College van Toezicht collectieve beheersorganisaties



Vergelijkbare documenten
College van Toezicht collectieve beheersorganisaties

College van Toezicht collectieve beheersorganisaties

College van Toezicht collectieve beheersorganisaties

Nederlandse Mededingingsautoriteit

College van Toezicht collectieve beheersorganisaties

BESLUIT. 3. Tegen het bestreden besluit heeft Automark tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 30 juli 2008.

College van Toezicht collectieve beheersorganisaties

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

Aan dtkv. 10 juni juni 2015

CBE-1142 (030)

Uw nummer (letter): 2016/ Uw brief van: 29 juni 2016 Ons nummer: Willemstad, 20 juli 2016

Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen, LRGD. Raad voor de Tuchtrechtspraak U I T S P R A A K

2. Bij besluit van eveneens 6 juli 2010 heeft de Consumentenautoriteit bepaald dat het sanctiebesluit openbaar wordt gemaakt. 3

BESLUIT. 2. De d-g NMa heeft wegens de hiervoor genoemde overtreding aan bovengenoemde ondernemingen een boete opgelegd.

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE CHRISTELIJK ONDERWIJS

BESLUIT. Openbare versie. 1 Verloop van de procedure. Openbaar

4. Op 23 september 2014 heeft u schriftelijk en per laten weten af te willen zien van de hoorzitting.

Reglement bezwaarprocedure SVWN

Besluit tot openbaarmaking

Klachtencommissie Governance en Beloning MBO

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Openbaar. 1. Verloop van de procedure

BESLUIT. 3. De Raad heeft wegens de hiervoor in randnummer 1 genoemde overtreding aan Bouwbedrijf P. Moll B.V. een boete opgelegd.

ECLI:NL:GHAMS:2017:1238 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

BESLUIT. 3. De overtreding van Vialis is mede toegerekend aan Koninklijke Volker Wessels Stevin N.V. (hierna: KVWS).

HET DAGELJKS BESTUUR VAN DE STICHTING SAMENWERKINGSVERBAND VO/VSO MIDDEN-HOLLAND & RIJNSTREEK, statutair zetel hebbende in de gemeente Gouda;

Handleiding vergoeding kosten bezwaar en administratief beroep

BESLUIT. 4. Op 31 mei 2011 heeft Careyn bezwaar tegen het bestreden besluit ingesteld. Careyn heeft op 6 september 2011 gronden van bezwaar ingediend.

categorie/agendanr. stuknr. B. en W RA A 11 04/696 Onderwerp: Bezwaarschrift Sluyter Advocaten tegen besluit raad m.b.t.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel van de Mededingingswet.

Collectieve Beheersorganisaties Stand van zaken 2014

Reglement Centrale Bezwaarcommissie Sociaal Plan 1 mei 2013 t/m 31 december 2015

2. Bij besluit van de d-g NMa van 5 september 2001 (hierna: het bestreden besluit) is de klacht afgewezen.

REGLEMENT BEZWAARSCHRIFTEN PUBLIEKE OMROEP

BESLISSING OP BEZWAAR

Uitspraak Commissie AedesCode d.d. 22 juli 2013

3. Voor een overzicht van de relevante bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit besluit.

College van Toezicht collectieve beheersorganisaties

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

verklaring omtrent rechtmatigheid

Beslissing op bezwaar

1. Verloop van de procedure

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

Besluit tot openbaarmaking

SAMENVATTING Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO

Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011

CURAÇAO Adviseur Corporate Governance

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

De Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport Mevr. M. Alcalá-Wallé Schottegatweg Oost 10 Curaçao. 1 Inleiding

Artikel 2: Benoeming leden Commissie: Artikel 3: Indiening bezwaarschrift: Artikel 4: Behandeling van het bezwaar door de Commissie:

1. Verloop van de procedure

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

Beslissing op bezwaar

AANVULLING GRONDEN VAN BEZWAAR

REGLEMENT BEZWAAR TLV

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel van de Mededingingswet.

Beslissing op bezwaar

Postadres Bezoekadres Doorkiesnummer XXXXX Datum Waar gaat het om? Ons nummer Uw brief XXXXX Uw kenmerk XXXXX Bijlagen

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9813

4. Tegen het afwijzende besluit van 25 juli 2018 hebben LOBCM c.s. op 31 augustus 2018 proforma bezwaar gemaakt.

1. Procedure. 2. Feiten

Uitspraak /1/R1

BESLUIT. 3. Tegen het bestreden besluit is door de heer Zwaga tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 6 januari 2009.

BEZWARENREGLEMENT ex. artikel 7:13 Awb van de Openbare Rechtspersoon Openbaar Onderwijs Zwolle en Regio te Zwolle

College voor geschillen medezeggenschap defensie

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

ECLI:NL:RVS:2017:1997

Omroepen **** ** **** Onderwerp Besluit op bezwaar inzake Filmotech. Geachte directie,

Belangenverstrengeling. Aankoop door medewerker van verkopend makelaar. Onvoldoende belangenbehartiging.

Reglement Geschillencommissie stichting Deurwaarders Collectief Nederland.

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

Beoordeling Bevindingen

Ons kenmerk [VERTROUWELIJK] Contactpersoon [VERTROUWELIJK]

Rapport. inzake. de stichting FUNDASHON E HENDE. tegen. de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning

ECLI:NL:RVS:2015:1768

U I T S P R A A K

in aanmerking nemende het volgende:

Onderwerp: Beschikking op bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek ligplaatsvergunning voor het woonschip "Annemarij"

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155

Aan d.t.k.v. Uw nummer (letter): 2012/ Uw brief van: 30 mei 2012 Ons nummer: Willemstad, 31 mei Afd:

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Openbaar. I. Inleiding

Reglement als bedoeld in artikel 9 Regeling Bezwaar- en adviescommissie SPPOH.

Provincie. Noord-Holland

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet.

BESLUIT. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Openbaar

Advies van de Bezwaarschriftencommissie Ascert inzake het bezwaar van [bezwaarmaker]

HET DAGELJKS BESTUUR VAN DE STICHTING SAMENWERKINGSVERBAND VO/VSO MIDDEN-HOLLAND & RIJNSTREEK, statutair zetel hebbende in de gemeente Gouda;

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

BESLUIT. 4. Tegen het bestreden besluit heeft M.E. Steneker (hierna: bezwaarmaker) tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 3 augustus 2006.

2016/ Uw brief van: 28 september 2016 Ons nummer: Willemstad, 31 oktober 2016

Gelet op artikel 9 van het Bestuursreglement College gerechtelijk deskundigen en de bepalingen van de Algemene Wet bestuursrecht;

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Besluit. A. Verzoek om openbaarmaking. B. Relevante bepalingen. Kenmerk: / Betreft: verzoek om openbaarmaking

Aan dtkv. 2016/ Uw brief van: 19 juni 2016 Ons nummer: Willemstad, 19 juli 2016

1. Op 2 juli 1999 heeft Nellen Seeds bij de NMa een klacht ingediend tegen de Nederlandse Vereniging voor Zaaizaad en Plantgoed (hierna: NVZP).

Klager vraagt zich af wat de status is van de besluiten die door de RvC in die periode zijn genomen.

BESLUIT. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

De regeling zal periodiek worden geëvalueerd om deze op effectiviteit te toetsen en voor mogelijke verbetering zorg te dragen.

Transcriptie:

Stichting Videma T.a.v. de heer R. Bakker Grotewaard 9A 4225 PA NOORDELOOS Tevens per e-mail: kruidenier@wijnenstael.nl; elsswaab@xs4all.nl; bas@lepoolebekema.nl Postadres: Postbus 15072 1001 MB Amsterdam Bezoekadres: Herengracht 566 1017 CH Amsterdam Telefoon: 020 30 30 261 Internet: www.cvta.nl Contactpersoon dr. V.L. Eiff E-mail info@cvta.nl Datum 6 januari 2016 Ons kenmerk 2016002 Bijlage(n) Verslag hoorzitting 1 december 2015 Onderwerp Beslissing op bezwaar aanwijzingsbesluit Videma d.d. 18 augustus 2015 L.S. 1. Stichting Videma (hierna Videma) heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van het College d.d. 18 augustus 2015 waarin het College Videma heeft aangewezen, op grond van artikel 2 lid 2 sub b WTCBO en overeenkomstig artikel 6 lid 2 WTCBO, haar statuten zodanig te wijzigen dat het bestuur van Videma zal bestaan uit drie leden, waarvan één bestuurder door Stichtingen Groepstelevisie (STG) en Gesloten Netwerken (SGN) gezamenlijk en één bestuurder door de aandeelhouders van Bureau Filmwerken B.V. zal worden benoemd, welke bestuursleden vervolgens gezamenlijk een derde bestuurslid (tevens voorzitter) zullen benoemen. A. Verloop van de procedure 2. Videma heeft bij brief van 23 september 2015 (tijdig) bezwaar aangetekend tegen voornoemd besluit en het College verzocht uitstel te verlenen voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar. Het College heeft dit verzoek ingewilligd en de termijn gesteld op 5 november 2015. 3. Bij brief van 27 september 2015 hebben STG en SGN zich als belanghebbende ten aanzien van de bezwaarprocedure bij het College gemeld. 1

4. Op 4 november 2015 heeft Videma de gronden voor bezwaar aangevuld bij brief, vergezeld van 17 bijlagen. 5. Op 23 november 2015 hebben STG en SGN een schriftelijke zienswijze ingediend. 6. Op 2 december 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het conceptverslag van deze hoorzitting is aan partijen toegezonden op 21 december 2015. Beide partijen hebben aanvullingen doorgegeven welke alle integraal zijn overgenomen. Het definitieve verslag is hier aangehecht als Bijlage A. B. De gronden van het bezwaar B.1 Materiële gronden 7. Videma voert aan dat het College haar heeft verrast met het bestreden besluit omdat Videma op 17 april 2014 het College heeft verzocht de door Videma voorgestelde statutenwijziging, die voorziet in de benoeming van een onafhankelijk bestuur, goed te keuren en het College, behoudens de opmerkingen die zijn gemaakt in zijn brief van 29 april 2014, geen commentaar daarop heeft gegeven. 8. Voorts betoogt Videma dat het College onvoldoende belang heeft gehecht aan het door Videma gestelde feit dat het de rechthebbenden te doen is om zich het gebruikersbestand van Videma toe te eigenen. Dit feit zou het College bekend zijn en niet door het College zijn betwist. 9. Bovendien zijn de rechten van de rechthebbenden voldoende gewaarborgd in de door Videma voorgestelde statuten, die immers voorzien in een commissie van rechthebbenden. B.2 Formele gronden 10. Videma stelt dat het College de belangen van Videma in het bijzonder de belangen met betrekking tot de gebruikersbestanden onvoldoende heeft meegewogen. 11. Verder heeft het College onvoldoende gemotiveerd waarom deze aanwijzing noodzakelijk is in het licht van de door het College onderkende te respecteren private belangen van Bureau Filmwerken B.V. 2

12. Videma betoogt voorts dat het College onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aanwijzingsbesluit nodig was, gezien de mogelijkheid om het minder verstrekkende voorstel van Videma, dat immers voorziet in een onafhankelijk bestuur, goed te keuren. Het College heeft volgens Videma onvoldoende gemotiveerd waarom het in het besluit voorgestane model de enige optie is. 13. Ook is Videma van mening dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel omdat de dreigende nadelige gevolgen voor Videma (de dreigende inbreuk op de eigendomsrechten ten aanzien van het gebruikersbestand) onevenredig groot zijn in verhouding met het doel dat met het besluit wordt gediend. 14. Voorts is het besluitvormingsproces volgens Videma in strijd met beginselen van zorgvuldigheid. C. Beoordeling van het bezwaar C.1 Belangenafweging C.1.1 Belangen Videma en Bureau Filmwerken 15. Het bezwaar van Videma, zoals naar voren gebracht in de bezwaargronden en tijdens de hoorzitting, is in grote mate gefundeerd op het uitgangspunt dat de belangen van Videma en de belangen van Bureau Filmwerken met elkaar zijn verweven en dat Videma onlosmakelijk verbonden is aan Bureau Filmwerken. 16. Anders dan Videma, maakt het College een strikt onderscheid tussen de belangen van Videma en de belangen van Bureau Filmwerken. Het is het College in deze juist te doen geweest om de belangenverstrengeling tussen de onder wettelijk toezicht staande collectieve beheersorganisatie en de commerciële organisatie Bureau Filmwerken ongedaan te maken. 17. Het door het College in zijn besluitvorming mee te wegen belang met betrekking tot de gestelde eigendom van de gebruikersbestanden en de daaraan verbonden financiële waarde, beschouwt het College in de eerste plaats als een belang van Bureau Filmwerken (en haar aandeelhouders) en niet als een belang van Videma. Videma heeft een andersoortig belang bij de gebruikersbestanden, namelijk om deze te kunnen gebruiken ten behoeve van het (laten) uitvoeren van het incassoproces, maar staat strikt genomen neutraal ten aanzien van de vraag wie van die bestanden de eigenaar is. 3

18. Dat de thans bestaande verwevenheid tussen Videma en Bureau Filmwerken, naar hetgeen namens Videma wordt aangevoerd, de resultante zou zijn van de bij de oprichting van Videma geuite wens van de rechthebbenden om geen exploitatierisico te lopen, doet aan de overweging van het College niet af. Door de inwerkingtreding van de WTCBO in 2013 zijn er voor Videma wettelijke eisen gaan gelden die bij de oprichting van Videma niet golden (zie ook het advies van het College d.d. 11 november 2013, p. 3). Daar waar er wellicht bij die oprichting geen wettelijke bezwaren bestonden tegen de gekozen structuur en de daarmee gepaard gaande verwevenheid tussen Videma en Bureau Filmwerken, bestaan die bezwaren naar het oordeel van het College nu wel. C.1.2 Belang van Videma, Paard van Troje 19. Het bezwaar van Videma is voor een belangrijk deel gebaseerd op de stelling dat een door de rechthebbenden aangedragen bestuurder het karakter zal hebben van een (in de woorden van Videma) Paard van Troje. In de hoorzitting is gebleken dat Videma hiermee doelt op de mogelijkheid dat deze bestuurder, die op grond van zijn bestuursfunctie immers toegang heeft tot alle bescheiden van de rechtspersoon Videma, de gegevens van de gebruikers van Videma vervolgens zal doorgeven aan de rechthebbenden, opdat die een nieuwe CBO kunnen oprichten. 20. In de eerste plaats dient hier, zoals hierboven reeds weergegeven, het belang van Bureau Filmwerken onderscheiden te worden van het belang van Videma. Het belang van Bureau Filmwerken met betrekking tot haar eventuele eigendomsrechten alsmede het belang van Videma bij het kunnen gebruikmaken van de gebruikersbestanden zijn beide zelfstandige belangen die daarin een rol spelen. 21. Het College kan echter, bij het maken van zijn belangenafweging, er niet vanuit gaan dat een door de rechthebbenden aangedragen bestuurder daadwerkelijk de gegevens van Videma op onrechtmatige wijze aan derden zal verstrekken. Het enkele feit dat SGN/STG in een eerder stadium zouden hebben aangegeven dat zij over die gegevens willen beschikken, dan wel menen dat ze daar recht op hebben, wil nog niet zeggen dat zij zich van dergelijke onrechtmatige praktijken zullen bedienen om dat doel te bereiken. 4

22. Voor zover zij zulks wel zouden doen het College gaat ervan uit dat dat niet aan de orde zal zijn bestaan er civielrechtelijke en mogelijk zelfs strafrechtelijke remedies. Dat Videma het inzetten van dergelijke remedies als een onwenselijk achterhoede gevecht beschouwt, brengt geen belang met zich mee dat het College als zwaarwegend, laat staan als doorslaggevend, aanmerkt. C.1.3 De belangenafweging door het College 23. Het College stelt vast dat een onafhankelijk bestuur dat volledig wordt benoemd door de aandeelhouders van Bureau Filmwerken, ook indien daarna een coöptatiesysteem bestaat, in onvoldoende mate tegemoet komt aan de door het College in zijn eerdere adviezen genoemde bezwaren omtrent de (schijn van) belangenverstrengeling tussen Videma en Bureau Filmwerken. Wat deze belangenverstrengeling betreft, wordt het College gesterkt in zijn opvatting door het feit dat Videma in de onderhavige bezwaarprocedure expliciet het standpunt betrekt dat haar belangen en die van Bureau Filmwerken als een geheel moeten worden gezien. Met dat gegeven voor ogen valt niet in te zien hoe een Videma-bestuur dat door de aandeelhouders van Bureau Filmwerken is benoemd, voldoende ruimte zou (kunnen) hebben om de belangen van Videma zelfstandig, en met voldoende afstand tot de belangen van Bureau Filmwerken, te behartigen. 24. Daarentegen zou een bestuur dat volledig wordt benoemd door de rechthebbenden in onvoldoende mate tegemoet komen aan de te respecteren privaatrechtelijke belangen van Bureau Filmwerken. Tussen die twee belangen in heeft het College gekozen voor een systeem van benoeming dat, voor zover mogelijk, aan alle belangen tegemoet komt. 25. Het College is van oordeel dat het daarmee een besluit heeft genomen waarin de relevante belangen op een juiste wijze tegen elkaar zijn afgewogen. C.2 Motivering C.2.1 De door Videma voorgestelde statuten 26. Videma brengt naar voren dat het College onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door Videma voorgestelde statuten, zoals die op 17 april 2014 aan het College zijn voorgelegd, niet voldoen 5

aan de eisen die gelden op basis van de wet en de Notitie integer bestuur d.d. 1 mei 2010. 27. In zijn advies van het College van 4 maart 2014, p.3, overweegt het College als volgt: Het door Videma voorgestelde model, waarbij een onafhankelijk bestuur wordt aangewezen, dat wordt benoemd door de aandeelhouders van Bureau Filmwerken, doet naar het oordeel van het College onvoldoende recht aan het advies van het College van 11 november 2013, in het bijzonder daar waar het College aangeeft dat een scheiding dient te bestaan tussen het bestuur van Videma en de aandeelhouders van Bureau Filmwerken 28. In zijn brief van 29 april 2014, heeft het College het volgende overwogen: Videma heeft weliswaar drie kandidaten voorgesteld die (op grond van de beschikbare informatie) lijken te voldoen aan de kwalificatie onafhankelijk en beschikken over de nodige bestuurlijke ervaring, zij heeft echter niet in lijn met het advies van het College de rechthebbenden betrokken bij de werving van de te benoemen bestuursleden. 29. Uit zowel het advies van 11 november 2013, het advies van 4 maart 2014 en de brief van 29 april 2014 blijkt dat het door Videma in de voorgestelde statuten opgenomen model niet aan de daaraan door het College op grond van de WTCBO gestelde eisen voldoet. De stelling van Videma dat het College behoudens een paar opmerkingen geen commentaar had op de betreffende statuten, voor zover daarmee wordt geïmpliceerd dat het College verder geen bezwaren had tegen deze statuten, is derhalve niet juist. 30. Daar komt bij dat de opmerkingen die het College in de brief van 29 april 2015 maakt, anders dan wordt gesuggereerd, wezenlijk zijn. In dit verband wordt bijvoorbeeld verwezen naar hetgeen het College heeft opgemerkt met betrekking tot artikel 17, te weten dat nader overleg zou moeten plaatsvinden met de rechthebbenden over de wijze waarop de belangen van de rechthebbenden in de CBO dienen te worden gewaarborgd. Voor zover het College bekend, heeft een dergelijk overleg nog niet plaatsgevonden. 31. Ook de stelling van Videma dat zij na de hoorzitting van 14 mei 2014 niet meer in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de opmerkingen die het College heeft geplaatst bij de conceptstatuten 6

is onjuist. Tussen de betreffende hoorzitting en het aanwijzingsbesluit heeft een periode van ruim 15 maanden gezeten, waarin het Videma steeds vrij heeft gestaan om met een nieuw voorstel te komen. Ook na het nemen van het aanwijzingsbesluit is daartoe ruime gelegenheid geweest. In dat besluit, waarin een termijn van drie maanden is gesteld, heeft het College nog de gelegenheid geboden om met een alternatief voorstel te komen, mits dat gedragen zou worden door beide partijen. Een dergelijk voorstel is niet gekomen en, voor zover het College bekend, is daartoe ook geen poging ondernomen. 32. Het College stelt voorop dat het feit dat een dergelijke gezamenlijk gedragen oplossing niet gekomen is, niet alleen aan Videma kan worden verweten. Ook de rechthebbenden hebben in dat opzicht nagelaten om daadwerkelijk te zoeken naar een voor alle partijen bevredigende oplossing. De uiteindelijk stukgelopen onderhandelingen over de overname van Bureau Filmwerken door de rechthebbenden was in dat verband niet de enige mogelijke oplossing. 33. Wat daar ook van zij, het College heeft in 2013 reeds geconstateerd dat de governance van Videma diende te worden aangepast. Daarna heeft het College de partijen ruime gelegenheid geboden om tot een oplossing te komen. Nu partijen daarin niet zijn geslaagd, dient het College zulks te doen met de afweging van alle relevante belangen van zowel Bureau Filmwerken, de rechthebbenden als Videma zelf. C.2.2 Verwevenheid governance en eigendomskwestie 34. Zoals Videma ook betoogt, heeft het College in zijn brief van 29 april 2015 aangegeven dat de vraag omtrent de governance en de vraag omtrent de eigendom van de gebruikersbestanden met elkaar zijn verweven. Dit blijkt ook in deze procedure waarin het grootste bezwaar van Videma tegen het besluit van het College is gelegen in de vrees dat de rechthebbenden, middels de door hen benoemde bestuurder, zich de gebruikersbestanden zullen toe-eigenen. 35. Het College heeft er toen voor gekozen partijen eerst in de gelegenheid te stellen het conflict over de eigendom op te lossen, in de verwachting dat indien dat zou lukken, partijen dan ook overeenstemming zouden bereiken over de bestuursstructuur. Het College heeft partijen daartoe ook ruime gelegenheid geboden. 7

36. Het College moet nu echter vaststellen dat, anderhalf jaar later, partijen er niet in zijn geslaagd om over de kwestie van de gebruikersbestanden overeenstemming te bereiken. Het College kan, zoals eerder aangegeven, over de eigendom daarvan geen uitspraak doen. Er bestaat thans ook geen zicht op een oplossing van die kwestie aangezien partijen hierover niet meer met elkaar in onderhandeling zijn. 37. Onder deze omstandigheden bestaat er geen grond meer voor het College om de, door alle partijen als onwenselijk beschouwde, governance situatie bij Videma te laten voortbestaan, mede in aanmerking nemende dat het College reeds in november 2013 heeft vastgesteld dat deze in strijd is met de daaraan te stellen eisen. C.2.3 Zeggenschap van rechthebbenden 38. Videma stelt dat de rechthebbenden nimmer gemotiveerd kenbaar hebben gemaakt waarom zij zeggenschap in het bestuur willen hebben en niet zouden kunnen volstaan met een commissie van rechthebbenden. 39. Het College stelt voorop dat zijn aanwijzing niet voorziet in zeggenschap van de rechthebbenden in het bestuur van Videma, doch slechts op het recht om één van de drie onafhankelijke bestuurders te benoemen. Deze bestuurder zal zijn taak volgens de wettelijke regels moeten uitvoeren, zoals die volgen uit zowel de WTCBO als het Burgerlijk Wetboek. Zulks betekent dat de bestuurder zijn taak moet uitoefenen in het belang van de stichting, met oog voor de belangen van alle stakeholders. Deze bestuurder mag zich dus niet enkel laten leiden door het belang van de rechthebbenden. 40. Zoals reeds overwogen met betrekking tot het Paard van Troje (zie nr. 19 e.v.) kan het College in zijn oordeel niet als gegeven meewegen dat een door de rechthebbende benoemde bestuurder zijn of haar taak onbehoorlijk zal uitvoeren. 41. De aanwijzing van het College sluit ook niet uit het verdient zelfs aanbeveling dat er naast het onafhankelijk bestuur een commissie van rechthebbenden zal blijven bestaan die het bestuur advies of aanwijzingen kan geven omtrent bepaalde zaken, zoals het repartitiereglement (zie in de verband ook de Notitie integer bestuur d.d. 1 mei 2010, p.8). 8

C.3 Zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces 42. Videma stelt dat het besluitvormingsproces onzorgvuldig is geweest. Hiertoe voert Videma aan dat de notulen van de hoorzitting van 14 mei 2014 niet zijn vastgesteld. Voorts heeft het College geen advies gegeven binnen acht weken naar aanleiding van de door Videma ingediende statuten als gevolg waarvan het het College niet vrij zou staan nu een aanwijzing te geven. 43. Dat de notulen van de hoorzitting niet zijn vastgesteld, doet aan de zorgvuldigheid van het proces niets af. Er bestaat geen wettelijke plicht om de notulen te laten vaststellen, zelfs niet om de notulen van een hoorzitting voor commentaar aan de belanghebbenden toe te sturen. Daar komt bij dat er geen discussie bestaat over de juistheid van de notulen, in elk geval niet voor zover relevant ten aanzien van deze bezwaarprocedure, althans zulks is niet door Videma aangevoerd. 44. Met betrekking tot de door Videma voorgestelde notulen heeft het College in zijn brief d.d. 29 april 2014 zowel een inhoudelijk reactie gegeven, als aangegeven dat partijen de gelegenheid moesten krijgen om te onderhandelen over een gezamenlijke oplossing. Dat het proces daarna is aangehouden heeft plaatsgevonden met de uitdrukkelijke instemming van zowel Videma als de rechthebbenden. Het is juist uit overwegingen van zorgvuldigheid geweest dat het College partijen een zeer grote mate van ruimte heeft geboden om zelf tot een oplossing te komen. 45. Aan het door het College genomen besluit zijn een tweetal adviezen, een hoorzitting en een aantal nadere briefwisselingen en gesprekken voorafgegaan waarin de lijn van het College steeds consistent en kenbaar is geweest. Van een onzorgvuldig proces is derhalve naar oordeel van het College geen sprake. 46. Ter zitting heeft Videma gesteld dat het aanwijzingsbesluit niet verwijst naar de voorgaande adviezen. Dit is echter feitelijk onjuist aangezien het besluit van 18 augustus 2015 expliciet verwijst naar het advies van 4 maart 2014, dat op zijn beurt verwijst naar het advies van 11 november 2013. 9

47. Voor zover Videma betoogt dat het College geen aanwijzing kan geven zolang de goedkeuringsprocedure omtrent de door Videma gestelde statuten nog aanhangig is, gaat dat betoog niet op. Het College heeft in zijn advies van 4 maart 2014 een termijn gesteld (welke meerdere malen is verlengd). Deze termijn wordt niet opgeschort door het indienen van conceptstatuten ter goedkeuring, te meer niet nu dat concept niet tegemoetkomt aan eerder door het College geformuleerde bezwaren. C.4 Toepasselijke regelgeving 48. Door de rechthebbenden is aangevoerd dat het College ook de implementatie van de Richtlijn collectief beheer dient mee te wegen in zijn besluit. Zoals door Videma terecht opgemerkt, toetst het College ex nunc en kan toekomstige wetgeving niet worden meegewogen in het besluit. D. Conclusie 49. Het voorgaande brengt met zich mee dat het College het bezwaar van Videma ongegrond acht en het verzoek tot herroeping van het bestreden besluit alsmede tot vergoeding van de kosten van Videma worden afgewezen. Hoogachtend, J.W. Holtslag Voorzitter CvTA Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de rechtbank Den Haag, sector bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. Nadere informatie over de beroepsprocedure is te vinden op www.rechtspraak.nl. 10