Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Vergelijkbare documenten
Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarde]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

RAADSVOORSTEL. Par.afd.hfd. Kenmerk

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

Beslissing op bezwaar

RAADSVOORSTEL. Beslispunten. Waarom naar de raad? Middelen

ONS KENMERK: DOORKIESNUMMER: DATUM ADVIES: BMO/JZ/R&M/BZ augustus 2013 en

ADVIES. [het samenwerkingsverband], gevestigd te [vestigingsplaats], verweerder

Bezwaarschriftencommissie Hoogeveen

COMMISSIE BEZWAARSCHRIFTEN

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

Reglement behandeling bezwaarschriften Certificatie-instellingen

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

Beslissing op bezwaar

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

Stelselwijzing arbo-certificaten en de gevolgen voor asbest

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

Inspectie SZW Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

U I T S P R A A K

Beleidsregels inzake de afdoening van verzoeken om. om kostenvergoedingen in de bezwaarfase

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht; ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft;

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art.

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden

ECLI:NL:RVS:2016:3050

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Bezwaar maken - hoe en wat

Handleiding vergoeding kosten bezwaar en administratief beroep

verordening bezwaarschriftencommissie Gouda

Gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) en de Gemeentewet;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:

Ascert BCA Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker] Postbus AE Oisterwijk

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

ECLI:NL:RVS:2006:AX0760

VERORDENING bezwaarschriften 2011

Zaaknr.: Par. coördinator: Par. afdelingshfd: Par. PH : Documentnr.: XXXXX. Opgesteld door: mevrouw drs. G.S.L.C. Roomer

U I T S P R A A K en

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

SAMENVATTING ADVIES. de bestuurscommissie van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

Procedureregeling commissie bezwaarschriften Sociale Dienst Oost Achterhoek

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

GERECHTSHOF AMSTERDAM

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Afweging Er zijn geen redenen om af te wijken van het advies van de commissie. Het voorstel is om het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Ferwerderadiel, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

de Rechtspraak Rechtbank Den Haag PER FAX Over het beroep met zaaknummer SGR 13/9215 BESLU V258 deel ik u het volgende mee.

Toelichting op Certificatieschema Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering. Sijmen Versteegt december 2016

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

vast te stellen de Beleidsregels voor de bepaling van de hoogte van de proceskostenvergoeding in fiscale bezwaarprocedures.

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

Verordening commissie bezwaarschriften

ECLI:NL:RVS:2011:BU4606

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Doetinchem, gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet;

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:CRVB:2005:AT2864

USZ 2003/320 Rechtbank Maastricht, , AWB 02/1860 NABW

ONAFHANKELIJKE COMMISSIE VOOR DE BEZWAAR- EN BEROEPSCHRIFTEN GEMEENTE SLIEDRECHT

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

V E R G A D E R I N G G E M E E N T E R A A D 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

REGLEMENT BEZWAARSCHRIFTEN PUBLIEKE OMROEP

ECLI:NL:RBROT:2015:1306

*ZE9DBFBE563* Raadsvergadering d.d. 19 februari 2015

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Roermond,

Transcriptie:

Postbus 24 5066 ZG Moergestel info@ascert.nl Artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage XIIIa beperkt de verboden verwantschapsrelatie duidelijk tot een relatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf. Een verruiming van de personenkring van de verboden verwantschapsrelatie tot een certificaathouder of een andere uiteindelijk belanghebbende is in strijd met het aan artikel 5:4, tweede lid, van de Awb ten grondslag liggende legaliteitsbeginsel en het beginsel van rechtszekerheid waaruit volgt dat geen sanctie kan worden opgelegd zonder dat de overtreding voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar bij of krachtens een wettelijk voorschrift is omschreven. BCA 18006 Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker] Het bezwaar [Gemachtigde] maakt bij brief van 16 april 2018 bezwaar namens [bezwaarmaker] tegen het besluit van 4 april 2018 van [de CI]. Bij het bestreden besluit heeft [de CI] het certificaat met het nummer [nummer] van [bezwaarmaker] per 19 april 2018 voorwaardelijk geschorst voor een termijn van 30 dagen. De procedure Naar aanleiding van het bezwaar heeft [de CI] bij brief van 11 juli 2018 een verweerschrift ingebracht. Betrokken partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord tijdens een op 22 juni 2018 gehouden hoorzitting. Het van deze zitting gemaakte verslag is bij dit advies gevoegd. De ontvankelijkheid Het bezwaarschrift voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van de ontvankelijkheid stelt, zodat het bezwaar ontvankelijk is. De gronden van bezwaar [Bezwaarmaker] voert de volgende gronden van bezwaar aan. - Er is geen sprake van een verboden verwantschapsrelatie tussen mevrouw [naam] en de heer [naam]. De heer [naam] is namelijk geen aandeelhouder of bestuurder van het inventarisatiebedrijf. De heer [naam] bezit slechts de door de Stichting Administratiekantoor [naam] (STAK) uitgegeven certificaten en

blad 2 heeft louter het recht op een winstuitkering. Hij kan geen enkele invloed uitoefenen op het asbestinventarisatiebedrijf. Het bestuur van de STAK heeft de feitelijke en juridische zeggenschap over het inventarisatiebedrijf. Artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (Bijlage XIIIa) ziet op aandeelhouders en bestuurders van een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf en niet op de certificaathouder van een STAK. Een vrijere uitleg van het artikel is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel. Ook de toelichting biedt daarvoor geen ruimte. [De CI] verwijst naar het document SCa-100 dat op 3 april 2018 is gepubliceerd. Hieruit blijkt dat artikel 7 van Bijlage XIIIa op termijn mogelijk zal worden gewijzigd. Deze voorgestelde wijziging kan in deze procedure niet aan [bezwaarmaker] worden tegengeworpen. In de eerste plaats kan de uitleg die aan het begrip aandeelhouder wordt gegeven, niet worden aangemerkt als een interpretatie van die norm. 'Uiteindelijk belanghebbende' is immers een geheel andere definitie waarbij geheel andere criteria gelden. 0m die reden is dan ook geen sprake van een interpretatie van de huidige norm, maar een aankondiging van een toekomstige wetswijziging. In de tweede plaats is de aangekondigde wijziging slechts nog een concept. In de derde plaats is thans nog sprake van toekomstige wetgeving. Op dit moment geldt nog de huidige norm waarbij alleen het aandeelhouderschap of bestuurderschap tussen asbestverwijderingsen asbestinventarisatiebedrijven op projectniveau is verboden. In de laatste plaats is SCa-100 pas op 3 april 2018 vastgesteld en gepubliceerd op de website van Ascert. De vermeende afwijking is echter al eerder vastgesteld, namelijk op 26 februari 2018. [Bezwaarmaker] stelt zich aldus primair op het standpunt dat de verwantschap tussen (de holding van) mevrouw [naam] als aandeelhouder van [naam] enerzijds en (de holding van) de heer [naam] als certificaathouder van de STAK anderzijds niet leidt tot een afwijking / overtreding van artikel 7, derde lid, onder b, van Bijlage XIIIa. - Subsidiair voert [bezwaarmaker] aan dat [de CI] niet de juiste procedure heeft gevolgd waardoor op basis van het onderzoek geen afwijking kan worden uitgeschreven. Aan deze handhavingsprocedure ligt een melding ten grondslag van de Omgevingsdienst [naam]. Omdat door de omgevingsdienst zelf geen bestuurlijke maatregel aan [de CI] is opgelegd, is [de CI] verplicht om in die gevallen de procedure van artikel 21, eerste lid van Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing van en Toezicht op certificerende instellingen die Procescertificaten Asbestinventarisatie en Procescertificaten Asbestverwijdering afgeven (Bijlage XIIIe) te volgen. Op grond van die bepaling had [de CI] dus geen afzonderlijke kantooraudit op de bedrijfslocatie van [bezwaarmaker] mogen uitvoeren. In plaats daarvan had [de CI] de melding moeten registreren en moeten beoordelen tijdens de eerstvolgende reguliere beoordeling op de vestigingslocatie van [bezwaarmaker]. Voor zover [de CI] zou menen dat de melding die aan de afwijking ten grondstag ligt (tevens) afkomstig is van het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid (SZW), dan heeft daarvoor hetzelfde te gelden. - Tot slot stelt [bezwaarmaker] dat het bestreden besluit in strijd is met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het bestreden besluit is in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het materiële rechtszekerheidsbeginsel. Aan de afwijking liggen een drietal projecten in 2017 ten grondslag. Op dat moment was de Sca-100 nog niet gewijzigd en gepubliceerd. Bovendien was [de CI] ook destijds van mening dat geen sprake

blad 3 was van een afwijking, getuige de afwijzing van het handhavingsverzoek van de omgevingsdienst en de daaropvolgende beslissingen op bezwaar. [Bezwaarmaker] mocht er dan ook op vertrouwen dat de daaruit gewekte verwachtingen - kort gezegd -dat de genoemde projecten niet zouden leiden tot een afwijking van artikel 7 van Bijlage XIIIa door [de CI] gestand zouden worden gedaan. Daarbij speelt ook dat de relatie tussen [bezwaarmaker] en [naam] al sinds 2012 is toegestaan. Om die redenen is het bestreden besluit genomen in strijd met het (materiële) rechtszekerheidsbeginsel. Daaruit vloeit voort dat bestaande regels worden toegepast en het verbod van toepassing van regels met terugwerkende kracht ten nadele van (in dit geval) certificaathouders. Omdat nu al gehandhaafd wordt op toekomstige regelgeving en de SCa-100 pas op 3 april 2018 is vastgesteld, terwijl de inventarisaties al in 2017 hadden plaatsgevonden, is sprake van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. - Het bestreden besluit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Er heeft geen deugdelijk afweging van belangen plaatsgevonden ten behoeve van de evenredigheid van de opgelegde sanctie. Volgens [bezwaarmaker] spelen bij deze afweging meerdere van haar belangen een rol. Ten eerste is van belang dat [bezwaarmaker] geen gebruik, laat staan misbruik, maakt van de gestelde verwevenheid tussen de bedrijven. Daarnaast is het van belang dat de gestelde afwijking niet tot blootstellingsrisico's zal leiden. Het gaat om een administratieve afwijking. Ook is in dit kader de voorgeschiedenis van groot belang. Al in 2012 heeft de certificerende instelling vastgesteld dat de structuur van [bezwaarmaker] voldeed aan de geldende onafhankelijkheidseisen. Het wettelijk kader Het wettelijk kader wordt gevormd door de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling. Artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage XIIIa bepaalt dat op eenzelfde projectlocatie geen werkzaamheden worden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf. In artikel 23, eerste lid, van Bijlage XIIIe is bepaald dat, indien de certificaathouder niet voldoet of voldaan heeft aan of één meer bepalingen uit Bijlage XIIIa, sprake is van een afwijking en het procescertificaat van de certificaathouder door de certificerende instelling wordt ingetrokken, onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen, voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen of de certificerende instelling de certificaathouder een waarschuwing geeft. Het tweede lid van artikel 23 bepaalt dat de certificerende instelling bij het toepassen van het eerste lid de categorie-indeling van afwijkingen volgt, zoals opgenomen in bijlage 1. Het niet voldoen aan artikel 7, derde lid, van Bijlage XIIIa is een categorie II-afwijking. Op grond van artikel 23, zevende lid, wordt het procescertificaat voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen in geval van een categorie II-afwijking.

blad 4 Artikel 5:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven. De beoordeling 1. Blijkens het Afwijkingsformulier d.d. 26 februari 2018 is uit onderzoek naar voren gekomen dat de heer [naam] getrouwd en samenwonend is met mevrouw [naam], enig aandeelhouder is van [B.V. Holding], [B.V. Holding 100% certificaathouder is van de STAK en de STAK enig aandeelhouder is van [bezwaarmaker]. Mevrouw [naam] is aandeelhouder en bestuurder van [asbestverwijderingsbedrijf]. Geconstateerd is dat op diverse projectlocaties werkzaamheden zijn verricht door zowel [bezwaarmaker] als [asbestverwijderingsbedrijf]. Bij het bestreden besluit heeft [de CI] het geconstateerde feit als een afwijking van artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage XIIIa aangemerkt en het certificaat van [bezwaarmaker] per 19 april 2018 voorwaardelijk geschorst voor een termijn van 30 dagen. 2. Op grond van artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage XIIIa is het niet toegestaan dat een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf op een zelfde projectlocatie werkzaamheden verrichten als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf. De toelichting op artikel 7 vermeldt dat de in dit artikel opgenomen bepalingen over combinaties van functies en over relaties die niet zijn toegestaan binnen de asbestketen al in paragraaf 7.1.2 van de oude bijlage XIIIa (SC-540) stonden. 3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een verboden verwantschapsrelatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van [bezwaarmaker] (asbestinventarisatiebedrijf) en een aandeelhouder of bestuurder van [asbestverwijderingsbedrijf]. Niet bestreden is dat [bezwaarmaker] en asbestverwijderingsbedrijf op dezelfde projectlocaties werkzaamheden hebben verricht. Verder staat vast dat de heer [bezwaarmaker] gehuwd is en samenwoont met mevrouw [naam]. Van [bezwaarmaker] is de STAK enig aandeelhouder en de heer [naam bestuurder] enig bestuurder. Van de STAK zijn de heren [namen bestuurders] bestuurders. De certificaten van de STAK zijn in handen van [B.V. Holding]. Van B.V. Holding is de heer [naam] enig aandeelhouder en enig bestuurder. Van [asbestverwijderingsbedrijf] is mevrouw [naam] middels enkele besloten vennootschappen, namelijk [B.V. 1] en [B.V. 2] en [B.V. Holding], (mede)aandeelhouder en (mede)bestuurder. Door [bezwaarmaker] wordt betoogd dat er geen sprake is van een verboden verwantschapsrelatie tussen de heer [naam] en mevrouw [naam]. De heer [naam] is namelijk geen aandeelhouder of bestuurder van het inventarisatiebedrijf. De

blad 5 heer [naam] bezit slechts de door de STAK uitgegeven certificaten en heeft louter het recht op een winstuitkering. Volgens [de CI] is de heer [naam] gelijk te stellen met een aandeelhouder, omdat hij de certificaten van de STAK houdt, daardoor recht op winstuitkering heeft en dus belang heeft bij het functioneren van het asbestinventarisatiebedrijf. Daarom is er sprake van een afwijking van artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage XIIIa. De commissie volgt [de CI] niet in haar standpunt. Artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage XIIIa beperkt de verboden verwantschapsrelatie duidelijk tot een relatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf. Een certificaathouder of een andere uiteindelijk belanghebbende worden niet genoemd, ook niet in de toelichting op artikel 7. De woorden aandeelhouder en bestuurder zijn naar het algemeen spraakgebruik en volgens het Burgerlijk Wetboek duidelijk; een certificaathouder valt daar niet onder. Een verruiming van de personenkring van de verboden verwantschapsrelatie tot een certificaathouder of een andere uiteindelijk belanghebbende is in strijd met het aan artikel 5:4, tweede lid, van de Awb ten grondslag liggende legaliteitsbeginsel en het beginsel van rechtszekerheid waaruit volgt dat geen sanctie kan worden opgelegd zonder dat de overtreding voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar bij of krachtens een wettelijk voorschrift is omschreven. De argumenten die [de CI] aanvoert om toch een afwijking van artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage XIIIa vast te stellen, overtuigen de commissie niet. In zijn brief d.d. 31 maart 2017 stelt de directeur van de Directie Gezond en Veilig Werken van het Ministerie van SZW dat een certificaathouder moet worden aangemerkt als aandeelhouder, omdat de certificaathouder een kenmerk behoudt dat vergelijkbaar kan worden geacht met dat van een aandeelhouder. [de CI] geeft in haar verweerschrift aan dat betrokken ambtenaren van het ministerie hebben aangekondigd dat er een wijziging van de regelgeving zal volgen waar de positie van de STAK s uitdrukkelijk wordt behandeld, maar waarbij direct de kanttekening werd geplaatst dat ook uit de huidige regelgeving al volgt dat bij de verwantschapsrelatie ook de certificaathouder van een STAK dient te worden betrokken. Zoals gesteld volgt de commissie [de CI] in navolging van de directeur en ambtenaren van het ministerie niet in haar standpunt dat zonder wijziging van de regelgeving de certificaathouder van een STAK als aandeelhouder kan worden aangemerkt. De bewoordingen in artikel 7 van Bijlage XIIIa zijn duidelijk. Verder heeft [de CI] erop gewezen dat Ascert op 3 april 2018 het aangevulde interpretatiedocument SCa-100 heeft gepubliceerd. De laatste versie van SCa-100 is op 14 maart 2018 door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) vastgesteld. Daarin wordt gesteld dat onder aandeelhouder in de zin van de artikelen 7 en 25 van Bijlage XIIIa de 'uiteindelijk belanghebbende' moet worden verstaan.

blad 6 Hierover overweegt de commissie dat het CCvD bevoegd is om het bestuur van Ascert te adviseren over de interpretatie en de toepassing van specifieke certificatieschema s, maar dat die bevoegdheid niet zover kan gaan dat de certificatieschema s die als bijlagen bij de Arbeidsomstandighedenregeling zijn gevoegd, zoals Bijlage XIIIa, worden gewijzigd. Hiertoe is alleen de Minister van SZW bevoegd. Ten slotte heeft [de CI] nog gewezen op het advies van de commissie van 5 september 2016 met nummer BCA 16012. De commissie overweegt hierover dat in die zaak - anders dan in dit geval de persoon die een verwantschapsrelatie had tevens bestuurder van de STAK was. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, nu geen sprake is van een afwijking van artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van Bijlage XIIIa, het bestreden besluit niet in stand kan blijven en moet worden herroepen. De overige gronden hoeven geen bespreking meer. De proceskosten [Bezwaarmaker] verzoekt om een vergoeding op voet van artikel 7:15 van de Awb van de kosten in de bezwaarfase gemaakte proceskosten. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar uitsluitend vergoed voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaar gegrond is en het bestreden besluit moet worden herroepen. Naar het oordeel van de commissie is sprake van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarom dienen de proceskosten te worden vergoed. De kosten kunnen met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden begroot op 2 punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het verschijnen op de hoorzitting. De waarde per punt bedraagt 501,- (gewichtsfactor 1). Dit resulteert in totaal in een bedrag van 1.002,- voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn niet aangevoerd, noch is de commissie daarvan gebleken. Nu het hier om een met zaak BCA 18005 samenhangende zaak in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht gaat, hoeven de proceskosten in deze zaken slechts eenmaal te worden vergoed.

blad 7 Het advies De commissie adviseert [de CI]: 1. het bezwaar gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen middels intrekking; 2. de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar ten bedrage van 1.002,- te vergoeden, met dien verstande dat dit bedrag in deze zaak en in zaak BCA 18005 slechts eenmaal hoeft te worden vergoed. Dit advies is gegeven door Moergestel, 4 juli 2018. De Bezwaarschriftencommissie Ascert de secretaris de voorzitter