Rapport. Datum: 14 december 2007 Rapportnummer: 2007/311

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Daarnaast klaagt verzoeker erover dat zijn klacht door de korpsbeheerder op 31 oktober 2006 niet-ontvankelijk is verklaard.

Rapport. Datum: 1 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/298

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Beoordeling. h2>klacht

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 16 december 1999 Rapportnummer: 1999/501

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 11 december 2007 Rapportnummer: 2007/304

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/280

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Amsterdam. Datum: 24 oktober 2012

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/234

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/241

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Verzoeker, die optrad als gemachtigde in een ontslagzaak, klaagt erover dat de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), thans UWV WERKbedrijf:

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/016

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 20 maart 2006 Rapportnummer: 2006/096

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

2. Verzoeker had in het verleden bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg met de betrokken therapeut samengewerkt.

Rapport. Datum: 12 april 2006 Rapportnummer: 2006/142

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/291

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Transcriptie:

Rapport Datum: 14 december 2007 Rapportnummer: 2007/311

2 Klacht Verzoekster klaagt over de wijze waarop de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden haar klacht van 8 maart 2006 over het optreden van genoemd politiekorps op 12 januari 2006, heeft behandeld. Verzoekster klaagt er met name over dat de commissie: - in het onderzoek alleen verzoekster en één van de beklaagde politieagenten heeft gehoord en niet de overige betrokkenen en getuigen; - heeft nagelaten om nader onderzoek te verrichten naar de feiten/omstandigheden; - vervolgens de korpsbeheerder heeft geadviseerd zich op drie van de vier klachtonderdelen te onthouden van een oordeel omdat de verklaringen van betrokkenen onderling tegenstrijdig zijn. Beoordeling I. Algemeen 1. Op 12 januari 2006 werd de echtgenoot van verzoekster, de heer Y., door de politieambtenaren D. en J. staande gehouden en bekeurd omdat hij als bestuurder van een auto tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthield. D. sprak de heer Y. op voornoemde gedraging aan en bekeurde hem hiervoor. 2. Tijdens het bekeuren van de heer Y. verscheen verzoekster en nam plaats in de auto. Op enig moment mengde verzoekster zich in het gesprek tussen D., J. en de heer Y. Verzoekster was van mening dat J. zich niet correct jegens haar man gedroeg en deelde dit aan J. mee. 3. Verzoekster werd vervolgens aangehouden omdat zij niet voldeed aan een bevel of vordering, nadat J. haar sommeerde zich niet met het bekeuren te bemoeien en weg te gaan. Verzoekster werd tegen de auto van haar man geplaatst en geboeid. Verzoekster werd vervolgens in een surveillancebus door politieambtenaren W. en R. overgebracht naar het politiebureau. Op het politiebureau werd zij ingesloten en ruim een uur later weer in vrijheid gesteld. 4. Bij brief van 8 maart 2006 diende de heer S. namens verzoekster bij het regionale politiekorps Haaglanden een klacht in over de wijze waarop J. verzoekster en haar man tijdens het geven van de bekeuring bejegende, het door met name J. tegen haar toegepaste geweld tijdens haar aanhouding, de wijze waarop W. en R. haar bejegenden tijdens het vervoer naar het politiebureau en de wijze waarop de politie met haar omging

3 tijdens haar insluiting in een cel op het politiebureau. 5. Bij brief van 23 januari 2007 deelde de korpsbeheerder de heer S. mee dat hij over de bejegeningsklachten en de klacht over de geweldsaanwending geen oordeel gaf. De klacht over de omgang met verzoekster tijdens haar insluiting achtte de korpsbeheerder gegrond. De korpsbeheerder deelde verder mee dat de klacht formeel behandeld was door de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden (verder: de klachtencommissie) en dat de klachtencommissie hem in deze kwestie adviseerde. Het oordeel van de korpsbeheerder kwam overeen met voornoemd advies. 6. Verzoekster was het niet eens met het advies van de klachtencommissie aan de korpsbeheerder om zich ten aanzien van voornoemde drie klachten te onthouden van een oordeel. Bij brief van 26 februari 2007 legde de heer S. namens verzoekster de bezwaren tegen dit advies aan de Nationale ombudsman voor. 7. In verband met de overzichtelijkheid en de samenhang van de klachtonderdelen zullen de klachtonderdelen hieronder gezamenlijk worden besproken. II. Ten aanzien van het horen, het nalaten van nader onderzoek en het zich onthouden van een oordeel over de bejegening tijdens de bekeuring en het vervoer naar het politiebureau, alsmede over de geweldsaanwending Bevindingen 1. Verzoekster klaagt erover dat de klachtencommissie tijdens de hoorzitting slechts verzoekster en J. hoorde, naliet om aanvullend onderzoek te doen naar de feiten en/of omstandigheden en de korpsbeheerder adviseerde om in verband met de onderlinge tegenstrijdigheid van de verklaringen zich van een oordeel te onthouden. Volgens verzoekster nam de klachtencommissie de verklaringen van de diverse betrokkenen en getuigen slechts over en liet zij na een eigen nader onderzoek te doen. 2. De voorzitter van de klachtencommissie deelde aan de Nationale ombudsman mee de klachten van verzoekster niet gegrond te achten. De voorzitter voerde daartoe het volgende aan. Verzoekster koos voor een formele afhandeling van haar klachten. Verzoekster verzocht daartoe de klachtencommissie om de zaak in onderzoek en behandeling te nemen. Op grond van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie Haaglanden 2004 (verder: de Uitvoeringsregeling; zie Achtergrond onder I.) werd daarom onder regie van de klachtencommissie door klachtbehandelaar K. een onderzoek verricht. Dit ter voorbereiding op de behandeling van de klachten van verzoekster door de klachtencommissie, aldus de voorzitter. Hierbij werden onder andere alle betrokken politieambtenaren gehoord. Verder werden de door verzoekster opgegeven getuigen C. en A. schriftelijk verzocht contact op te nemen met K. om een verklaring van hen te kunnen opnemen. Hierop werd alleen door getuige C.

4 gereageerd. K. nam vervolgens de verklaring van C. op. K. verzamelde tevens overige gegevens. Van deze onderzoeksgegevens vormde K. een rapportage als bedoeld in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling (zie Achtergrond onder I.). Op grond van artikel 10 van de Uitvoeringsregeling hoorde de klachtencommissie verzoekster tijdens een hoorzitting op 22 augustus 2006. De klachtencommissie stuurde het klachtdossier voorafgaand aan de hoorzitting aan verzoekster toe. De door de heer S. namens verzoekster tijdens de hoorzitting overgelegde stukken, waaronder een verklaring van getuige A., voegde de klachtencommissie toe aan het klachtdossier, aldus de voorzitter. Op grond van artikel 10 van de Uitvoeringsregeling hoorde de klachtencommissie eveneens politieambtenaar J. De behandelende kamer van de klachtencommissie beoordeelde de klachten van verzoekster op basis van alle verklaringen en overige beschikbare documentatie en gegevens, waarna zij advies aan de korpsbeheerder uitbracht. De klachtencommissie zag niet de meerwaarde in van, naast verzoekster en J., het horen tijdens de hoorzitting van de overige betrokkenen en getuigen. Allen legden immers een schriftelijke verklaring af. Volgens de voorzitter ging de klachtencommissie in het onderzoek af op deze schriftelijke verklaringen, nu zij niet verwachtte dat de overige betrokkenen en getuigen tijdens het horen op de hoorzitting meer of andere informatie zouden verschaffen. 3. Uit het advies van de klachtencommissie blijkt het volgende. De klachtencommissie nam kennis van het onderzoeksrapport dat klachtbehandelaar K. opmaakte. Bij dit rapport waren gevoegd alle schriftelijke verklaringen van betrokkenen en getuigen, alsmede een van het incident op 12 januari 2006 opgemaakte mutatie, een door D. en J. opgemaakt proces-verbaal van bevindingen en een meldingsformulier geweldsaanwending. De klachtencommissie nam tevens kennis van de door de heer S. namens verzoekster overgelegde stukken, te weten de schriftelijke verklaring van 13 augustus 2006 van getuige A., een brief van 2 augustus 2006 van de huisarts van verzoekster met medische informatie over verzoekster, alsmede het medische dossier van het bezoek van verzoekster op 12 januari 2006 aan de spoedeisende hulp van Medisch Centrum Haaglanden, locatie Antoniushove te Leidschendam. De klachtencommissie baseerde haar oordeel over de klachten van verzoekster op de schriftelijke verklaringen van verzoekster, politieambtenaar J., politieambtenaar D., politieambtenaar W., politieambtenaar R. en van drie getuigen, te weten: C., A. en politieambtenaar M. Voorts betrok de klachtencommissie in haar oordeel de mondelinge verklaringen van verzoekster, haar man en van J. die zij aflegden tijdens een hoorzitting op respectievelijk 22 augustus 2006 en 25 juli 2006. De klachtencommissie gaf in het kort per klachtonderdeel de desbetreffende verklaringen nagenoeg letterlijk weer en besprak vervolgens de inhoud van die verklaringen. Daarnaast ging de klachtencommissie per klachtonderdeel in op alle overige stukken die voor een bepaald klachtonderdeel relevant waren. Beoordeling

5 4. Het motiveringsvereiste houdt in dat overheidshandelen feitelijk en logisch moet worden gedragen door een voor belanghebbenden kenbare motivering. Het motiveringsvereiste impliceert dat de motivering van een beslissing die beslissing moet kunnen dragen. Dat betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen betrokken moeten worden, met inbegrip van de visie van betrokkene. 5. Het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving houdt in dat bestuursorganen bij de voorbereiding van hun handelingen de relevante informatie verwerven. Het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving impliceert dat, indien aan een klachtencommissie wordt verzocht om een klacht over de gedragingen van politieambtenaren te behandelen, de klachtencommissie een onderzoek dient in te stellen naar de gegrondheid van de klacht. 6. De Nationale ombudsman acht aannemelijk dat de klachtencommissie tijdens het onder haar regie verrichte onderzoek de beschikking kreeg over alle stukken die betrekking hadden op genoemd incident. Immers, de klachtencommissie nam kennis van het klachtdossier met bijlagen, waaronder de schriftelijke verklaringen van alle betrokkenen en getuigen, de stukken uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie, alsmede van door verzoekster overgelegde medische stukken en een getuigenverklaring. Dit brengt in de visie van de Nationale ombudsman mee dat de klachtencommissie voldoende onderzoek naar de feiten en omstandigheden heeft gedaan. Niet valt in te zien welk nader onderzoek naar die feiten en omstandigheden de klachtencommissie volgens verzoekster naliet. 7. Dat de klachtencommissie tijdens een hoorzitting slechts verzoekster, haar man en J. hoorde, doet daaraan niet af. Daarbij acht de Nationale ombudsman het volgende van belang. Vast staat dat in het onderzoek klachtbehandelaar K. alle betrokken politieambtenaren alsmede getuige C. hoorde in de maanden maart en april 2006. Van deze gesprekken maakte K. schriftelijke verklaringen op die door de desbetreffende personen werden ondertekend. Deze verklaringen maakten onderdeel uit van het klachtdossier. Het klachtdossier werd voorafgaand aan de hoorzitting van 22 augustus 2006, waarop de klachtencommissie verzoekster hoorde, aan verzoekster toegestuurd. Verzoekster kon derhalve kennis nemen van die verklaringen en deze - voor zover nodig - tijdens de hoorzitting weerspreken. Uit de klachten van verzoekster leidt de Nationale ombudsman af dat die klachten zich met name richtten tegen politieambtenaar J. Dat de klachtencommissie ervoor koos om naast verzoekster politieambtenaar J. als beklaagde tijdens een hoorzitting te horen en voor het overige af te gaan op de schriftelijke verklaringen van alle overige betrokkenen en getuigen, is naar de mening van de Nationale ombudsman begrijpelijk. Daarbij neemt de Nationale ombudsman in aanmerking dat genoemde schriftelijke verklaringen dateerden van eind maart en april 2006 en ten tijde van de hoorzitting niet ouder waren dan vijf maanden. Gelet hierop is het in de visie van de Nationale ombudsman dan ook aannemelijk dat niet te verwachten viel dat het horen van de betrokkenen en getuigen meer of andere informatie zou opleveren. Ten slotte merkt de Nationale ombudsman op dat deze handelwijze van de klachtencommissie conform het

6 bepaalde in artikel 10 van de Uitvoeringsregeling (zie Achtergrond onder I.) is en dat hem van enige (wettelijke) plicht om alle overige betrokkenen en getuigen tijdens een hoorzitting te horen niet is gebleken. 8. De Nationale ombudsman constateert verder dat het merendeel van genoemde stukken verklaringen van betrokkenen en getuigen zijn. Ten aanzien van die verklaringen stelt de Nationale ombudsman vast dat de klachtencommissie per klacht de betreffende verklaringen besprak. Vergelijking door de Nationale ombudsman van de weergave van deze verklaringen door de klachtencommissie in haar advies met de inhoud van de schriftelijke verklaringen zélf leidt tot de constatering dat de weergave in het advies juist is. De Nationale ombudsman is voorts van mening dat de klachtencommissie in haar advies per klacht duidelijk vermeldde welke verklaringen elkaar op welke punten tegenspraken. Met de constatering door de klachtencommissie dat de verklaringen van verzoekster en de door haar opgegeven getuigen, de verklaringen van die getuigen onderling en de verklaringen van de betrokken politieambtenaren elkaar op essentiële punten tegenspreken is de Nationale ombudsman het eens. Gelet hierop kon de klachtencommissie zich in redelijkheid onthouden van een oordeel. De motivering hiervan door de klachtencommissie dat zij evenveel waarde hecht aan de verklaringen van verzoekster en getuigen C. en A. als aan de verklaringen van de politieambtenaren acht de Nationale ombudsman zeer zorgvuldig. Temeer nu gesteld noch gebleken is dat er sprake was van enig ander bewijs waardoor aan één of meer van deze verklaringen de doorslag kon worden gegeven. 9. Alles overziend is de Nationale ombudsman van oordeel dat de klachtencommissie in haar advies op grond van alle relevante feiten en omstandigheden tot een zelfstandig en gemotiveerd oordeel over de klachten van verzoekster kwam. De klachtencommissie heeft derhalve gehandeld in strijd met noch het motiveringsvereiste, noch het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden te Den Haag is niet gegrond. Onderzoek Op 27 februari 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Y. te Den Haag, ingediend door de heer S. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden te Den Haag.

7 Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de voorzitter van de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de voorzitter van de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de voorzitter van de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden een specifieke vraag gesteld. Tijdens het onderzoek kregen de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden en verzoekster telkens de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De voorzitter van de klachtencommissie berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeksters intermediair gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Het verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 26 februari 2007 met bijlagen. Een afschrift van het dossier betreffende de interne klachtenprocedure. Schriftelijke reactie van de voorzitter van de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden van 18 juli 2007. Schriftelijke reactie van de gemachtigde van verzoeker van 15 augustus 2007. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond I. Uitvoeringsregeling Klachtbehandeling Politie Haaglanden 2004 Artikel 8

8 "1. Indien uit het intakegesprek niet blijkt dat naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet kan worden gekomen, dan wordt de klachtbehandeling uitgevoerd door de klachtbehandelaar onder regie van de commissie. Deze klachtbehandeling dient ter voorbereiding op de behandeling van de klacht door de commissie. 2. In geval de behandeling van een klacht wordt voortgezet zoals bedoeld in artikel 9, lid 3 van de klachtregeling, worden de burgemeester en de hoofdofficier van justitie in de gelegenheid gesteld om over de klacht advies uit te brengen aan de commissie. Zij ontvangen van de klachtcoördinator een kopie van de klacht. 3. De korpsbeheerder stelt aan de burgemeester en de hoofdofficier een termijn van twee weken waarbinnen zij over de klacht advies kunnen uitbrengen. 4. Voor zover het intakegesprek nog niet voldoende informatie heeft opgeleverd, hoort de klachtbehandelaar klager nader. Dit gehoor vindt zo spoedig mogelijk plaats, doch uiterlijk binnen drie weken na registratie van de klacht door de klachtcoördinator. 5. Na het gehoor van de klager neemt de klachtbehandelaar zo spoedig mogelijk contact op met de beklaagde om diens visie te vernemen op de gedraging en op het standpunt van de klager. Indien de visies van klager en beklaagde op essentiële punten verschillen, legt de klachtbehandelaar de visie van de beklaagde voor aan klager en biedt de klager gelegenheid hierop te reageren. 6. Waar nodig hoort de klachtbehandelaar getuigen en andere personen die kunnen bijdragen aan de vaststelling van feiten omtrent de klacht. 7. De klachtbehandelaar verzamelt en beschouwt alle stukken alsmede gegevens uit andere informatiedragers waaronder geautomatiseerde systemen van de politie Haaglanden, die kunnen bijdragen aan de vaststelling van feiten omtrent de klacht. De klachtbehandelaar vormt daarvan, samen met de rapportage als bedoeld in artikel 9 van deze regeling, een klachtdossier. 8. De verklaringen van klager, beklaagde, getuigen en andere personen, worden zoveel mogelijk in hun eigen bewoording op schrift gesteld en door hen ondertekend." Artikel 9 "1. De klachtbehandelaar stelt een onderzoeksrapport op van zijn bevindingen. In dit rapport wordt een analyse gegeven van de bevindingen van de klachtbehandelaar. De klachtbehandelaar formuleert aan de hand van zijn bevindingen een advies voor de chef. 2. Indien van toepassing voegt de klachtbehandelaar bij het rapport een formulier waarin is aangegeven of en zo ja, welke leermomenten er naar boven zijn gekomen bij het onderzoek naar de klacht. Het kan daarbij gaan om individuele leermomenten of om meer

9 algemene leermomenten die voor de politie Haaglanden als zodanig kunnen gelden. Voorgaande kan ook vervangen worden door een verwerking in Corsa case. 3. De klachtbehandelaar stuurt het klachtdossier naar de chef, die daar zijn advies c.q. oordeel geeft over de klachtelementen. 4. De chef stuurt het klachtdossier door tussenkomst van de klachtcoördinator naar de commissie. Hij doet dit nadat tijdens het intakegesprek is gebleken dat de klacht niet door middel van bemiddeling of anderszins naar tevredenheid van klager kan worden afgehandeld binnen 8 weken na registratie van de klacht." Artikel 10 "1. Conform artikel 3, vijfde lid, van de Klachtregeling is de commissie belast met de behandeling van en de advisering over klachten die niet door bemiddeling of anderszins naar tevredenheid van klager zijn afgehandeld. 2. De commissie stelt klager in de gelegenheid te worden gehoord. Klager kan zich laten vertegenwoordigen en/of bijstaan door een raadsman of ander persoon. 3. De commissie hoort beklaagde die zich kan laten bijstaan door een raadsman of ander persoon. 4. De beklaagde, aldus behoorlijk opgeroepen om voor de commissie te verschijnen, is verplicht hieraan gehoor te geven. 5. De chef van beklaagde is verplicht beklaagde in de gelegenheid te stellen om voor de commissie te verschijnen. De hiermee gemoeide tijd is diensttijd."