PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Vergelijkbare documenten
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Rapport. Datum: 13 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/401

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 7 juni 2011 binnengekomen

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

ECLI:NL:RVS:2006:AV7550

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van de heer drs. A. te X. en het hoger beroep van de heer B. te Y..

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:RBDHA:2016:13478

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

ECLI:NL:RVS:2010:BO7320

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

A, verblijvende te B, bijgestaan door mr. A.R. van Dolder, advocaat te Heerhugowaard,

ECLI:NL:RBNHO:2015:6562

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2015:2686, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Beslissing d.d. 17 juli 2008 naar aanleiding van de op 17 september 2007 ingekomen klacht van

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

ECLI:NL:RVS:2015:1095

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

Klachtenregeling VeWeVe

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december 2015 in zaak nr. 15/6269 in het geding tussen:

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Uitbrengen van de rapportage Aanbevelingen voor psychiaters en psychologen pj rapporteurs. 1. Informatieplicht

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE DEFENSIE GENEESKUNDIGE ZORG Per 1 januari 2016

2008/088 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2008/088 van: A., wonende te B.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 9 augustus 2012 ingekomen klacht van

Reglement Klachtencommissie Cliënten Mentaal Beter

KLACHTEN REGLEMENT. Perspectief. Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

ECLI:NL:RVS:2013:1522

De ondraaglijke duisternis van het blokkeringsrecht

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

16.039T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

16.053Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Besluit van. Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I. Het Reglement rijbewijzen wordt als volgt gewijzigd:

4. Het CBR wees het verzoek om een betalingsregeling op 6 juni 2008 af. Het CBR stelde:

C, tandarts, werkzaam te B, bijgestaan door mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

ECLI:NL:RBNHO:2013:6091

ECLI:NL:RBSGR:2008:BD9798

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

Echtscheiding, perikelen bij. Onvoldoende overleg opdrachtgever. Ongepast optreden.

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RVS:2016:3387

Ontvankelijkheid. Klacht over (nog) niet verrichte handeling. Tuchtrechtelijke laakbaarheid van handelwijze in gerechtelijke procedure.

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Klachtenreglement. Datum vaststelling: 3 april 2013 Datum inwerkingtreding: 1 mei 2013

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Lid van de vereniging, waarover een klacht is ingediend. Een natuurlijk persoon waarover een lid tot curator, bewindvoerder of mentor is benoemd.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

16.046T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:361, Niet ontvankelijk

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND

Regeling melding misstand woningcorporaties

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

REGLEMENT BEZWAARSCHRIFTEN PUBLIEKE OMROEP

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

Juridische valkuilen rond een tuchtklacht

Reglement. Stichting Naleving CAO Tentoonstellingsbedrijven (SNTB)

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Beslissing in de zaak onder nummer C van:

Raad van Discipline. adres. tegen:

Ontvankelijkheid. Belangenbehartiging niet-opdrachtgever. Ongepast optreden. Misleiding.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2015:7495, Bekrachtiging/bevestiging

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. A.M.S. Westenbrink, secretaris)

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

16.107T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

heeft de volgende beslissing gegeven naar aanleiding van het hoger beroep van verweerder.

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

18.125T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 25 februari 2019

17.137T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 9 mei 2018

Waardebepaling tegen de zin van een van de twee opdrachtgevers gemeld.

Uitspraak Geschilleninstantie Zorggeschil Geschilnummer:

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

2007/134 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer 2007/134 van: A., wonende te B.

Het advies van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9813

Beslissing op bezwaar

Protocol. Klachtencommissie. Autimaat B.V.

Transcriptie:

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/78163 Please be advised that this information was generated on 2016-02-10 and may be subject to change.

aspecten van perinatale audit, Utrecht: KNMG 2008 en J. Legemaate & R. de Roode, Juridische jas beschermt melders, Medisch Contact 2008, p. 1972-1975). Ook zie ik niet in waarom bij onvoldoende dossiervoering de meldingsgegevens niet toegankelijk zouden mogen zijn voor de patiënt of diens vertegenwoordiger/ nabestaanden. Want anders wordt niet het meldingssysteem beschermd, maar de hulpverlener. En dat is nu net niet de bedoeling van veilig melden. 7 Aan een wettelijke regeling van veilig melden wordt inmiddels gewerkt. Volgens het concept Wet cliëntenrechten zorg, dat onlangs openbaar is gemaakt, kunnen de meldingsgegevens niet worden gebruikt als bewijs in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure. Deze regel lijdt echter uitzondering bij een strafrechtelijk onderzoek naar een calamiteit of naar een incident met (mogelijk) merkbare gevolgen voor de cliënt (art. 12 lid 2). Daarmee staat de deur toch nog betrekkelijk wijd open. Ook de Inspectie kan zich nog steeds toegang verschaffen tot de meldingsgegevens (maar heeft, zoals gezegd, beloofd dat niet te doen). Blijkens artikel 32 lid 3 heeft zelfs de onafhankelijke geschillencommissie toegang tot de meldingsgegevens, maar alleen als niet is voldaan aan de (in art. 24 vastgelegde) verplichting de cliënt op de hoogte te stellen van een incident met voor hem of haar (mogelijk) merkbare gevolgen en aan de dossierplicht in dat verband. Op zichzelf is het terecht dat aan onvoldoende informatieverstrekking c.q. dossiervoering bij bedoelde incidenten consequenties kunnen worden verbonden. De patiënt (volgens de nieuwe terminologie: de cliënt) mag niet de dupe worden van een regeling voor veilig melden. Maar in de voorgestelde benadering valt niet goed in te zien waarom onder genoemde omstandigheden niet ook de civiele rechter toegang krijgt tot de meldingsgegevens. En hetzelfde geldt eigenlijk ook voor de tuchtrechter. Van veilig melden blijft dan niet veel over. Met de opmerking in de memorie van toelichting (artikelsgewijs, p. 53) dat de geschilleninstantie er verstandig aan [doet] zeer terughoudend van haar bevoegdheid gebruik te maken om de bereidheid van zorgverleners om veilig te melden niet te frustreren wordt dit allemaal wel erg gemakkelijk afgedaan. Naar de voorgestelde regeling moet, denk ik, nog eens goed worden gekeken. Mr. dr. J.C.J. Dute TUCHTRECHT BIG 2009/13 Rijden onder invloed; beoordeling door psychiater ten behoeve van Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; bloedonderzoek; gebruik ongevraagde analysegegevens in rapportage; inzage- en blokkeringrecht; publieke veiligheid sluit blokkeringrecht uit: klacht ongegrond Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (mr. R.A. Torrenga, voorzitter, mrs. R. Veldhuisen en W. Jonkers, leden-juristen, H.J. Dalewijk en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten, mr. H.J. Lutgert, secretaris) d.d. 30 oktober 2008 (m.nt. prof. mr. W.R. Kastelein). Klager is, na meerdere malen te zijn aangehouden wegens rijden onder invloed, door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) verplicht gesteld zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen. Aan deze keuring heeft de klager zich onttrokken, waarna zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Op een later moment heeft klager een verklaring ingevuld en is hij door het CBR naar de psychiater verwezen voor een onderzoek. De psychiater heeft in het kader van het onderzoek onder andere een bloedonderzoek, namelijk een CDT-bepaling, laten uitvoeren. De door de psychiater ontvangen bloeduitslagen bevatten echter ook de waarde van een door de huisarts van klager (op een eerdere datum) aangevraagde CDT-bepaling. De laatstgenoemde waarde, welke de psychiater ongevraagd had ontvangen, overschreed de normaalwaarde aanzienlijk, terwijl de waarde van het door de psychiater aangevraagde onderzoek net onder de maximum normaalwaarde lag. Het rapport aan het CBR is door de psychiater met inachtneming van de ongevraagd ontvangen gegevens opgesteld. Voornoemde gegevens zijn dan ook in het rapport verwerkt zonder dat klager van de inhoud van de rapportage tevoren op de hoogte is gesteld. Op basis van de rapportage heeft het CBR klager een verklaring van geschiktheid geweigerd. Het daartegen ingestelde bezwaar van klager is ongegrond verklaard, evenals het tegen deze beslissing ingediende beroep bij de rechtbank en het daarop volgend hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 222 jurisprudentie

Klager verwijt de psychiater dat hij aan derden zijn ten onrechte (door diefstal) verkregen persoonlijke gegevens heeft toegestuurd en, bovendien, niet heeft vermeld dat alle bloedwaarden buiten de CDT-waarden voorbeeldig waren. Het ongevraagd ontvangen van de bloedwaarden van het door de huisarts aangevraagde bloedonderzoek kan, volgens het college in eerste aanleg, niet aan de psychiater worden toegerekend. De psychiater is dan ook niet op een onrechtmatige wijze van de normoverschrijdende CDT-waarde van klager in bezit gekomen. Het college wijst er echter op dat krachtens artikel 7:464 lid 2 aanhef en sub b BW, klager een inzage- en blokkeringrecht toekomt. De psychiater had klager aldus in de gelegenheid dienen te stellen mee te delen of hij de uitslagen en de gevolgtrekking van het door de psychiater verrichte onderzoek wenste te vernemen en, zo ja, of hij daarvan als eerste wenste kennis te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan aan anderen mededeling kan worden gedaan. Het college is van mening dat de psychiater, door dit na te laten, onjuist heeft gehandeld. Dit wordt de psychiater echter niet zwaar aangerekend daar de toepasselijkheid van het inzage- en blokkeringrecht bij rijbewijskeuringen niet van algemene bekendheid bij geneeskundigen zoals de psychiater is. Het college verwijt de psychiater echter wel dat hij in deze specifieke situatie niet heeft beseft dat hij met klager in overleg had moeten treden over het gebruik van de ongevraagd ontvangen CDT-waarde als cruciaal gegeven in zijn rapportage. Hiermee is klager het recht om het gebruik van voornoemde waarde te blokkeren ontnomen. Het college acht de klacht aldus gegrond en legt de psychiater de maatregel van waarschuwing op. Overigens wijst het college erop dat de eventuele blokkering de psychiater vrij had gelaten het CBR te melden dat hij geen rapportage kon uitbrengen omdat hij (niet nader te noemen gegevens) niet mocht gebruiken. Tegen voornoemde uitspraak is zowel klager alsook de psychiater in beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege. Beide zaken zijn in hoger beroep tegelijkertijd, doch niet gevoegd, behandeld. Het beroep van klager is gebaseerd op de stelling dat ten gevolge van het laakbaar handelen van de arts het CBR heeft geweigerd om klager zijn rijbewijs terug te geven. Klager heeft voorts een (forse) schadevergoeding gevorderd. Het beroep van de psychiater richt zich tegen de beslissing van het regionaal tuchtcollege dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager is in zijn beroep niet-ontvankelijk daar het regionaal tuchtcollege de klacht gegrond heeft bevonden en de psychiater de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd. In het beroep van de psychiater overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het gebruik van de ongevraagd verkregen CDT-waarde in de rapportage aan het CBR zonder voorafgaand overleg met klager niet is aan te merken als een tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten omdat de publieke veiligheid, welke als het allesoverheersende belang dat met de rapportage gemoeid is geweest is aan te duiden, een blokkeringrecht uitsluit. De (primaire) klacht is aldus ongegrond en de bestreden beslissing kan niet in stand blijven. Het Centraal Tuchtcollege overweegt (post alia, red.): (...) 2 beslissing in eerste aanleg 2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten. 2. De feiten Op grond van de stukken en hetgeen besproken is ter zitting van het college, dient voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Verweerder verrichtte op 25 mei 2005 bij klager een psychiatrisch onderzoek in het kader van de beoordeling door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) of aan klager een verklaring van geschiktheid om motorrijtuigen te besturen kan worden verstrekt. Klager was eerder op 26 augustus 1999 aangehouden wegens rijden onder invloed van alcohol. Zijn ademalcoholgehalte was 780ug/l. Het is verboden een voertuig te besturen na een zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het ademalcoholgehalte hoger is dan 220 ug/l. Klager heeft daarom in 2000 verplicht deelgenomen aan een driedaagse EMA (Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer)-cursus, gericht op voorlichting en gedragsverandering ten aanzien van alcohol en verkeer. Op 11 augustus 2002 werd klager wederom aangehouden wegens rijden onder invloed van alcohol. Er werd een ademalcoholgehalte geconstateerd van 922 ug/l. Klager werd vervolgens door het CBR gevorderd zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om motorrijtuigen te besturen (artikel 131 lid 1 WVW 1994). Omdat klager zich aan deze keuring heeft onttrokken, is het rijbewijs van klager ongeldig verklaard. Klager heeft op 23 december 2004 een eigen verklaring ingevuld, waarna het CBR klager (op grond van artikel 101 lid 1 Reglement rijbewijzen) voor een onderzoek heeft verwezen naar verweerder, welk onderzoek op 25 mei 2005 heeft plaatsgevonden. Bij het onderzoek door verweerder is ook een CDT-bepaling gedaan. Bij de bloeduitslagen die verweerder vervolgens kreeg Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 3-Mei, 2009 www.gezondheidsrecht.bsl.nl 223

stond niet alleen de door hem aangevraagde CDTbepaling vermeld (d.d. 25-05-2005), maar ook een eerdere bepaling d.d. 27-04-2005, aangevraagd door de huisarts van klager. Verweerder ontving dit gegeven ongevraagd. De beide uitslagen stonden op één pagina naast elkaar vermeld. Op 25 mei 2005 was de CDT 2.4 en op 27 april 2005 was deze 6.6. De normaalwaarde is maximaal 2.6. Verweerder heeft deze gegevens verwerkt in zijn rapportage aan het CBR. Het CBR heeft op grond van verweerders rapportage geweigerd klager een verklaring van geschiktheid te verstrekken. Het bezwaar daartegen is door het CBR ongegrond verklaard. De Rechtbank B.-E. heeft het beroep daartegen van klager ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft klager hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit hoger beroep is op 13 december 2006 ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank B.-E. is met enige verbetering van gronden door de Raad van State bevestigd. Alle genoemde stukken zijn als bijlagen door partijen overgelegd. De inhoud ervan is partijen bekend en wordt geacht te zijn herhaald en overgenomen. 2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in. 3. De klacht Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij aan derden zijn ten onrechte (door diefstal) verkregen persoonlijke gegevens heeft toegestuurd en hierbij heeft verzuimd aan te geven dat buiten de CDT-waarden alle bloedwaarden meer dan perfect zijn geweest op beide data. Voorts verwijt klager verweerder dat hij niet deskundig is met betrekking tot ex polio patiënten. 4. Het verweer Verweerder voert zakelijk weergegeven aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en verzoekt de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren. 2.3 Het regionaal tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. 5. De overwegingen van het college 5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. 5.2 Verweerder heeft ter zitting uiteengezet hoe hij in het bezit is gekomen van de CDT-waarde van 27 april 2005. Hij heeft klager op 25 mei 2005 verwezen naar het laboratorium van het ziekenhuis ter bepaling van de bloedwaarden. De uitslag van het laboratoriumonderzoek van 25 mei 2005 is opgenomen in het computersysteem van het ziekenhuis. In datzelfde systeem is ook de op 27 april 2005 bepaalde CDT-waarde opgeslagen, omdat die bepaling in hetzelfde laboratorium is verricht. Als gevolg daarvan heeft het laboratorium beide waarden op één uitslagenformulier vermeld en aan verweerder doen toekomen. Verweerder heeft daar volgens zijn zeggen niet de hand in gehad. Het college heeft geen reden om te twijfelen aan deze toedracht en ziet dan ook niet in dat verweerder op onrechtmatige wijze in het bezit is gekomen van de CDT-waarde van 27 april 2005. Teneinde dit soort problemen in de toekomst te voorkomen verdient het aanbeveling in voorkomende gevallen op het aanvraagformulier voor het laboratorium voortaan te vermelden dat het om een keuring gaat. 5.3 Wat betreft de samenstelling van zijn rapportage aan het CBR heeft verweerder ter zitting verklaard dat zijn aanvankelijke twijfel of bij klager sprake is van alcoholmisbruik is weggenomen, nadat hij kennis nam van de CDT-waarde van 27 april 2005. Verweerder bevestigt dat die waarde doorslaggevend was voor de uitkomst van zijn rapportage, gelet op de specificiteit van de CDT-bepaling voor alcoholmisbruik. Verweerder geeft aan dat hij klager niet heeft aangeboden de uitkomst van zijn onderzoek te bespreken, alvorens zijn rapportage aan het CBR te zenden. Verweerder erkent dat hij er niet aan heeft gedacht klager te melden dat hij in het bezit is gekomen van de CDT-waarde van 27 april 2005 en beseft dat hij er beter aan had gedaan wel in overleg te treden. Het college wijst erop dat artikel 7:464 lid 2 aanhef en sub b BW bepaalt dat de persoon jegens wie handelingen zoals omschreven in artikel 7:446 lid 5 BW worden verricht, in de gelegenheid moet worden gesteld mee te delen of hij de uitslagen en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen en, zo ja, of hij daarvan als eerste wenst kennis te nemen 224 jurisprudentie

teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan Dit is het zogenoemde inzage- en blokkeringrecht van de keurling. Tot de handelingen als bedoeld in artikel 7:446 lid 5 BW behoren naar het oordeel van het college rijbewijskeuringen zoals verweerder in dit geval heeft verricht ten behoeve van het CBR. Het college stelt dan ook voorop dat verweerder klager op 25 mei 2005 had moeten wijzen op zijn inzage- en blokkeringrecht, althans had moeten nagaan of klager hiermee bekend was en of hij er gebruik van wilde maken. Verweerder heeft dit nagelaten en aldus onjuist gehandeld. Het college rekent dit nalaten verweerder niet zwaar aan. Het college neemt namelijk in aanmerking dat de toepasselijkheid van het inzage- en blokkeringrecht bij rijbewijskeuringen niet van algemene bekendheid zal zijn bij geneeskundigen zoals verweerder. De gecompliceerde wijze waarop deze bepaling van het Burgerlijk Wetboek gedeeltelijk in werking is getreden, zal dit mede in de hand hebben gewerkt. Wat het college verweerder wel euvel duidt en in zoverre is de klacht gegrond is dat hij in deze specifieke situatie had moeten beseffen dat hij in overleg met klager had moeten treden over het gebruik van de CDT-waarde van 27 april 2005 als cruciaal gegeven in zijn rapportage. Die CDT-waarde is immers niet bepaald naar aanleiding van verweerders verwijzing van klager naar het laboratorium op 25 mei 2005. Dit overleg is verweerder niet aangegaan en daarmee heeft hij klager de mogelijkheid ontnomen om het gebruik van dat gegeven te blokkeren. Het verweer als dat zo bedoeld is dat verweerder dan een onvolledige rapportage zou moet uitbrengen aan het CBR gaat niet op. In geval klager het gebruik van de CDT-waarde van 27 april 2005 had geblokkeerd, stond het verweerder vrij het CBR te melden dat hij, omdat hij niet nader te noemen gegevens niet mocht gebruiken, geen rapportage kon uitbrengen. 5.4 Het college gaat ervan uit dat verweerder aan het CBR niet expliciet heeft meegedeeld dat de andere bloedwaarden dan de CDT-waarden goed waren. Het college acht dit echter niet verwijtbaar. Verweerder heeft immers wel de laboratoriumuitslagen in kopie bijgevoegd bij zijn rapportage aan het CBR. Het verwijt dat verweerder niet deskundig is met betrekking tot ex polio patiënten vindt geen steun in de feiten. Dat klachtonderdeel kan dan ook evenmin slagen. 5.5 De klacht is in zoverre gegrond als weergegeven in 5.3. Het college heeft er acht op geslagen dat het inzage- en blokkeringrecht een ingewikkelde materie betreft en dat verweerder ter zitting het inzicht heeft betoond dat hij in deze specifieke situatie in overleg had moeten treden met klager, alvorens zijn rapportage uit te brengen aan het CBR. Om die redenen volstaat het college met het opleggen van de maatregel van waarschuwing. Opdat de toepasselijkheid van het inzage- en blokkeringrecht op rijbewijskeuringen in breder kring bekend wordt, zal het college deze beslissing publiceren. 3 vaststaande feiten en omstandigheden Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het regionaal tuchtcollege en hierboven onder 2.1 zijn weergegeven. 4 beoordeling van het hoger beroep Procedure 4.1 Het beroep van de arts spitst zich toe op het door het regionaal tuchtcollege onder 5.3 overwogene. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het regionaal tuchtcollege en tot ongegrond verklaring van de oorspronkelijke klacht. 4.2 Klager heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Beoordeling 4.3 Het Centraal Tuchtcollege is anders dan het regionaal tuchtcollege het navolgende van oordeel. De psychiatrische rapportage van de arts is met name gebaseerd op de beide laboratorium uitslagen (een CDT-waarde van 6,6% op 27 april 2005 en een CDT-waarde van 2.4% op 25 mei 2005). De laatstgenoemde waarde had de arts zelf aangevraagd maar de eerder op 27 april 2005 bepaalde hogere waarde kreeg hij ongevraagd onder ogen. De arts heeft in zijn rapportage aan het CBR van zijn kennis van deze waarde gebruik gemaakt. Hij heeft niet tevoren aan klager de gelegenheid gegeven om zijn rapportage te blokkeren. Zulks is echter niet aan te merken als een Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 3-Mei, 2009 www.gezondheidsrecht.bsl.nl 225

tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten omdat het allesoverheersende belang dat met deze rapportage gemoeid is, te weten de publieke veiligheid, met zich brengt dat de aard van de rechtsbetrekking tussen CBR, rapporteur en de persoon over wie gerapporteerd wordt, een blokkeringsrecht uitsluit. Ten overvloede wijst het Centraal Tuchtcollege er op dat op dit publiekrechtelijk terrein het inzage- en correctierecht wel onverlet blijft en dat de arts hieraan geen inhoud heeft gegeven, maar dat zulks geen oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel kan dragen, mede gelet op de onduidelijke en gecompliceerde wijze waarop artikel 7:464 BW (deels) in werking is getreden. 4.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel komt dat de klacht ongegrond is en de bestreden beslissing (deels) niet in stand kan blijven. Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal de beslissing op na te melden wijze bekend worden gemaakt. Afzonderlijke publicatie van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle, zoals in die beslissing in eerste aanleg is bepaald, is onder deze omstandigheden niet nodig. 5 beslissing Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: vernietigt de beslissing waarvan beroep voorzover daarbij de klacht gegrond is verklaard en de arts de maatregel van waarschuwing is opgelegd: en opnieuw rechtdoende: verklaart de klacht alsnog ongegrond; bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige; bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, De Psychiater, Tijdschrift voor Psychiatrie, Medisch Contact en Gezondheidszorg Jurisprudentie met het verzoek tot plaatsing. noot Bovenstaande beslissing van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is interessant omdat zowel in de literatuur als in de jurisprudentie van mening wordt verschild over het blokkeringsrecht van artikel 7:464 lid 2 sub b BW bij rijbewijskeuringen. Artikel 7:464 lid 2 sub b BW De tekst van artikel 7:464 lid 2 sub b BW is op zichzelf duidelijk. Als er geen behandelingsovereenkomst is maar er wel handelingen worden verricht ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot de verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden, wordt de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Bedoelde persoon wordt tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan. 1 Dit blokkeringsrecht is slechts niet van toepassing als het gaat om een reeds tot stand gekomen arbeidsverhouding, burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe betrokkene reeds is toegelaten. Rijbewijskeuring WVW 1994 Het kan in het geval van een rijbewijskeuring gaan om het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijskeuringen (CBR) dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of -geschiktheid als bedoeld in artikel 131 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Betrokkene is verplicht dit onderzoek te ondergaan. Indien hij niet meewerkt, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. Als betrokkene wel meewerkt, worden op grond van artikel 133 WVW 1994 de bevindingen van het onderzoek door de deskundige zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk acht 1. Dit wordt in de wandeling het blokkeringsrecht genoemd. 226 jurisprudentie

weken ná aanvang van het onderzoek, schriftelijk aan het CBR medegedeeld. Na ontvangst van de bevindingen van de deskundige stelt het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, de uitslag van het onderzoek vast. In een blokkeringsrecht voorziet deze regeling niet. Artikel 134 WVW 1994 kent wel een regeling omtrent inzage. Ook komt het voor dat een betrokkene een eigen verklaring invult om een (nieuw) rijbewijs te verkrijgen en dat het CBR op grond van het Reglement rijbewijzen vordert dat de aanvrager zich laat keuren door één of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen. Door de aangewezen arts wordt op grond van artikel 102 Reglement rijbewijzen schriftelijk aan het CBR medegedeeld aan welke rijbewijscategorie(ën) de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet. Ook deze regeling voorziet niet in een blokkeringsrecht. 2 Literatuur In de literatuur wordt over de toepasselijkheid van het blokkeringsrecht bij de rijbewijskeuring verschillend gedacht. In het Handboek gezondheidsrecht II wordt gesteld dat het blokkeringsrecht ook geldt voor keuringen die in een publiekrechtelijk kader plaatsvinden, zoals de rijbewijskeuring. 3 De Jong en Wervelman hebben verdedigd dat keuringen die in een publiekrechtelijk kader plaatsvinden, zoals keuringen in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) en het Wetboek van Strafvordering, alsmede rijbewijskeuringen niet aan het blokkeringsrecht zijn onderworpen. 4 De nota van toelichting bij het besluit waarin de inwerkingtreding van artikel 7:464 BW geregeld werd, 5 waardoor dit artikel later dan met ingang van 1 mei 2000 in werking zou treden, noemt als voorbeeld van wetgeving die afwijkt van artikel 7:464 BW en in dat opzicht een lex specialis is, de Wet Bopz en de Infectieziektenwet, alsmede de Wet op de medische keuringen en het verplichte bloedonderzoek ingevolge artikel 163 WVW 1994. Over de rijbewijskeuring wordt echter niet gerept. 2. En evenmin in een inzage- of correctierecht. 3. Zie H.J.J. Leenen/J.C.J. Dute & W.R. Kastelein, Handboek gezondheidsrecht. Deel II: Gezondheidszorg en recht, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008, p. 329. 4. E.J. Wervelman & E.J.C. de Jong, Misverstanden en oplossingen rondom het inzage- en blokkeringsrecht in civiele zaken; enkele praktijkvoorbeelden, TvGR 2005, p. 383-389. 5. Besluit van 13 maart 2000, houdende aanwijzing van Jurisprudentie Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam besliste op 21 maart 2006 dat voormeld Besluit van 13 maart 2000 en het Besluit van 22 maart 2005 6 uitstel hebben bewerkstelligd van het inzage- en blokkeringsrecht en heeft om die reden bepaald dat het blokkeringsrecht niet van toepassing is op keuringen die in een publiekrechtelijk kader, zoals de rijbewijskeuring, plaatsvinden. 7 De Rechtbank Roermond oordeelde op 9 april 2008 8 dat een rijbewijskeuring gebaseerd op artikel 131 WVW 1994, gezien de aard van de relatie waar het geen beoogde maar een bestaande relatie betreft en waar de wettelijke regeling impliceert dat het CBR kennis moet kunnen nemen van het medisch onderzoek, met zich brengt dat de aard van een rechtsbetrekking zich verzet tegen toepassing van het blokkeringsrecht. Het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle oordeelde echter in de zaak die nu in hoger beroep voorlag dat het blokkeringsrecht wel op de rijbewijskeuring van toepassing was, zonder dit overigens te motiveren. Het Centraal Tuchtcollege beslist nu dat het allesoverheersende belang dat met de rijbewijsrapportage gemoeid is, te weten de publieke veiligheid, met zich brengt dat de aard van de rechtsbetrekking tussen CBR, rapporteur en de persoon over wie gerapporteerd wordt, een blokkeringsrecht uitsluit. Ten overvloede wijst het Centraal Tuchtcollege erop dat dit publiekrechtelijke terrein het inzage- en het correctierecht echter onverlet laat. Zowel het Centraal Tuchtcollege als de Rechtbank Roermond lijken te veronderstellen dat het van toepassing verklaren van het blokkeringsrecht zou kunnen betekenen dat betrokkene ondanks rijongeschiktheid onverminderd een motorvoertuig zou kunnen blijven of gaan besturen. Dit lijkt mij niet juist omdat artikel 132 WVW 1994 bepaalt dat bij gebreke van de verplichte medewerking van betrokkene, het CBR onverwijld situaties, bedoeld in art. 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, Stb. 2000, 121. 6. Besluit van 22 maart 2005 tot wijziging van het besluit van 13 maart 2000, Stb. 2005, 174. 7. Het College constateert overigens terecht dat de KNMGrichtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens op dit punt verouderd zijn. 8. Rechtbank Roermond 9 april 2008, LJN BF0741. Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 3-Mei, 2009 www.gezondheidsrecht.bsl.nl 227

tot ongeldigverklaring van het rijbewijs beslist. 9 Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Het bovenstaande laat, niet voor de eerste keer, zien dat de regeling in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) inzake het blokkeringsrecht aan duidelijkheid te wensen over laat. De diverse rechtscolleges gronden hun beslissingen op verschillende argumenten. Uitzonderingen op artikel 7:464 lid 2 sub b BW De uitzonderingen op artikel 7:464 lid 2 sub b BW zijn op zijn zachtst gezegd onduidelijk, ook als de toelichtende Kamerstukken worden geraadpleegd. Naast de in het begin van deze noot genoemde uitzondering wordt bij de toelichting op artikel 7:464 lid 1 BW duidelijk dat handelingen in het kader van de arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en sociale voorzieningen alsmede van pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten zijn uitgesloten. De toelichting maakt voorts een uitzondering voor zogenaamde justitie-situaties (dat wil zeggen, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, observatie en rapportages in het kader van de straf- of penitentiaire regelgeving en de regelgeving met betrekking tot opsporing van strafbare feiten, zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering). De verhouding tussen artikel 7:464 lid 1 en artikel 7:464 lid 2 BW is bovendien niet helder. Het Centraal Tuchtcollege en de Rechtbank Roermond lijken zich te beroepen op artikel 7:464 lid 1 BW waar zij melding maken van de aard van de rechtsbetrekking, maar in artikel 7:464 lid 2 BW sub b wordt van deze uitzonderingsgrond geen melding gemaakt. De redenering van het Centraal Tuchtcollege en de rechtbank lijkt mij dan ook niet juist. Te verdedigen is eerder dat het in lid 2 geregelde blokkeringsrecht rechtstreeks van toepassing is. Los daarvan kan er echter sprake zijn van een lex specialis die vóór de regeling in de WGBO gaat. Alleen is niet duidelijk wat in dit geval als een lex specialis moet worden beschouwd. Strikt genomen bepaalt artikel 7:464 lid 2 onder b BW slechts welke handelingen niet onder dat artikel vallen en niet 9. Indien het gaat om een keuring in het kader van het aanvragen van een (nieuw) rijbewijs en de door betrokkene in te vullen eigen verklaring, behoeft het CBR geen rijbewijs af te geven. welke handelingen er wel onder vallen. Het argument van het Centraal Tuchtcollege dat het allesoverheersende belang dat met deze rapportage gemoeid is, te weten de publieke veiligheid, een blokkeringsrecht uitsluit lijkt in die zin niet sluitend dat bij het niet meewerken aan zo n rapportage het rijbewijs niet verschaft wordt respectievelijk ongeldig wordt verklaard zodat de publieke veiligheid daarmede niet in gevaar is. Ditzelfde geldt voor de redenering van de Rechtbank Roermond. Mijns inziens zou het juister zijn om te bekijken of de regeling inzake de rijbewijskeuring in de WVW 1994 hier inderdaad een lex specialis van de WGBO betreft en de uitzonderingsregel zonodig daarop te gronden. Toekomst Als in de literatuur en de jurisprudentie al verschillend over de interpretatie daarvan gedacht wordt, kan overigens moeilijk verwacht worden dat de beroepsbeoefenaar zonder meer de juiste route kiest. De discussie over artikel 7:464 lid 2 sub b BW lijkt dan ook allerminst gesloten. Het nieuwe wetsvoorstel cliëntenrechten zorg 10 lost dit probleem helaas niet op, aangezien in artikel 23 lid 5 sub b wederom onder verwijzing naar artikel 1 lid 7 (moet zijn: lid 8) met name wordt geregeld welke handelingen niet onder het blokkeringsrecht vallen. Prof. mr. W.R. Kastelein 10. Zie voor het wetsvoorstel <knmg.artsennet.nl>. 228 jurisprudentie