiëren op basis van huidige en potentiële dichtheden broedparen. Vanwege hun goede kwaliteit zullen deze gebieden (53.000 hectare akkervogelgebied) fungeren als zogenaamd brongebied. Brongebied In de ecologie wordt gesproken over Bronnen en Putjes (ook wel Source en Sink). Brongebieden zijn belangrijke voor iedere populatie en de motor om tot positief rendement te komen. Putjes zijn gebieden waar de reproductie achter blijft (ondanks soms aardige dichtheden) en zijn gebieden waar maatregelen het veelal niet gaan redden. Zo heeft de werkgroep Grauwe Kiekendief van de Grauwe kiekendievenpopulatie van een sink-populatie een source-populatie kunnen maken (althans in een gemiddeld tot goed jaar) en profiteren populaties vooral in Duitsland van deze inspanningen (en andersom indien er in die gebieden goede maatregelen worden getroffen; zie het NLWKN-rapport, Arisz et al. 2009. In het geval van de Grauwe Kiekendief is de doelstelling volgens de werkgroep Grauwe Kiekendief al gehaald. In het werkgebied van de ANOG laat deze populatie sinds 1997 (de introductie van het randenbeheer in vooral Oost-Groningen) een gestage toename zien Met op het moment een omvang van 34 paartjes.terwijl er in heel Nederland 61 paartjes zijn. Het is daarom belangrijk dat het beheer van het huidige areaal randen wordt geoptimaliseerd. Een aspect dat in de huidige discussie nog niet aan bod is gekomen.. In het eerder genoemde artikel uit De Levende Natuur (Bos et al 2009) valt te lezen dat uit veldleeuwerikonderzoek naar voren komt dat de dichtheden mits de juiste dosering is toegepast kunnen toenemen van gemiddeld 5 paar/100 ha naar 38 paar/100 ha. Een soortgelijk effect is vastgesteld in het duoranden-werk van de anv Wierde & Dijk (Broedvogels in duoranden 2007 en andere rapporten van Wierde & Dijk, zie literatuurlijst) 12

De provincie streeft uiteindelijk naar een populatie in Groningen van 6000 broedparen leeuweriken in de akkervogelgebieden. De doelstelling voor de leeuwerik is volgens de provincie ambitieus. Zowel de inpasbaarheid van de beoogde omvang maatregelen op bedrijfsniveau als de financiering ervan doet vraagtekens rijzen rond de haalbaarheid van deze doelstelling. Ten aanzien van de Veldleeuweriken ligt het meer voor de hand om te streven naar inzet van 5% beheer van de zoekgebieden. Dat komt neer op zo n 2650 hectare. Dit spreekt de ANOG zeer aan: aangezien de ANOG de veldleeuwerik of (in goed Gronings) het luwerke heeft omarmd (zie logo) zullen we met extra enthousiasme proberen deze prachtige zanger overal zijn liedje te laten klinken. (foto Jan van t Hoff) 2.3 Terreinkenmerken In grote delen van Oost Groningen is sprake van een (zeer) open landschap. Het gebied is daardoor vooral in trek bij vogels met een voorkeur voor open cultuurlandschappen. Het woord akkervogels kent een langere geschiedenis. Vanaf 1989 werd in het kader van het Provinciale Akkervogelmeetnet al over akkervogels geschreven. De term wordt op grote schaal gebruikt sinds het verschijnen van het rapport van Van Scharenburg et al 1990. Dit is het 1 e rapport dat in een recensie in een vaktijdschrift werd besproken en wordt sindsdien gehanteerd. De meeste van deze akkervogels zijn van oorsprong vooral steppevogels, afhankelijk van open landschap. Deze hypothese is ontleend aan Van Scharenburg et al 1990. Deze vogels worden cultuurvolgers genoemd, ze zijn met de verspreiding van agrarische activiteiten, en daardoor het ontstaan van open landschappen, richting West-Europa meegemigreerd (Van Scharenburg, 1990; Koks, 1993). Voorbeelden van deze akkervogels zijn Veldleeuwerik (Alauda arvensis), Graspieper (Athus pratentis), Gele kwikstaart (Motacilla flava), Patrijs (Perdix perdix) Kwartel (Coturnix coturnix) en Grauwe Kiekendief (Circus pygargus) Grauwe Gors, Kwartelkoning en Geelgors. 13

2.4 Beheer Veldleeuwerik en Grauwe Kiekendief zijn door de provincie Groningen in haar nota Meer Doen in Minder Gebieden als gidssoorten aangemerkt. De maatregelen ten behoeve van deze twee soorten hebben een positief effect op andere akkervogels als Graspieper en Gele Kwikstaart (Oosterhuis 2002; Van t Hoff & Koks (2007) en Arisz (2007) en Arisz et al; 2009). In deze rapporten wordt dieper ingegaan op de betekenis van randenbeheer. Deze rapporten tonen aan dat de Patrijs (Potts 1986), Grauwe Kiekendief (Koks et al. 2007), Veldleeuwerik (Bos et al 2009) en Gele Kwikstaart (Arisz 2009 et al 2009) rechtstreeks reageren op goed randenbeheer. Daarnaast baseren wij ons op de gegevens uit het Biologisch Meetnet (van t Hoff in serie), SOVON (Kwartelkoning en Kwartel, Koffijberg in serie) het vaktijdschrift Limosa (Kwartels met de Spaanse slag: populatie dynamiek van Kwartels nader geanalyseerd, Staal, J. & Koffijberg, K. Limosa 81 (3) en de SWGK (voor onder andere de Grauwe Kiekendief). Verschillende deskundigen zijn van mening dat Oost Groningen tot de best gemonitoorde gebieden van Nederland behoort en als het gaat om akkervogels zelfs tot de best onderzochte gebieden in Europa. De afgelopen jaren is steeds duidelijker geworden dat het, naast de dalende trend die bij de weidevogels te zien is, ook niet goed gaat met de akkervogels in ons land. In dat verband hebben de verschillende overheden (rijk en provincie) beleid geformuleerd om deze trend te keren. Beleid dat bovendien essentieel is voor de tot standkoming van dit gebiedsplan. Maar ook het EU-beleid speelt een belangrijke rol. In het kort staan we in dit hoofdstuk stil bij die beleidskaders. Hierbij hebben we onder andere dankbaar gebruik gemaakt van het recent verschenen artikel Akkervogels alleen te redden met een koerswijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door o.a. Jules Bos en Ben Koks in het blad Levende Natuur nummer 4 (zie literatuurlijst). Problemen voor akkervogels Intensivering van de landbouw heeft in heel Europa geleid tot een afname van populaties van vogelsoorten die met landbouw geassocieerd zijn. Volgens EBCC & Birdlife International (2008) is de afname in de oude EU-landen de laatste 25 tot 30 jaar bijna 50% groot. De voor de akkervogels belangrijke componenten van intensivering zijn: Toename van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen. Gevolg: minder onkruid- en insectenpopulaties in het landelijke gebied. Afname van het aanbod aan (semi)natuurlijke leefomgeving door het verdwijnen van heggen, houtwallen, greppels etc. Vervanging van de zomergranen door wintergranen en maïs, waardoor de geschikte broedomgeving af is genomen. Verlies van mozaïekstructuren in ruimte en tijd, als gevolg van ontmenging van akkerbouw en veeteelt en ook schaalvergroting en uniformering. Het tegengaan van verdere afname van boerenlandvogels in het algemeen en akkervogels in het bijzonder is een zeer belangrijk biodiversiteitvraagstuk. Geschiedenis in de graanrepubliek Tot nu toe zijn voorbeelden van effectieve vormen van agrarisch natuurbeheer in ons land schaars. Bij toeval kregen de akkervogels alle aandacht door de grootschalige braaklegging ongeveer 20 jaar geleden. De Grauwe kiekendieven werden spoedig het boegbeeld van het nieuwe akkervogelbeleid. De introductie van de pakketten natuurbraak en faunarand droegen extra bij aan het succes in Groningen en later Zeeland. Nieuwe projecten moesten bijdragen aan het verbeteren van de leefomgeving van de Patrijs, Kwartelkoning en zelfs de Ortolaan. Helaas mislukte deze laatste pogingen en wel omdat toegepaste kennis nog niet omgezet kon worden in praktijkmaatregelen op landschapsschaal. Een voorbeeld van hoe het wel kan is de Grauwe kiekendief. Het is een soort die op een hoog ruimtelijk schaalniveau opereert. Succes is dan ook alleen verzekerd bij maatregelen op een voldoende groot 14

schaalniveau b.v. de goed uitgevoerde randenprojecten in o.a. Oost Groningen. Uit recent uitgevoerd onderzoek aan Veldleeuweriken door SOVON Vogelonderzoek Nederland (SVN) en de Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief (SWGK) in o.a. het Oldambt blijkt dat de Veldleeuwerik goed reageert op een hoge dichtheid aan brede randen. De akkerranden trekken niet alleen grote aantallen aan, maar zijn ook belangrijke foerageergebieden. De goede resultaten sluiten aan bij de ervaringen in o.a. Duitsland en Engeland. Deze resultaten vormen de basis om tot een effectief akkervogelbeheer te komen, waarmee we de kennis op grote schaal in het landelijk gebied in de praktijk kunnen brengen. Naast deze maatregelen voor het broedseizoen is er gewerkt en gestudeerd aan maatregelen voor overwinterende akkervogels, waardoor de potenties voor effectief akkervogelbeheer kunnen worden verhoogd. Het betreft het niet oogsten van kleine oppervlaktes graan, waardoor een grote voedertafel geboden wordt voor o.a. Veldleeuwerik, Geelgors, Grauwe gors en Patrijs. Vooral in het Verenigd Koninkrijk is er veel kennis aanwezig over het beheer van deze soort (Potts, 1986) Oost Groningen behoort in Nederland tot 1 van de weinige regio s waar dit soort maatregelen nog uitgeprobeerd kan worden. Volgens gegevens uit de Broedvogelatlas van SOVON, uitgave 2002 hoort de Patrijs (Perdix perdix) thuis in het rijtje waartoe ook de Veldleeuwerik, het Paapje en de Grauwe Gors behoren: soorten die ooit de overstap maakten van steppen en andere natuurlijke habitats naar boerenland. Maar die het nu afleggen tegen de huidige landbouwpraktijk. Niet alleen in Nederland maar ook in de omvorming van de Oost-europese landbouw naar westerse maatstaven breekt de patrijs op. In ons land komt de patrijs vooral voor op bouwgrond (in gebieden met grasland en heide niet of nauwelijks). Een kwart eeuw landbouw (de laatste 25 jaar van de vorige eeuw) heeft een slagveld gemaakt van een bijna landdekkend verspreidingsbeeld van de patrijs. Bij de afname is verschuilen achter onwetendheid over de achtergronden (gelet op de uitvoerige studie van de brit Potts, 1986) niet aan de orde. Schaalvergroting, bedrijfsspecialisatie en pesticidengebruik hebben volgens hem een uniform en voor patrijzen verschraald cultuurlandschap opgeleverd waarin de broedresultaten beroerd zijn en jonge vogels verhongeren bij gebrek aan insecten. Daarnaast biedt het uitgeklede landschap slechte overwinteringomstandigheden en weinig bescherming tegen predatoren. De toekomst voor de patrijs in ons land is verre van zorgeloos. Natuurvriendelijk beheer van akkerranden als kansrijke oplossing (Maris, 1997) is duur en helpt voor patrijzen alleen bij grootschalige introductie. Met de onverminderd op productie gerichte landbouw als zwaard van Damocles boven het hoofd, valt een verdere verbrokkeling van de verspreiding te verwachten. Dit in combinatie met de geringe dispersiecapaciteit van de patrijs, waardoor geschikte gebieden niet meer worden ontdekt baart zorgen. (<- Bron: Broedvogelatlas, SOVON, pag 178 179, Fred Hustings) Bovenstaande laat zien dat er nog veel valt te winnen rond deze soort. Extra hulp is nog steeds hard nodig. Hoewel de vogel volgens Nederlandse deskundigen de laatste 4 jaar bezig is met opkrabbelen is herstel vooral afhankelijk van faunaranden! De Patrijs is een akkervogel die zich daarom bijzonder goed leent voor aanvullende projecten. Zie elders in dit plan 2.4.1 De gewassen Het gewasaanbod is voor een aanzienlijk deel verantwoordelijk voor de samenstelling van de broedvogelbevolking. De oorzaken van de achteruitgang zijn vooral te vinden in de gevolgen van de moderne landbouw op de gewassen. De akkervogelsoorten krijgen te maken met knelpunten als: - vermindering aan teeltendiversiteit - sterke afname van (on)kruiden en insecten door pesticidengebruik - vermindering van oogstresten (vooral graan) door efficiënter oogsten - het verdwijnen van randen en ruigtes voor nestgelegenheid - en versnippering van het landschap Beschermingsmaatregelen moeten betrekking hebben op zowel het bevorderen van nestgelegenheid als het verhogen van het voedselaanbod zowel 's zomers (insecten) als 's winters (graan of andere zaden). Veel soorten bouwen hun nesten in ongemaaide grasstroken van minstens 2 m breed, voor 15

soorten van kleinschalige landschappen zoals geelgors of patrijs bij voorkeur grenzend aan een (doorn)haag. Voor veldleeuwerik en gele kwikstaart is het zinvol om per hectare wintergraan 2 vlakken van 20 m² niet mee in te zaaien, de zogenaamde leeuwerikvlakjes, maar dit dan enkel in open gebieden op meer dan 100 m van bomen en gebouwen. De voedselvoorziening kan verbeteren door het niet met pesticiden behandelen van randen om akkers, zodat insecten en kruiden er kunnen overleven. De minopbrengst voor het gewas is miniem. De leeuwerikvlakjes vervullen ook deze rol. Het laten liggen en niet met herbiciden behandelen van graanstoppels is een zeer goede wintermaatregel voor vrijwel alle soorten. Zaadgewassen kunnen ook speciaal voor de vogels gekweekt worden. Het voordeel is dat hiervoor weinig oppervlakte vereist is. De beste gewassen die de meeste vogelsoorten voedsel bieden, zijn boerenkool en granen (geen haver). Boerenkool moet twee jaar blijven staan om te bloeien en pas dan zaad te zetten. Gierstmelde (of quinoa) is een zeer goede eenjarige plant. Het is een eiwitrijk landbouwgewas uit de Andes dat daar al sinds mensenheugenis wordt verbouwd als alternatief voor graan. Het produceert veel kleine zaden die door veel vogels geliefd worden. Het braak laten liggen van percelen tot na het broedseizoen is in wezen een heel eenvoudige maatregel met grote kans op succes. Door die spontane ontwikkeling één of twee jaar te behouden ontstaat tegelijkertijd een goed wintergebied. Zomergranen zijn betekenisvol voor een keur aan akkervogelsoorten, deze granen worden vooral op de zandgronden verbouwd. Koolzaad dat vooral op de klei wordt geteeld heeft een grote aantrekkingskracht op blauwborsten en gele kwikstaarten. 16

Hoofdstuk 3. Doelstellingen t.a.v. het behoud en toename van akkervogels in Oost Groningen 3.1 Doelstelling ANOG De ANOG stelt zich onder andere ten doel met verschillende partijen collectief de stand van de - door de provincie in de Nota Meer doen in minder gebieden en in haar Natuurbeheerplan - aangemerkte gidssoorten Veldleeuwerik en Grauwe Kiekendief te handhaven en te stimuleren. Tevens stelt de ANOG, gezien de waarde die de soort voor het gebied heeft, doelstellingen ten aanzien van de stand van de patrijs. ANOG streeft voorts naar een zo breed als mogelijk palet aan akkervogels die profiteren van effectieve vormen van agrarisch natuurbeheer het hele jaar rond. De ANOG streeft daarnaast naar een zo breed als mogelijke insteek waarbij de Leefgebiedenbenadering niet alleen akkervogels mee laat profiteren van de uit te voeren maatregelen maar ook Akkerflora, zoogdieren, amfibieën, insecten en andere organismen. 3.2 Akkervogels In aansluiting op het beleid van de provincie Groningen stellen we ons het navolgende voor. Veldleeuwerik: Minimumdoelstelling: per 2011 een stabilisatie van de populatie Veldleeuweriken op het niveau van 2006-2008 (zie bijlage) Dit betekent dat per gebied de dichtheden die aangegeven worden op de door de provincie aangeleverde gegevens van 2006-2008 aangehouden worden. Per gebied kan de doelstelling verschillen. Streven: per 2011 een verbetering van de dichtheid van de populatie Veldleeuweriken met in ieder geval één trede : dat wil zeggen wanneer de dichtheid in een bepaal gebied bijvoorbeeld 5-10 broedpaar per 10 ha is, dan zal de dichtheid verhoogd worden tot de volgende trede op de kaart (zie kaartbeeld in de bijlage) in dat geval dus 10-15 broedpaar per 100 ha. In overleg met de Provincie (bijv. de gegevens uit het Akkervogelmeetnet) zullen per regio in ieder geval een drietal) dichtheden worden gegeven zowel binnen als buiten de voorgenomen Kerngebieden. Volgens deskundigen kan op de klei de huidige dichtheid van gemiddeld 5 naar gemiddeld 10 groeien in de looptijd van circa 6 jaar, op de zandgronden zit je al gauw op minimaal 10 paar/100 ha. Maar wat de ANOG betreft geldt dat niet alleen voor deze primaire soorten maar ook voor de secundaire akkervogelsoorten. Grauwe Kiekendief: Handhaving van de huidige stand en waar mogelijk uitbreiding naar nieuwe gebieden (Veenkoloniën en Westerwolde) De Grauwe Kiekendief wordt gezien als ambassadeur van het akkersysteem die ook andere soorten omhoogtrekt en een vertegenwoordiger is van een gezond ecosysteem waarin naast vogels ook schaarse soorten sprinkhanen, dwergmuizen en andere goede soorten profiteren. Met andere woorden Oost Groningen als BRONGEBIED voor de Nederlandse populatie en het aangrenzende Duitsland. (Koks & Visser 2002 en Soortbeschermingplan Grauwe Kiekendief van LNV uit 2000) Volgens vertegenwoordigers van de Werkgroep Grauwe Kiekendief kan het huidige aantal van 35-40 paar met redelijk gemak gehandhaafd worden en relatief eenvoudig doorgroeien aan de hand van een mix van factoren: a) De huidige faunaranden vitaliseren door beter beheer; b) Het meeliften van hogere aantallen door een ander beheer van schouwpaden/taluds (Hunze en Aa s, boerenbeheer) en bermen (met name door gemeenten) doordat hierdoor een beter foerageerhabitat ontstaat (bron, rapport Trierweiler et al. 2007). 17

c) Beter benutten van nu vergeten structuren (slaperdijken, dijkjes waterberging, lagere RVKbosjes, drogere natuurgebieden (zoals De Gaast, Midden-Groningen is een kans etc). De ANOG heeft de ambitie om in samenwerking met de SWGK de potenties van dit gebied als BRON-gebied op nationale schaal voor deze soort uit te bouwen naar 1 van de BRON-gebieden in dit deel van Europa. De Grauwe Kiekendief genereert veel publiciteit (dit zal naar verwachting in de toekomst eerder meer dan minder worden) Ook de ANOG kan daar haar voordeel mee doen. Patrijs: Verbetering van de stand tot 1 a 2 broedpaar per 100 ha in de BMP-telgebieden in de Veenkoloniën en Westerwolde in 2012. Een levensvatbare populatie (een populatie die bijv. een strenge winter kan doorstaan) moet toch al gauw uit 4-5 paar/100 ha bestaan. Dat lijkt veel maar is het niet. De huidige populatieomvang zit ver onder de kritische grens en is gedoemd tot uitsterven als er niet op redelijke schaal goed beheer wordt opgetuigd. Het streven is minimaal 1 a 2 paar /100 ha in de kerngebieden. De literatuurstudie door Altenburg & Wymenga Ecologisch Onderzoek De Patrijs in Nederland, oorzaken van achteruitgang en mogelijkheden voor herstel (*literatuurlijst) in opdracht van Vogelbescherming Nederland laat zien dat maatregelen zich in eerste instantie zouden moeten richten op het verbeteren van de insectenrijke kuikenhabitat (door het verbeteren van de voedselomstandigheden van kuikens) om de kuikenoverleving te vergroten. Akkers tijdelijk braakleggen of het inzaaien met speciale mengsels blijken succesvolle manieren te zijn om het voedselaanbod te vergroten, evenals het niet bespuiten van akkerranden). Herstel van een zadenrijke winterhabitat én geschikte nesthabitat dat voldoende dekking biedt. Dit laatste kan gerealiseerd worden door ruimtelijke rangschikking, predatoren kunnen bij lijnvormige elementen snel leren waar hoge Patrijsdichtheden voorkomen. Voor de Patrijs is het nog veel meer dan bij andere soorten - van belang dat er vanuit het Landschappelijk perspectief naar de naar deze vogel wordt gekeken.. Een ander essentieel punt (in dit geval ook een handicap) is dat de soort een notoire standvogel is.. Als er voldoende geschikte kuikenhabitat en broedhabitat aanwezig is, is de verwachting dat de negatieve rol van predatie zal meevallen. Daarbij is het belangrijk dat er geen eilandjes gecreëerd worden maar dat geschikte leefgebieden geïntegreerd worden in bestaand akkerlandschap. Alleen bij een aanpak die geïntegreerd is met gangbaar agrarisch gebruik zijn habitatverbeteringen te verwezenlijken op grote schaal en is te verwachten dat het tij voor de patrijs nog gekeerd kan worden. De ANOG profiteert van haar ligging naast enerzijds het Duitse achterland dat wellicht extra Patrijzen kan genereren. Daarbij moet ook de invloed van de Drentse veenkoloniën op dit terrein niet uitgevlakt worden. De ANOG zal dit gelukje laten meewegen in haar keuzes rond de Patrijs. 18

4. Maatregelen en activiteiten Dat moderne landbouw samengaat met biodiversiteit blijkt deels; we mogen ook niet vergeten dat ook in Oost Groningen veel reeds verloren is gegaan, denk bijv. aan de Grauwe Gors en Ortolaan en het kantjebordverhaal van de Patrijs in Oost Groningen. Daar doen akkerbouwers al jarenlang aan akkerrandenbeheer. Dankzij dit randenbeheer handhaven Veldleeuweriken zich en namen de zeldzame grauwe kiekendieven zelfs toe van drie paar in 1990 tot maar liefst veertig in 2007. Het bevreemdt dat het rijke Europa ontwikkelingslanden maant tot natuurbehoud, maar zelf weigert een klein beetje ruimte voor plattelandsvogels over te laten. De massieve achteruitgang van de biodiversiteit van de afgelopen decennia heeft het platteland nog niet veranderd in een Silent Spring (het beroemde boek van Rachel Carson dat in 1962 waarschuwde tegen de pesticiden). Maar het wordt er wel steeds stiller. De regering wil een betere wereld achterlaten dan de wereld die ze aantrof. Nu heeft ze de kans! Grijp die kans dan ook en zorg voor een landbouwbeleid dat ruimte biedt aan akkers en weilanden waarboven leeuweriken jubelen en grutto s baltsen. Uit NRC van 23 april 2008: Moet nu ook de veldleeuwerik verdwijnen? Landbouw wordt gedicteerd door agrarische lobby en is uitsluitend gericht op rationalisering (auteurs Jules Bos, Jaap Schröder (WUR), Wolf Teunissen (SOVON). Ben Koks (Werkgroep Grauwe Kiekendief), Theunis Piersma (RUG), Kees van Scharenburg, (provincie Groningen). 4.1 Inleiding Om de eerder (in hoofdstuk 3) genoemde doelstellingen te bereiken, worden verschillende maatregelen genomen. De belangrijkste stap in dit geheel is het aanwijzen van geschikte gebieden waarbinnen maatregelen genomen zullen worden. Verder wordt aangegeven welke maatregelen in deze gebieden toegepast worden om de voorgenoemde gidssoorten in aantal te stimuleren. Vervolgens wordt beschreven met welke partijen samengewerkt zal worden om de genoemde doelen te bereiken en ten slotte hoe het effect van de maatregelen gemonitoord zullen worden. 4.2 Begrenzing gebieden en strategie De eerste concrete maatregel is de begrenzing van de gebieden waarbinnen de maatregelen ten behoeve van akkervogels genomen worden: De ANOG heeft, in overleg met vertegenwoordigers van de provincie, de ecologen van de provincie alsmede andere deskundigen, zoals bijvoorbeeld medewerkers van de WGKD, een selectie gemaakt van geschikte gebieden, de zogenoemde akkervogelkerngebieden. Bij de keuze van deze gebieden is de ANOG van een aantal zaken uitgegaan: - de dichtheden van de gidssoorten (zie kaart in bijlage) - de biotoopeisen van deze soorten. Op basis van deze gegevens heeft de ANOG ruim 30.000 hectare als geschikt gebied aangedragen. Belangrijk bij het inkleuren van de kaart waren vooral de inzichten vanuit de provincie en WGKD op ecologisch vlak. In lijn van de spelregels die genoemd worden in het natuurbeheerplan van de provincie Groningen, is het streven om op de langere termijn in al deze gebieden minimaal 5% tot 10% beheer neer te leggen. 19

Op korte termijn (fase I) is er voor Oost Groningen respectievelijk 207 ha. (Oldambt) en 328 ha. (Veenkoloniën) beschikbaar (zie onderstaande tabel). Niet alle daarvoor door de ANOG geselecteerde akkervogelkerngebieden kunnen daarom meteen meedoen, wil men 5% tot 10% van het gebied inrichten ten behoeve van de gidssoorten. De ANOG heeft daarom een keuze gemaakt om te werken met een prioritering binnen de begrensde gebieden. Er is aangegeven welke gebieden de ANOG op korte termijn (fase 1) en middellange termijn (fase 2 en 3) in aanmerking wil laten komen voor deelname aan de pakketten. Op de begrenzing is echter nog wel wat op af te dingen, er zijn ook gebieden die het wel degelijk goed zouden kunnen doen als kerngebied. De ANOG is voornemens om samen met andere gebiedspartners te inventariseren op wat voor wijze meer traditionele natuurgebieden (inc. RVK-bosjes, overhoekjes etc.) omgevormd kunnen worden om tot een geïntegreerd akkervogelbeheer te kunnen komen. Voorts ziet ANOG serieuze mogelijkheden om gratis (of althans goedkope) maatregelen als het niet ploegen van stoppels, het anders beheren van wijken etc. mee te nemen in een regiogewijze aanpak. Op provinciekaarten zijn geselecteerde akkervogelkerngebieden aangegeven (zie bijlagen). Hieruit blijkt dat zelfs voor de als fase 1 geprioriteerde gebieden op dit moment te weinig budget is. Daarom zal de grens van het begrensde gebied als zoekgebied gezien worden. Binnen de fase 1-gebieden zal de ANOG, op basis van de beschikbare hectares en de geldende spelregels, komen tot zo optimaal,mogelijke maatregelen (bijv. x km faunanden/11 ha en bijv. 1 veldje (van een ½ ha?) per 100 ha. Waarbij getracht zal worden aan te sluiten op bestaande structuren (bv langs slaperdijken, langs wijken, onverharde paden etc (zie Arisz et al. 2009) In de praktijk zal het hierop neerkomen dat het beheer binnen een bepaald cluster van 500 hectare minimaal op 5% zal komen. Daarbij zal ook rekening gehouden worden met elementen als maaipaden en dijklichamen die als geschikt gebied beheerd kunnen worden. Met de beheerders zullen daarvoor afspraken worden gemaakt. Akkervogelkerngebieden: Code Begrensde deelgebieden hectares totaal ca. Benodigde ha s beheer Percentages beheer 5% 10%** ANOG (klei fase 1) 1A, 2A 8.910 445 891 ANOG (klei fase 2) 1 B,C,2B; 5, 15, 16 8.917 446 892 ANOG (klei fase 3) 14 1.671 84 167 ANOG (Westerwolde fase 2) 4 1.141 57 114 ANOG (Westerwolde fase 3) 3 2.500 125 250 ANOG (Veenkoloniën fase 1) 7, 8A, 9 7.952 398 795 ANOG (Veenkoloniën fase 2) 6, 8B, 10, 11 4.013 201 401 Totaal 35.103 1.755 3.510 Totaal gerekend over het akkerareaal (gem. 82%) 28.784 1.439 2.878 Eindtotaal bij deelname 75% akkerbouwmatig gebruik 1.078 2.158 Fase 1 843 1.686 Fase 2 518 703 1.407 Fase 3 432 209 417 Totaal 1.755 3.510 128 1.078 20