EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN



Vergelijkbare documenten
EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

)UDQNULMN. Brussel, 14 maart 2002

ARREST VAN HET HOF 15 maart 1990*

MEDEDELING AAN DE LEDEN

'H &RPPLVVLH WUHHGW RS WHJHQ WLHQ OLGVWDWHQ GLH GH ULFKWOLMQHQ RYHU GH YRJHOVWDQG HQ KDELWDWV QLHW WHQ XLWYRHUKHEEHQJHOHJG

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

(1999/C 55/06) MOTIVERING VAN DE RAAD

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

BIJLAGE. bij MEDEDELING VAN DE COMMISSIE. EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

MEDEDELING AAN DE LEDEN

PUBLIC. Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 13967/03 LIMITE JUSTCIV 208 TRANS 275

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

9975/16 mak/cle/sv 1 DRI

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

(98/C 364/02) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

MEDEDELING AAN DE LEDEN

RICHTLIJN 2009/147/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Samenwerkingsprotocol

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument SEC(2001) 1829 def.

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Voor de Secretaris-generaal,

Richtlijn betreffende bescherming rechten op aanvullend pensioen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

1. Inleiding. 1 Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Brussel, SG-Greffe(2008)D/

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid. aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

MEDEDELING AAN DE LEDEN

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 27 februari 2002 (28.02) (OR. fr) 6693/02 Interinstitutioneel dossier: 2000/0077 (COD) ECO 62 CODEC 257

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Voorstel voor een. VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument COM(2009) 283 definitief.

MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie werkgelegenheid en sociale zaken * ONTWERPVERSLAG. Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 30 april 2002 *

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 16 oktober 2003 *

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: Artikel I, onderdeel D, komt te luiden: Artikel 54, tweede lid, komt te luiden:

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

Roflight R.J. Musters Lemselobrink GD ENSCHEDE. Datum 29 maart 2017 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 FFW/Wet natuurbescherming

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 12 augustus 2014) Nummer Aan de leden van Provinciale Staten

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0043/413. Amendement. Monika Vana namens de Verts/ALE-Fractie

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Transcriptie:

EUROPEES PARLEMENT 2004 Commissie verzoekschriften 2009 25 november 2008 MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft: Verzoekschrift 0653/2005 ingediend door Marion Locker (Duitse nationaliteit), namens de Oostenrijkse Dierenrechtenorganisatie, over wijzigingen van de jachtwetgeving in Niederösterreich 1. Samenvatting van het verzoekschrift Indienster geeft aan dat door recente wijzigingen van de jachtwetgeving in Niederösterreich het in de toekomst mogelijk zal zijn om kraaienvallen te gebruiken om zwarte en bonte kraaien, eksters en Vlaamse gaaien te vangen. Volgens indienster is de reden die hiervoor wordt gegeven dat kraaiachtigen een bedreiging voor zangvogels en klein wild vormen en schadelijk zijn voor de landbouw. Indienster zelf betwist in dit verband de wetenschappelijke bevindingen, omdat ze volgens haar geen schade van betekenis toebrengen. Bovendien zijn kraaienvallen niet-selectief en dus verboden volgens Richtlijn 79/409/EEG betreffende de bescherming van wilde vogels. De nieuwe bepalingen zijn dus een inbreuk op de vigerende EU-wetgeving. 2. Ontvankelijkheid Ontvankelijk verklaard op 14 november 2005. De Commissie is om inlichtingen verzocht (artikel 192, lid 4 van het Reglement). 3. Antwoord van de Commissie, ontvangen op 24 mei 2006 Achtergrond Krachtens artikel 7, lid 1 van de vogelrichtlijn 1 is de jacht op soorten die zijn opgenomen in Bijlage II op grond van nationale wetgeving in de hele Gemeenschap toegestaan wegens hun 1 Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. CM\755996.doc PE374.294/REV IV

populatiegrootte, geografische verspreiding en voortplantingspercentage. Lidstaten moeten verzekeren dat de jacht op deze soorten de inspanningen voor de instandhouding in hun verspreidingsgebied niet in gevaar brengt. Volgens artikel 9, lid 1 van de vogelrichtlijn kunnen lidstaten van de bepalingen van artikelen 5, 6, 7 en 8 afwijken indien er geen andere bevredigende oplossing is, voor de redenen zoals opgesomd in paragraaf 1 en onder de voorwaarden die in lid 2 van deze bepaling zijn gespecificeerd. Dezelfde kwestie was reeds het onderwerp van een lopende inbreukprocedure betreffende de onjuiste en onvolledige omzetting van de vogelrichtlijn in de Oostenrijkse wet. In de loop van deze procedure heeft Niederösterreich vervolgens zijn bepalingen in overeenstemming met de vereisten van de richtlijn gebracht (paragraaf 3, lid 6-8, 77a, lid 3 en 97, lid 3 van de jachtwet van Niederösterreich). Dit punt werd bijgevolg geschrapt van de algemene lijst van inbreuken binnen deze zaak in het met redenen omkleed advies. Het verzoekschrift Indienster wijst erop dat na recente wijzigingen in de jachtwet van Niederösterreich de jacht op de vogelsoorten zwarte kraai, bonte kraai, ekster en Vlaamse gaai is toegestaan. Verder mogen zogenoemde kraaienvallen worden gebruikt om ze te vangen. Volgens indienster is de reden die hiervoor wordt gegeven dat kraaiachtigen een bedreiging voor zangvogels en klein wild vormen en schadelijk zijn voor de landbouw. Indienster zelf betwist dit met het oog op wetenschappelijke bevindingen, omdat ze volgens haar geen schade van betekenis toebrengen. Bovendien zijn kraaienvallen niet-selectief en dus verboden volgens de vogelrichtlijn. Roofvogels en uilen zouden de meest voorkomende onbedoelde bijvangsten zijn. Commentaar van de Commissie over het verzoekschrift De bovengenoemde kraaiachtigen zijn niet opgenomen in Bijlage II van de vogelrichtlijn en de jacht hierop is dus in principe niet toegestaan. Alleen onder toepassing van de beperkende redenen en gedetailleerde voorwaarden zoals beschreven in artikel 9, leden 1 en 2 van de richtlijn mogen lidstaten bij uitzondering afwijken van de beperkingen op de jacht. Na correctie van de betreffende jachtwetgeving in Niederösterreich in de loop van een hangende inbreukprocedure (zie hierboven) was de juridische situatie in overeenstemming met de richtlijn: de genoemde kraaiachtigen stonden niet meer in de lijst van vogels die mogen worden gevangen, maar de jacht erop zou onder de voorwaarden van paragraaf 3, lid 6-9 van de jachtwet (omzetting van artikel 9, lid 1 en 2 van de vogelrichtlijn) bij uitzondering kunnen worden toegestaan. Door de huidige wetswijziging is er opnieuw sprake van niet-naleving (jacht toegestaan zonder te voldoen aan de beperkende vereisten overeenkomstig artikel 9 van de richtlijn). Met betrekking tot de kwestie van het toegestane gebruik van kraaienvallen zou de Commissie meer tijd en informatie nodig hebben om de niet-selectieve aard van deze specifieke soort val te onderzoeken. De in het verzoekschrift verstrekte informatie lijkt tot nu toe waarschijnlijk, maar ook andere criteria moeten in aanmerking worden genomen, zoals regelmatig toezicht op de vallen, voordat een definitief standpunt kan worden ingenomen. PE374.294 REV/IV 2/6 CM\755996.doc

Conclusies De Commissie zal de twee bovengenoemde kwesties nader onderzoeken (het beginsel van de goedkeuring van de jacht en het gebruik van niet-selectieve vallen) met betrekking tot de vogelsoorten zwarte en bonte kraai, ekster en Vlaamse gaai in Niederösterreich. 4. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 10 november 2006 Allereerst kan na een grondige evaluatie van de thans geldende wetgeving in Niederösterreich met betrekking tot de jacht op de kraaiachtigen zwarte kraai, bonte kraai, ekster en Vlaamse gaai worden bevestigd dat deze vogelsoorten zijn opgenomen in de lijst met vogels waarop de jacht is toegestaan volgens de paragrafen 3, lid 1, 2 en lid 3 van de Jachtwet van Niederösterreich. De vastgestelde jachtperioden zijn tussen 1 juli en 31 maart voor zwarte kraai en bonte kraai, en tussen 1 augustus en 15 maart voor ekster en Vlaamse gaai, respectievelijk volgens lid 26 en 27 van paragraaf 22 van de Bepalingen voor de jacht van Niederösterreich, zonder nadere specificatie of beperking. Hierdoor maken deze Bepalingen duidelijk inbreuk op de vogelrichtlijn. Ten tweede is de bepaling in paragraaf 92, lid 1 van de Jachtwet van Niederösterreich waarin de mogelijkheid wordt geboden om het gebruik van kraaienvallen in de Bepalingen voor de jacht te regelen, uitgewerkt in paragraaf 30a van de eerdergenoemde Bepalingen. Hierin is bepaald dat kraaienvallen zodanig moeten zijn geconstrueerd dat de vangst van andere soorten jachtdieren wordt vermeden. Ook moet worden gewaarborgd dat de dieren worden gevangen zonder dat zij letsel oplopen (lid 1) en moeten de gevangen dieren worden gevoed en gedrenkt (lid 2). De vallen moeten ten minste één keer per dag worden geïnspecteerd en andere vogels moeten onmiddellijk worden vrijgelaten. Doodgeschoten vogels moeten worden genoteerd in het register (lid 3). Na een technische bestudering van de leden 1, 2 en 3 van paragraaf 30a van de Bepalingen voor de jacht van Niederösterreich, concluderen de diensten van de Commissie dat de aldaar beschreven kraaienval niet noodzakelijkerwijs inbreuk maakt op de bepalingen van artikel 8 en Bijlage IV van de vogelrichtlijn als zodanig. Omdat het beginsel dat op de vier bovengenoemde kraaiachtigen gejaagd mag worden, echter niet in overeenstemming is met artikel 7 en bijlage II in samenhang met artikel 9 van de richtlijn, is er duidelijk sprake van overtreding van de richtlijn. In eerste instantie heeft Niederösterreich zijn bepalingen met betrekking tot de opname van de vier soorten kraaiachtigen in de lijst met vogels waarop de jacht is toegestaan in de Natuurbehoudwet van Niederösterreich aangepast, zoals aangegeven in het eerdere antwoord van de Commissie tijdens de inbreukprocedure 1999/2173 betreffende de onjuiste en onvolledige omzetting van de vogelrichtlijn in de Oostenrijkse wet. In een later stadium heeft Niederösterreich ook het bepaalde in paragraaf 3, lid 5 van de Natuurbehoudwet van Niederösterreich aangepast door deze vogelsoorten te verwijderen uit de lijst met vogels waarop gejaagd mag worden in de nieuwe Bepalingen voor de bescherming van diersoorten in Niederösterreich, die de vroegere Bepalingen voor natuurbehoud hebben vervangen. Toch wil de Commissie erop wijzen dat de opname van de vier kraaiachtige vogelsoorten in de lijst met vogels waarop gejaagd mag worden krachtens paragraaf 3, lid 3 van de Jachtwet van Niederösterreich nog altijd onderdeel is van de lopende inbreukprocedure die momenteel in CM\755996.doc 3/6 PE374.294 REV/IV

behandeling is bij het Hof van Justitie (zaak C-507/04). Bovendien zijn de opname van de vier kraaiachtige vogelsoorten in de lijst met vogels waarop gejaagd mag worden in de wetgeving van andere Oostenrijkse deelstaten (Karinthië, Opper-Oostenrijk), en die van andere vogelsoorten die niet worden genoemd in Bijlage II van de vogelrichtlijn in de lijst met vogels waarop gejaagd mag worden in andere Oostenrijkse deelstaten (Burgenland, Stiermark) nog onderdeel van de lopende inbreukprocedure hangende een oordeel van het Hof van Justitie. Als zodanig zal dit aspect door het Hof worden behandeld in zijn oordeel, dat spoedig wordt verwacht. Concluderend acht de Commissie het verstandig te wachten op voornoemd oordeel, dat het probleem zou moeten ophelderen, alvorens aanvullende stappen te ondernemen. 5. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 28 februari 2007 Naar aanleiding van haar laatste mededeling met betrekking tot dit verzoekschrift wil de Commissie verwijzen naar de conclusie van de advocaat-generaal in de inbreukprocedure C-507/04 (1999/2173 voor de Commissie). Op 11 januari 2007 stelt advocaat-generaal Kokott in haar conclusie aan het EHJ dat Oostenrijk er niet in is geslaagd aan haar verplichtingen onder de vogelrichtlijn 1 te voldoen, doordat het op onjuiste wijze acht van de bepalingen van de richtlijn heeft omgezet in een aantal wetten en regels voor de Oostenrijkse Länder (in totaal 30 keer), onder andere door onjuist de artikelen 1, 5, 7(1), 7(4), 8, 9 en 11 van de vogelrichtlijn om te zetten in een wet voor Niederösterreich. In haar beroep bij het Hof uit hoofde van artikel 1, 5 en 7 (1) van de vogelrichtlijn met betrekking tot Niederösterreich heeft de Commissie het punt naar voren gebracht dat overeenkomstig paragraaf 3, lid 5 en paragraaf 4, sub 1 en 2 van de Natuurbehoudwet van Niederösterreich, de vogelsoorten zwarte en bonte kraai, ekster en Vlaamse gaai zijn vrijgesteld van strikte bescherming. Verder constateert de advocaat-generaal met betrekking tot artikel 8 dat Bijlage IV a) van de Richtlijn betreffende verboden jachtmiddelen en -methoden niet met de vereiste nauwkeurigheid en duidelijkheid is omgezet in de Natuurbehoudwet van Niederösterreich (paragraaf 20, lid 4). Het oordeel van het Hof wordt verwacht in 2007 en zal het standpunt duidelijk moeten maken met betrekking tot het eerste punt van onderhavig verzoekschrift betreffende de jacht op de vogelsoorten zwarte en bonte kraai, ekster en Vlaamse gaai overeenkomstig de Natuurbehoudwet van Niederösterreich. Als Oostenrijk vervolgens wordt veroordeeld voor het toestaan van de jacht op deze vogelsoorten in Niederösterreich, zal het zijn wetgeving dienovereenkomstig moeten wijzigen. Ook staan Niederösterreich wetswijzigingen te wachten met betrekking tot zijn jachtmiddelen en -methoden als het Hof de hiervoor genoemde conclusie van de advocaat-generaal ten aanzien van deze zaak overneemt. Ten aanzien van de specifieke val genaamd de Noorse kraaienval blijft de Commissie daarentegen bij het standpunt op basis van haar eerdere technische evaluatie dat dit soort vallen overeen kunnen stemmen met de selectiviteitsvereisten van de richtlijn. Dergelijke vallen kunnen echter alleen worden gebruikt op de uitzonderlijke basis van artikel 9 van de vogelrichtlijn en niet in de context van de reguliere jacht op deze vogels. 1 Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. PE374.294 REV/IV 4/6 CM\755996.doc

6. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 17 april 2008 Naar aanleiding van haar laatste mededeling met betrekking tot dit verzoekschrift wil de Commissie verwijzen naar de uitspraak van het Hof van Justitie op 12 juli 2007 in de zaak C507/04. Het Hof oordeelde dat Oostenrijk de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de bepalingen van de vogelrichtlijn 1, onder andere door geen juiste uitvoering te geven aan de artikelen 1, 5, 7, lid 1, 8 en 9 van de vogelrichtlijn in de wet van Niederösterreich. De verordening inzake de bescherming voor de soorten LGBl. 5500/2-0 heeft de beschermde status uitgebreid naar alle Europese soorten en heeft in zijn bijlage II tot 3 de kauw uitdrukkelijk beschermd. Behalve deze soort is de beschermde status echter uitsluitend toegekend aan de wilde vogelsoorten krachtens artikel 1 van de vogelrichtlijn onder de voorwaarde dat deze onder de jachtwet vallen. Krachtens 3 lid 1 nr. 2 en 3 lid 3 van de jachtwet mag echter nog steeds worden gejaagd op zwarte en bonte kraaien, Vlaamse gaaien en eksters. De Commissie is van neming dat de inbreuk met betrekking tot de zwarte en bonte kraaien, Vlaamse gaaien en eksters blijft bestaan zonder enig uitzicht op een bevredigende wijziging. Daarom heeft de Commissie op 01.02.2008 een ingebrekestelling krachtens artikel 228 EG verstuurd aan de Oostenrijkse regering met de gebruikelijke twee maanden om te reageren. Niederösterreich moet zijn wetgeving nog steeds dienovereenkomstig wijzigen. Met betrekking tot jachtmiddelen en -methoden worden er wetgevende amendementen gemaakt bij de natuurbeschermingswet om deze te laten overeenstemmen met de artikelen 8 en 9, lid 1 en 2, van de vogelrichtlijn. Oostenrijk moet de Commissie informeren over deze amendementen met betrekking tot de ingebrekestelling. 7. Aanvullend antwoord van de Commissie, ontvangen op 25 november 2008 Naar aanleiding van haar laatste mededeling laat de Commissie aan het Parlement weten dat de inbreukprocedure zich in de fase van de ingebrekestelling krachtens artikel 228 EG bevindt na de executie van het vonnis van het Hof van 12 juli 2007 in zaak C-507/04. Ten aanzien van de door indienster geuite klacht heeft Oostenrijk in het kader van de tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis de noodzakelijke wijzigingen in de jachtwetgeving van Niederösterreich gepresenteerd. De nieuwe jachtwet, op grond waarvan de zwarte en de bonte kraai, de ekster en de Vlaamse gaai niet langer worden beschouwd als vogels waarop mag worden gejaagd ( 3, lid 1 nr. 2), is van kracht sedert 14 augustus 2008. Bovendien is het krachtens 92, lid 1 in beginsel verboden enigerlei val te gebruiken met uitzondering van kooivallen voor kleine prooidieren. Bij uitzondering mogen op grond van een verordening van de regionale overheid vallen worden gebruikt die geschikt zijn voor het 1 Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. CM\755996.doc 5/6 PE374.294 REV/IV

levend vangen van zwarte en bonte kraaien, Vlaamse gaaien en eksters. Deze uitzondering is toelaatbaar op voorwaarde dat wordt voldaan aan de strenge eisen van artikel 9 van Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand 1. Op grond van het nieuwe artikel 5(b) van de Oostenrijkse natuurbeschermingswet is het gebruik van niet-selectieve vallen voor beschermde vogels nu verboden. 1 PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1. PE374.294 REV/IV 6/6 CM\755996.doc