Rapport. Rapport over een deskundigenoordeel van het UWV. Datum: 11 december 2014. Rapportnummer: 2014/205



Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over UWV te Nijmegen. Datum: 28 augustus Rapportnummer: 2013/108

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Deskundigenoordeel Een onderzoek naar de manier waarop het UWV. (de klacht over) een deskundigenoordeel heeft afgehandeld.

Rapport. Rapport over een klacht over het UWV te Groningen. Datum: 24 maart Rapportnummer: 2014/023

Een onderzoek naar de uitvoering van een deskundigenoordeel door het. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over

Rapport. Datum: 23 november 2007 Rapportnummer: 2007/271

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Rapport. Deskundigenoordeel UWV

Rapport. Rapport over een klacht over het UWV te Rotterdam. Publicatiedatum: 6 januari Rapportnummer: 2015/003

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Amsterdam. Datum: 24 oktober 2012

Rapport. Deskundigenoordeel UWV. Informeert het UWV de aanvrager van een deskundigenoordeel voldoende? Oordeel

Rapport. Rapport over een klacht over het UWV te Amsterdam. Datum: 6 maart 2015 Rapportnummer: 2015/049

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Een onderzoek naar de uitvoering van een deskundigenoordeel door het UWV.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 11 maart 1999 Rapportnummer: 1999/100

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Rapport. Datum: 6 juli 2001 Rapportnummer: 2001/192

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/486

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/092

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Utrecht. Datum: 7 maart Rapportnummer: 2012/034

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. Datum: 29 augustus Rapportnummer: 2012/137

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/016

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Verzekeringsarts moet informatie van de bedrijfsarts met de aanvrager van een deskundigenoordeel delen.

Rapport. Rapport over het UWV te Amsterdam. Datum: 29 april Rapportnummer: 2014/042

Rapport. Datum: 28 september 2006 Rapportnummer: 2006/337

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

b. de werkneemster in gesprekken met verzoeker een grote emotionele en mentale weerbaarheid toonde en onbewogen was;

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam. Datum: 10 april Rapportnummer: 2013/0031

Rapport. De behandeling van een bezwaarschrift. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 18 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/324

Rapport. 2014/085 de Nationale ombudsman 1/12

De behandelingsduur van een nieuwe aanvraag om kinderopvangtoeslag 2014

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 25 april 2001 Rapportnummer: 2001/115

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 11 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/238

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Rapport over het UWV te Amsterdam. Datum: 24 maart Rapportnummer: 2014/021

Uitgangspunt: re-integratie is een zaak van werkgever en werknemer samen en dient in overleg plaats te vinden

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Verzoeker, die optrad als gemachtigde in een ontslagzaak, klaagt erover dat de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), thans UWV WERKbedrijf:

Rapport. Datum: 26 september 2001 Rapportnummer: 2001/293

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 september 2007 Rapportnummer: 2007/201

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 22 januari 2002 Rapportnummer: 2002/005

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/173

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/335

Rapport. Datum: 10 februari 2003 Rapportnummer: 2003/030

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Datum: 18 maart 1999 Rapportnummer: 1999/109

Rapport. Klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit Zwolle. Datum: 20 april Rapportnummer: 2011/121

Rapport. Datum: 10 september 2007 Rapportnummer: 2007/189

Rapport. Datum: 28 juni 1999 Rapportnummer: 1999/282

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK. Datum: 25 maart Rapportnummer: 2014/024

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/114

Rapport. Datum: 26 september 2003 Rapportnummer: 2003/340

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Rapport over een klacht over het CAK te Den Haag. Datum: 14 augustus Rapportnummer: 2013/099

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Beoordeling. h2>klacht

Verzuimprotocol Adopsa Payroll

Verzuimprotocol Centrum Arbeid en Mobiliteit B.V.

Rapport. Datum: 23 september 2005 Rapportnummer: 2005/280

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer (RDW) uit Zoetermeer. Datum: Rapportnummer: 2011/097

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Datum: 2 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/303

2. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat het UWV zijn klacht niet conform haar Klachtenreglement 2005 heeft behandeld.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Transcriptie:

Rapport Rapport over een deskundigenoordeel van het UWV Datum: 11 december 2014 Rapportnummer: 2014/205

2 Klacht Verzoeker, werkgever, klaagt erover dat het UWV hem, bij twee achtereenvolgende deskundigenoordelen, onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn kant van het verhaal te doen en dat te onderbouwen met stukken. Onderzoek Op 8 augustus 2014 ontving een verzoekschrift, ingediend namens B. BV te Zwanenburg, met een klacht over een gedraging van het UWV te Eindhoven. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Raad van bestuur van het UWV te Amsterdam, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd het UWV verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Verzoeker werd ook in de gelegenheid gesteld een reactie te geven. Samenvatting Re-integratie is een zaak tussen werknemer en werkgever. Soms loopt de re-integratie vast en komen werknemer en werkgever er niet meer uit. Het is in dat geval mogelijk om het UWV te vragen om een onafhankelijk deskundigenoordeel over de situatie te geven. Het UWV doet onderzoek aan de hand van een specifieke vraag rond de re-integratie, bijvoorbeeld "is het door de werkgever aangeboden werk passend voor mij?" en geeft daarover een oordeel. Het UWV geeft geen advies. Het is de bedoeling dat werkgever en werknemer met het oordeel in de hand weer samen verder kunnen. Soms biedt het deskundigenoordeel echter geen oplossing of leidt het juist tot meer problemen in de relatie werknemer/werkgever. De Nationale ombudsman stelt vast dat het niet of onvoldoende bij de procedure betrekken van één van beide partijen tot dergelijke problemen kan leiden. Een belangrijk aandachtspunt daarom voor het UWV. Want het is natuurlijk bijzonder spijtig als een deskundigenoordeel, dat een heel goed middel kan zijn om de re-integratie weer op gang te krijgen, uiteindelijk alleen maar bijdraagt aan het verslechteren van de relatie werkgever/werknemer.

3 Bevindingen Het eerste deskundigenoordeel Een zieke werknemer Verzoeker is een bedrijf dat in heel Nederland opereert. Een medewerker van een vestiging van dit bedrijf in het Zuiden van het land viel op 11 januari 2014 uit wegens spanningsklachten. Op 24 januari 2014 was door werkgever daarom een gesprek met deze medewerker, de heer Pietersen 1, gepland. Er zou dan gesproken worden over het hervatten van het werk en over de werksituatie. Ook zou worden gesproken over de probleemanalyse van de bedrijfsarts en het plan van aanpak. De heer Pietersen verscheen echter niet op de afspraak. Daarom stuurde de werkgever hem diezelfde dag een brief. De heer Pietersen werd erop gewezen dat hij bij het UWV een deskundigenoordeel kon aanvragen, mocht hij het niet eens zijn met het advies van de bedrijfsarts. De werkgever zag zich nu genoodzaakt het loon nu niet meer uit te betalen, in ieder geval totdat het deskundigenoordeel van het UWV was ontvangen, zo werd verder aangegeven. Op 31 januari 2014 vroeg de heer Pietersen inderdaad een deskundigenoordeel aan bij het UWV. De heer Pietersen wilde weten of hij, naar het oordeel van het UWV, zijn eigen werk als bedrijfsleider weer kon doen. Het eerste deskundigenoordeel De arbeidsdeskundige van het UWV, die de aanvraag behandelde, stelde een rapportage op. In die rapportage gaf hij aan dat de heer Pietersen zelf vond dat hij zijn eigen werk niet kon doen. Hij achtte zichzelf volledig arbeidsongeschikt en dus niet in staat tot enige vorm van arbeid. Zijn huisarts was dit met hem eens. Verder gaf de arbeidsdeskundige aan dat de werkgever echter wilde dat hij weer ging werken in aangepast werk en inmiddels een gedeeltelijke loonstop had ingesteld. Gezien de vraagstelling van de werknemer was ook het oordeel van een verzekeringsarts van het UWV nodig. Die arts zag de heer Pietersen op 10 februari 2014 en pleegde overleg met de bedrijfsarts, op 11 februari 2014. De arts van het UWV stelde vervolgens vast dat de heer Pietersen nog niet door de bedrijfsarts was gezien; alles was via een verzuimbegeleider gelopen. Pas nadat de heer Pietersen een deskundigenoordeel had gevraagd was hij opgeroepen door de bedrijfsarts. De verzekeringsarts kwam tot de conclusie dat de heer Pietersen in ieder geval op 27 januari 2014 niet in staat was geweest te hervatten in passend werk, zeker nu niet bekend was in welke mate hij dan zou moeten hervatten. Hierna was de arbeidsdeskundige weer aan zet; hij sprak op 12 februari 2014 met de partner van de heer Pietersen, dit omdat de heer Pietersen bij de bedrijfsarts werd 1 Fictieve naam.

4 verwacht die dag. Hij informeerde mevrouw Pietersen over zijn bevindingen en gaf aan dat de heer Pietersen op basis van het advies van de bedrijfsarts zou moeten beginnen met het re-integreren. Diezelfde dag had de arbeidsdeskundige ook telefonisch contact met werkgever. Hij noteerde over dit gesprek dat de werkgever kennis had genomen van de zienswijze en oordeelsvorming van het UWV. Werkgever zou met werknemer in contact treden om, op basis van het onderzoek door het UWV en door de bedrijfsarts, opnieuw te bezien in hoeverre de re-integratie bij werkgever kon worden opgepakt. Werkgever werd er ook over geïnformeerd dat de loonstop in dit geval niet correct was geweest, gezien de ongeschiktheid voor het eigen werk op 27 januari 2014. In zijn rapportage gaf de arbeidsdeskundige nog aan dat de geschiktheid voor het eigen werk niet adequaat was beoordeeld, daar de heer Pietersen op dat moment nog niet door een bedrijfsarts was gezien. Een klacht Op 27 februari 2014 diende werkgever een klacht in bij het UWV over het deskundigenoordeel. Naar de mening van werkgever ging het, gezien de vraagstelling "kan ik mijn eigen werk weer volledig doen?" om een arbeidskundige vraagstelling. In dat geval dient werkgever gehoord te worden door het UWV. Dat was echter niet gebeurd. Ook was werkgever het niet eens met de conclusie over de loonstop; als hij in de gelegenheid was gesteld zijn visie te geven had hij het UWV documenten kunnen laten zien waaruit bleek dat de loonstop wel terecht was geweest. Op 10 maart 2014 gaf het UWV een reactie op de klacht. De arbeidsdeskundige had, daarnaar gevraagd, aangegeven dat hij wel contact had gehad met werkgever, op 12 februari jl. Dat stond ook in zijn rapportage. Ook had hij werkgever gewezen op een procedurele fout en de daaraan verbonden loonstop. Over de loonstop was er dus wel contact geweest en de werkgever was toen ook in de gelegenheid uitleg te geven en/of documenten op te sturen. Echter, gezien hetgeen de verzekeringsarts had vastgesteld was het niet zeer waarschijnlijk dat de heer Pietersen op 27 januari 2014 zijn werk kon doen, zeker niet nu niet bekend was in welke mate hij dat dan had moeten doen. Ook de bedrijfsarts had telefonisch vastgesteld dat werknemer niet in staat was te hervatten toen werkgever dat van hem vroeg. Reactie van de werkgever Op 19 maart 2004 reageerde de werkgever. Hij gaf aan dat inderdaad telefonisch contact was opgenomen door de arbeidsdeskundige, maar dat dat contact niet meer inhield dan een monoloog van deze arbeidsdeskundige, met een vermanende ondertoon. Stukken waren, zo had hij aangegeven, niet nodig geweest want het rapport was toch al klaar. Van hoor en wederhoor was dus geen sprake geweest en daarop zag nu ook juist de klacht. Ook gaf de werkgever aan dat Pietersen wél met een bedrijfsarts had gesproken en dus niet alleen met een verzuimbegeleider. Dat contact was, omwille van de tijd, aanvankelijk telefonisch en vond op 15 januari 2014 plaats. Reden was dat de werkgever met

5 werknemer graag een gesprek wilde, onder meer omdat sprake zou zijn van werkgerelateerde problematiek. Dat gesprek zou op 24 januari 2014 plaatshebben. Na het contact met de bedrijfsarts had de werknemer aangegeven dat hij niet op het voorgestelde gesprek met werkgever wilde komen. Maar dat gesprek was nu juist bedoeld om het te hebben over de mogelijkheden van werknemer. De bedrijfsarts achtte werknemer ook in staat om naar het gesprek te gaan. Met een brief van 16 en hierna van 24 januari 2014 was de heer Pietersen bovendien gewezen op de consequenties van het niet meewerken aan werkhervatting. Of de heer Pietersen op 27 januari 2014 al dan niet geschikt was om het eigen werk te doen was helemaal niet aan de orde geweest en was ook nooit door de bedrijfsarts gesteld. Werkgever was ook van mening dat de heer Pietersen zijn eigen werk op dat moment niet kon doen. Het ging hier om het niet in voldoende mate meewerken aan zijn re-integratie. Werkgever diende werknemer ook aan die verplichtingen te houden; zou dat onvoldoende gebeuren, dan zou aan werkgever immers een sanctie opgelegd kunnen worden. Het tweede deskundigenoordeel Nog steeds geen oplossing tussen werkgever en werknemer Op 12 februari 2014 bezocht de heer Pietersen alsnog het spreekuur van de bedrijfsarts. Die stelde vast dat de heer Pietersen verminderd belastbaar was. Ook was sprake van werkgerelateerde problematiek. Hij adviseerde werkgever, de heer Pietersen op korte termijn uit te nodigen voor een gesprek hierover. Ook kon dan gesproken worden over hervatting van het werk in aangepaste vorm. Het streven was om in een periode van circa zes weken tot volledige hervatting te komen. Overigens was de heer Pietersen zelf van mening dat hij nog niet kon werken. Het gesprek tussen werkgever en de heer Pietersen vond inderdaad plaats, op 17 februari 2014. In een brief die de werkgever de heer Pietersen na dit gesprek stuurde werd aangegeven dat de heer Pietersen kenbaar had gemaakt niet te zullen hervatten, op wat voor manier dan ook. Ook een ander filiaal was geen optie gebleken voor de heer Pietersen. Het loon zou vanaf 1 februari 2014 weer uitbetaald worden; als de heer Pietersen echter niet zou hervatten conform het advies van de bedrijfsarts, zou opnieuw een loonstop plaatsvinden. Mocht de heer Pietersen het niet eens zijn met het advies van de bedrijfsarts, dan kon hij opnieuw een deskundigenoordeel vragen. Dat deskundigenoordeel werd uiteindelijk door de werkgever zelf aangevraagd, op 19 februari 2014. De vraagstelling luidde: 'Doet mijn werknemer genoeg om weer aan het werk te gaan?' Het onderzoek Ook nu vond contact met de verzekeringsarts plaats; deze zag de heer Pietersen op 4 maart 2014. De arts kwam tot de conclusie dat de heer Pietersen, medisch gezien, in

6 staat was om te werken. Wel waren er beperkingen; hij was op dat moment en ook voorlopig nog aangewezen op weinig stresserend werk. Dat werd ook nader uitgewerkt. De arbeidsdeskundige zag werknemer op 19 maart. Hij informeerde hem over de bevindingen van het UWV. De heer Pietersen, zo werd aangegeven, kon zich hierin vinden. Hij zou na het gesprek contact zoeken met zijn werkgever om afspraken hierover te maken. Contact tussen het UWV en de werkgever was niet tot stand gekomen, zo bleek uit de rapportage van het UWV; het opgegeven telefoonnummer werd steeds doorgeschakeld naar een fax, zo was aangetekend. Werkgever was daarom via een op 19 maart verzonden e-mail verzocht om contact. Wel zou de zaak nu alvast schriftelijk worden afgehandeld, dit in verband met de deadline die voor het UWV gold (19 maart, zo werd aangegeven). Op 19 maart 2014 liet het UWV werkgever weten dat de door de heer Pietersen uitgevoerde re-integratieinspanningen voldoende waren, mits hij per direct de afspraken rond het hervatten in passend werk opvolgde. In de rapportage van de arbeidsdeskundige was dat verder uitgewerkt. Op 20 maart 2014 vond alsnog telefonisch contact met de werkgever plaats; het oordeel was toen al afgegeven. Een tweede klacht Op 28 maart 2014 diende de werkgever opnieuw een klacht in bij het UWV. Hij gaf aan zich niet te kunnen vinden in het oordeel; er waren immers meerdere documenten overgelegd waaruit bleek dat de heer Pietersen zich niet aan zijn verplichtingen had gehouden. Zo was duidelijk dat hij zich niet had gehouden aan wat tijdens het eerste deskundigenoordeel was vastgesteld, te weten het advies van de bedrijfsarts opvolgen. En het aanbod om op een andere vestiging te beginnen was al eerder gedaan, maar toen wilde de heer Pietersen hieraan niet meewerken. Op 20 maart had toch nog telefonisch contact plaatsgevonden; het oordeel was toen al klaar. Opnieuw was de werkgever niet gehoord; ook was geen contact gezocht met de bedrijfsarts. En opnieuw was, op basis van eenzijdige informatie, een oordeel geveld. De werkgever voelde zich dan ook niet serieus genomen door het UWV. De heer Pietersen was nu wel op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest en deze had voorgesteld weer te hervatten, rekening houdend met zijn beperkingen. Werkgever had daarbij voorgesteld dat hij in een ander filiaal zou beginnen. De heer Pietersen vond echter dat hij helemaal niet kon hervatten, ook niet in aangepast werk. Over deze klacht vond nog verdere e-mailwisseling plaats, maar dat leidde niet meer tot nieuwe standpunten.

7 Een klacht bij Op 8 augustus 2014 diende werkgever een klacht in bij. Hij schreef dat het UWV het eerste deskundigenoordeel had afgegeven op basis van onvolledige, onjuiste en eenzijdig verkregen informatie. Werkgever was op geen enkel moment gehoord. Bij het tweede deskundigenoordeel was iets vrijwel identieks gebeurd: ook nu was werkgever niet gehoord en ook was door het UWV geen contact gezocht met de bedrijfsarts. Met de reactie van het UWV op zijn klacht hierover was hij het niet eens. Onderzoek door Met een brief aan het UWV van 29 augustus 2014 stelde onderzoek in naar de klachten van de werkgever. Het UWV werd verzocht om een reactie op de klacht. Ook werd gevraagd om alle relevante stukken. Op 15 oktober 2014 werd een reactie ontvangen van het UWV. Het UWV gaf aan de door van werkgever ontvangen klacht te zien als een herhaling van zetten, argumenten en tegenargumenten die verder niets toevoegden en niet tot een ander standpunt konden leiden. Het UWV was dan ook van mening dat de deskundigenoordelen op een zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen. Van het UWV werden geen nadere stukken ontvangen. Een adviseur verzekeringsarts van de desbetreffende regio nam hierover contact op met een medewerkster van de Nationale ombudsman. Hij gaf aan dat deze stukken informatie bevatten die onder het medisch beroepsgeheim vallen. Hij kon die stukken daarom niet opsturen zonder machtiging van de heer Pietersen. Uiteindelijk werd een compromis bereikt in die zin, dat de verzekeringsarts de desbetreffende passages onleesbaar zou maken. Hij vond het echter van belang om dit ook nog af te stemmen met de heer Pietersen. De heer Pietersen maakte vervolgens kenbaar, niet in te stemmen met toezending van deze (deels gecensureerde stukken) aan. Als gevolg hiervan beschikt alleen over de stukken die de werkgever hem heeft toegestuurd.

8 Beoordeling De Nationale ombudsman toetst de klacht aan het vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat de overheid actief naar de burger luistert, zodat deze zich gehoord en gezien voelt. De Nationale ombudsman onderzoekt regelmatig klachten die een deskundigenoordeel betreffen. Over de juistheid van dat oordeel laat hij zich niet uit, wel over de gevolgde procedure. Klachten rond deskundigenoordelen hebben vaak betrekking op hoor en wederhoor, zo ook in deze zaak. Duidelijk is dat het opnemen van telefonisch contact en het horen twee verschillende dingen zijn. Onder horen verstaat in dit verband: de ander in de gelegenheid stellen zijn verhaal te doen en aan deze kant van het verhaal ook daadwerkelijk aandacht besteden door het te betrekken bij de besluitvorming. Niet alleen omdat zo kan worden voorkomen dat een oordeel wellicht op onjuiste of onvolledige informatie wordt gebaseerd maar ook omdat beide partijen zich dan 'gehoord voelen'. In dit geval ging het echter beide keren mis. De eerste keer nam de arbeidsdeskundige wel telefonisch contact op, maar vooral om enkele mededelingen te doen. Het onderzoek was op dat moment afgerond; dat blijkt ook uit het feit dat de uitkomsten daarvan diezelfde dag werden besproken met de partner van werknemer. Blijkbaar wilde de arbeidsdeskundige van het UWV de werkgever vooral voorhouden dat niet juist was gehandeld omdat eerst een spreekuurcontact met de bedrijfsarts had moeten plaatsvinden. De werkgever heeft naderhand aangegeven dat er wel contact was geweest tussen werknemer en de bedrijfsarts, zij het uitsluitend telefonisch. De bedrijfsarts achtte de werknemer toen in staat om op 24 januari 2014 met zijn werkgever te praten over de problemen op het werk en werkhervatting. Zou het UWV eerder over deze informatie hebben beschikt, dan was het oordeel wellicht anders uitgevallen. De tweede keer werd de werkgever, die toen ook de aanvrager van het deskundigenoordeel was, opnieuw niet de gelegenheid gegeven zijn visie in te brengen. De arbeidsdeskundige deed in dat verband een beroep op de maximale behandelingstermijn voor aanvragen om een deskundigenoordeel. Dat voor dergelijke aanvragen een (korte) behandelingstermijn geldt is begrijpelijk, het is belangrijk dat snel een oordeel volgt zodat werkgever en werknemer weer verder kunnen. In dit geval lijkt het er echter op dat dat bij de behandeling door het UWV vertraging is ontstaan en dat werkgever evenals werknemer overigens op het laatste nippertje werd benaderd voor zijn reactie. Dat het UWV het oordeel, onder deze omstandigheden, afrondde zonder de werkgever de kans te geven alsnog zijn visie te geven is niet juist geweest. De gedraging is niet behoorlijk.

9 Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het UWV te Eindhoven is gegrond wegens schending van het vereiste van luisteren naar de burger. De Nationale ombudsman, mr. F.J.W.M. van Dooren, waarnemend ombudsman