Beoordeling. h2>klacht

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Rapport van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Datum: 30 maart 2015 Rapportnummer: 2015/074

Rapport. Datum: 25 januari 2011 Rapportnummer: 2011/020

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Een onverwachte wending. Een onderzoek naar geweldgebruik door een hondengeleider. Oordeel

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Weert. Datum: 27 juni Rapportnummer: 2013/073

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie Oost-Nederland. Datum: 8 november Rapportnummer: 2013/167

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie- eenheid Den Haag. Datum: 4 februari Rapportnummer: 2014/008

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

Beoordeling Bevindingen

Regeling politiehonden 1

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/101

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie;

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 7 november 2007 Rapportnummer: 2007/244

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost te Eindhoven. Datum: 15 oktober 2012

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/063

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Datum: 13 september Rapportnummer: 2011/269

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie;

Rapport. Datum: 23 september 2005 Rapportnummer: 2005/288

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 3 mei 2004 Rapportnummer: 2004/151

Een onderzoek naar het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie.

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

Rapport. Datum: 25 januari 2011 Rapportnummer: 2011/021

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

I. Ten aanzien van het slaan van verzoeker tijdens het afnemen van een blaastest op het politiebureau

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 26 juni 2006 Rapportnummer: 2006/227

Rapport. Datum: 12 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/310

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. Datum: 5 juni Rapportnummer: 2012/0094

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren die nacht zonder toestemming zijn huis zijn binnengetreden.

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

de nationale ombudsman

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie Den Haag. Publicatiedatum: 20 oktober Rapportnummer: 2014 /14 2

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Gelderland-midden, thans regionale eenheid Oost-Nederland. Datum: 17 oktober 2013

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Je was erbij dus je hoort erbij! Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie- eenheid Den Haag. Oordeel

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/219

Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond:

1. Verzoekster is op 26 augustus 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld. De bewaring is na twee dagen opgeheven.

Rapport. Datum: 1 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/298

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Rapport Datum: 15 september 2011 Rapportnummer: 2011/270

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/292

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat een politieambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost Gelderland op 29 april 2007 disproportioneel geweld tegen hem heeft gebruikt door zijn surveillancehond, middels het commando "stellen", opdracht te geven om verzoeker in een doodlopende steeg aan te houden. Daarbij is de surveillancehond tegen hem ingezet zonder dat er tijdens de inzet sprake was van direct en voortdurend toezicht door de betreffende politieambtenaar. Beoordeling Algemeen 1. In de nacht van 28 op 29 april 2007 vond er in de Hamburgerstraat, die gelegen is in de binnenstad van Doetinchem, een vechtpartij plaats tussen supporters van de voetbalclub Vitesse en uitgaanspubliek. 2. Politieambtenaar S. van het regionale politiekorps Noord- en Oost Gelderland constateerde dat verzoeker met een witte broekriem met een metalen gesp iemand tweemaal hard tegen diens lichaam sloeg. Politieambtenaar S. besloot daarop om verzoeker op verdenking van openlijke geweldpleging aan te houden. Verzoeker trachtte zich aan deze aanhouding te onttrekken door samen met een groep andere personen hard weg te rennen. Politieambtenaar S. riep politieambtenaar B. toe dat verzoeker was aangehouden en zich daaraan onttrok. Politieambtenaar B. ging daarop samen met zijn diensthond achter de groep aan. Tijdens deze achtervolging werd politieambtenaar B ingehaald door een onbekend gebleven persoon. De diensthond van politieambtenaar B. beet deze persoon in diens rechterarm. Politieambtenaar B sommeerde zijn hond om los te laten. Politieambtenaar B. zag dat de groep bleef door rennen en zag ook dat verzoeker zich uit de voeten maakte. Politieambtenaar B. riep verzoeker drie maal aan met de woorden: "Man met blauw shirt, staan blijven of de hond wordt ingezet." Politieambtenaar B. zag dat verzoeker geen gehoor gaf aan deze waarschuwing en in zijn eentje een naamloze steeg in holde en daarbij een aantal fietsen omgooide. Politieambtenaar B. sommeerde verzoeker nogmaals te blijven staan en dat anders de politiesurveillancehond (hierna surveillancehond) zou worden ingezet. Verzoeker gaf ook aan deze waarschuwing geen gehoor. Politieambtenaar B. zag dat zich verder geen personen in het steegje bevonden en gaf daarop zijn surveillancehond de opdracht om verzoeker te stellen, d.w.z. tot stoppen te brengen door (zonodig) te bijten. Korte tijd later hoorde politieambtenaar B. iemand schreeuwen hetgeen verzoeker bleek te zijn. 3. Verzoeker bleek door de surveillancehond te zijn gebeten in een steeg naast de Pearle opticien, die grenst aan de Hamburgerstraat,. Politieambtenaar B. zag dat verzoeker in het steegje tegen een muur stond en dat zijn diensthond voor hem zat. Politieambtenaar B. zag verder dat zijn surveillancehond verzoeker had gebeten in diens rechterarm en

3 rechterbeen. Politieambtenaar B. hield verzoeker vervolgens aan. 4. Omdat verzoeker van mening was dat hij op een disproportionele manier was aangehouden, diende hij een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost Gelderland. 5. De korpsbeheerder stelde zich in zijn brief van 4 juli 2008 op het standpunt dat de beoordeling van de geweldsaanwending niet tot de competentie van de korpsbeheerder behoorde. De hoofdofficier van justitie te Zutphen had namelijk al geoordeeld dat het geweld tegen verzoeker in overeenstemming met artikel 8 eerste lid en vijfde lid Politiewet 1993 was aangewend. Om die reden verklaarde hij verzoekers klacht niet ontvankelijk. Verzoeker kon zich niet met deze beslissing verenigen en wendde zich op 17 juli 2008 tot de Nationale ombudsman met de navolgende klachten. I. Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat een politieambtenaar van het regionale politiekorps Noorden Oost Gelderland op 29 april 2007 disproportioneel geweld tegen hem heeft gebruikt door zijn surveillancehond, middels het commando "stellen", opdracht te geven om verzoeker in een doodlopende steeg aan te houden. 2. Verzoeker was zich er niet van bewust dat zijn aanhouding was bevolen, hij wilde zich slechts onttrekken aan het tumult, aldus zijn standpunt. 3. Op 13 augustus 2008 verklaarde de hondengeleider politieambtenaar B. tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman dat de situatie voorafgaand aan de aanhouding hectisch was geweest. B. zag dat mensen die op terrasjes zaten, moesten vluchten en dat verzoeker iemand met een riem sloeg. Verzoeker viel op omdat hij een blauw shirt droeg. B. heeft de verdachte -verzoeker- twee keer aangeroepen. B. zag dat de verdachte tijdens het wegrennen een paar keer omkeek. De verdachte rende vervolgens een steegje in en gooide een aantal fietsen om. B. wist dat er een aantal doodlopende en doorgaande steegjes aan de Hamburgerstraat grenzen. B. wist op het moment waarop hij zijn surveillancehond stelde niet of het steegje doodlopend was. B. verklaarde verder dat hij zijn hond ook zou hebben gesteld indien hij van tevoren had geweten dat het steegje doodlopend was geweest. In de steegjes staan volgens B. namelijk klikos (verrijdbare vuilnisbakken) en platte dakjes waar je via een kliko op kunt klimmen. 4. In zijn reactie op het verslag van bevindingen liet de korpsbeheerder aan de Nationale ombudsman weten geen oordeel te geven omdat hij tijdens de interne klachtenprocedure had besloten om de klacht niet ontvankelijk te verklaren. De korpsbeheerder stelde zich op het standpunt dat nu de hoofdofficier van justitie te Zutphen zich al over de geweldaanwending had uitgelaten, de beoordeling van de proportionaliteit en subsidiariteit niet ter competentie van de korpsbeheerder was. Verder gaf de korpsbeheerder aan dat hij

4 niet aan het verzoek van de Nationale ombudsman kon voldoen om alsnog een oordeel te geven over de klacht. De korpsbeheerder gaf aan dat hij geen oordeel kon geven aangezien de klacht niet inhoudelijk was behandeld en hij geen advies van de onafhankelijke klachtencommissie tot zijn beschikking had. 5. De raadsman van verzoeker liet in reactie op het verslag van bevindingen weten dat politieambtenaar B. zijn hond had gesteld terwijl zijn cliënt op dat moment een doodlopend steegje inrende. Volgens verzoeker bevonden zich daar ten tijde van zijn aanhouding geen verrijdbare vuilcontainers. Verder stelde de raadsman van verzoeker dat hij uit de verklaring die politieambtenaar B. tegenover de rechter-commissaris aflegde, afleidt dat politieambtenaar B. wist dat het een doodlopend steegje betrof. De advocaat meldde ook dat uit het proces-verbaal blijkt dat de diensthond eerder al een voorbijrennende man in diens arm had gebeten. Tenslotte gaf de advocaat van verzoeker aan dat verzoeker niet met de hond van politieambtenaar B. gevochten heeft. 6. Politieambtenaar B. liet in zijn reactie op het verslag van bevindingen weten dat hij destijds niet bekend was met het feit dat het steegje, waarin verzoeker werd aangehouden, doodlopend was. II. Beoordeling 7. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten worden gerespecteerd. Het recht op lichamelijke integriteit is een grondrecht dat door de Grondwet en internationale verdragen wordt beschermd (zie Achtergrond onder 1 en 2). Het gebruik van geweld tegen personen betekent een inbreuk op dit grondrecht. Een politieambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is, is echter bevoegd om, naast noodweersituaties, geweld te gebruiken wanneer dit noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taak, en een minder ingrijpend middel niet voor handen is (zie Achtergrond onder 3). Gelet op de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: de Ambtsinstructie, zie Achtergrond onder 4) valt het "stellen" van een verdachte door een surveillancehond ook onder het gebruik van geweld. De inzet van een surveillancehond is een zwaar middel, waarvan behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt en is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een surveillancehondengeleider (zie Achtergrond onder 4). De regelgeving bevat evenwel geen nadere precisering onder welke voorwaarden de surveillancehond mag worden ingezet. Daarop zijn wel - zoals bij ieder gebruik van geweld door de politie - de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit van toepassing. Uit de keuringseisen (zie Achtergrond onder 5 en 6) waaraan een surveillancehond moet voldoen, kan aanvullend worden afgeleid onder welke omstandigheden een surveillancehond kan worden ingezet. Omdat de regelgeving onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt, deed de Nationale ombudsman in rapport 2009/076 aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanbeveling om de inzet van de diensthond nader te normeren.

5 8. In deze zaak bestaat er geen discussie over de vraag of politieambtenaar B. in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opereerde. Hij probeerde immers verzoeker als verdachte van openlijke geweldpleging aan te houden. Binnen de hierboven geformuleerde grenzen, mag een politieambtenaar bij een aanhouding geweld gebruiken. Aangezien een beet van een surveillancehond tot verwondingen kan leiden vergelijkbaar met die tengevolge van een schot op de benen, wordt hierna ingegaan op de voorschriften voor het gebruik van het dienstpistool. Onder de navolgende omstandigheden is de politie op grond van artikel 7 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond onder 4) bevoegd om gebruik te maken van het dienstpistool teneinde een vluchtende verdachte te kunnen aanhouden. Deze bevoegdheid bestaat indien het gaat om een verdachte, wiens identiteit op het moment van ontvluchting niet bekend is. De persoon die vlucht dient verder te worden verdacht van een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat, waarvan in dit geval sprake was. Ten slotte dient het strafbare feit waarvan deze persoon wordt verdacht een ernstige aantasting te vormen van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer (van het slachtoffer), Analoog zou er onder deze omstandigheden ook gebruik kunnen worden gemaakt van de diensthond voor het "stellen" van een verdachte. Uit het proces-verbaal is verder gebleken dat politieambtenaar B. verzoeker in ieder geval op twee verschillende momenten heeft gewaarschuwd voor het inzetten van de diensthond. 9. Vanuit het perspectief van de behoorlijkheid is van belang de vraag op of hij onder deze omstandigheden ook van zijn bevoegdheid, om de diensthond in te zetten, gebruik had mogen maken. Politieambtenaar B. gaf aan dat hij voorafgaand aan het stellen van verzoeker door zijn diensthond niet wist dat het steegje waar verzoeker inrende doodlopend was, maar van belang voor zijn beslissing om zijn surveillancehond te laten stellen was dat kennelijk niet; hij zou zijn surveillancehond namelijk ook hebben laten stellen als hij van tevoren al had geweten dat het steegje doodlopend was geweest. Volgens politieambtenaar B. had verzoeker in de steeg namelijk de mogelijkheid om middels een kliko via een plat dakje te vluchten. De Nationale ombudsman heeft niet vast kunnen stellen of zich ten tijde van het incident kliko's in het steegje bevonden. Op de foto's die verzoeker aan de Nationale ombudsman had gestuurd, kan achterin de steeg een klein gebouwtje met een schuin pannendak en een laaghangende dakgoot worden waargenomen. Op de foto's zijn geen kliko's zichtbaar. De Nationale ombudsman acht het op grond van deze omstandigheden niet aannemelijk dat verzoeker in de relatief korte tijd die hem restte, een reële kans had gehad om nog via de aangrenzende bebouwing te kunnen vluchten. Omdat verzoeker zich in de steeg had klem gelopen, had hij door de relatief snel ter plaatse gekomen politieambtenaar B. alsnog, zonder te worden gebeten door de politiesurveillancehond, kunnen worden aangehouden

6 dan wel worden tegengehouden in afwachting van de assistentie van de in de buurt aanwezig zijnde politiecollega's. De Nationale ombudsman is derhalve van oordeel dat de beslissing van politieambtenaar B om zijn surveillancehond met een bijtopdracht in te zetten niet voldeed aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit leidt tot de conclusie dat de lichamelijke integriteit van verzoeker niet is gerespecteerd. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Aangezien de Nationale ombudsman van oordeel is dat het niet behoorlijk is geweest om de diensthond tegen verzoeker in te zetten, brengt dit met zich mee dat voor een afzonderlijke bespreking van het toezicht op de surveillancehond geen aanleiding meer bestaat. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland is gegrond, wegens schending van het behoorlijkheidsvereiste dat grondrechten, i.c. het recht op onschendbaarheid van het lichaam, worden gerespecteerd. Onderzoek Op 18 juli 2008 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Velp, ingediend door de heer mr. G.J. Gerrits, advocaat te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd betrokkenen verzocht op de bevindingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reacties van de betrokken politieambtenaar en verzoeker gaven aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

7 Verzoekschrift van 17 juli 2008. Brief van de korpsbeheerder aan verzoeker van 4 juli 2008. Verklaring van de betrokken politieambtenaar B. tijdens de interne klachtenprocedure. Proces-verbaal van aanhouding van verzoeker van 29 april 2007. Verklaring van de betrokken politieambtenaar B. van 13 augustus 2008 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman. Foto's die verzoeker in de maand juli 2007 heeft gemaakt van de ingang van de doodlopende steeg waarin hij werd aangehouden. Proces-verbaal van bevindingen 07-xxx812. Reactie van de korpsbeheerder op het verslag van bevindingen van 20 november 2009. Reactie van de betrokken politieambtenaar B. op het verslag van bevindingen van 11 november 2009. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond 1. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) Artikel 8 "1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, van zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen." 2. Grondwet

8 Artikel 11 Grondwet "Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam." 3. Politiewet 1993 Artikel 8, eerste lid "De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf." Artikel 8, vijfde lid "De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn." 4. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar Artikel 7, eerste lid "1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd: a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf 1. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en 2. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of 3. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn."

9 Artikel 7, derde lid "3. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt." Artikel 15 "1. Het inzetten van een politie-surveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij: a. de surveillancedienst, en b. het optreden van de mobiele eenheid na toestemming van het bevoegd gezag. 3. De geleider dient in het bezit te zijn van een krachtens artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993 vastgesteld certificaat." 5. Regeling politiehonden Artikel 1 "In deze regeling wordt verstaan onder: f. keuringsreglement: als bijlage opgenomen reglement op grond waarvan keuringen plaatsvinden " Artikel 4 "Bewapening met een politiesurveillancehond geschiedt uitsluitend bij het optreden van de surveillancedienst of de mobiele eenheid." Artikel 11 Keuringsvoorschriften politiesurveillancehond "3. Het keuringsreglement voor de politiesurveillancehond bevat tenminste de volgende eisen: a. gehoorzaamheid van de politiesurveillancehond aan de geleider; b. een goede samenwerking van de politiesurveillancehond met de geleider; c. de vaardigheid van de politiesurveillancehond in het kunnen nemen van alle hindernissen die voor een goed functioneren in de praktijk noodzakelijk zijn; en

10 d. het vermogen van de surveillancehond om op commando van de geleider geweld tegen derden toe te passen respectievelijk te beëindigen." 6. Keuringsreglement politiesurveillancehonden. (Bijlage 8 bij de Regeling politiehonden) 3.6.1 Doelstelling "De hond wordt ingezet op een vluchtende verdachte, die nadat de hond is ingezet zich overgeeft en stil gaat staan. De hond moet zijn beheersbaarheid tonen." 3.6.2 Omschrijving "Nadat de hond is ingezet geeft de verdachte zich, na een teken van de keurmeester daartoe, over. De hond moet direct overgaan tot bewaken als hij bij de verdachte is aangekomen. Nadat de verdachte zich heeft overgegeven, mag de geleider tot tweemaal toe een commando tot niet bijten geven. " 3.6.3 Uitvoering "Tijdens de surveillance ontdekt de geleider iemand die even daarvoor een misdrijf heeft gepleegd. De geleider roept de verdachte aan met de woorden: "Halt politie, geeft u over of de hond wordt ingezet." Hieraan wordt ook, na herhaling, door de verdachte geen gevolg gegeven. Vervolgens lijnt de geleider zijn hond af en geeft opdracht de verdachte tot staan te brengen. De geleider volgt zijn hond. Als de hond in achtervolging de verdachte op ongeveer 30 meter is genaderd, geeft de verdachte zich over door zich om te draaien en stil te gaan staan. Als de hond bij de verdachte is aangekomen, gaat de hond onmiddellijk over tot bewaking. ( ) Na aanhouding past de geleider een veiligheidsfouillering toe bij de verdachte. ( ) Na de fouillering wordt de verdachte overgebracht naar een gereedstaande dienstauto. ( ) Op een afstand van ongeveer 2 meter van de dienstauto laat de geleider de verdachte halt houden. De geleider laat de hond bij de verdachte achter, waarna hij de deur van de dienstauto moet openen. De verdachte doet hierna een vluchtpoging. De verdachte draait daartoe van de hond af in de richting waar hij vandaan is gekomen. De hond moet de verdachte, zonder dat hij het commando krijgt, resoluut tot staan brengen en al of niet op commando loslaten en overgaan tot bewaken."