De directe omgeving wordt gekenmerkt door een enkele burgerwoning met een enkele of meerdere agrarische bebouwingen.



Vergelijkbare documenten
BIJLAGE HOOFDLIJNEN NIEUWE AMMONIAKWETGEVING

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

VAN DER MEER. Inwerkingtreding Besluit Huisvesting. Oosterwolde, 11 augustus 2008

Beschikking Wet milieubeheer

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Vergunning Wet milieubeheer

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente: Naam drijver van de inrichting Adres en telefoonnummer Postcode en plaats

ADVIES REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU VOOR HET MILIEUEFFECTRAPPORT (MER) BETREFFENDE HET PLUIMVEEBEDRIJF AAN DE BARNEVELDSEWEG 21A EN 21C IN LUNTEREN

Omgevingsvergunning OV

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Beschikking maatwerkvoorschriften

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Q,dbn. Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Directoraat-Generaal Milieu en Internationaal; Directie Duurzaamheid

Ontwerpbesluit omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.30 en 2.31 Wabo:

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

ONTWERPBESLUIT WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Omgevingsdienst Brabant Noord

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Burgemeester en wethouders van Raalte; hebben op 23 november 2006 een verzoek om een vergunning krachtens de Wet milieubeheer van:

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. Transportbedrijf P. Pikkert V.O.F.

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

De intrekking heeft betrekking op 203 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg (B1).

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

MMV190/06 BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER. Burgemeester en wethouders van Montferland

Een veehouderij breidt uit

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ECLI:NL:RVS:2012:BV9444

Besluit weigering melding Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

10 april Nota van zienswijzen. ontwerp bestemmingsplan Orvelterveld 2A en 3 te Orvelte

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

(ONTWERP)BESCHIKKING AMBTSHALVE INTREKKING VOORSCHRIFTEN VAN DE OMGEVINGSVERGUNNING. Schipper Recycling B.V.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

Onderwerp: Natuurbeschermingswet 1998; aanvraag gedeeltelijke intrekking Nbwet-vergunning

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

website - 47-RO ab.doc Pagina 1

Eventuele voettekst. Tekening wordt aangeleverd. De melding bevat geen tekening. Hoe lost u dit op? Is er een OBM nodig?

BESCHIKKING INTREKKING OMGEVINGSVERGUNNING. Smurfit Kappa Solid Board BV

Memo. In afbeelding 1 is de herontwikkelingslocatie globaal aangegeven. EGD RM000888

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Uitbreiding agrarisch bedrijf Winschoterweg Groningen

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 27 september 2016 Gemeente Bronckhorst nr

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 2 november 2015 Gemeente: Bronckhorst zaaknummer:

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BIJLAGEN OBM Melkvee- en loonbedrijf De Molswaerd Heulenslag 36 A 2971 VG BLESKENSGRAAF. Projectleider Bouw Rundvee C. de Ruijter

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

veriissel provincie Besluit Fok en Vleesvarkensbedrijf Veldkamp t.a.v. de heer J. Veldkamp Krieghuisweg 2a 8102 SV RAALTE

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

PROVINCIAAL BLAD. Eerste wijzigingsverordening Verordening natuurbescherming Noord-Brabant

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

Ontwerp omgevingsvergunning UV

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Luttikhuisen, Broekhuizerdijk 38 te Melderslo Zaaknummer:

30 sept OU

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 31 januari 2014

PROVINCIAAL BLAD. Derde wijzigingsverordening Verordening natuurbescherming Noord-Brabant

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Omgevingsvergunning OV

Ontwerp besluit UV

BIJLAGE 2. Milieuneutrale wijziging

WET MILIEUBEHEER BESCHIKKING Verlenen oprichtingsvergunning W. Vugts Inrichtingnummer: 811

Varkenshouderij Van Deijne Zeeland BV, gemeente Landerd

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Besluit Met ingang van 16 mei 2019 ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage het besluit om:

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b

Pagina 1 van 10 Registratienummer: Z / D

BIJLAGE 1 M ILIEUVERGUNNINGAANVRAAG MET BESLUIT

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Transcriptie:

Jaar 2007 Nr. 3363 Wet milieubeheer BESCHIKKING Aanvraag Op 10 november 2006 hebben wij een aanvraag ontvangen van maatschap D. en J. Bronkhorst voor een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer (WM) voor een veehouderij met vleeskalveren en paarden. De inrichting is gelegen aan het Poppeswegje 1 in Hulshorst, kadastraal bekend gemeente Nunspeet, sectie H, nummer(s) 2942 (gedeeltelijk), 3364, 3521 en 4011. De directe omgeving wordt gekenmerkt door een enkele burgerwoning met een enkele of meerdere agrarische bebouwingen. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van het totaal aantal aangevraagde dierenplaatsen. Tabel 1 RAV-code Diersoort Aantal dieren mve NH 3 A 4.2 Vleeskalveren 200 333,3 500 (tot 8 maanden) K1 paarden (volwassen 15 75 3 jaar en ouder) Totaal 215 333,3 575 Toelichting Voor de diercategorieën en de omrekenfactoren is uitgegaan van de Regeling ammoniak en veehouderij (RAV) (Staatscourant 2002, nummer 82 en gewijzigd Staatscourant 2004, nummer 70) en de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden en verwevingsgebieden. Vigerende vergunningen agrarisch In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van het totaal aantal vergunde dierenplaatsen op grond van de: - vergunning Hinderwet van 31 januari 1971; - vergunning WM van 3 november 1993. Tabel 2 RAV-code Diersoort/ Aantal dieren mve NH3 A 4.2 vleeskalveren 167 278,3 417,5 (tot 8 maanden) Totaal 167 278,3 417,5 Toelichting Voor de diercategorieën en de omrekenfactoren is uitgegaan van de RAV (Staatscourant 2002, nummer 82 en gewijzigd Staatscourant 2004, nummer 70) en de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden en verwevingsgebieden. Op grond van gegevens die bij de aanvraag zijn overgelegd, is aangetoond dat het aantal vergunde dieren sinds de vergunningverlening permanent in de inrichting aanwezig is geweest, behoudens enige fluctuatie die inherent is aan het op bedrijfsmatige wijze houden van dit soort dieren. De vergunning kan volledig als rechtsgeldig worden aangemerkt.

- 2 - Procedure Voorbereiding De voorbereiding van de beschikking op de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer. Coördinatie Er is sprake van het veranderen van een inrichting dat ook is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet waarvoor een bouwvergunning moet worden aangevraagd. Onderlinge afstemming en gecoördineerde behandeling tussen de aanvraag om een milieuvergunning en een aanvraag om een vergunning in het kader van de Woningwet is daarom nodig. De aanvraag om bouwvergunning is niet ingediend. De coördinatiebepalingen uit de Woningwet en de WM worden in acht genomen. Toetsingskader van de aanvraag AMvB Omdat geen melkrundvee wordt gehouden, is op grond van artikel 1, lid 1, het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer niet van toepassing. Milieueffectrapport Algemeen De in de aanvraag beschreven voorgenomen veranderingen, vallen niet onder onderdeel C en onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage 1994, inclusief de daarna van kracht geworden wijzigingen. Voor de aangevraagde activiteiten hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld. De gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, hebben wij in hun onderlinge samenhang bekeken. Wij hebben deze gevolgen aan de hand van de volgende compartimentgebonden aspecten behandeld: geluid, energie, afvalpreventie, grondstoffen/waterbesparing, bodem, afvalwater, natuurbescherming, stankhinder en ammoniak. Inhoudelijke beoordeling van de aanvraag Algemeen De WM omschrijft in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna wordt aangegeven hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Wij beperken ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed kunnen zijn. Bij de beslissing op de aanvraag hebben wij betrokken Volgens artikel 8.8, lid 1 van de WM hebben wij bij de beslissing op de aanvraag betrokken: a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; b. de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bekeken, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien haar technische kenmerken en haar geografische ligging; c. de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; d. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken te voorkomen, dan wel zo veel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen;

- 3 - e. het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Ad b De gevolgen voor het milieu Vanwege het in werking zijn van de inrichting kunnen verschillende gevolgen voor het milieu ontstaan. Het gaat hierbij met name om de volgende milieuaspecten: geluid, energie, afvalpreventie, grondstoffen/waterbesparing, bodem, afvalwater, natuurbescherming, stankhinder en ammoniak. Geluid De dichtstbijzijnde woning van derden bevindt zich binnen de grens van de inrichting. De activiteiten vinden plaats van zeven uur 's morgens tot zeven uur 's avonds. Transportbewegingen vinden plaats van zeven uur 's morgens tot zeven uur s avonds en van elf uur s avonds tot zeven uur s morgens. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus werden voorheen getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de "Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening" van 21 oktober 1998. In voornoemde handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: "Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij vergunningverlening in het kader van de WM moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen". Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. Ten tijde van het nemen van deze beschikking is nog geen gemeentelijk beleid voor industrielawaai vastgesteld. Om deze reden toetsen wij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. Gelet op de aard van de omgeving namelijk landelijke omgeving kan als richtwaarde voor de woonomgeving 45 db(a) etmaalwaarde worden gehanteerd. Door de VROM-inspectie Zuid is onderzoek verricht naar de geluidsbelasting ten gevolge van veehouderijen. De resultaten zijn weergegeven in de notitie "Onderzoek naar de geluidbelasting van enkele agrarische bedrijven en bedrijvigheden" (maart 1996). Op grond van deze notitie moet worden aangenomen dat de referentieniveaus ter plaatse van nabij gelegen woningen worden overschreden ten gevolge van het pneumatisch vullen van voedersilo's, het verladen van dieren en het legen van mestkelders voor zover deze activiteiten buiten de dagperiode (van 07.00-19.00 uur) plaatsvinden. Het vullen van silo's, het verladen van dieren en het legen van mestkelders is buiten de dagperiode daarom niet toegestaan. Energie Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie. Om vast te stellen of het energieverbruik van de inrichting relevant is, is aangesloten bij de in de Circulaire "Energie in de milieuvergunning" (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het ministerie van Economische Zaken, Den Haag, oktober 1999) gehanteerde ondergrens. Deze ondergrens is 25.000 m 3 aardgas of 50.000 kwh elektriciteit per jaar. Bedrijven met een jaarlijks energieverbruik dat lager ligt dan deze waarden, worden als niet energie relevant bestempeld.

- 4 - Het jaarlijks energieverbruik is 4.500 m 3 aardgas of 15.000 kwh elektriciteit. Afvalpreventie Bij de beoordeling van de aanvraag en bij de op te leggen voorschriften is de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" betrokken. Daarmee worden de beste beschikbare technieken toegepast. Grondstoffen/waterbesparing In de WM is het duurzaam gebruik van grondstoffen als uitgangspunt genomen. De WM maakt het daarom mogelijk om aan het gebruik van grondstoffen zoals water eisen te stellen. Jaarlijks wordt 1.200 m 3 water verbruikt. Er wordt uitsluitend leidingwater gebruikt voor de volgende doeleinden: drinkwater, schoonmaken stallen, paarden en veetransportmiddelen. Bodem In de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) is een lijst opgenomen met activiteiten die als bodembedreigend worden beschouwd. Op grond van lijst 2 en tabel 3.2 van de NRB is de opslag van dierlijke en kunstmatige meststoffen in een put/bassin een bodembedreigende activiteit. Ook de opslag van bewerkte en onbewerkte vloeibare en pasteuze agrarische producten (bijvoorbeeld kuilvoer) wordt in de NRB gezien als een bodembedreigende activiteit. Op grond van de NRB zou daarom in de vergunning een verplichting tot een nulsituatie onderzoek moeten worden opgenomen. Voor een (intensief) veehouderijbedrijf met reguliere activiteiten heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 januari 1997 in een uitspraak (E03.95.0821) aangegeven dat, als toereikende gedragsregels en voorzieningen met het oog op de bescherming van de bodem zijn voorgeschreven in een vergunning, zij ervan uitgaat dat er bij naleving van die voorschriften de kwaliteit van de bodem en het grondwater niet in relevante mate nadelig zal worden beïnvloed. Een nulsituatie-onderzoek acht zij in dat geval niet noodzakelijk. Dit standpunt heeft zij herhaald in haar uitspraak van 15 januari 1998 (E03.096.0162). Afvalwater Binnen de inrichting ontstaan de volgende afvalwaterstromen: afvalwater door het schoonmaken van stallen, paarden en voerinstallatie. Natuurbescherming De Vogelrichtlijn beoogt de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten. In 1998 en 2000 zijn de Vogelrichtlijngebieden aangewezen als speciale beschermingszones. Zes van deze gebieden zijn bij besluit van 18 februari 2003 uitgebreid. Vanaf 1 oktober 2005 vallen Vogelrichtlijngebieden onder het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet. Op grond van deze wet zijn Gedeputeerde Staten van Gelderland het bevoegd gezag om te beoordelen of de activiteiten binnen de inrichting schadelijk kunnen zijn voor een Vogelrichtlijngebied. De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitat en de wilde flora en fauna. Nederland heeft op 19 mei 2003 de Europese Commissie een lijst van 141 Habitatrichtlijngebieden aangeboden. Op 8 december 2004 heeft de Commissie bekendgemaakt dat zij deze lijst heeft vastgesteld. Inmiddels heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in ontwerp 111 gebieden aangewezen als zogeheten Natura 2000-gebieden. Vanaf 1 oktober 2005 vallen Habitatrichtlijngebieden ook onder het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet. Het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet geldt alleen voor aangewezen gebieden. Dit houdt in dat de bepalingen van de Habitatrichtlijn tot de aanwijzingsbesluiten definitief zijn genomen een rechtstreekse werking hebben, tenzij de begrenzing van een Habitatrichtlijngebied overeenkomt met de begrenzing van een Vogelrichtlijngebied.

- 5 - De desbetreffende inrichting is gelegen tussen twee Habitatrichtlijngebieden: de Veluwe en het Veluwemeer. Beide gebieden zijn ook aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Dit betekent dat voor deze gebieden het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet geldt. Hiervoor zijn Gedeputeerde Staten van Gelderland het bevoegd gezag. Overwegingen agrarische bedrijven Beoordeling Stankhinder intensieve veehouderijen reconstructiegebied De inrichting is gelegen in een gebied waarvoor een Reconstructieplan is vastgesteld. Op 30 maart 2005 is door Provinciale Staten het Reconstructieplan Veluwe vastgesteld en bekendgemaakt. Voor gebieden waarvoor een Reconstructieplan is vastgesteld, moet voor het aspect stankhinder getoetst worden aan de Wet stankemissie in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (WSV). Op 28 april 2003 is in de Staatscourant de ministeriële Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Rsv) (Staatscourant 2003, nummer 81) gepubliceerd die hoort bij de WSV (Stb. 2002, 319 en 320). De wet en de regeling scheppen een kader voor de beoordeling van stank uit veehouderijen die zijn gelegen in beide bovengenoemde gebieden en de extensiveringsgebieden met het primaat natuur. Deze regelgeving is op 1 mei 2003 in werking getreden. De werkingssfeer van de wet is beperkt tot reconstructiegebieden, waarvoor een reconstructieplan bekend is gemaakt. De WSV beoogt een betere scheiding te realiseren tussen verschillende (kwetsbare) functies in het buitengebied. Naast wonen, werken, recreëren en natuur is de intensieve veeteelt één van die functies. In de WSV zijn ter bepaling van de stankgevoeligheid van de omgeving van een veehouderij vijf omgevingscategorieën opgenomen. Deze categorieën geven de stankgevoeligheid aan van de verschillende (woon)objecten/functies en zijn nodig voor de berekening van de minimaal aan te houden afstand tussen het stankgevoelige object en een intensieve veehouderij. Deze afstand is dus afhankelijk van de stankgevoeligheid van de omgeving en het aantal mestvarkeneenheden (mve's) op een veehouderij. De definities van de verschillende objecten staat in artikel 1 onder lid 2 van de WSV. In de Rsv staan hernieuwde omrekeningsfactoren om de verschillende diercategorieën (zoals vleesvarkens, fokzeugen, legkippen et cetera) om te rekenen naar de uniforme stankeenheden, de mve's. In de bijlage bij de WSV is een berekeningsmethode opgenomen met behulp waarvan bepaald kan worden wat de aan te houden afstand is tussen een intensieve veehouderij, met een bepaald aantal mve's en het stankgevoelige object (met een bepaalde omgevingscategorie). In gebieden waarvoor een Reconstructieplan is vastgesteld wordt overigens de eventuele cumulatie van stank op één object door meerdere bedrijven tezamen, niet beoordeeld en wordt bij de stankbeoordeling slechts uitgegaan van stankproductie van het individuele bedrijf. Voor de diercategorie paarden zijn in de ministeriële regeling behorend bij de WSV geen omrekeningsfactoren vastgesteld. Bij genoemde diercategorieën moeten daarentegen vaste minimumafstanden in acht worden genomen (bijlage 2 van de Rsv). Voor de omgevingscategorieën I en II is dit 100 meter en voor de categorieën III en IV geldt 50 meter.

- 6 - De woningen aan de Poppeswegje 1a, 1b,1c, 1d, 3 en 3a kunnen volgens de categorie-indeling uit de WSV, worden geclassificeerd als categorie III object, te weten: verspreid liggende nietagrarische bebouwing die aan het desbetreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. Hiervoor geldt in de aangevraagde situatie een afstandeis van minimaal vijftig meter, gemeten van het meest nabijgelegen emissiepunt tot het stankgevoelig object. Tabel 3 Categorie I II III IV V Emissiepunt 100 100 50 50 50 gewenste afstand Emissiepunt 22,6 werkelijke afstand Gevel-gevel 50 50 25 25 25 gewenste afstand Gevel-gevel werkelijke afstand 16,8 Binnen de genoemde afstanden zijn, gemeten vanuit het meest nabijgelegen emissiepunt en ook vanuit de grens van de inrichting, stankgevoelige objecten aanwezig en hiermee wordt niet voldaan aan de gestelde afstandeis uit de WVS. Hiermee is er, wat betreft de individuele stankhindertoets, een grond om de desbetreffende vergunning te weigeren. Met behulp van omrekeningsfactoren uit de Rsv wordt, onder andere voor vleeskalveren, het aantal dierplaatsen omgerekend naar mve s. De Rsv geeft afhankelijk van het aantal mestvarkeneenheden en de omgevingscategorie aan, welke afstand ten minste moet worden aangehouden tussen het dichtst bijgelegen emissiepunt van de inrichting en het dichtstbijzijnde stankgevoelige object. De hierbij aan te houden afstanden zijn: Tabel 4 Categorie I II III IV V Emissiepunt 83 50 gewenste afstand Emissiepunt 30,8 werkelijke afstand Gevel-gevel 50 50 25 25 25 gewenste afstand Gevel-gevel werkelijke afstand 24,2 Binnen de genoemde afstanden zijn, gemeten vanuit het meest nabijgelegen emissiepunt, stankgevoelige objecten aanwezig en hiermee wordt niet voldaan aan de gestelde afstandeis uit de WSV. Hiermee is er, voor wat betreft de stankhindertoets, een grond om de desbetreffende vergunning te weigeren. Ammoniak (WAV, WM en IPPC) Op 1 januari 2002 is het toetsingskader voor de beoordeling van de ammoniakemissie en -depositie bij vergunningverlening van agrarische bedrijven, de Interimwet ammoniak en veehouderij komen te vervallen. De Wet ammoniak en veehouderij (WAV) is op 8 mei 2002 in werking getreden. De WAV bevat bijzondere regels aangaande de gevolgen van ammoniakemissie van veehouderijen bij de verlening van milieuvergunningen. Samen met de (nog te stellen) emissie-eisen die op grond van de WM aan de huisvesting van dieren worden gesteld (AMvB Huisvesting), vormt de WAV het wettelijke instrumentarium voor het aspect ammoniak. De WAV is een op emissie gerichte benadering van de ammoniakproblematiek.

- 7 - Een aanvraag om een agrarische milieuvergunning moet worden getoetst aan de ligging ten opzichte van kwetsbare (voor verzuring gevoelige) gebieden. Een vergunning moet in principe worden geweigerd als de veehouderij is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel binnen een zone van 250 meter rond een zodanig gebied (artikel4, lid 1 (oprichting) en artikel 6, lid 1 (verandering) van de WAV). Als kwetsbaar gebied worden aangemerkt gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS) en onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet als voor verzuring gevoelig werden aangemerkt. Daar waar de EHS nog niet is vastgesteld moet voor het bepalen van de kwetsbare gebieden worden terug gevallen op de Interimwet. De desbetreffende inrichting is niet gelegen in of in een zone van 250 meter om een gebied als hiervoor bedoeld en dus kan in de zin van artikel 4 of artikel 6 van de WAV geen grond gevonden worden de vergunning voor desbetreffende aanvraag te weigeren. In artikel 3, lid 4 van de WAV is bepaald dat het bevoegd gezag bij het nemen van een besluit over een vergunningaanvraag rekening moet houden met alle gevolgen (dus ook die van de ammoniakemissie) die de desbetreffende activiteit voor het milieu kan hebben. Hiertoe kan het wettelijk noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt en bij de vergunningaanvraag worden gevoegd. In het Besluit milieueffectrapportage 1994 (zoals gewijzigd in 1999, hierna Besluit MER) is in onderdeel C, onder categorie 14 opgenomen voor welke situaties er een MER-plicht geldt voor de aangevraagde activiteiten. MER-plicht (onderdeel C, onder 14) voor de oprichting van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan: - 85.000 plaatsen voor mesthoenders; - 60.000 plaatsen voor hennen; - 3.000 plaatsen voor mestvarkens; - 900 plaatsen voor zeugen. Verder is in het Besluit MER in onderdeel D, onder categorie 14 bepaald voor welke, gebleken niet MER-plichtige, situaties er beoordeeld moet worden of vanwege bijzondere omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen, alsnog een milieueffectrapport noodzakelijk is. Dit geldt voor de oprichting of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van pluimvee of varkens als het gaat om: - 60.000 of meer plaatsen voor mesthoenders; - 45.000 of meer plaatsen voor hennen; - 2.200 of meer plaatsen voor mestvarkens; - 350 of meer plaatsen voor zeugen. Onder mesthoenders worden verstaan de categorieën E3, E4 en E5 uit de RAV. Met hennen worden de RAV-categorien E1 en E2 bedoeld. Onder mestvarkens wordt de RAV-categorie D3 bedoeld en met zeugen de RAV-categorie D1.2 en D1.3. In de huidige aanvraag is geen sprake van het uitbreiden van het aantal dierplaatsen voor dieren van een diercategorie zoals bedoeld in het Besluit MER Zodoende geldt er in de aangevraagde situatie geen MER-(beoordelings)plicht. Binnen de WAV wordt expliciet verwezen naar de IPPC-richtlijn (artikel 4, onder 2 van de WAV). In deze richtlijn is bepaald dat emissies naar bodem, water en lucht moeten worden voorkomen en, wanneer dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk worden beperkt.

- 8 - Alle passende maatregelen tegen verontreinigingen moeten worden getroffen door toepassing van de best beschikbare technieken (BBT). Daarbij mag de nieuwe situatie geen belangrijke toename aan ammoniakverontreiniging veroorzaken. Als geen van de dierverblijven, behorende tot de inrichting, in een hierboven bedoeld kwetsbaar gebied of een zone van 250 meter daaromheen is gelegen, wordt een vergunning voor het veranderen van veehouderij alsnog geweigerd als: - de veehouderij onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn valt, én - de toename van de ammoniakemissie uit de dierverblijven, als gevolg van de uitbreiding, een belangrijke toename van de verontreiniging veroorzaakt. De IPPC-richtlijn bepaalt verder dat: - alle passende maatregelen tegen verontreinigingen (emissies) worden getroffen, met name door toepassing van de BBT, én - geen belangrijke verontreiniging wordt veroorzaakt. Voor de intensieve veehouderij (varkens en pluimvee) is er in het kader van de IPPC-richtlijn een BREF (referentiedocument voor de BBT) opgesteld. In dit document wordt beschreven voor welke stalsystemen op dit moment geldt dat zij als BBT worden aangemerkt. De IPPC-richtlijn is van toepassing op intensieve veehouderijen met meer dan: - 40.000 plaatsen voor pluimvee; - 2.000 plaatsen voor vleesvarkens (> 30 kg) of - 750 plaatsen voor zeugen. Dierplaatsen van verschillende diercategorieën binnen de inrichting worden niet bij elkaar opgeteld bij de bepaling of bovenstaande grenzen worden overschreden. Binnen de inrichting zijn 200 dierplaatsen voor de diercategorie A 4.2 aanwezig. De hiervoor genoemde grenzen worden niet overschreden. Zodoende is de IPPC-richtlijn niet van toepassing op desbetreffende inrichting. Op 1 december 2005 is de nieuwe WM in werking getreden. Sindsdien is de ALARA-afweging uit artikel 8.11, lid 3 verdwenen en moeten de "voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast". Dit houdt in dat de toegepaste stalsystemen binnen een veehouderij moeten voldoen aan het criterium BBT. Op 28 december 2005 is het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) gepubliceerd in het Staatsblad (2005, nummer 675). Hiermee staat de inhoud van het besluit vast, de inwerkingtreding volgt later bij Koninklijk Besluit. Het besluit bevat voor een aantal diercategorieën maximale emissiewaarden, waaraan de huisvesting van dieren (een stal) moet voldoen. De maximale emissiewaarden moeten in acht worden genomen bij nieuwbouw en in geval van aanpassing van bestaande stalsystemen (feitelijke vervanging van het huisvestingssysteem). Voor, ten tijde van de inwerkingtreding van het Besluit, al vergunde stalsystemen gelden overgangstermijnen (zie bijlage 2 Besluit huisvesting).

- 9 - Tabel 5 Diercategorie Maximale emissiewaarde (kg NH 3 dierplaatsjaar) Melk- en kalfkoeien ouder dan 9,5 3 2 jaar Biggenopfok 0,23 20 (gespeende biggen) Kraamzeugen 2,9 (inclusief biggen tot spenen) Guste en dragende zeugen 2,6 Vleesvarkens, opfokberen, 1,4 opfokzeugen Opfokhennen en -hanen van alle rassen < 18 weken batterijhuisvesting 0,006; nageschakelde techniek 0,010 Legkippen en (groot-) ouderdieren van legrassen batterijhuisvesting 0,013; niet-batterijhuisvesting 0,125; samen 500 Aantal dieren als bedoeld in artikel 3 Besluit huisvesting* nageschakelde techniek 0,015 Ouderdieren van vleeskuikens 0,435; nageschakelde techniek 0,015 Vleeskuikens 0,045 * In artikel 3 Besluit huisvesting is bepaald dat de maximale emissiewaarden niet gelden voor zover het een diercategorie betreft waarvan binnen de veehouderij niet meer dieren worden gehouden dan de aantallen genoemd in deze tabel. In de aangevraagde situatie is onder meer sprake van de diercategorie A 4.2. Aangezien er in het Besluit huisvesting voor deze diercategorie aanvraag geen maximale emissiewaarde is vastgesteld bestaat er geen reden om de aanvraag in het kader van het Besluit huisvesting te weigeren. De aangevraagde situatie voldoet aan het gestelde in de WAV en de IPPC-richtlijn (en de bijbehorende BREF) en geeft geen reden om in het kader van de WAV en de IPPC-richtlijn de vergunning te weigeren. Bestaande bedrijven die vallen onder het regime van de IPPC moeten voor 2007 volgens deze richtlijn in werking zijn. Hiermee wordt bedoeld dat zowel de vergunning als de toegepaste technieken (hier stalsystemen) uiterlijk 30 oktober 2007 volgens BBT moeten zijn. Gezien de aangevraagde wijzigingen voldoet de vergunning voor 2007 aan het gestelde in de IPPC-richtlijn. In het kader van de toepassing van de WM kan mogelijke directe schade aan bossen en andere vegetatie door de uitstoot van ammoniak van belang zijn. Deze schade blijkt in praktijk vooral plaats te vinden bij coniferen en fruitbomen, maar ook andere gewassen zijn er gevoelig voor. Of sprake is van onaanvaardbare ammoniakschade kan beoordeeld worden aan de hand van rapport Stallucht en Planten van het IMAG in Wageningen uit juli 1981. Uit dit rapport blijkt dat schade door uitstoot van ammoniak uit stallen zich kan voordoen bij intensieve kippen- en varkenshouderijen. Ter voorkoming van dergelijke schade blijkt dat een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter tot minder gevoelige planten en bomen kan worden aangehouden. Toetsing aan dit rapport is, volgens de uitspraak in casus E03.98.0118, nog steeds volgens de meest recente, algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Er bevinden zich binnen bovengenoemde afstanden geen gevoelige vegetaties. Het bovenstaande in achtnemend, kan in de aangevraagde situatie worden gewaarborgd dat door de ammoniakemissie vanuit de dierverblijven geen directe ammoniakschade zal optreden.

- 10 - Ingekomen zienswijzen Naar aanleiding van de publicatie van de ontwerpbeschikking zijn de volgende zienswijzen ontvangen: Van ing. A. Kamphuis van Van Westreenen, namens maatschap D. en J. Bronkhorst, Poppeswegje 1 in Hulshorst, ontvangen per brief op 23 april 2007. Maatschap D. en J. Bronkhorst kan zich niet verenigen met het feit dat het college van plan is om de gevraagde vergunning te weigeren om de volgende redenen: 1. Per brief van 9 november 2006 heeft maatschap D. en J. Bronkhorst een aanvulling op haar aanvraag ingediend. In deze aanvulling heeft de maatschap uitvoerig uiteengezet dat de woningen aan het Poppeswegje 1a, 1b, 1c, 1d, 3 en 3a bij de gevraagde agrarische inrichting behoren. Zij moet echter constateren dat het college in de ontwerpbeschikking geen rekening heeft gehouden met de genoemde aanvulling van de aanvraag. Op geen enkele plaats wordt de aanvulling genoemd, laat staan dat er inhoudelijk een beoordeling heeft plaats gevonden. In zoverre is de ontwerpbeschikking in strijd met een zorgvuldige voorbereidingsprocedure. 2. In de ontwerpbeschikking heeft het college in tabel 3 en 4 aangegeven wat de vereiste en werkelijke afstanden zijn tussen de woningen en de desbetreffende stallen. Uit nameting blijkt dat de werkelijke afstanden groter zijn dan weergeven in de tabellen. 3. In de ontwerpbeschikking zijn de woningen aan het Poppeswegje 1a, 1b, 1c, 1d, 3 en 3a beschouwd als gevoelig object (categorie III) Dat is volgens maatschap D. en J. Bronkhorst onjuist. In de gemeente Nunspeet vindt op veel agrarische bedrijven verhuur van woningen plaats. In veel gevallen is dat een economische noodzaak. Het mes snijdt aan twee kanten: inkomsten voor de ondernemer en huisvesting voor de woningzoekende. Veelal is de verhuur dan ook verweven met het agrarische bedrijf. De wetgever heeft in de Wet stankemissie rekening gehouden met dergelijke situaties en wil daarbij voorkomen dat dergelijke activiteiten de uitbreiding van agrarische bedrijven belemmeren. Dit soort activiteiten wordt op grond van de wet niet aangemerkt als stankgevoelig object. Het gaat daarbij onder andere om gebouwen die ter beschikking worden gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf. Maatschap D. en J. Bronkhorst is van mening dat haar situatie vergelijkbaar is met de situatie zoals in de wet genoemd. Te eerste is sprake van een vorm van verbreding van agrarische activiteiten. Ten tweede zijn de woningen vanuit beschermingsoogpunt ook gelijk te stellen met de in de wet genoemde gebouwen. In de desbetreffende situatie is er sprake van een directe verwevenheid tussen de woningen en het veehouderijgedeelte. Dat blijkt onder andere uit de informatie zoals aangegeven in de brief van 9 november 2006. Bij die informatie komt het feit dat er sprake is van gemeenschappelijke inzet van arbeid (de bewoners werken op het bedrijf en maatschap D. en J. Bronkhorst voert werkzaamheden uit aan de woningen), er is sprake van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen, er wordt één administratie gevoerd en het geheel is in eigendom bij één eigenaar. Op grond hiervan is er sprake van directe verwevenheid/binding tussen de woningen en het agrarische bedrijf. Uit de Wet stankemissie volgt dat de genoemde woningen dan ook niet tegen stankhinder van het eigen bedrijf behoeven te worden beschermd. Ten aanzien van deze zienswijzen merken wij het volgende op: 1. In de brief van 9 november 2006 wordt aanvullende informatie gegeven over de bewoners van de woningen aan het Poppeswegje 1a tot en met 1d, 3 en 3a. Uit de brief blijkt de feitelijke aanwezigheid van voornoemde woningen. De genoemde ruimtelijke aspecten vormen geen toetsingskader voor de Wet milieubeheer. Volgens de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden beschouwen wij voornoemde woningen als stankgevoelige objecten categorie III. Uit geen enkel document in de vorm van een arbeidsovereenkomst blijkt dat de huidige bewoners, buiten de relatie huurder en verhuurder, een relatie met het agrarische bedrijf van maatschap D. en J. Bronkhorst hebben. Uit nader onderzoek blijkt niet dat één of meerdere paarden eigendom zijn van de bewoners.

- 11 - Het standpunt van de maatschap en de bewoners, waarin zij wensen niet langer te worden belast met theoretische problemen die er in de praktijk helemaal niet zijn, respecteren wij. Daarom hebben wij op uw brief van 9 november 2006 niet gereageerd. 2. De constatering dat de werkelijke afstanden groter zijn dan weergeven in de tabellen is juist De tabellen in de definitieve beschikking zijn aangepast. Na de aanpassing voldoet maatschap D. en J. Bronkhorst nog steeds niet aan de gestelde afstandseis uit de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. 3. Onder volgnummer 1 hebben wij ons standpunt ten aanzien van de beschouwing van de woningen aan het Poppeswegje 1a tot en met 1d, 3 en 3a als stankgevoelig object (categorie III) uiteengezet. In de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden wordt in artikel 1, derde lid, het volgende aangegeven. Een kampeerterrein als bedoeld in artikel 8. tweede lid, onder a, of artikel 8, derde lid, van de Wet op de openluchtrecreatie, een gebouw of een als kamphuis of blokhut aan te merken bouwwerk, dat deel uitmaakt van een agrarisch bedrijf en ter beschikking wordt gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf wordt niet aangemerkt als voor stank gevoelig object. Aangegeven wordt dat de verhuur van woningen op het bedrijf vergelijkbaar is met de situatie zoals hiervoor genoemd. Wij zijn van mening dat de situatie bij maatschap D. en J. Bronkhorst niet vergelijkbaar is met de situatie zoals hiervoor genoemd om de volgende redenen: Maatschap D. en J. Bronkhorst beschikt niet over een kampeervergunning op grond van de Wet op de openluchtrecreatie. De woningen aan het Poppeswegje 1a t/m 1d, 3 en 3a worden niet recreatief maar permanent bewoond. De huidige bewoners staan op voornoemde adressen ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Nunspeet. Conclusie Algemeen Uit de overwegingen volgt dat de gevraagde vergunning moet worden geweigerd omdat door verlening strijd ontstaat met de regels zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet milieubeheer. Besluit Algemeen Gelet op de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen besluiten wij de gevraagde vergunning te weigeren. Ondertekening en verzending Nunspeet, 29 mei 2007 Burgemeester en wethouders van Nunspeet, de secretaris, de burgemeester, J.J. Kerkhof ir. D.H.A. van Hemmen Verzonden op:

- 12 - Een exemplaar van dit besluit is gezonden aan: Maatschap D. en J. Bronkhorst, Poppeswegje 1-3a 8077 RT Hulshorst. Van Westreenen Adviseurs voor het Buitengebied, Anthonie Fokkerstraat 1a 3772 MP Barneveld. Beroep Tegen dit besluit kunt u beroep instellen. Dit doet u door een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, telefoon (070) 426 44 26. Het beroepschrift moet binnen zes weken na de dag waarop deze beschikking ter inzage is gelegd bij de Raad van State zijn ontvangen. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste bevatten: uw naam en adres; de dagtekening; een omschrijving van het besluit en de gronden van het beroepschrift. Daarnaast moet u een afschrift van dit besluit bijvoegen. Door het instellen van beroep wordt dit besluit niet geschorst. Als u een beroepschrift hebt ingediend en niet wilt wachten op de uitspraak van de rechter, moet u een verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor het instellen van beroep en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening zijn griffierechten verschuldigd. Wij verzoeken u ons op de hoogte te stellen van het instellen van beroep en/of het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. Op verzoek sturen wij u de brochure 'Bezwaar en beroep tegen een beslissing van de overheid' toe.

- 13 - BIJLAGE: BEGRIPPEN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu met de meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BREF Referentiedocument waarin over een onderwerp onder andere de beste beschikbare technieken zijn beschreven. IPPC-RICHTLIJN Richtlijn 96/61/EG, de Europese richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT) Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax) Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. MVE Mestvarkenseenheden. STANKGEVOELIG OBJECT Woning, school, ziekenhuis, bejaardencentrum, hotel, restaurant of recreatie-inrichting, voedingsen genotmiddelenindustrie, detailhandel in voedings- en genotmiddelen, kantoorgebouw met meer dan vijftig werknemers, opslag van voedings- en genotmiddelen. WONING Gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd.