Albrandsujaard VERZONDEN 2 7JUNI 2014. AANTEKENEN Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG



Vergelijkbare documenten
de Rechtspraak Over het beroep met zaaknummer ROT 10 / 1193 WET BE03 deel ik u het volgende mee.

de Rechtspraak Rechtbank Rotterdam

2 1FEB datum onderdeel contactpersoon doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

de Rechtspraak Rechtbank Overijssel Reg.nr. PS/2XJIU lao<sa 04 DEC 2014 Dat. ontv.:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBAMS:2017:2972

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

1)estuursreclaqirA,IL

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

de Rechtspraak Rechtbank Den Haag PER FAX Over het beroep met zaaknummer SGR 13/9215 BESLU V258 deel ik u het volgende mee.

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBROT:2016:9569


ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

de Rechtspraak Rechtbank Gelderland GEMEENTE HEi1J-NDOORN 7440 AE Nijverdal Behand.: 'į reľw.: Ąľfí Stuk WerlāLl.

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

Afd eli n g bes tuursrechtspraak TEAM: Behandelend amhten.iar P. Slappendel

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

de Rechtspraak Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

de Rechtspraak Rechtbank Breda Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak waarbij op het beroep is beslist.

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBLIM:2014:3621

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBLIM:2016:10511

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

de Rechtspraak Rechtbank Noord-Holland het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland Postbus BA Monnickendam

Rechtbank Rotterdam, 10 oktober 2017, nr. ROT 16/905, ECLI:NL:RBROT:2017:7618

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RVS:2011:BP3671

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

uitspraak van 15 december 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

de Rechtspraak I I PER FAX

ECLI:NL:CRVB:2012:BX3521

Afdeling bestuursrechtspraak P^na 1 van 1. Uw kenmerk

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:CRVB:2014:1109

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBAMS:2017:2366

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544


ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:CRVB:2016:3297

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:RBZWB:2016:8065

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

J.R.S. de Groot Heupner Niet vaststellen ontwerp-bp. Tiel-Oost Grotebrugse Grintweg 59 Procedure Beroep

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7826

CENTRALE RAAD VAN BEROEP MEERVOUDIGE KAMER U I T S P R A A K

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2017 in de zaak tussen

de Rechtspraak Rechtbank Gelderland gemeente Tiel

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2016:1612

ECLI:NL:RVS:2012:BY6738

Transcriptie:

ARCHIEF W W Gemeente Albrandsujaard Aan AANTEKENEN Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG Datum Betreft Contactpersoon Doorkiesnummer Email Bijlage(n) Ons kenmerk Uw kenmerk CC 24 juni 2014 Hoger beroep Annemarieke Ostojic-Hanssen 010 506 11 6 a.ostojic@albrandswaard.nl 1 49049 VERZONDEN 2 7JUNI 2014 Hofhoek 5 176 PD Poortugaal Postbus 1000 160 GA Rhoon Telefoon 010 506 11 11 Fax 010 501 81 80 www.albrandswaard.nl Bankrekeningnummer BNG 28.50.20.420 Openingstijden Publiekzaken: Aanvragen reisdocumenten, rijbewijzen etc. Maandag t/m vrijdag: 08.00-12.0 uur Maandagavond: 17.0-20.00 uur Woensdagmiddag: 12.J)^'l5.0p,iiuf Afhalen r^isdocüfnenten, rijbewij Maandag t/m vrijdag: 08.00-16.0 uur Maandagavond: 17.0-20.00 uur Geachte heer/mevrouw, Hierbij stellen wij hoger beroep op nader aan te voeren gronden in tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 19 mei 2014 met kenmerk ROT 10/119 (bijlage) in de procedure betreffende planschadevergoeding met mevrouw G.P. Vogelaar-Mijs. Wij verzoeken u uitdrukkelijk een ruime termijn te stellen voor het indienen van de gronden van dit beroep. Informatie Hebt u vragen? Dan kunt u contact opnemen met Annemarieke Ostojic-Hanssen. Zij is van maandag tot en met donderdag op nummer 010-506116 of op mailadres a.ostojic@,albrandswaard.nl. Met vriendelijke groet, Het college van de gemeente Albrandswaard, De secretaris,. de loco-burgemeester, Marco OC. Goedknegt Overig: (alleen volgens afspraak) Maandag t/m vrijdag: 09.00-16.0 uur

uitspraak i RECHTBANK ROTTERDAM Team Bestuursrecht 1 uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2014 in de zaak tussen G.P. Vogelaar-Mijs, te Rhoon, eiseres, gemachtigde: G.T.M. Stoof RT, en de Raad van de gemeente Albrandswaard, verweerder, gemachtigde: A.G.M. Ostojic-Hansen. Procesverloop Voor het ontstaan en de loop van de procedure wordt verwezen naar de tussenuitspraak van 14 maart 201 in deze procedure (de tussenuitspraak). Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder bij brief van 10 juni 201 een waarderingsadvies van 17 april 201 van Hanse Adviseurs te Burgh-Haamstede overgelegd alsmede een nieuw besluit van 10 juni 201, waarbij aan eiseres een aanvullende planschadevergoeding is toegekend van 7.275,- vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 15 augustus 2005. Bij brief van 16 september 201 heeft eiseres hierop gereageerd. Verweerder heeft op 18 november 201 en eiseres heeft op 17 december 201 een nadere reactie ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen 1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in de rechtsoverwegingen 12 tot en met 14 het volgende overwogen: "12. Blijkens het door verweerder overgelegde rapport van maart 2005 van de door de SAOZ ingeschakelde taxateur H. Huizinga zou de inhoud van de woning van eiseres ongeveer 80 m bedragen. Door eiseres is ter zitting gemotiveerd gesteld dat de inhoud ongeveer 500 m bedraagt. In het rapport van Huizinga is niet vermeld hoe de inhoud van de woning is berekend. Ter zitting heeft verweerder dit niet kunnen verklaren, zodat vooralsnog twijfel bestaat over de juiste inhoud van de woning en de eventuele invloed daarvan op de waarde van de woning.

1. In het rapport van Huizinga is vermeld: "Peildatum waardebepaling: Medio september 2004 voor Rhoonse Baan: en Aanvang januari 200 voor Overhoeken III". Vervolgens is vermeld: "Indicatieve onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik 25.000,-." De rechtbank overweegt dat uit dit rapport niet blijkt hoe tot deze waardebepaling is gekomen en of daarbij is uitgegaan van de maximale planologische invulling. Voorts is niet duidelijk per welke datum de waarde is vastgesteld en wijkt de peildatum voor "Overhoeken III" af van de door de SAOZ gebezigde peildatum van medio november 2002. 14. Tenslotte moet de rechtbank vaststellen dat het overgelegde rapport van Huizinga is gedateerd op maart 2005, terwijl het verzoek om vergoeding van planschade eerst op 18 augustus 2005 door verweerder is ontvangen. Een duidelijke verklaring hiervoor blijkt niet uit de stukken." 2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder het waarderingsadvies van Hanse Adviseurs te Burgh-Haamstede overgelegd. Daarin is de inhoud van de woning opnieuw beoordeeld, en vastgesteld op 480 m. Voorts is aangegeven hoe tot de waardebepaling is gekomen. Daarbij is uitgegaan van de maximale planologische invulling. In het rapport is vermeld dat de peildata worden vastgesteld op november 2002 en september 2004. De huiskavel met oprit, tuin en ondergrond is per peildatum voor planmutaties gewaardeerd op respectievelijk 205,00/m en 215,00/nr, het woonhuis met aangebouwde garage is per peildatum voor planmutaties respectievelijk tegen een eenheidswaarde van gemiddeld 40,00/m en 50,00/m vastgesteld. Vervolgens is de waarde per november 2002 vastgesteld op 75.000',- en de waarde per september 2004 op 90.000,-. De waarde na planmutatie per november 2002 en september 2004 is vastgesteld op respectievelijk 62.000,00 en 6 6.000,00. Verweerder heeft aan eiseres een aanvullende planschadevergoeding toegekend van 6 2.750,- als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Overhoeken III" en 4.525,- als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Rhoonse Baan". Verweerder heeft dan ook bij het nieuw besluit van 10 juni 201 een aanvullende planschadevergoeding van in totaal 7.275,- vermeerderd met wettelijke rente met ingang van 15 augustus 2005, aan eiseres toegekend. 2. De rechtbank overweegt dat het beroep zich ook richt tegen het besluit van 10 juni 201. De rechtbank leest dit besluit als een wijziging van het bestreden besluit van 22 februari 2010, doordat met instandhouding van de bij het bestreden besluit toegekende vergoeding, met het besluit van 10 juni 201 een aanvullende vergoeding aan eiseres wordt toegekend. 4. Bij brief van 16 september 201 heeft eiseres, zoals nader toegelicht ter zitting, gesteld, kort weergegeven: 1. dat het erop lijkt dat de moestuin niet is meegetaxeerd door Hanse Adviseurs; 2. dat niet duidelijk is of Hanse Adviseurs de wijziging van de bestemming betreffende het erfpachtperceel 2562 in een verkeersbestemming in de waardevermindering heeft meegenomen. Hetzelfde geldt voor de andere discussiepunten omtrent vergelijking van de planregimes;. dat Hanse Adviseurs niet zelf onderzoek heeft gedaan naar de planregimes maar de planvergelijking van SAOZ heeft overgenomen; Voorts heeft eiseres verzocht om verweerder te veroordelen in de daadwerkelijk door haar gemaakte proceskosten.

I I Ten aanzien van de eerste drie punten constateert de rechtbank dat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat een juiste vergelijking van de planologische regimes is gemaakt, uitgaande van een maximale invulling daarvan ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. In rechtsoverweging 9 heeft de rechtbank overwogen dat eiseres met hetgeen zij naar voren heeft gebracht over het feitelijke gebruik en de bestemming van de percelen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder, in navolging van de SAOZ, de waarde van de percelen en de schade als gevolg van de wijziging van het planologische regime, onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft daarmee over deze punten bindende eindoordelen gegeven, waarvan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden teruggekomen. Zo'n geval doet zich hier niet voor. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, voor zover zou moeten worden aangenomen dat de moestuin niet is meegetaxeerd, eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat daardoor het resultaat van de taxatie niet langer valt binnen een aanvaardbare bandbreedte van de taxatie. 5. Met het nieuwe taxatierapport is het gebrek dat de datering van het taxatierapport ligt voor de datum van ontvangst van het verzoek om vergoeding van planschade hersteld, omdat dit rapport in de plaats treedt van het oude taxatierapport. Met het door verweerder gevolgde waarderingsadvies is ook naar de overige door de rechtbank vastgestelde gebreken (de inhoud van de woning en de waardebepaling) in voldoende mate nader onderzoek gedaan. Verweerder heeft hiermee de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken hersteld. Hieruit volgt dat het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, gegrond is en dat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep tegen het besluit van 10 juni 201 is ongegrond. 6. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding constateert de rechtbank dat conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in de beslissing op bezwaar van 22 februari 2010 een proceskostenvergoeding van 644,- voor de kosten van bezwaar is toegekend. Er bestaat geen grond voor integrale vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar en beroep. Uitgangspunt van het Bpb bij vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken. De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding - zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten - kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het werkelijk gaat om uitzonderingen en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatievoorziening door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd. Mede in het licht van deze toelichting zijn er in het geval van eiseres geen bijzondere omstandigheden aanwezig als bedoeld in het Bpb. Dit betekent dat met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in beroep een forfaitaire vergoeding zal worden toegekend volgens de bijlage van het Bpb. Deze kosten worden vastgesteld op 2.191,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten (2 maal 0,5 punt voor nadere zittingen en 1 punt voor de zitting na tussenuitspraak) voor het verschijnen op drie zittingen, 2 maal 0,5 punt

I I 4 voor het geven van schriftelijke inlichtingen, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van 487,- en een wegingsfactor 1). 7. Uit de stellingen van eiseres leidt de rechtbank af dat zij aanspraak maakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Artikel 8:7, eerste lid, van de Awb bepaalde dat indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, hij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan kan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Op 1 juli 201 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 201, 50; Wns) in werking getreden (Stb. 201, 162). De wijzigingen in de Awb voorzien daarbij in het vervallen van artikel 8:7 van de Awb en invoering van titel 8.4 in de Awb. Gelet op de toelichting bij het Besluit van 22 april 201 (Stb. 201, 162) heeft de minister van Veiligheid en Justitie besloten af te zien van een wettelijke regeling ter zake van de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM onder de overweging dat de bestuursrechter via verdragsconforme toepassing van de verzoekschriftprocedure van titel 8.4 van de Awb tot hetzelfde resultaat kan komen als thans het geval is via de verdragsconforme toepassing van artikel 8:7 van de Awb. Gelet hierop zal de rechtbank op de voet van de vaste rechtspraak over schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn oordelen. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellant gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188) volgt dat in niet-punitieve procedures die volgen op primaire besluiten die bekend zijn gemaakt vóór 1 februari 2014 - waarvan in dit geval sprake is - als uitgangpunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer dan drie jaar mogen duren. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar duren, waarbij de hierboven vermelde factoren onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsuren gerechtvaardigd te achten. Vertrekpunt voor de berekening van de redelijke termijn is de datum van ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit, te weten 2 juli 2007. De rechtbank constateert dat de behandelingsduur met meer dan drie en een halfjaar is overschreden. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 juli 2009 het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Op 22 februari 2010 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist. Deze periode is voor rekening van verweerder. Hetzelfde geldt voor de periode tot de tussenuitspraak, nu in de tussenuitspraak is geconstateerd dat het besluit van 22 februari 2010 gebrekkig was. Voor wat betreft de periode vanaf de beslissing op bezwaar van 10 juni 201 tot deze uitspraak zijn nog geen twee jaar verstreken, zodat de volledige periode van de termijnoverschrijding voor rekening komt van verweerder.

I zaaknummer: ROT 107! 19 5 I Op grond van vaste jurisprudentie dient te worden uitgegaan van een tarief van 500,- per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot betaling van 4.000,- aan eiseres als vergoeding van de door haar geleden immateriële schade. 8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van 22 februari 2010, verklaart het beroep tegen het besluit van 10 juni 201 ongegrond, veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de schade als gevolg van het overschrijden van de redelijke termijn, welke schade door de rechtbank is bepaald op 4.000,-, bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van 150,- vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van 2.191,50, te betalen aan eiseres. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en mr. F.A. Afschrift verzonden aan partijen op: ^ g j] 20H Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.