SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG



Vergelijkbare documenten
Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen zullen hierna worden aangeduid als de stichting en de arts.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

31 december 2003 NR. 13. (03/17) AFREKENING NA MINNELIJKE BEËINDIGING VAN TOELATINGSOVEREENKOMST.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 11 april 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als X, A en het Vereveningsfonds.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

NR. 3. AMBTELIJKE AANSTELLING NAAST TOELATINGSOVEREENKOMST. BEVOEGDHEID VAN SCHEIDSGERECHT. PREMIE VOORTGEZETTE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING BIJ VUT.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als eiser en verweerster.

Scheidsgerecht gezondheidszorg. Kenmerk: 04/04. Arbitraal vonnis in de zaak van:

1.3 De gemachtigde van eiseres heeft producties nagezonden bij brieven van 2 en 8 maart 2005.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 4 juni 2012 het navolgende arbitraal vonnis gewezen in de zaak van:

Scheidsgerecht gezondheidszorg. Kenmerk: 03/18. Arbitraal vonnis in de zaak van: A, wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. J.C.J.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Heeft op 11 april 2012 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van: De partijen worden hierna aangeduid als het ziekenhuis en verweerder.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 31 januari 2012 het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:

NR. 12. SCHORSING VAN MEDISCH SPECIALIS NIET RECHTMATIG. REHABILITATIE. VERGOEDING VAN IMMATERIËLE SCHADE EN KOSTEN VAN EXTRAJUDICIËLE RECHTSBIJSTAND.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Belangenbehartiging opdrachtgever. Beslaglegging.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Partijen worden hierna ook aangeduid als de maatschap en de stichting.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

Partijen worden hierna verkort aangeduid als B. c.s. (eisers in conventie gezamenlijk), B. Holding en B. enerzijds en verweerders anderzijds.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG 04/19. Arbitraal vonnis in de zaak van: A., wonende te B., eiser, gemachtigde: mr. B.G.

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap R. EN D. B.V., hierna te noemen aanneemster, M. V., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. 05/11 en 05/12. Arbitraal vonnis in de zaak van:

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Kenmerk: 03/12. Arbitraal vonnis in de zaak van:

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

Nr. 5. SCHADEVERGOEDING WEGENS TEKORTKOMING IN VINDEN OPVOLGER.

1.2 A heeft bij nadere memorie van eis, voorzien van producties, gevorderd dat het Scheidsgerecht:

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

R A A D V O O R G E S C H I L L E N van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants

2.1. X leeft van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Op deze uitkering worden de lopende huurbetalingen volledig ingehouden.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

de coöperatie coöperatieve Rabobank Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest, gevestigd te Leiden, hierna te noemen Aangeslotene.

ECLI:NL:OGEAC:2017:86

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

NR. 10. VORDERING TOT GEDEELTELIJKE TERUGBETALING VAN DOOR ZIEKENHUIS VERSTREKT VOORSCHOT OP GOODWILL

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Arbitraal vonnis van 3 april 2014 Kenmerk: 13/41

ECLI:NL:RBUTR:2009:BH9328

ECLI:NL:RBROT:2017:4009

1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers, C., hierna te noemen aanneemster,

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBNNE:2017:1557

Uitspraak Vonnis van 20 januari 2016 Behorend bij A.R. no van 2014

ANONIEM BINDEND ADVIES

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5682

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Arbitraal vonnis in kort geding en bodemprocedure in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Nr. 10. DECLARATIE AL DAN NIET VOLGENS COTG-TARIEVEN IN GEVAL VAN ZELFBETALENDE PATIËNTEN IN PARTICULIERE KLINIEK

Koninklijke Nederlandse Voetbalbond. College van Arbiters. ARBITRAAL VONNIS nr d.d. 25 januari 2013 in de zaak van:

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap K. B.V., hierna te noemen aanneemster, e i s e r e s, S. S., hierna te noemen opdrachtgever,

ARBITRAAL VONNIS. in de zaak van: eiseres. tegen: verweerster

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ter zake van een geschil tussen W.H., hierna te noemen: opdrachtgeefster, de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF R. B.V., hierna te noemen aanneemster,

N.V. Univé Schade, gevestigd te Assen, hierna te noemen Aangeslotene.

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND. Afdeling civielrecht Zittingsplaats Lelystad. zaaknummer / rolnummer: C/16/ / HL ZA

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen. a p p e l l a n t e,

ECLI:NL:RBASS:2011:BU9407

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

vonnis RECHTBANK DEN HAAG Team handel Vonnis van 23 november 2016 in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C / HA ZA van

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9753

ter zake van een geschil tussen 1. A. P., 2. T. P., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Transcriptie:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 11/12 Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt: mr. A. Hammerstein, wonende te Arnhem, voorzitter, ir. N. Bomer, wonende te Heeze, dr. P.D.J. Vegt, wonende te Leiderdorp, arbiters, bijgestaan door mr. A.C. de Die, griffier, heeft op 16 december 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van: De stichting A Klinieken, gevestigd te Z., eiseres in conventie, verweerster in reconventie, gemachtigde: mr. J.G. Sijmons; tegen: 1. B., wonende te Y., 2. C., wonende te X., 3. D., wonende te X., 4. E., wonende te Z., 5. F., wonende te X., 6. G., wonende te X., 7. H., wonende te W., 8. I., wonende te Z., samen vormende de maatschap Z-se Oogartsen Groep, verweerders in conventie, eisers in reconventie, gemachtigde: mr. L.J. Steenbergen. Partijen worden aangeduid als de Stichting en de Maatschap. 1. Procesverloop 1.1 De Stichting heeft bij memorie van eis in conventie, gedateerd 2 april 2011, het Scheidsgerecht verzocht bij arbitraal vonnis I. de Maatschap te veroordelen tot betaling van 246.392,-- met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008, II. te verklaren voor recht dat de Maatschap geen vordering heeft op de Stichting uit onverschuldigde betaling van 258.159,61; III de Maatschap te veroordelen tot betaling van de kostenvergoedingen op basis van artikel 5.6 van de toelatingsovereenkomsten aan de Stichting volgens de 5,5%- regeling, met rente als nader gespecificeerd, IV. en tot betaling van de proceskosten. Bij de memorie van eis zijn veertien producties gevoegd.

1.2 De Maatschap heeft bij memorie van antwoord, gedateerd 22 juni 2011, verweer gevoerd. Zij heeft daarin in conventie geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de Stichting en in reconventie tot veroordeling van de Stichting tot betaling van een bedrag van 285.159,61, althans een bedrag dat het Scheidsgerecht juist acht, te vermeerderen met de handelsrente althans de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2008, met veroordeling van de Stichting in de kosten van de onderhavige procedure, daaronder begrepen een bijdrage in de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van verweerster. Bij deze memorie zijn twintig producties gevoegd. 1.3 De Stichting heeft bij memorie van antwoord in reconventie, gedateerd 20 juli 2011, geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in reconventie. 1.4 De gemachtigde van de Maatschap heeft producties (21 tot en met 33) nagezonden. De Stichting heeft daartegen bezwaar doen maken. Dit bezwaar is ongegrond, nu de producties tijdig zijn ingediend en de Stichting daarop voldoende heeft kunnen reageren. 1.5 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 3 oktober 2011. Aan de zijde van eiseres waren daarbij aanwezig de heer J., Hoofd Sales van de Stichting, vergezeld door haar gemachtigde en van de zijde van verweerders de heer G., namens de Maatschap, en hun gemachtigde. De gemachtigden van partijen hebben aan de hand van pleitnota s de wederzijdse standpunten nader toegelicht. 1.6 De gemachtigde van de Stichting heeft bij brief van 1 november 2011 aan het Scheidsgerecht bericht dat twee facturen uit 2004 blijken te zijn betaald en dat de 5,5%-regeling inmiddels wordt nagekomen. De Stichting heeft daarom haar vordering verminderd tot 237.668,76 (met rente) en haar hiervoor in 1.1 onder III bedoelde vordering ingetrokken. Bij brief van haar gemachtigde van 4 november 2011 heeft de Maatschap commentaar gegeven op de brief van 1 november 2011. Het daartegen gemaakte bezwaar van de Stichting wordt verworpen, nu de brief van 4 november 2011 niet méér bevat dan een reactie op de inhoud van de brief van 1 november 2011. 2. Samenvatting van het geschil 2.1 De leden van de Maatschap zijn allen als oogarts op basis van een toelatingsovereenkomst werkzaam in het ziekenhuis van de Stichting. Het ziekenhuis kent twee locaties. De afdelingen oogheelkunde van beide locaties zijn samengevoegd. 2.2 De Stichting berekent (in elk geval vanaf 2000) kosten van secretariële ondersteuning en van orthoptisten door aan de Maatschap. De berekening van de secretariële kosten geschiedde aan de hand van het Normenrapport 1985. De Maatschap heeft tot en met 2006 deze kosten aan de Stichting op factuur betaald. Daarna zijn deze kosten niet meer (volledig) voldaan. De betaling van de kosten van de orthoptisten is per 1 juli 2005 gestaakt. Over de toepasselijkheid van het Normenrapport zijn partijen het (thans) eens. 2.3 De maatschap betwist niet dat de kosten van de orthoptisten voor haar rekening komen. Over de hoogte van de vordering bestaat, naar blijkt uit de briefwisseling die

heeft plaatsgevonden na de mondelinge behandeling, geen geschil meer. De vordering met betrekking tot de 5,5%-regeling is ingetrokken. 2.4 Mede in verband met een door de Stichting gewenste verhoging van de productie heeft de Maatschap haar werkzaamheden in 2000/2001 aanzienlijk uitgebreid. Daarmee kwam de omvang van de secretariële ondersteuning aan de orde. In december 2001 heeft de Maatschap een overzicht verschaft van alle spreekuren. Op basis daarvan heeft mevrouw K., toenmalig hoofd polikliniek, een notitie (gedateerd: 7 januari 2002) met een berekening opgesteld. Volgens de Maatschap is daarin uitgegaan van onjuiste informatie over de spreekuren. Tijdens een periodiek overleg op 25 november 2003 heeft de Maatschap aan de Stichting meegedeeld dat teveel doorberekend werd voor secretariële ondersteuning. Op 21 juni 2004 is dit onderwerp opnieuw aan de orde gesteld. Uit het verslag van de bespreking blijkt dat toen ook is gesproken over het feit dat de oogartsen zelf de OK-planning doen verzorgen en de kosten daarvan betalen. Afgesproken werd dat aan de hand van de lopende onderzoeken de berekening van mevrouw Wienen zou worden nagelopen op juistheid. Op 1 mei 2006 heeft een van de leden van de Maatschap per e-mail aan het stafbestuur gevraagd hoe de stand van zaken is met betrekking tot de doorberekenings-systematiek voor de secretariaatskosten. 2.5 De Stichting heeft als productie 5 een memo overgelegd van 22 september 2007. Daarin is vermeld dat na een jarenlange discussie over de doorbelasting van diverse kosten van de Stichting aan de Maatschap een oplossing is gevonden. In de memo worden afspraken bevestigd, met een verzoek aan de Maatschap daarop hun akkoord te geven. De memo maakt melding van een vordering van 215.554,21 op de Maatschap. Deze heeft daarop pas bij brief van 26 oktober 2008 gereageerd met een overzicht van de volgens haar openstaande posten van in totaal 285.159,61. Bij deze brief is een volledig overzicht verstrekt van de berekeningen waarop dit bedrag is gebaseerd. Op 11 november 2008 heeft de Maatschap aan de Stichting doen weten dat zij nog steeds aanspraak maakt op betaling van voormeld bedrag. Bij brief van 8 maart 2009 heeft de Maatschap aan de Stichting bericht dat haar vordering na aftrek van de nog verschuldigde kosten 54.999,47 bedraagt en verzoekt zij om betaling hiervan. Op 3 november 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden waaruit blijkt dat de Stichting van mening is dat in de memo van 22 september 2007 een definitieve afrekening is overeengekomen en dat de Maatschap het daarmee oneens is. De Maatschap heeft als productie 15 een memo van de Stichting overgelegd waarin de hele discussie over de doorberekening is samengevat. De Maatschap heeft in een brief van 28 december 2009 herhaald dat zij nog steeds over de periode vanaf 2000 een afrekening wenst omdat haar teveel kosten in rekening zijn gebracht. Bij brief van 18 januari 2010 heeft de Maatschap aan de Stichting bericht dat zij akkoord ging met de 5,5%-regeling, doch andermaal onder de voorwaarde dat de Stichting haar de teveel betaalde kosten zou terugbetalen. Bij brief van 23 februari 2010 heeft de Stichting geantwoord daarmee niet akkoord te kunnen gaan. Daarbij beroept zij zich op de afspraken in de memo van september 2007. Bij brief van 23 februari 2010 heeft de Maatschap aan de Stichting doen weten dat zij volhardt bij haar standpunt en dat zij de verjaring doet stuiten. Bij brief van 28 mei 2010 heeft de Maatschap betwist dat de memo van 22 september 2007 een weergave bevat van gemaakte afspraken. Bij brief van 9 november 2010 heeft de raadsman van de Maatschap dit nog eens bevestigd. De raadsman van de Stichting heeft hierop bij brief van 29 november 2010 geantwoord.

Daarop volgen nog een brief van 21 december 2010 en een brief van 17 januari 2011 waaruit blijkt dat de Maatschap voet bij stuk houdt. 3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit de tussen partijen gesloten toelatingsovereenkomsten, en staat tussen partijen niet ter discussie. 4. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie 4.1 Het Scheidsgerecht zal eerst ingaan op de vordering (I) van de Stichting ter zake van de salariskosten van de orthoptisten. De Maatschap erkent dat die kosten voor haar rekening komen. Uit de brief van haar gemachtigde van 4 november 2011 maakt het Scheidsgerecht op dat de hoogte van de verminderde vordering door de Maatschap wordt erkend, zodat deze vaststaan. Deze vordering ligt dus voor toewijzing gereed. 4.2 Met betrekking tot de vordering (II) van de Stichting en de vordering in reconventie van de Maatschap oordeelt het Scheidsgerecht als volgt. Tussen partijen staat vast dat de salariskosten van de secretariële ondersteuning voor rekening komen van de Stichting. Over de periode 2000-2006 heeft de Stichting aan de Maatschap 2,75 fte vergoed. De Maatschap heeft berekend dat volgens de maatstaven van het Normenrapport 1985 aanspraak kon worden gemaakt op vergoeding van 3,6 fte. De Stichting heeft deze berekening op een aantal onderdelen gemotiveerd betwist. Daarop zal hierna worden ingegaan. 4.3 Het meest verstrekkende verweer van de Stichting houdt in dat de memo van 22 september 2007 een definitieve overeenstemming tussen partijen inhield. Uit de tekst van de memo blijkt evenwel dat nog een akkoord van de maatschap moest volgen. Dat is niet geschied. Dit verweer gaat reeds daarom niet op. Hoewel juist is dat de Maatschap pas laat met een onderbouwing van haar standpunt is gekomen, blijkt uit hetgeen onder 2.5 is overwogen dat partijen over dit onderwerp lang met elkaar nader overleg hebben gevoerd. Nu dat overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, staat het de Maatschappij vrij een vordering tegen de Stichting in te dienen. Het verweer van de Stichting dat de Maatschap de beschikking heeft gekregen over technisch oogheelkundige assistenten (TOA s) kan aan deze vordering niet afdoen, omdat deze ondersteuning van een geheel andere aard is dan de secretariële spreekuurassistentie, die moet worden berekend overeenkomstig het Normenrapport 1985. 4.4 De Stichting heeft de berekening van de Maatschap behoudens het aantal uren van de OK-planning niet voldoende gemotiveerd betwist. In de eerste plaats heeft de Maatschap aan de hand van concrete en op onderzoek gebaseerde cijfers aangetoond dat het aantal spreekuren per week 65 bedraagt. Daar heeft de Stichting niet een cijfermatig onderbouwde berekening tegenover gesteld. In de tweede plaats is het volgens het Normenrapport 1985 juist, en in elk geval redelijk, daarbij een half uur (tweemaal een kwartier) per spreekuursessie op te tellen voor voor- en nazorg. In de derde plaats heeft de Maatschap gesteld dat in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken de OK-planning niet centraal doch door haar secretariaat wordt uitgevoerd. Dit staat tussen partijen vast. Ten slotte heeft de Maatschap ruimschoots voldoende aangetoond dat zij vanaf 2003 een arts-assistent in opleiding (aio) had. Voor deze aio wordt volgens het Normenrapport de helft van het aantal uren assistentie vergoed. Dit betekent volgens de berekening in productie 19 van de Maatschap: 12,75 uur. In totaal

levert de berekening 129,5 uur op, hetgeen neerkomt op 3,6 fte. Het Scheidsgerecht zal het aantal uren voor OK-planning in redelijkheid bepalen op acht uur, hetgeen betekent dat 121,5 uur of 3,375 fte voor vergoeding in aanmerking komt. Nu de door de Maatschap als productie 19 overgelegde cijfermatige berekening niet voldoende gemotiveerd is betwist, zal het Scheidsgerecht het daarin opgenomen bedrag naar rato corrigeren en op 267.543,56 bepalen. 4.5 De Stichting heeft zich erop beroepen dat de vordering van de Maatschap verjaard is. Dit verweer kan geen doel treffen. Tussen partijen staat immers vast dat (zeker) vanaf 2002 de hoogte van de door de Maatschap te betalen vergoeding voor secretariële assistentie tussen partijen ter discussie heeft gestaan. Daarover is, zoals uit de overgelegde stukken blijkt, een uitvoerige correspondentie gevoerd. Volgens de eigen stelling van de Stichting is op 22 september 2007 schoon schip gemaakt. Hieruit volgt dat de Maatschap toen pas bekend kon zijn met het bestaan van haar vordering, zodat de verjaring als bedoeld in artikel 3:309 BW niet eerder dan vanaf die datum is gaan lopen. Gelet op de onduidelijkheid die over de wijze van berekening van deze kosten heeft bestaan, zou een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. In de stellingen van de Maatschap ligt besloten dat zij hierop een beroep doet. Op dezelfde grond verwerpt het Scheidsgerecht het standpunt van de Stichting dat de Maatschap haar recht heeft verwerkt. Op zichzelf is juist dat het zeer bezwaarlijk is een discussie te voeren over kosten die in een betrekkelijk ver verleden een rol hebben gespeeld, maar uit de stellingen van beide partijen vloeit voort dat zij beide dit probleem kenden en niet tijdig hebben opgelost. Uit hetgeen hiervoor in 2.5 is vermeld blijkt dat partijen tot en met 2010 in discussie zijn gebleven over dit onderwerp en dat de Stichting, ten onrechte, heeft volhard met een verwijzing naar de memo van 22 september 2007, waarin het standpunt van de Maatschap dat zij teveel had betaald nu juist niet is meegenomen. 4.6 Voor zover de Stichting nog heeft aangevoerd dat uit het feit dat de Maatschap de facturen van de Stichting heeft voldaan, kan worden afgeleid dat zij het daarmee eens was, heeft te gelden dat uit vrijwillige betaling geen onvoorwaardelijke instemming met de hoogte van de factuur mag worden afgeleid. 4.7 Ten slotte acht het Scheidsgerecht het in de gegeven omstandigheden redelijk dat de vorderingen met elkaar worden verrekend in dier voege dat de Maatschap alleen de wettelijke rente vergoed krijgt over het verschil tussen het bedrag dat haar toekomt na aftrek van de vordering van de Stichting, en wel vanaf 26 oktober 2008. Het is ook aan de Maatschap toe te rekenen dat het lange tijd heeft geduurd voordat haar standpunt duidelijk was. De Stichting heeft uiteindelijk het initiatief genomen tot het voeren van deze procedure waarin het in feite gaat om een vordering van de Maatschap. 4.8 Het Scheidsgerecht ziet in de uitkomst van deze procedure reden de Stichting en de Maatschap te veroordelen tot betaling van (ieder) de helft van de kosten van het Scheidsgerecht, met bepaling dat zij voor het overige de eigen kosten moeten dragen. 5. Beslissing Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale vonnis in conventie en reconventie. 5.1 De Maatschap is aan de Stichting een bedrag verschuldigd van 237.668,76.

5.2 De Stichting is aan de Maatschap een bedrag verschuldigd van 267.543,56. 5.3 De Stichting wordt veroordeeld aan de Maatschap een bedrag van 29.874,80 betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2008 tot de dag van voldoening. 5.4 De kosten van het Scheidsgerecht, bepaald op een bedrag van 5.958,--, komen voor rekening van beide partijen ieder voor de helft en worden verhaald op het door de Stichting betaalde voorschot, zodat de Maatschap aan de Stichting is verschuldigd een bedrag van 2.979,--. 5.5 Voor het overige dienen partijen ieder de eigen kosten te dragen. 5.6 Het over en weer anders of meer gevorderde wordt afgewezen. Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 16 december 2011 naar partijen verstuurd.