9. Energie en klimaatverandering



Vergelijkbare documenten
9. Energie en klimaat verandering

Emissiehandel in Europa

Emissiehandel in Europa

Het Energiebeleid van komende jaren. dr.j.a. Vijlbrief DG Energie, Telecom en Markten

Milieu-actualiteit NON-ETS. 3 mei 2018

PUBLIC. Brussel, 23 februari 2012 (02.03) (OR. en) RAAD VA DE EUROPESE U IE. 6788/12 Interinstitutioneel dossier: 2011/0092 (C S) LIMITE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het nieuwe Europese Klimaatplan voor 2030 #EU2030 YVON SLINGENBERG DG CLIMATE ACTION

ENERGIEPRIORITEITEN VOOR EUROPA

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL

STRATEGIE DUURZAME ENERGIETRANSITIE GEMEENTE BREDA

Op weg naar een duurzame energievoorziening in Mark Dierikx Directeur Generaal Energie, Telecom en Mededinging

Inbreng VEMW Open consultatie RLi Energieadvies 2050

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag 26 februari 2007

Het nieuwe Europese klimaatplan voor 2030: behoudt de EU haar voortrekkersrol?

MEDEDELING AAN DE LEDEN

BIJLAGE Samenvatting klimaatbeleid industrie buurlanden

Fiche 6: Mededeling Een snellere overgang van Europa naar een koolstofarme economie

Factsheet: Dong Energy

De praktijk van vergroenen van belastingen. Milieunetwerk GroenLinks, 16 september

De nieuwe energie-efficiëntierichtlijn - Uitdagingen & oplossingen -

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage. Datum 14 maart 2012

Klimaatbeleid en hernieuwbare energie: het EU pakket voor Ger Klaassen DG Milieu Europese Commissie

PAKKET ENERGIE-UNIE BIJLAGE STAPPENPLAN VOOR DE ENERGIE-UNIE. bij de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Energiedossiers tijdens het Italiaanse voorzitterschap

Regionaal Energie Convenant

Het Europese Emissiehandel systeem ( ETS) Speerpunt van het Europese klimaatbeleid Impact op de Europese Staalsector

De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Naar een duurzame energie huishouding: belofte of mogelijkheid?

Change. Hoe moet het morgen met de energievoorziening? Document. magazine

Geachte commissarissen, leden van het Europees Parlement, collega s,

De rol van biomassa in de energietransitie.

Technisch-economische scenario s voor Nederland. Ton van Dril 20 mei 2015

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board SWD(2017) 30 (NL) SWD(2017) 31 (EN)

16% Energie van eigen bodem. 17 januari 2013

Prioriteiten op energiegebied voor Europa Presentatie door de heer J.M. Barroso,

De Europese lidstaten in het kader van de Lissabon-afspraken de EU tot de meest innovatieve economie ter wereld willen maken;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zon Op School. Initiatiefvoorstel 1 7 APR Initiatiefvoorstel aan de Raad GROENLINKS NIJIVIEGEN ~- INQEKDMEN. GEMEENTE NUMEQEN clas8.nr.: oy..

Beleggen in de toekomst. de kansen van beleggen in klimaat en milieu

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Energie Transitie: traagheid en versnelling

Onze energievoorziening in feiten: mythes, nieuwtjes en kansen

EU ETS herziening post Standpunt van de elektriciteitssector. FEBEG. Silvie Myngheer CCIM Stakeholders dialoog

Beleid dat warmte uitstraalt. Van warmteopties voor klimaatverbetering naar klimaatverbetering voor warmteopties

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Onze energievoorziening in feiten: mythes, nieuwtjes en kansen. Heleen de Coninck, 13 september 2011

Sterker, Slimmer, Schoner

d) EUR-Lex uri=celex:52016dc0860

Tweede Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal. Geacht Kamerlid,

Datum 30 augustus 2012 Betreft Geannoteerde agenda Informele Energieraad, september 2012, Nicosia (Cyprus)

20% of naar 30% BKG reductie

Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Energiedossiers tijdens het Griekse voorzitterschap

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Is EU-beleid de molensteen voor de Nederlandse energiesector? Mark Dierikx, Directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging

Beslissing van de Europese Raad over het 2030 klimaat-energiekader

Nationale Energieverkenning 2014

MANAGEMENT SAMENVATTING ENERGIERAPPORT 2008

Net voor de Toekomst. Frans Rooijers

Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Zonder kernenergie of fossiel, kan dat? Frans Rooijers directeur CE Delft

Emissiehandel in Europa

Rol van WKK in een toekomstige Nederlandse energievoorziening:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Groeiplan voor warmte. een initiatief van provincies, gemeenten en sector

FOSSIELE BRANDSTOFFEN

EEN «CARBON CREDIT CARD» OM BELGEN WAKKER TE MAKEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Energie van ons allemaal

Europese CO 2 -emissiehandel Op zoek naar Synergie

Essent en duurzame energieproductie in Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gas op Maat. Postbus 250, 3190 AG Hoogvliet Rotterdam Telefoon +31(0)

Duurzaamheid vraagt meer Efficiëntie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Een eerlijk en effectief Klimaatakkoord: Koers op CO2-taks

Westvoorne CO 2 - uitstoot

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage. Datum 18 april 2011

Hét groene energieplan voor Nederland

Docentenvel opdracht 19 (campagne voor een duurzame wereld en een samenwerkend Europa)

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0341/45. Amendement. Roger Helmer, David Coburn namens de EFDD-Fractie

Vlaamse prioriteiten ETS herziening

Energy Services heeft nieuws voor u!

Net voor de toekomst. Frans Rooijers directeur CE Delft

Betreft Geannoteerde agenda Informele Energieraad, september 2011, Wroclaw (Polen)

Bijlage E: samenvatting convenanten energie efficiency

PROEFTUIN VOOR HET EUROPESE ENERGIESYSTEEM VAN DE TOEKOMST

Traject naar een lange termijnvisie voor het energiebeleid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toelichting EU ETS herziening

Schoner en zuiniger CO 2 ambitie verkeer & vervoer

Urgenda ESCo-project. Peter Odermatt

Regie op energie. Investeren in de productie van duurzame energie in de regio Arnhem-Nijmegen

Rotterdam, 23 mei Geachte heer Van der Touw, beste Ab,

Strategische visie Biomassa drs. Marten Hamelink Directie Topsectoren & Industriebeleid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

6 Pijler 4: Het energietransportnetwerk gereedmaken

Transcriptie:

9. Energie en klimaatverandering 9.1 Roadmap naar een koolstofarme economie in 2050 In 2008 stelde de Europese regeringsleiders Europese klimaatdoelstellingen vast. De lidstaten hebben zich daarna voor de periode tot 2020 verplicht tot een gezamenlijke reductie van de uitstoot van broeikasgassen met tenminste 20 procent (bij een mondiale aanpak van klimaatverandering wordt dit verhoogd tot 30 procent). Ook zullen lidstaten gezamenlijk in 2020 20 procent van hun energiegebruik duurzaam moeten opwekken. Tenslotte streeft de eu naar een energiebesparing van 20 procent in 2020 ten opzichte van 1990. Om de opwarming van de aarde niet verder te laten oplopen dan 2 C, zullen volgens de Europese Commissie de ontwikkelde landen in 2050 zo n 8095 procent reductie moeten realiseren. De Commissie heeft op 8 maart 2011 Een Routekaart voor een koolstofarme economie in 2050 uitgebracht. Uitgaande van een reductie van 80 procent in 2050 in de eu, zal volgens de Europese Commissie in 2020 de uitstoot in de eu met 25 procent gereduceerd moeten worden. Ook voorziet de Europese Commissie mijlpalen voor 2030 (min 40 procent) en 2040 (min 60 procent). vnoncw en mkbnederland vinden het een goede zaak dat de Commissie een visie en een beeld geeft van de maatschappelijke transitie naar een koolstofarme economie in 2050. Jammer genoeg focust de Routekaart voornamelijk op klimaatdoelstellingen in de eu. Enkele kritische kanttekeningen heeft vnoncw ook per brief aan staatssecretaris Atsma kenbaar gemaakt: de reductievoorstellen gaan uit van een eenzijdige aanpak in de eu die niet mondiaal is afgestemd. 95 procent van de toekomstige uitstoot vindt buiten Europa plaats, door de sterke groei aldaar. Het zou beter zijn via een goed innovatie en industriebeleid in te zetten op een effectief energie en klimaatbeleid. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft zich gecommitteerd aan de Europese klimaatdoelstellingen voor 2020. Veel bedrijven werken aan innovatieve klimaatoplossingen, omdat dat kansen biedt op de Europese en mondiale markt. Investeringen in ontwikkeling en toepassing van efficiënte en schone technologie zijn mogelijk. Hiervoor is het nodig dat het investeringsklimaat voor bedrijven in Nederland en Europa daarvoor de ruimte biedt. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat er: meer wordt ingezet op het stimuleren van innovaties waarmee klimaatoplossingen goedkoper en effectiever worden en daarmee ook concurrerend in de groeiende wereldmarkt voor klimaatoplossingen; bij kostentoedeling rekening wordt gehouden met de positie van de internationaal concurrerende energieintensieve industrie; de doelstellingen op een kosteneffectieve wijze gerea liseerd worden, door gebruik te maken van de goedkoopste oplossingen waarbij gekeken moet worden naar de gehele productieketen; het beleidskader toekomstvast en consistent is zodat bedrijven op grond daarvan lange termijn investeringsbeslissingen kunnen nemen; inkomsten voor de overheid uit belastingen of veilingen teruggesluisd worden naar het bedrijfsleven, om investeringen in klimaatoplossingen te stimuleren via financieringsarrangementen, fondsen voor innovaties etc.; meer gebruik te maken van de overheid als inkoper van producten en diensten die klimaatvriendelijk en duurzaam zijn, zowel op het niveau van decentrale overheid, lidstaten en de eu. De focus in de discussies op numerieke doelstellingen neemt het zicht weg op waar het werkelijk om moet gaan: een integraal Europees beleid voor de industrie. In dit beleid moet een integrale lowcarbonstrategie worden uitgezet die er toe leidt dat de industrie in Europa blijft en hier kan innoveren en vernieuwen. Het is daarvoor noodzakelijk om nu nog grotendeels gescheiden beleidsthema s samen te voegen en te integreren. Het gaat hierbij vooral om beleid ten aanzien van innovatie, energieefficiency en productieefficiency, interne markt en voorzieningszekerheid. Hiervoor is verdere uitwerking en invoering nodig van het geïntegreerde industriebeleid, zoals eind 2010 door de Europese Commissie is gepresenteerd. Om het mondiale klimaatprobleem adequaat aan te kunnen pakken is het noodzakelijk dat belangrijke economieën zoals de Verenigde Staten, China en India volwaardig meedoen aan een bindend mondiaal klimaatverdrag. Het draagvlak bij het bedrijfsleven voor scherpe reducties van de 44

uitstoot van broeikasgassen brokkelt sterk af als belangrijke concurrerende economieën zoals de vs, China en India niet meedoen aan een dergelijk mondiale aanpak. Bij de ambitie van de eu en individuele lidstaten om een scherp (unilateraal) klimaatbeleid te voeren, ontbreekt vaak de aandacht voor de economische gevolgen van een solistisch en geïsoleerd klimaatbeleid en vindt er in de ogen van het bedrijfsleven niet of nauwelijks een afweging plaats van economische en sociale effecten. Er is te weinig aandacht voor het feit dat Europa verantwoordelijk is voor slechts 12,5 procent van de mondiale uitstoot van broeikasgassen. Door de groei van de energievraag, met name in Azië, zal het aandeel van Europa op termijn teruglopen naar 5 procent. Om klimaatverandering effectief en efficiënt aan te kunnen pakken, moeten de landen die verantwoordelijk zijn voor het overgrote deel van de uitstoot actief worden betrokken bij een mondiale afspraak over de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. 9.2 emissiehandel (ets) Begin 2009 is de richtlijn emissiehandel voor de periode na 2012 gewijzigd. De grote industrie en elektriciteitsbedrijven zullen door een gegarandeerd plafond in 2020, een reductie realiseren van 21 procent ten opzichte van 2005. Uitgangspunten daarbij zijn één Europese allocatie van emissierechten, het totaal aantal rechten met tenminste 20 procent reduceren in 2020 waarbij toewijzing van rechten plaatsvindt op basis van Europese benchmarks en rechten voor de elektriciteitsproductie geveild worden. Ter voorkoming van carbon leakage 6 krijgen bedrijven die bloot staan aan internationale concurrentie de rechten grotendeels gratis toegewezen, afhankelijk van hun carbon efficiency. Voor de andere bedrijven daalt het percentage toegewezen rechten van 80 procent in 2013 naar 30 procent in 2020. Kleine bedrijven zullen buiten het systeem gaan vallen. Ook zal de Europese Commissie binnenkort regels vaststellen voor de compensatie van de indirecte kosten door lidstaten, als gevolg van de door handel verhoogde elektriciteitsprijs. Het Nederlandse bedrijfsleven is voorstander van het instrument emissiehandel, omdat daarmee op een kostenefficiënte wijze een gegarandeerde hoeveelheid reductie gerealiseerd kan worden. Internationale effecten zijn van groot belang bij de uitwerking van de emissiehandel. Dit omdat alleen de eu een dergelijk handelssysteem kent voor reductie van de industrie en de bedrijven grotendeels internationaal aan concurrentie blootgesteld staan van bedrijven die niet deze verplichte reductiedoelstellingen kennen. Voorkomen moet worden dat bedrijven hun productie verplaatsen naar buiten Europa waar geen reductiesysteem bestaat (de zogenaamde carbon leakage). Door bedrijven op basis van een efficiency benchmark gratis rechten toe te kennen en grote elektriciteitsverbruikers te compenseren voor de indirecte kosten kunnen deze effecten beperkt blijven. Daarnaast is het bij de uitwerking van de emissiehandel van belang dat het investeringsklimaat als gevolg van emissiehandel in de eu niet verslechtert. Nieuwkomers (nieuwe bedrijven) zouden daarom ongehinderd aanspraak moeten kunnen maken op dezelfde hoeveelheid rechten als bestaande installaties. Deze rechten zouden dan in mindering moeten worden gebracht van de te veilen rechten, zodat wel het beoogde reductieplafond van 21 procent uitstoot (ten opzichte van 2005) ongewijzigd zal blijven. Ook is van belang dat lidstaten de opbrengsten van de veiling van rechten terugsluizen naar het bedrijfsleven. Hiermee kunnen initiatieven voor de verduurzaming van de economie gestimuleerd worden, zoals energiebesparing en duurzame energie. Daarnaast zou een deel gebruikt moeten worden om de indirecte kosten van handel (hogere elektriciteitsprijzen) bij carbonleakagesectoren te compenseren. Wat betreft de deelname aan de emissiehandel (ets) door de luchtvaart, moet gewaakt worden voor concurrentienadelen voor Europese carriers of bestemmingen. Dit betekent dat de emissiehandel (ets) tot vluchten in Europa beperkt moet blijven. De door de Europese Commissie beoogde extraterritoriale toepassing van het systeem zet de goede relaties met andere handelsblokken op het spel. Onder meer de Verenigde Staten, Rusland, China en India hebben al tegen deze maatregel geprotesteerd. Een vergelijkbaar scenario moet voorkomen worden wanneer de Europese Commissie in 2012 haar voorstel presenteert om de uitstoot van het maritieme transport terug te brengen. 9.3 Duurzame energie Onderdeel van de klimaatdoelstellingen uit 2008 vormt de 20 procent hernieuwbare energiegebruik van hernieuwbare energiebronnen. In 2009 is in de Richtlijn voor hernieuwbare energie per land een aparte bindende doelstelling vastgelegd om dit doel te kunnen realiseren. In Nederland is de doelstelling vastgesteld op 14 procent. In 2012 zal de Europese Commissie een Duurzame Energie Strategie presenteren die voortbouwt op de Energie Routekaart 2050. Voor de verdeling van de doelstelling voor hernieuwbare energie geldt dat er tussen de lidstaten enorme verschillen zijn in de natuurlijke mogelijkheden voor het produceren van duurzame of hernieuwbare energie. Zonneenergie is bijvoorbeeld goedkoper in ZuidEuropa dan in Nederland. vnoncw en mkbnederland pleiten er daarom voor dat er mogelijkheid wordt geboden voor het verhandelen van hernieuwbare energie. Een middel daarvoor is bijvoorbeeld een systeem van handel in certificates of origin. Op deze wijze kunnen de totale kosten voor het realiseren van 20 procent hernieuwbare energie in de eu sterk gereduceerd worden: op een kostenefficiënte manier kunnen dan de 20 procent hernieuwbare energiedoelstellingen behaald worden. 6 Bedrijven die blootgesteld zijn aan internationale concurrentie kunnen als gevolg van de hoge kosten van veilen hun productie verplaatsen naar het buitenland, waardoor koolstofemissie weglekt en niet afneemt. Daarnaast is van belang dat energie uit hernieuwbare bronnen ook daadwerkelijk duurzaam is. Langdurige grootschalige exploitatiesubsidies zijn niet duurzaam, wanneer er geen 45

perspectief is dat een technologie concurrerend wordt. Aandacht voor innovatie om hernieuwbare energie goedkoper te maken is daarom cruciaal. Daarnaast zijn de duurzaamheidcriteria voor biomassa van belang. Eerste generatie biomassa blijkt niet altijd duurzaam te zijn. De totale impact op het milieu is soms zelfs groter dan fossiele energie en er speelt specifiek het bedreigen van de voedselsituatie in ontwikkelingslanden. Er kan beter ingezet worden op de ontwikkeling van werkelijk duurzame energie, dan op het overhaast realiseren van doelen voor hernieuwbare energie op een wijze die op termijn niet vol te houden is. 9.4 Europese Energie Infrastructuur Op 19 oktober 2011 onthulde de Europese Commissie haar voorstel voor een verordening betreffende de Richtsnoeren voor transeuropese energieinfrastructuur. Dit voorstel heeft tot doel ervoor te zorgen dat de strategische energienetwerken en opslagfaciliteiten zijn voltooid in 2020. Vanuit dat oogpunt heeft de Commissie twaalf prioritaire corridors en gebieden van elektriciteit, gas, olie en vervoersnetwerken aangewezen. Via de tegelijkertijd geïntroduceerde Connecting Europe Facility wordt 9,1 miljard euro voor investeringen in deze corridors vrijgemaakt. Ook heeft de Commissie maatregelen voorgesteld om de inzet van de projecten van gemeenschappelijk belang te versnellen door vergunningsprocedures efficiënter, korter en transparanter te maken. vnoncw en mkbnederland zijn voorstander van het creëren van één Europese energiemarkt. Om dit te bereiken zal ook geïnvesteerd moeten worden in infrastructuur. Een groot probleem bij het aanleggen van infrastructuur is de vergunningverlening. Het is nodig dit aan te pakken om projecten te versnellen, de Europese Commissie besteedt hier dan ook terecht aandacht aan. vnoncw en mkbnederland dringen er echter wel op aan dat Europese prioriteiten zouden moeten bijdragen aan het vervolmaken van de Europese energie markt: het verbinden van verschillende nationale energie markten. De prioriteit uit het Commissiedocument voor onze regio (Noordwest Europa) is daarom opvallend te noemen. Het voorgestelde netwerk op zee ten behoeve van windenergie draagt niet noodzakelijk bij aan het creëren van een Europese markt en het oplossen de opstoppingen in de elektriciteitstoevoer in Noordwest Europa tussen de verschillende landen. Op dit moment is er nog sprake van nationale energiemarkten, waarbij meer interconnectiecapaciteit zichzelf zou terugverdienen via het prijsverschil. Dat zou prioriteit moeten krijgen binnen het Europese energieinfrastructuur pakket. Een supergrid op zee is zeer kostbaar, terwijl het maar de vraag is of het daadwerkelijk intensief gebruikt gaat worden en of het terugverdiend kan worden met de resulterende transportdiensten. 9.5 Richtlijn energieefficiëntie In navolging op het Energy Efficiency Plan heeft de Europese Commissie op 22 juni 2011 een conceptrichtlijn gepresenteerd die ten doel heeft meer energieefficiëntie in de lidstaten te realiseren. Volgens de meest recente raming zou in 2020 in de eu slechts 9 procent kunnen worden bespaard van het (niet bindende) streefgetal 20 procent. Daarom zet de Commissie in haar voorstel bepaalde aspecten van het vorige energieplan om in bindende maatregelen. Om deze energiebesparing van 20 procent alsnog te behalen, heeft de Europese Commissie een breed kader van bindende maatregelen uitgezet voor de lidstaten. De Europese Commissie wil lidstaten verplichten om energiebedrijven de verantwoordelijkheid te geven energiebesparing bij hun klanten te realiseren (witte certificaten). Deze bindende maatregel stelt voor elke lidstaat hetzelfde besparingsdoel vast: 1,5 procent per jaar. Ook zullen lidstaten er in de toekomst voor moeten zorgen dat grote bedrijven energieaudits ondergaan. Verder wil de Commissie verplichtingen invoeren met betrekking tot het beter benutten van restwarmte. Voor de overheid is een voorbeeldfunctie gereserveerd, waarbij besparingen zich vooral richten op besparing in de gebouwde omgeving. Zo zijn publieke organen verplicht om jaarlijks 3 procent te renoveren van de oppervlakte van publieke gebouwen. Ook dient de overheid in de toekomst enkel energieefficiënte gebouwen, producten en diensten aan te schaffen. Energieefficiëntie is een belangrijk middel om uitstoot te reduceren, en op langere termijn de voorzieningszekerheid van de energievoorziening te vergroten. Verbeterde energie efficiëntie is vaak een relatief goedkope manier om uitstoot te reduceren, en er is op dit vlak nog erg veel potentieel voor verbetering. Dat geldt vooral in de sectoren gebouwde omgeving en transport. De eu kan initiatieven versnellen door de verdere ontwikkeling van standaarden voor apparatuur en de gebouwde omgeving en slimme financieringsmodellen waarbij investeringen worden terugbetaald uit de vermeden energiekosten. vnoncw en mkbnederland zijn van mening dat het Nederlandse systeem van convenanten goed werkt en er geen noodzaak is voor juridisch bindende verplichtingen voor de industrie of de energiesector op het gebied van energiebesparing. Nederland is gecommitteerd aan 2 procent besparing per jaar voor de nietetssector en ook voor de etssector en diverse brancheorganisaties is een Energy Efficiency Convenant getekend. Europese afspraken bovenop de goed lopende nationale afspraken leiden tot extra administratieve lasten, en kunnen zelfs besparingsinitiatieven frustreren. Daarom moet er een expliciete uitzonderingsbepaling in het voorstel van de Commissie staan, zodat Nederland van deze verplichtingen vrijgesteld wordt. Daarnaast verschillen efficiënte maatregelen en kosten voor energiebesparing per lidstaat enorm vanwege de grote verschillen in het tot nu toe gevoerde besparingsbeleid in de lidstaten. Eén gelijke Europese doelstelling voor alle lidstaten (1,5 procent minder energiegebruik per jaar) leidt tot relatief zware lasten voor 46

landen als Nederland waar al veel bereikt is op het gebied van energieefficiëntie. Lidstaten moeten meer flexibiliteit krijgen bij het bepalen van de potentie aan energieefficiency en de beste maatregelen om dit potentieel op economisch verantwoorde wijze te ontsluiten. Tevens stellen vnoncw en mkbnederland vragen bij de verplichte warmtebenutting voor etsbedrijven en de verplichte energieaudits. Verplichtingen voor warmtebenutting voor etsbedrijven doorkruisen emmissiehandel en zijn daarmee onwenselijk. Ook kunnen deze leiden tot onrendabele investeringen. Verplichtende energieaudits zijn contraproductief, omdat het leidt tot een lastenverzwaring. Bovendien hebben bedrijven die veel energie verbruiken al een prikkel om dit gebruik terug te brengen. vnoncw en mkbnederland verwelkomen maatregelen voor de stimulering van energiebesparing in de gebouwde omgeving, via de overheid als launching customer, en instrumenten die drempels voor de financiering van rendabele investeringen wegnemen. Ook kan er gekeken worden naar slimme manieren om warmtekrachtkoppeling te stimuleren. Voor deze maatregelen geldt echter dat Europese regelgeving dan wel een duidelijke meerwaarde moet hebben ten opzichte van nationale regelgeving. Het voorstel ligt nu bij het Europees Parlement, waar overwogen wordt om een bindende doelstelling voor te stellen. Dit is volgens vnoncw en mkbnederland weinig effectief, omdat dit tot een stapeling van doelstellingen leidt. De eu heeft al ambitieuze doelen voor reductie en hernieuwbare energie. Bovendien moet ook gekeken worden naar energie efficiëntie in de gehele productieketen. De stemming in het Europees Parlement zal eind januari plaatsvinden, waarna verwacht wordt dat de plenaire stemming hierover in maart op de agenda zal staan. 9.6 Energiebelasting Op 13 april heeft Europese Commissie voorgesteld om de Energy Taxation Directive (uit 2003) te herzien. In de huidige richtlijn zijn minimumtarieven vastgesteld voor de belasting van energieproducten. De Europese Commissie stelt nu voor om lidstaten te verplichten om de bestaande belasting op energieproducten voor de energieinhoud aan te vullen met een apart deel belasting. Lidstaten zijn vrij om dit deel in te bouwen in de bestaande energiebelasting, of deze apart te heffen. Deze belasting is gebaseerd op de emissie van het energieproduct (voor alle nonetssectoren), dat zou worden vastgesteld op een minimum van 20 euro per ton. De minimumtarieven voor de belasting op de energieinhoud [de door het product voortgebrachte energie in gigajoule (gj)] lopen op tot 9,6 euro per gj in 2018 voor motorbrandstoffen en 0,15 euro per gj voor verwarmingsbrandstoffen vanaf 2013. De minimumtarieven zouden op reguliere basis verhoogd moeten worden op basis van de inflatie. Wanneer lidstaten een hogere belasting willen heffen dan het minimumtarief, moeten ze evenveel belasting per gj energie of per ton heffen op producten die voor hetzelfde doel gebruikt worden. De Europese Commissie wil hiermee de ongelijke behandeling van verschillende brandstoffen opheffen en het gebruik van energiebronnen die minder uitstoten stimuleren. Biobrandstoffen die relatief weinig energie per liter brandstof hebben en een lagere uitstoot hebben, zullen met dit voorstel relatief goedkoper worden. Het voorstel zal ook betekenen dat de belasting op aardgas in Nederland voor veel bedrijven fors omhoog gaat. Ook zal de belasting op diesel sterk stijgen. De richtlijn is gericht op sectoren die nu buiten het toepassingsgebied van de etsrichtlijn vallen (o.a. vervoer, landbouw, gezinnen). Hier valt ongeveer 50 procent van de uitstoot onder. Hoewel volgens de Commissie de meeste nonets sectoren over het algemeen kleiner zijn en minder blootgesteld aan internationale concurrentie zullen er toch installaties zijn die het risico lopen op carbon leakage. Deze zullen een tax credit ontvangen voor het element op basis van historisch verbruik. Op dit moment zijn er enkele lidstaten die zelf een belasting hebben ingesteld (Denemarken, Ierland, Finland en Zweden). De Commissie wil voorkomen dat er allerlei verschillende nationale plannen komen en concurrentieverstoring voorkomen. vnoncw en mkbnederland onderschrijven het belang van een Europees geharmoniseerde regelgeving voor energiebelastingen. De Nederlandse energiebelastingen behoren in Europa vaak tot de hoogste, zodat aanpassingen in de Europese regelgeving die bijdragen aan een gelijk speelveld wenselijk zijn. Het is echter onduidelijk welke beleidsdoelstelling met het voorstel van de Europese Commissie nagestreefd wordt. Op het gebied van energiebesparing en reductie bestaat reeds een breed scala aan Europese en nationale maatregelen en instrumenten. De eu heeft wettelijk bindende doelen voor lidstaten op het gebied van reductie en hernieuwbare energie in 2020 en verschillende instrumenten zoals handel ingezet. Daarnaast zijn er vele Europese en nationale beleidsinstrumenten voor nonets sectoren. Het is de vraag of deze wijziging van de Richtlijn Energiebelastingen binnen het pallet aan bestaande instrumenten een toegevoegde waarde heeft. Uit de impact assessment van de Europese Commissie zelf blijkt dat het voorstel niet of nauwelijks bijdraagt aan de energie en klimaatdoelstellingen. Een duidelijk Europees probleem is het gegeven dat het niveau van de energiebelastingen in verschillende lidstaten sterk wisselt, omdat een aantal lidstaten zoals Nederland hogere tarieven hanteren dan het Europese minimum, of minder gebruik maken van vrijstellingen. Dit verstoort de concurrentie binnen de eu. Het richtlijnvoorstel leidt echter nauwelijks tot harmonisatie. Door de Europese minimumtarieven op te trekken tot het Nederlandse niveau kunnen bedrijven onder eerlijker omstandigheden concurreren. Dat is goed voor het milieu en goed voor een concurrerende interne Europese markt. De voorgestelde Europese inmenging in de verhouding tussen nationale tarieven draagt niet bij aan de harmonisatie 47

van de energiebelasting en versterkt de interne markt niet. Tegelijkertijd zou deze vaste verhouding in Nederland leiden tot een hogere prijs voor diesel en aardgas. Bij gelijke inkomsten voor de overheid leidt deze regel tot een forse verhoging van het accijnstarief op diesel in Nederland (een stijging van ongeveer 15 cent per liter), terwijl het accijnstarief op benzine kan dalen. Dit is een onnodige verstoring van de markt terwijl het geen verdere harmonisatie in de hand werkt. Bovendien heeft een groot deel van de transportsector geen goed alternatief voor diesel als brandstof. Daarnaast leidt de vaste verhouding tot onnodige verhogingen van de belasting op aardgas voor het bedrijfsleven. Ook hierbij is het de vraag waarom lidstaten een vaste verhouding zouden moeten hanteren die niet bijdraagt aan de harmonisatie binnen de eu. De minimum belasting van 20 euro/ton voor nonetsactiviteiten zal leiden tot een sterke stijging van de belasting op energieefficiënte warmtekrachtkoppeling (wkk) en andere middelgrote aardgasgebruikers. Deze verhoging bestraft gebruikers (en landen) die reeds investeringen hebben gedaan in het relatief schone aardgas en de efficiëntie van wkk. De reeds bestaande richtlijn bevat verschillende vrijstellingen die van belang zijn voor de internationale concurrentiepositie van ondernemingen. Als uiteindelijk toch besloten wordt tot herziening van de richtlijn moeten deze vrijstellingen in ieder geval behouden blijven en in Nederland toegepast worden. Inlichtingen: Erik te Brake (070 349 03 21; brake@vnoncw.nl) 48