Uitvoering Flora- en Faunawet



Vergelijkbare documenten
PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND

Nota Faunabeleid Zeeland AANVULLEND VOORSTEL

Commissie Ruimte, Water en Groen. 5 maart 2002 Nr , RRN. Nummer 11/2002

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen

4 november 2003 Nr , LG Nummer 37/2003

Evaluatie Verordening Vrijstellingen Flora en faunawet September 2005 Provincie Noord Holland, Afdeling WNLO

Aanvraagformulier EB-2

Beleidsregels Faunabeheer Provincie Overijssel

Fauna & Schade LLTB - Ubachsberg - 14 dec 2015

Beheer en schadebestrijding in Noord-Brabant

maken bekend dat in hun vergadering van 1 juli 2003 is vastgesteld hetgeen volgt:

Titel : Verordening schadebestrijding dieren provincie Utrecht Bijlage(n): -

Tabel 1: Inventarisatieschema onderzoek Waterspitsmuis.

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

De nieuwe Wet natuurbescherming in vogelvlucht

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van «pm», nummer «pm»;

Beleidsnotitie Flora- en faunawet 2009

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 12 augustus 2014) Nummer Aan de leden van Provinciale Staten

van Gedeputeerde Staten op vragen van

van Gedeputeerde Staten op vragen van

Nieuwe bedrijfslocaties

nummer 20 van 2005 Herziening Verordening vrijstelling grondgebruiker

Aanvraagformulier 05 EB-1

Nota Faunabeleid Zeeland

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 maart 2015, nr.

Wet natuurbescherming

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

06 april 2004 Nr , LG Nummer 21/2004

Ter bescherming van onvervangbare flora en fauna. Algemene toelichting op de Flora- en faunawet

Provinciale staten van Noord-Holland; besluiten. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Uitgangspunten inzake gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming, faunabeheer en bescherming houtopstanden

Inleiding 2. Hoofdstuk I: Bescherming Aanwijzen van beschermde leefomgeving (art ) 4

8.9 Konijn (Oryctolagus cuniculus)

Documentnummer: Page 1 of 11

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Van Zuylenlaan 9, Hoevelaken

Bescherming v an pl anten en dier

Wet natuurbescherming: hoofdlijnen soortenbescherming

Besluit van GS van 15 september 2014, kenmerk 2014/ gehoord het Faunafonds van 18 juli 2004, kenmerk BIJ F F OVERWEGENDE;

provincie Zeeland M/V* M/V* inschrijfnummer Kamer van Koophandel: plaats van inschrijving: datum van inschrijving: Ga verder met vraag 6.

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) en J.A.R.M. van Egmond (GroenLinks) (d.d. 12 februari 2014) Nummer 2900

Fauna en wet Natuurbescherming

Aanvraag ontheffingverlening ex art. 68 van de Flora- en faunawet

Bijlage 1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming Stap vooruit voor natuur en economie?

NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming

Samenvatting quickscan natuurtoets

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden

Wet natuurbescherming: soortenbescherming in vogelvlucht

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING IN DE WET NATUURBESCHERMING. Presentatie t.b.v. Faunabeheerbijeenkomst d.d

Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân

Betreft: ontheffingaanvraag artikel 68 Flora- en faunawet voor de Wilde eend

Project Status Datum. Sloop en nieuwbouw locatie Emmaschool concept 14 januari Auteur Veldonderzoek Projectcode

Bijlage 1 Onderzoek ecologie

De R.-K. Parochie H. Augustinus p/a R.-K. Begraafplaats Buitenveldert A. Vink Fred Roeskestraat EE AMSTERDAM

AANVRAAGFORMULIER HOOFDSTUK 3 SOORTEN FAUNABEHEER

Juridische reis door de Nederlandse natuurbescherming

Quickscan samenvatting twee percelen Staphorst

Flora en Fauna in Gelderland

Betreft: ontheffingaanvraag artikel 68 Flora- en faunawet voor de Wilde eend

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw,

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet bomen Hoofdweg, Harderwijk

Onderzoek flora en fauna

SOORTBESCHERMING IN DE PRAKTIJK. De praktische wijzigingen tussen Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming

PROVINCIAAL BLAD. Eerste wijzigingsregeling Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant

Tamboer Plaagdierbeheersing A. Tamboer Hoofdweg LV NIEUW VENNEP. Datum 29 augustus 2014 Betreft Beslissing aanvraag jagen op begraafplaatsen

Nota Beleidsregels Faunabeheer 2008

Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel

De nieuwe Wet natuurbescherming in vogelvlucht. Juni 2016,

Vleermuisonderzoek De Waterwijzer Lelystad

Vereniging Buyshaven D.J. Koopman Flevolaan MA ENKHUIZEN. Datum 22 april 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet

Aanvullend natuuronderzoek locatie Nieuweweg / Parklaan te Hattem

Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland - 1 mei 2014

UITVOERING FLORA- EN FAUNAWET IN DE PROVINCIE GRONINGEN EVALUATIENOTITIE

Quickscan samenvatting Flora- en faunawet Nigtevechtseweg 64, Vreeland

Notitie aanvullend onderzoek

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek

Gemeente Nieuwegein A.R. de Bree Postbus AA NIEUWEGEIN. Datum 22 april 2016 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora en faunawet

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Voorwoord. 1 Overzicht van het internationale natuurbeschermingsrecht 1

Natuurtoets MCS. Planteam Groen, Recreatie en Water

Faunaf onc l s 11 JAN 2006 PROVINCIAL^ STATEN VAN OVERU^SEL. Provinciale Staten Overijssel Postbus GB ZWOLLE. lojanuari 2006 bijlagen

NatuurInclusief J. Beijk Alexandrinalaan NN BORCULO. Datum 13 februari 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Uw aanvraag van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet wijs ik af

Quickscan samenvatting Stephensonstraat Harderwijk

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 16 juni 2016) Nummer Onderwerp Roeken

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. Nummer Aan de leden van Provinciale Staten

Nota beleidsregels faunabeheer Provincie Overijssel

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN

Was-wordt overzicht aan de hand van de tekst van Verordening en Beleidsregel

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 16 juni 2014) Nummer 2948

Werkzaamheden gemaal Emilia en gemaal Westland Quickscan flora- en faunawet

Beleidsnota Flora- en faunawet. Gewogen Belangen. Provincie Noord-Brabant. H. van der Borg E. Deckers N. Gradisen C. Snellen M.

Transcriptie:

Uitvoering Flora- en Faunawet Beleidsnotitie Gedeputeerde staten der provincie Groningen Vastgesteld op 25 juni 2002

Inhoud 1. Inleiding 2 pag. 2. Bescherming van flora en fauna 4 2.1 Beschermende bepalingen in de Flora- en faunawet 4 2.2 Beschermend beleid in de provincie Groningen 5 3. Uitzonderingsbepalingen 8 3.1 Uitzonderingsbelangen 8 3.2 Vrijstellingen ten behoeve van landbouwschade 10 3.3 Ontheffingen 12 3.3.1 Algemene criteria en overwegingen 12 3.3.2 Criteria en overwegingen per diersoort 13 3.3.3 Zoeken en rapen van kievitseieren 19 3.4 Ingrepen in populaties 19 4. Overige uitvoeringsaspecten 21 4.1 Toezicht en handhaving 21 4.2 Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen 22 4.3 Het Faunafonds 23 4.4 Onderzoek en monitoring 24 4.5 Financiële aspecten 25 5. Beleidsregels samengevat 27 Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 1

1. Inleiding Inspelen op de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten die onze provincie rijk is, is een van de aandachtspunten voor de toekomst. In ons Provinciaal Omgevingsplan (POP) is aangegeven dat we de Groningse natuur en het karakteristieke landschap serieus nemen. Het aantal hectares natuur is in de afgelopen jaren toegenomen, maar de ontwikkeling van de natuurwaarden blijft een zorgpunt. Met name in het cultuurlandschap nemen planten- en diersoorten in aantal af. De Flora- en faunawet biedt hierbij nieuwe mogelijkheden, geeft nieuwe uitgangspunten voor bescherming van planten- en diersoorten, en biedt aanknopingspunten voor integratie met diverse beleidsterreinen. In deze nota worden de provinciale bevoegdheden en uitvoeringsaspecten van de nieuwe wet nader toegelicht. De Flora- en faunawet In 1998 is de Flora- en faunawet, als onderdeel van het algehele natuurbeleid, tot stand gekomen. Deze wet vervangt de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet Bedreigde Uitheemse Diersoorten en een deel van de Natuurbeschermingswet. De Visserijwet is niet betrokken bij deze wet. Naast de Flora- en faunawet zijn ook andere wetten en regelingen van kracht om de doelstellingen van het natuurbeleid te bereiken, zoals de aanwijzing van gebieden als natuurmonument in het kader van de Natuurbeschermingswet en het sluiten van beheersovereenkomsten met grondgebruikers. De Flora- en faunawet tracht een integraal en samenhangend wettelijk kader te bieden voor de bescherming van soorten die bescherming behoeven, zowel inheemse als uitheemse dier- en plantensoorten. Op 1 april 2002 zal de Flora- en faunawet inwerking treden. De intentie van de wet wordt voor een belangrijk deel bepaald door de slotzinsnede in de considerans van de wet, waarin expliciet het belang van de bescherming van dieren wordt benadrukt: " mede onder erkenning van de intrinsieke waarde van de daartoe behorende dieren". Flora en fauna worden in de wet in hoofdlijnen beschermd door een zorgverplichting van eenieder voor flora en fauna en hun leefomgeving, door de aanwijzing van beschermde dier- en plantensoorten, en door een aantal verbodsbepalingen. Bovendien bestaat er de mogelijkheid om soorten te beschermen door "beschermde leefomgevingen" aan te wijzen. In de wet zijn bijzondere bepalingen opgenomen waarin uitzonderingen op de beschermende bepalingen zijn geregeld. Deze bijzondere bepalingen,waaronder menselijke benutting en ingrijpen, maken het grootste deel uit van de wet. Gedecentraliseerde bevoegdheden Zowel de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij als de colleges van gedeputeerde staten van de provincies zijn aangewezen als bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet. In de verschillende artikelen van de wet staat aangegeven welk bestuursorgaan bevoegd is de in dat artikel genoemde besluiten te nemen. De provinciale bevoegdheden in de Flora- en faunawet zijn in het algemeen nauwkeurig omschreven, en zijn vooral gericht op de bestrijding van schade aangericht door wilde dieren. Tot de bevoegdheden van de provincies behoren onder andere: het aanwijzen van gebieden als beschermde leefomgeving; het erkennen van faunabeheereenheden en de goedkeuring van faunabeheerplannen; het verlenen van vrijstelling van verbodsbepalingen ten behoeve van de bescherming van gewassen; het nemen van initiatieven tot het beperken van de stand van in het wild voorkomende dieren; het verlenen van ontheffing van verbodsbepalingen ter bescherming van bepaalde belangen; Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 2

De landelijke evaluatie van de wet is medio 2007 gepland; wij zullen dat moment tevens aangrijpen om ons provinciaal beleid te evalueren. Wij houden bovendien rekening met de noodzaak tot tussentijdse aanpassing van het vastgestelde provinciale beleid, aangezien de praktische uitwerking van de nieuwe wet en het provinciaal beleid in de komende jaren nog vorm moet krijgen. Wij zullen jaarlijks de Staten informeren over de voortgang van de uitvoering van het flora- en faunabeleid en zo nodig aanpassingen voorstellen. Deze notitie In deze notitie wordt in hoofdlijnen aangegeven hoe wij als provincie de nieuwe wet zullen implementeren in het natuur- en landschapsbeleid, en welke invulling wij geven aan bescherming van flora en fauna en aan het toestaan van uitzonderingen op beschermende bepalingen. Een belangrijk deel is hierbij gewijd aan beheer en bestrijding van schade veroorzaakt door diersoorten. In deze beleidsnotitie wordt de nieuwe wet toegelicht, waarbij vooral dieper wordt ingegaan op de inhoud van de wet en de wijze waarop wij als provincie hieraan invulling willen geven. Hoofdstuk 2 geeft ons beleid weer ten aanzien van de beschermende bepalingen in de wet, en de relatie tussen dit beschermende beleid en overige wet- en regelgeving. Hoofdstuk 3 richt zich hoofdzakelijk op de uitzonderingen op beschermende bepalingen van de wet, waarbij het bestrijden van schade aangericht door wilde dieren een belangrijke plaats inneemt. Hoofdstuk 4 geeft enkele organisatorische en financiële aspecten weer die met de inwerkingtreding van de wet gepaard gaan. Hierbij is onder meer aandacht voor toezicht en handhaving, faunabeheereenheden en onderzoek en monitoring. In de gearceerde kaders, die tussen de tekst zijn geplaatst, worden enkele artikelen uit de Flora- en faunawet kort toegelicht. In de notitie wordt veelvuldig "de wet" genoemd, waarmee de Flora- en faunawet wordt bedoeld. Bij de vermelding van "de minister" wordt verwezen naar de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV). Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 3

2. Bescherming van flora en fauna Het Flora- en faunabeleid is een onderdeel van het landelijke en provinciale natuurbeleid. Het rijksbeleid is in grote lijnen weergegeven in de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (LNV, 2000), het Structuurschema Groene Ruimte / SGR 2 (1995/2002) en het Programma Beheer (1997). Per 2001 wordt binnen de provincie Groningen gewerkt met één plan voor de fysieke omgeving; het Provinciaal Omgevingsplan (POP). In dit plan zijn diverse beleidsterreinen, zoals landbouw, toerisme en recreatie, woningbouw, milieu, vervoer, bedrijvigheid en natuur en landschap, met elkaar in verbinding gebracht. Het plan bevat de hoofdlijnen van het provinciale omgevingsbeleid, waaronder ook het natuur- en landschapsbeleid. 2.1 Beschermende bepalingen in de Flora- en faunawet Een van de middelen om de mens aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden met betrekking tot natuurwaarden is een adequate wettelijke bescherming van flora en fauna. De Flora- en faunawet is een van de instrumenten die de overheid inzet om de doelstellingen van het natuurbeleid te bereiken. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld de aanwijzing van gebieden als natuurmonument in het kader van de Natuurbeschermingswet, de aankoop, inrichting en beheer van natuurgebieden en het sluiten van beheersovereenkomsten met grondgebruikers in het kader van het Programma Beheer. De bescherming van wilde planten en dieren komt in de Flora- en faunawet hoofdzakelijk tot uitdrukking in het verbieden van diverse handelingen die het voortbestaan van planten en dieren kunnen belemmeren. De beschermende bepalingen komen in de floraen faunawet als volgt tot uitdrukking: Zorgplicht; een ieder dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten, en hun directe leefomgeving; Aanwijzing van beschermde soorten; in de wet worden inheemse en uitheemse planten- en diersoorten aangewezen die een beschermde status genieten. Bovendien worden Rode Lijsten opgesteld van soorten die met uitroeiing worden bedreigd of die speciaal gevaar lopen; Aanwijzing van beschermde soorten (art. 3 t/m 7) Als beschermde soorten zijn bij wet aangewezen: Alle bij AmvB aangewezen beschermde inheemse plantensoorten; Alle van nature op het grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels; Alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën en reptielen; Alle van nature in Nederland voorkomende zoogdieren met uitzondering van de bruine rat, de zwarte rat en de huismuis; Vissen, en schaal- en schelpdieren voor zover ze niet vallen onder de Visserijwet 1963. Overige dier- en plantensoorten (inheems en uitheems) zijn alleen beschermd indien zij bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als beschermde soort zijn aangewezen. De volgende zoogdieren en vogels zijn aangewezen als soorten waarvan gedomesticeerde dieren niet worden beschouwd als beschermde inheemse diersoorten: bunzing, konijn, varken, grauwe gans, kanarie, rotsduif en wilde eend. Algemene verbodsbepalingen (art. 8 t/m 18) Een primair aspect van de Flora- en faunawet is de mogelijkheid om bescherming te geven aan planten en dieren door handelingen te verbieden die de instandhouding van in het wild levende planten en dieren in gevaar zou kunnen brengen. De verbodsbepalingen zijn vooral gericht op passieve bescherming door het zo veel mogelijk met rust laten van wild levende dieren. Dit was overigens ook het principe bij de Jachtwet, de Vogelwet 1936 en de Natuurbeschermingswet. In de Flora- en faunawet is een aantal verbodsbepalingen opgenomen, waarvan er hieronder enkele algemeen geldende bepalingen worden weergegeven: Planten Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op elke andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Dieren Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (art. 9); Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten (art. 10); Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (art. 11); Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (art. 12). Verder zijn er bijvoorbeeld verbodsbepalingen voor het bezit en de handel in beschermde inheemse en uitheemse dieren, en voor het uitzetten van dieren. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 4

Algemene verbodsbepalingen; dit betreft niet alleen het verbod op handelingen die direct het voortbestaan van individuen of groepen planten of dieren aantasten, maar bijvoorbeeld ook bepalingen betreffende bezit, handel en vervoer van beschermde planten en dieren; Aanwijzing van een beschermde leefomgeving; een instrument om kleine objecten of terreinen, die voor het behoud van bepaalde soorten van groot belang zijn, aan te wijzen als beschermde leefomgeving. De wet staat bovendien uitzonderingen toe op de bovenstaande beschermende bepalingen. Deze uitzonderingsbepalingen worden verder behandeld in hoofdstuk 3 van deze notitie. 2.2 Beschermend provinciaal beleid In ons natuurbeleid wordt nadrukkelijk de aandacht gericht op de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zowel op de omvang als op de kwaliteit van deze gebieden. Door het uitvoeren van een pakket extra maatregelen zullen we ons in de komende jaren extra inzetten voor het realiseren van de EHS. Enkele van deze maatregelen zijn: extra aandacht voor milieu- en waterproblemen, het bevorderen van particulier natuurbeheer, combinaties met andere functies stimuleren en de ontwikkeling van ecologische verbindingszones. Ook buiten de EHS, in het "witte" gebied, leven planten en dieren. Veel soorten hebben het in deze gebieden moeilijk door het intensieve grondgebruik en de uitbreiding van bebouwing. We streven minimaal naar een basiskwaliteit van natuur en landschap in het witte gebied met bestaansmogelijkheden voor allerlei planten- en diersoorten. In witte gebieden stimuleren we diverse maatregelen, zoals natuuren landschapsbeheer op landbouwbedrijven, kleinschalige natuurontwikkeling en het bevorderen van de natuurlijke diversiteit aan dier- en plantensoorten. Bescherming van soorten Het beleid en de regelgeving ten aanzien van bescherming van soorten dient invulling te geven aan internationale verplichtingen op het gebied van behoud van biodiversiteit, zoals het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (1992), de Vogelrichtlijn (1979 en 1993), de Habitatrichtlijn (1992), het Verdrag van Bonn (1979) en de Conventie van Bern (1979). Conform artikel 7 van de Flora- en faunawet is de minister van LNV verplicht om Rode Lijsten op te stellen voor soorten die bedreigd of kwetsbaar zijn. De minister dient zich daarbij in te spannen om maatregelen te nemen die nodig zijn voor het beschermen en het beheer van die soorten, zoals het verrichten van onderzoek en het opstellen van soortenbeschermingsplannen. Een soortenbeschermingsplan is een belangrijke aanzet om voor een bepaalde soort of soortgroep maatregelen te nemen. Voor verschillende soorten zijn sinds het verschijnen van het Natuurbeleidsplan soortenbeschermingsplannen uitgebracht, waaronder dagvlinders, otter, patrijs en lepelaar. Met ingang van 1996 hebben de provincies een belangrijke rol gekregen bij de bescherming van soorten. Afgesproken is dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van maatregelen met een projectmatig karakter die op provinciaal niveau uitgevoerd kunnen worden. In het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid 2000-2004 wordt aangegeven hoe het Ministerie van LNV, de provincies en de soortenbeschermende organisaties gezamenlijk uitvoering zullen geven aan het soortenbeleid in de aangegeven periode. Jaarlijks wordt een landelijk uitvoeringsprogramma soortenbeleid opgesteld, waarin de soortenbeschermingsactiviteiten voor het daarop volgende jaar worden opgenomen. Voor zover dit gepaard gaat met de inzet van rijksgelden wordt in de bestuursovereenkomst en de uitvoeringscontracten Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 5

vastgelegd welk bedrag door de provincies kan worden uitgegeven. Door de provincies wordt ook in toenemende mate aandacht besteed aan regionaal bedreigde soorten en de veiligstelling daarvan. Aan het Groningse soortenbeleid is enkele jaren geleden richting gegeven middels het vaststellen van de nota "Soortenbeleid Provincie Groningen" (1998) en het daaraan gekoppelde uitvoeringsprogramma. Maatregelen ter bescherming van dier- en plantensoorten worden vooral genomen in het kader van de ontwikkeling van de EHS en de uitvoering van het wittegebiedenbeleid. Voor sommige soorten zijn deze maatregelen onvoldoende, en zullen extra maatregelen genomen worden. Deze extra maatregelen worden vooral ingezet voor soorten die internationale betekenis hebben, zeldzaam zijn en worden bedreigd of achteruit gaan. Voorbeelden daarvan in Groningen zijn Grauwe kiekendief, Kerkuil, Steenuil, bepaalde soorten dagvlinders en libellen, vleermuizen en akkerkruiden. Het provinciale soortenbeleid richt zich vooral op het behoud van bedreigde dier- en plantensoorten en op de verbetering van de leefomstandigheden van deze soorten. Vooral voor soorten waarvoor het gebiedenbeleid onvoldoende effect is te verwachten zullen aanvullende maatregelen genomen worden. In de toekomstige uitvoeringsprogramma's zullen wij de prioriteiten binnen het provinciale soortenbeleid en het daaraan gekoppelde budget aangeven. Zoals tussen LNV en de provincies is afgesproken, zullen wij de beschikbaar gestelde middelen minimaal voor 80% inzetten voor het uitvoeren van maatregelen en projecten zoals opgenomen in soortenbeschermingsplannen, en voor maatregelen voor andere aandachtssoorten waarvoor nog soortenbeschermingsplannen worden opgesteld. Weidevogelbescherming Het provinciale beleid ten aan aanzien van de bescherming van weidevogels richt zich vooral op het EHSbeleid en het Witte Gebieden Beleid. Wij zien bescherming van weidevogels als een belangrijk aandachtspunt in ons natuur- en landschapsbeleid. Belangrijke factoren voor de afname van weidevogelpopulaties zijn ondermeer het veranderende en intensievere agrarisch gebruik, de versnippering van het landschap en de toename van recreatie in het buitengebied. Het beschermen van weidevogels vindt onder andere plaats door het afsluiten van beheersovereenkomsten en het beschermen van nesten. Trekvogels In de afspraken met betrekking tot de Vogelrichtlijn wordt van de lidstaten verwacht dat er extra beschermende maatregelen worden genomen voor bescherming van trekvogels. In verschillende gevallen kan dit een conflict gegeven met andere belangen, bijvoorbeeld met uitbreiding van recreatieve voorzieningen of door het ontstaan van landbouwschade door smienten en ganzen. Wij zullen ons inzetten om bij eventuele beslissingen over het maken van uitzonderingen op de wettelijke bescherming (zoals het verstoren van de vogels) deze beschermende afspraken te respecteren. Beschermde leefomgeving Gebiedsbescherming kan voor de bescherming van dier- en plantensoorten veelal doeltreffender zijn dan verbodsbepalingen. In het algemeen kunnen grote eenheden daarbij een betere bescherming geven dan kleine eenheden. Soms kan echter ook de bescherming van kleine objecten een belangrijke bescherming leveren. In de Flora en faunawet wordt ons de mogelijkheid geboden om dergelijke Beschermde leefomgeving (art 19 t/m 28) Krachtens de Flora- en faunawet wordt aan GS de mogelijkheid geboden om plaatsen aan te wijzen die van groot belang zijn voor de bescherming en instandhouding van een of meerdere beschermde dier- of plantensoorten. Deze bepaling is opgenomen ter uitvoering van artikel 10 van de Habitatrichtlijn en is primair bedoeld voor de soortenbescherming. Handelingen die schadelijk zijn voor het behoud van de in het geding zijnde soorten, kunnen in de aanwijzingsbeschikking worden verboden. Kleine in het landschap aanwezige elementen die voor soorten belangrijk zijn, kunnen hierdoor worden beschermd. Het gaat hierbij vooral om landschapselementen zoals houtwallen, poelen, een solitaire boom, houtsingels, groeven en ruïnes. Voor bescherming van grotere gebieden zijn andere instrumenten geëigend, zoals de Natuurbeschermingswet, de Ecologische Hoofdstructuur en beheersovereenkomsten, die ook meer op gebiedsbescherming gericht zijn dan op de soortbescherming. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 6

beschermde leefomgevingen aan te wijzen. Met deze mogelijkheid tot het beschermen van kleine landschaps en bebouwingselementen is een nieuw instrument in handen om een duidelijkere uitvoering te kunnen geven aan het soortenbeleid. In 2001 is een onderzoek gestart naar de mogelijkheden en de noodzaak voor toepassing van dit instrument voor de Groningse situatie. Dit onderzoek wordt medio 2002 afgerond, waarna wij zullen afwegen hoe wij het instrument beschermde leefomgeving in de toekomst zullen inzetten. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 7

3. Uitzonderingsbepalingen Het primaire uitgangspunt van de nieuwe wet is de bescherming van in het wild levende planten en dieren: de intrinsieke waarde van dier en plant wordt op deze wijze gerespecteerd. Voor enkele belangen die strijdig zijn met dit beschermingsprincipe kunnen uitzonderingen gelden. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste uitzonderingen op de beschermende bepalingen van de wet uiteengezet, en wordt vervolgens aangegeven welke instrumenten (vrijstelling, ontheffing en aanwijzing) wij daarbij kunnen inzetten. 3.1 Uitzonderingsbelangen Jacht bij bijzondere weersomstandigheden De jacht op de zes wildsoorten valt onder de bevoegdheid van de minister; de provincies hebben hierbij geen andere bevoegdheden dan het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden. In het geval bijzondere winterse weersomstandigheden aanleiding geven tot het sluiten van de jacht, of het tijdelijk buiten werking stellen van vrijstellingen en ontheffingen, zullen wij beslissen volgens de procedures in het "Draaiboek bijzondere weersomstandigheden". Het bestaande draaiboek zullen wij aanpassen aan de nieuwe wet en afstemmen met de buurprovincies. Beslissingen tot het al of niet sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden zullen wij afstemmen met de buurprovincies, en in overleg met overige betrokken partijen. Jacht op provinciale terreinen Conform de wet zullen wij als jachthouder van de provinciale terreinen (w.o. speciedepots, bermen van provinciale wegen, provinciale wateren en oevers) datgene doen wat een goed jachthouder betaamt om een redelijke stand van het in het jachtveld aanwezige wild te handhaven of te bereiken, en om eventuele schade te voorkomen. Voor de provinciale terreinen waar de provincie de jachthouder is, hanteren wij het uitgangspunt dat wij terughoudend zullen optreden met het verstoren en doden van dieren, rekening houdend met het veelal natuurlijke karakter van deze terreinen. Daarom zullen wij in principe het genot van de jacht niet verhuren aan derden. Wij zullen dit beleid binnen afzienbare tijd verder uitwerken aan de hand van een onderzoek naar de huidige verhuur van het genot van de jacht op de provinciale terreinen, waarbij de aansprakelijkheid bij eventuele wildschade ook aan de orde zal komen. Jacht (art. 31 t/m 59) In artikel 32 van de Flora- en faunawet wordt een aantal diersoorten genoemd, aangeduid als wild, waarvoor de jacht geopend kan worden. Onder jagen wordt in dit verband verstaan: het genot van de jacht met gebruikmaking van een geweer. Deze wildsoorten zijn: haas, fazant, wilde eend, konijn, patrijs en houtduif. De patrijs is echter op dit moment niet bejaagbaar vanwege de vermelding van deze soort op de "Rode lijst" van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten. Voor het genoemde wild is de jachthouder aansprakelijk en verplicht tot schadebestrijding en -preventie. De jachthouder is verplicht het nodige te doen om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven of te bereiken, en om schade door wild in zijn jachtveld te voorkomen. Bij ministeriële regeling is bepaald in hoeverre de jacht op wild zal zijn geopend. In de periode van 1 februari tot 15 augustus is de jacht niet geopend, tenzij de minister anders beslist. In gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen (of in overweging zijn genomen) als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument is de jacht niet geopend. Ook de aangewezen wetlands (Ramsar-overeenkomst) en de vogelrichtlijngebieden zijn uitgesloten van jacht. De Minister kan nadere regels stellen voor de jacht op de wildsoorten. Gedeputeerde Staten hebben verder geen bevoegdheden met betrekking tot regulering van of toezicht op de jacht, met uitzondering van het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden. Het toezicht en de handhaving op een correcte uitvoering van de jacht is een taak van de Minister, en wordt uitgevoerd door AID en Politie. Voor het optreden tegen (dreigende) schade veroorzaakt door niet-wildsoorten of door wildsoorten buiten de bejaagbare periode, hebben de provincies wel diverse bevoegdheden in de Flora- en faunawet. Hierbij wordt echter niet gesproken over "jacht" maar over "beheer en schadebestrijding". Agrarische belangen Wij hechten waarde aan een vitale agrarische sector in de provincie Groningen, en willen de belangen in deze sector nadrukkelijk meewegen bij beslissingen om uitzonderingen op de beschermingsbepalingen van flora en fauna toe te staan. De reguliere jacht op wildsoorten in de bejaagbare periode zal de nodige Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 8

schade aan landbouwgewassen beperken. Daarnaast kunnen uitzonderingen gemaakt worden op enkele beschermingsbepalingen voor het beperken of voorkomen van belangrijke schade aan landbouwgewassen, veroorzaakt door andere soorten dan wildsoorten of door wildsoorten buiten de bejaagbare periode. Daar waar de economische belangen van agrarisch ondernemers onevenredig worden geschaad, is een uitzondering op beschermingsbepalingen te overwegen. Er zal te allen tijde gevraagd worden om in eerste instantie preventieve middelen in te zetten om schade te kunnen voorkomen. Het begrip 'belangrijke schade' en de wijze van inzet van preventieve middelen zijn aspecten die aandacht verdienen om tot goede afwegingen te komen voor het maken van uitzonderingen op de beschermende bepalingen, of voor eventuele tegemoetkomingen bij schadegevallen (via het Faunafonds). Wij gaan vooralsnog uit van een minimum schadebedrag van 100,00 per hectare van een schadeperceel. Bij lagere schadebedragen zien wij in principe geen aanleiding om over te gaan tot het maken van uitzonderingen op de beschermende bepalingen in de wet. Wij volgen hiermee Tegemoetkomingen bij schade in de Jacht- en Vogelwet In de Jachtwet en de Vogelwet was het in specifieke gevallen mogelijk om van het Jachtfonds een tegemoetkoming te ontvangen voor geleden schade, bijvoorbeeld voor ontstane wildschade buiten de bejaagbare periode of voor schade door onbejaagbare soorten. Zo is, gemiddeld over de periode 1990-1999, circa 170.000,00 per jaar aan landbouwschade getaxeerd in de provincie Groningen, met een duidelijk waarneembare stijging van het bedrag in de loop der jaren. In de laatste jaren van deze periode is het gemiddeld getaxeerde schadebedrag per jaar gestegen naar circa 240.000,00. Het grootste deel van de getaxeerde schadebedragen is door het Jachtfonds aan de jachthouders uitgekeerd. Het betrof hier hoofdzakelijk schade door ganzen (ca. 80%), knobbelzwanen (ca. 5%), roeken (ca. 5%) en verder door diverse andere dieren. De getaxeerde schade trad voornamelijk op in grasland (ca. 40%) en in wintergranen (ca. 40%) en verder in onder andere zomergranen, graszaad en koolzaad. Opgemerkt dient te worden dat door ondermeer jacht en het gebruik van vergunningen voor schadebestrijding een belangrijk deel van de landbouwschade is voorkomen of bestreden, en daarom niet getaxeerd is. De zwarte kraai is bijvoorbeeld een vogelsoort die conform de Jachtwet het gehele jaar door bejaagbaar was, waarbij geen duidelijk beeld is verkregen in welke mate zij schade kunnen aanrichten aan landbouwgewassen. Bron: Wildschadecommissie Groningen, Jaarverslag 1999 de jurisprudentie van de afgelopen jaren. Tevens zullen wij meewegen in welke mate gebruik is gemaakt van preventieve middelen om de schade te voorkomen of in welke mate alternatieven zijn overwogen. Volksgezondheid en openbare veiligheid Ernstige bedreiging van de volksgezondheid (zoals het optreden van hondsdolheid) en de openbare veiligheid (zoals dreigende schade aan zeewerende dijken) beschouwen wij als een aanleiding om een uitzondering te maken op de beschermingsbepalingen. Daarbij zullen wij van geval tot geval afwegen om methoden of middelen toe te staan die in de wet slechts bij ontheffing kunnen worden toegestaan, zoals nachtelijke bejaging met gebruik van kunstlicht. Veiligheid van vliegverkeer Het belang van de veiligheid van het vliegverkeer beschouwen wij als een criterium voor het toepassen van uitzonderingen op de beschermingsbepalingen. In situaties waarbij de veiligheid van het vliegverkeer ernstig in gevaar komt, zullen wij overwegen om in de omgeving van vliegvelden (Stadskanaal, Oostwold en Veendam) een uitzondering op beschermende bepalingen toe te staan. Bescherming van kwetsbare soorten De bescherming van dier- en plantensoorten kan ook nadelige gevolgen hebben voor andere natuurwaarden, waaronder de populaties van andere dier- en plantensoorten. Als voorbeeld kan de predatiedruk door vossen op weidevogelpopulaties genoemd worden, die bij verdere bescherming van de vos zou kunnen toenemen. Er kunnen situaties ontstaan waarbij wij toestaan dat beschermde diersoorten verontrust of gedood worden met het doel om andere beschermde diersoorten (bijvoorbeeld Rode Lijst soorten en weidevogels) te beschermen. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 9

Overige afwegingen Wij zullen bij het afwegen tot het maken van uitzonderingen op de beschermingsbepalingen altijd trachten om onnodig lijden van de dieren te voorkomen. Zoals in de wet meermalen wordt benadrukt, dienen slechts uitzonderingen op de beschermingsbepalingen te worden gemaakt als geen andere bevredigende oplossingen bestaan en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij de afweging tot het maken van uitzonderingen op beschermende bepalingen kan bovendien worden meegewogen in welke mate er mogelijkheden zijn tot het verlenen van financiële tegemoetkomingen bij het ontstaan van belangrijke schade. Het Faunafonds 1 kan in bepaalde schadegevallen, en onder bepaalde voorwaarden, tegemoetkomingen uitkeren bij schade veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten. De instrumenten die binnen de provinciale bevoegdheden ingezet kunnen worden om uitzonderingen te maken op beschermende bepalingen, betreffen vooral het verlenen van vrijstellingen (art.65) en ontheffingen (art. 68) en de aanwijzing om in te grijpen in een populatie (art. 67). In de volgende paragrafen worden deze instrumenten verder uitgewerkt. 3.2 Vrijstellingen ten behoeve van bestrijding van landbouwschade De mol, het konijn en de houtduif zijn bij algemene maatregel van bestuur aangewezen als soorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten, en waarbij handelingen zijn toegestaan die afwijken van de reguliere bescherming. De minister heeft het vangen, doden en verstoren van deze diersoorten toegestaan. Bij algemene maatregel van bestuur zijn bovendien 21 diersoorten aangewezen die in één of meerdere provincies belangrijke schade kunnen veroorzaken. Uit deze lijst achten wij de volgende soorten kenmerkend als soorten die in de provincie Groningen veelvuldig belangrijke schade kunnen veroorzaken: Brandgans, Grauwe gans, Haas, Kauw, Knobbelzwaan, Kolgans, Meerkoet, Rietgans, Roek, Rotgans, Smient, Spreeuw, Wilde eend en Zwarte kraai. Deze "provinciale schadesoorten" soorten hebben in het afgelopen decennium Vrijstelling van verbodsbepalingen (Art. 65) De Flora- en faunawet voorziet nadrukkelijk in de mogelijkheid om op landelijk en provinciaal niveau vrijstellingen van enkele verbodsbepalingen te geven voor diersoorten die veelvuldig belangrijke schade aanrichten in het gehele land of in delen daarvan. De minister heeft in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren aangegeven welke diersoorten landelijk en in delen van het land belangrijke schade kunnen veroorzaken. Soorten die voor het gehele land zijn aangewezen als soorten die veelvuldig belangrijke schade veroorzaken, zijn de mol, het konijn en de houtduif. In het Besluit beheer en schadebestrijding zijn bovendien 21 diersoorten aangewezen die in delen van het land belangrijke schade kunnen veroorzaken: Bosmuis Kauw Roek Brandgans Kleine rietgans Rotgans Ekster Knobbelzwaan Smient Grauwe gans Kolgans Spreeuw Haas Meerkoet Veldmuis Holenduif Rietgans Wilde eend Huismus Ringmus Zwarte kraai In artikel 65 van de wet staat aangegeven dat de provincies in een provinciale verordening kunnen aangeven welke diersoorten uit deze 'provinciale lijst' voor de betreffende provincie als schadeveroorzakende soorten worden beschouwd. In de provinciale verordening kan bovendien worden aangegeven welke handelingen door de grondgebruiker mogen worden verricht die afwijken van enkele verbodsbepalingen. Dit kan bijvoorbeeld het verontrusten van dieren zijn, het vernielen van nesten of het rapen van eieren. De bedoelde handelingen mogen alleen worden verricht ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren als er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Ook dient er geen inbreuk te worden gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In de provinciale verordening kan per soort nauwkeurig worden aangegeven welke handelingen verricht mogen worden. regelmatig belangrijke schade veroorzaakt aan landbouwgewassen, waarvoor in vele gevallen ook tegemoetkomingen aan agrarisch ondernemers zijn uitgekeerd. Voor enkele soorten, zoals bij de Zwarte 1 In paragraaf 4.3 wordt een nadere toelichting gegeven op tegemoetkomingen bij schadegevallen. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 10

kraai, is er niet altijd een goed schadebeeld van de afgelopen jaren verkregen, omdat schade veelal door bejaging beperkt kon worden. Deze soorten worden toch als provinciale schadesoorten aangemerkt omdat er een reële veronderstelling is dat er schade zal optreden door toedoen van deze dieren. In de toelichting op het besluit Beheer en schadebestrijding dieren is aangegeven dat de provincies enige terughoudendheid dienen te betrachten bij het toestaan van het doden en vangen van dieren via de provinciale vrijstellingsregel. In deze toelichting is tevens aangegeven: "Indien verdergaande maatregelen dan het opzettelijk verontrusten nodig zijn, komt daarvoor het aanvragen van een ontheffing bij gedeputeerde staten op basis van artikel 68 van de wet als eerste in aanmerking". Voor verdergaande handelingen dan verstoring, zoals het vangen, verwonden of doden van dieren, het vernielen van nesten en het rapen van eieren, achten wij dit vrijstellingsinstrument daarom in principe niet wenselijk. Met nadruk wordt in de wet gesteld dat slechts van de provinciale en landelijke vrijstellingen gebruik kan worden gemaakt ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren. Er dienen daarbij geen andere bevredigende oplossingen te bestaan en er dient geen afbreuk te worden gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Provinciale Staten van Groningen heeft op 8 mei 2002 (nr. 6) de Verordening Schadebestrijding dieren provincie Groningen vastgesteld. In deze verordening zijn de bovengenoemde provinciale schadesoorten benoemd als soorten die vrijgesteld zijn van het verbod op verontrusting 2. Deze soorten kunnen dus door de grondgebruiker opzettelijk worden verontrust met de toegestane middelen daarvoor. De vrijstellingsregeling zal landelijk na twee jaar geëvalueerd worden, waarbij wij ook een provinciale evaluatie zullen houden. Hierbij zal bekeken worden of de vrijstellings- en ontheffingsinstrumenten op de juiste wijze ingezet zijn om aan de verschillende doelen te kunnen voldoen. Eventuele bijstellingen aan de lijst van vrijgestelde soorten, of aan handelingen die zijn toegestaan, kunnen op dat moment plaatsvinden. 2 Hierbij geldt een uitzondering op art. 10 van de wet. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 11

3.3 Ontheffingen 3.3.1 Algemene criteria en overwegingen Bij de afweging tot het verlenen van een ontheffing zullen wij in eerste instantie de ontheffingsaanvraag toetsen aan de criteria die in artikel 68 van de wet zijn genoemd. Ontheffingen zullen wij in principe alleen verlenen aan faunabeheereenheden op basis van een faunabeheerplan. Indien de problematiek vooral binnen de bebouwde kom speelt, en wanneer volksgezondheid en openbare veiligheid in het geding zijn, zullen met name gemeenten de aangewezen instanties zijn om ontheffingen aan te vragen. Ontheffingen kunnen volgens de wet tot maximaal vijf jaar worden afgegeven, waarbij wij streven naar één ontheffing per faunabeheerplan. Voor de eerste jaren na inwerkingtreding van de wet zullen ontheffingen voor een periode van maximaal twee jaar worden verleend om tot een goede evaluatie van de nieuwe regeling te kunnen komen. Indien wij besluiten om een ontheffing conform artikel 68 van de wet te verlenen, zullen wij dit bekend maken in de Staatscourant alsmede in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Ontheffingen (art. 68) Indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en een vrijstelling niet is of niet kan worden verleend, dan kunnen GS ontheffing verlenen van verschillende verbodsbepalingen. Voorwaarde voor verlening van de ontheffing is dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Ontheffing wordt verleend in het belang van (a) het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, (b) in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, (c) ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, (d) ter voorkoming van schade aan flora en fauna, of (e) met het oog op andere vastgestelde belangen. Als "andere belangen" worden genoemd: (a) het voorkomen en bestrijden van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters in gebouwen of zich daarin bevindende roerende zaken, (b) het voorkomen en bestrijden van schade veroorzaakt door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee, (c) het voorkomen en bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, en (d) het voorkomen en bestrijden van schade door konijnen en vossen op sportvelden of industrieterreinen. Een belangrijk principe van de mogelijkheden voor het verlenen van ontheffingen is de planmatige aanpak van de schadebestrijding. Een ontheffing kan voor maximaal 5 jaar gelden en wordt in principe alleen verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. Een ontheffing kan echter aan anderen dan een faunabeheereenheid worden verleend indien (a) de noodzaak ontbreekt voor een faunabeheerplan gezien de soort, aard of omvang van de handelingen, (b) het niet noodzakelijk is dat de faunabeheereenheid de handelingen verricht, of (c) het betreffende gebied geen onderdeel is van de faunabeheereenheid. Via dit instrument kan er beter rekening gehouden worden met diverse belangen; gedeputeerde staten zullen immers moeten beoordelen of geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn. Ook schade aan flora en fauna is opgenomen in dit ontheffingsinstrument. Ook het populatiebeheer en de schadebestrijding met betrekking tot de vos wordt bij voorkeur via dit instrument geregeld. Preventieve middelen Voorafgaand aan het gebruik van een verleende ontheffing (art. 68) verwachten wij van de grondgebruiker dat hij voldoende preventieve maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem verlangd kunnen worden, om de schade te voorkomen of te beperken. In de wet wordt met nadruk gesteld dat gedeputeerde staten tot verlening van een ontheffing kunnen overgaan "wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat". Wij verwachten daarom van de grondgebruiker dat hij bij de aanvraag van de ontheffing aangeeft welke preventieve maatregelen hij zal treffen, of reeds heeft getroffen, of welke alternatieven zijn overwogen. Het bestuur van het Faunafonds heeft onlangs het Handboek Faunaschade vastgesteld, waarin diverse maatregelen en inspanningen ter voorkoming of beperking van schade staan vermeld. Bij de aanvraag van een ontheffing dienen de mogelijkheden die in dit handboek worden genoemd, afgewogen te zijn. Voor alle ontheffingen geldt dat een provinciale toezichthouder vooraf van het gebruik van een ontheffing op de hoogte dient te worden gesteld. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 12

De genoemde criteria en overwegingen voor de ontheffingverlening gelden in het algemeen voor de meest voorkomende schadegevallen. In uitzonderingssituaties, zoals bij incidentele extreem hoge schadegevallen of plotseling optredend ernstig gevaar voor de volksgezondheid, zullen wij van onze bevoegdheid gebruik maken om af te wijken van het hier geformuleerde beleid. 3.3.2 Criteria en overwegingen per diersoort Wildsoorten (haas, wilde eend, fazant, houtduif, konijn) Wij gaan ervan uit dat de bejaagbare periode voldoende mogelijkheden biedt om de stand van de wildsoorten op een acceptabel niveau te brengen, zodat er geen belangrijke schade meer verwacht hoeft te worden na het jachtseizoen. Indien er ondanks de jacht toch belangrijke schade ontstaat aan gewassen, dan zullen wij overwegen om een ontheffing te verlenen om deze wildsoorten te verstoren of te doden. Van een dergelijke ontheffing kan dan slechts gebruik gemaakt worden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de reguliere jacht en de vrijstellingsregeling niet afdoende zijn gebleken om de schade te voorkomen. In enkele gevallen zal het wenselijk zijn om de dreigende schade te voorkomen, en derhalve snel in te kunnen grijpen voordat er belangrijke schade zal ontstaan. In onze provincie komt deze situatie regelmatig voor bij wilde eenden in afrijpend graan, waarbij in een korte tijd aanzienlijke schade kan ontstaan. In een ontheffingaanvraag dient duidelijk aangegeven te worden in welke gebieden en onder welke omstandigheden dergelijke schade kan optreden en hoe preventieve middelen ingezet worden. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag wegen wij onder meer mee in welke mate er in de voorgaande jaren in het schadegebied er schade is opgetreden en welke maatregelen genomen zijn om de schade te voorkomen of te beperken. Aan een planmatige aanpak van dit probleem hechten wij een grote waarde. Tijdens gesloten jacht door bijzondere weersomstandigheden (winterperiode) kan belangrijke schade optreden aan landbouwgewassen door houtduiven. Deze omstandigheden kunnen aanleiding geven om ontheffing te verlenen voor schadebestrijding in kwetsbare gewassen door middel van afschot. Voor bestrijding van belangrijke schade door konijnen ter bescherming van vitale maatschappelijke belangen, zoals de zeedefensie, luchtverkeersveiligheid en volksgezondheid, overwegen wij het gebruik van handelingen toe te staan die slechts met een ontheffing van gedeputeerde staten verricht kunnen worden. Het gebruik van kunstlicht bij nachtelijke bestrijding van schade is hiervan een voorbeeld. Bij een aanvraag voor een dergelijke ontheffing dient aannemelijk te worden gemaakt dat de reguliere jachtmethoden of alternatieve afweermiddelen niet afdoende zijn om de schade te voorkomen of te bestrijden. Konijnen kunnen op sportterreinen door het graven van gaten de kans op letselschade bij sporters doen toenemen. Ook kunnen konijnen schade veroorzaken op industrieterreinen ondermijning van kabelgoten, gebouwen en andere werken of installaties. In het Besluit Beheer en schadebestrijding dieren staan deze situaties nader beschreven, waarbij wordt aangegeven dat beide situaties aanleiding zouden kunnen geven om tot ontheffingverlening voor het doden van konijnen over te gaan. Bij de afweging tot het verlenen van een dergelijke ontheffing zullen wij de beschermende bepalingen in de wet nadrukkelijk laten meewegen. Bestrijding van de schade dient in deze gevallen middels een planmatige aanpak te worden beschreven, bij voorkeur in een faunabeheerplan. Wij verwachten tevens een inzet van preventieve middelen en maatregelen ter voorkoming van schade op sportvelden en industrieterreinen. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 13

In de praktijk is gebleken dat sommige zoogdieren, met name konijnen, schade aanrichten op begraafplaatsen, waarbij graven vernield worden. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan op grond van artikel 75 van de wet een ontheffing verlenen voor het verstoren en doden van zoogdieren op begraafplaatsen met het doel deze schade te bestrijden. Knobbelzwanen Knobbelzwanen richten in de provincie Groningen regelmatig belangrijke schade aan, voornamelijk in (jonge) graslandgebieden en in wintergraan. Afhankelijk van de weersomstandigheden in het winterseizoen kan de hoogte van de schade fluctueren. Afhankelijk van deze omstandigheden kunnen knobbelzwanen in sommige jaren ook belangrijke schade in koolzaadteelten aanrichten. Onder de Vogelwet werd de Commissaris van de Koningin de mogelijkheid geboden om vergunningen te verlenen voor het doden van knobbelzwanen om dergelijke landbouwschade te bestrijden. In de afgelopen jaren zijn er vanuit de Groningse samenleving kanttekeningen geplaatst bij de noodzaak tot afschot van knobbelzwanen. Dit heeft mede geleid tot het uitvoeren van het experiment Knobbelzwaanvriendelijk beheer, waarbij diverse organisaties zijn betrokken. In dit experiment is onderzocht wat de effecten zijn van het gedogen van knobbelzwanen op grasland, waarbij in geselecteerde gebieden geen verjaging van de vogels heeft plaatsgevonden en de betrokken veehouders de schade vergoed hebben gekregen. Uit de resultaten van dit experiment is onder meer de conclusie getrokken dat de populatie knobbelzwanen niet bijzonder toeneemt als gevolg van het nalaten van afschot. Uit tellingen blijkt bovendien dat de populatie knobbelzwanen sinds de jaren '70 van de vorige eeuw in onze provincie relatief stabiel is. De Commissaris van de Koningin heeft vanaf halverwege de jaren '90 van de vorige eeuw een kritisch beleid gevoerd ten aanzien van het afgeven van Vogelwetvergunningen om knobbelzwanen te doden. Dit beleid heeft geen duidelijke toename van de populatie knobbelzwanen tot gevolg gehad. Het is niet ons streven om een eventueel toekomstig schadeprobleem op te lossen door ingrepen te doen in de redelijk stabiele populatiegrootte van knobbelzwanen. Indien blijkt dat binnen enkele jaren de populatie aanzienlijk toeneemt, waardoor tevens een aanzienlijke toename van de landbouwschade plaatsvindt, dan zullen wij overwegen om in te grijpen in de populatie 3. Hierbij verdient in principe het schudden en rapen van eieren de voorkeur boven het doden van de vogels. Voorafgaand aan een dergelijk besluit om in te grijpen in de populatie knobbelzwanen zullen wij de betrokken organisaties en deskundigen horen. Mede gezien de maatschappelijke kritiek die in onze provincie is geuit op het doden van knobbelzwanen, zullen wij een terughoudend beleid blijven voeren ten aanzien van het toestaan van het doden van knobbelzwanen ter bestrijding van schade. Ontheffingen voor het doden van knobbelzwanen ter bescherming van landbouwgewassen worden slechts verleend indien door een FBE duidelijk is onderbouwd dat de provinciale vrijstelling voor verstoring van schadeveroorzakende populaties niet afdoende mogelijkheden biedt. Het doden van knobbelzwanen dient in principe plaats te vinden met het doel om de schadeveroorzakende populatie te verontrusten/verjagen, niet om de populatie te verminderen. In het faunabeheerplan dient nadrukkelijk aangegeven te worden welke inspanningen verricht zullen worden om de schade door knobbelzwanen te beperken. Uit ervaring blijkt dat het verjagen van knobbelzwanen met het doel om landbouwschade te beperken met de huidige afweermiddelen in veel gevallen een zeer gering resultaat oplevert. Ook afschot van enkele knobbelzwanen uit een grotere groep met het doel om de gehele groep te verjagen blijkt een 3 Betreft een aanwijzing volgens artikel 67 van de wet. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 14

wisselend resultaat op te leveren. Veelal wordt het schadeprobleem daarmee verplaatst naar de buurman. Een regionale aanpak van dit probleem is derhalve vereist, bij voorkeur uitgewerkt in een faunabeheerplan. Hierbij willen wij de ervaringen die zijn opgedaan in het bovengenoemde experiment nadrukkelijk meenemen. Indien blijkt dat het doden knobbelzwanen geen effectieve methode is om de schadeproblematiek in een regio op te lossen, dan zien wij geen reden om hiervoor een ontheffing te verlenen. Wij zullen de mogelijkheden nader bekijken om op regionaal niveau te komen tot een regeling waarbij de grondgebruikers een tegemoetkoming krijgen voor de geleden schade. De grondgebruikers hoeven hierbij geen verdere inspanningen te verrichten om de knobbelzwanen te verjagen. Met name in gebieden waar grote groepen knobbelzwanen schade aanrichten, en verjaging door afschot niet effectief blijkt, kan een opvangregeling voor knobbelzwanen uitkomst bieden. Een voorwaarde voor het slagen van een dergelijke regeling is de beschikbaarheid van voldoende financiële middelen om de gedupeerde agrarische ondernemers tegemoet te komen. Wij zullen hiervoor in contact treden met het Faunafonds, en zo nodig zullen wij ook met organisaties overleggen die de maatschappelijke bescherming van knobbelzwanen ondersteunen. Opgemerkt dient te worden dat de schadeproblematiek van knobbelzwanen in koolzaadteelten afwijkt van de problematiek in de weidegebieden. In sommige jaren kan een plotselinge en aanzienlijke schade ontstaan in koolzaad, terwijl er in andere jaren de schade volledig achterwege blijft. Gezien dit grillige schadebeeld dient voor dergelijke schadegevallen flexibel opgetreden te kunnen worden. Bij dreigende belangrijke schade door de aanwezigheid van een groep knobbelzwanen in koolzaad zullen wij ontheffing verlenen voor afschot van een beperkt aantal knobbelzwanen ter verjaging van de groep. Hierbij dient aannemelijk te zijn gemaakt dat de ingezette preventieve middelen niet afdoende zijn gebleken om de schade te voorkomen. Ganzen Voor het voorkomen of bestrijden van schade veroorzaakt door trekvogelpopulaties van de in Nederland voorkomende ganzensoorten (w.o. Brandgans, Kleine rietgans, Rietgans, Kolgans, Grauwe gans en Rotgans) zullen wij geen ontheffingen verlenen. Voor ingrepen in de broed- en overzomerende populaties van de Grauwe gans wordt verwezen naar de bevoegdheden in artikel 67 van de wet (zie paragraaf 3.4 van deze notitie). In de landelijke subsidieregelingen Natuurbeheer (SN) en Agrarisch Natuurbeheer (SAN) zullen de subsidiemogelijkheden voor opvang van wintergasten nader worden uitgewerkt. Meerkoeten en smienten Van meerkoeten is bekend dat ze in korte tijd aanzienlijke landbouwschade kunnen veroorzaken. Schade vindt hoofdzakelijk plaats in het voorjaar in nieuw-ingezaaid grasland en granen. Ontheffing op het wettelijke verbod op het verstoren of doden van deze vogels kan worden verleend indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat in aangegeven gebieden belangrijke landbouwschade kan optreden. Hierbij dienen ook gegevens over het schadeverleden en over de meerjarige ontwikkeling van de populatie in het gebied aanleiding te geven tot ingrijpen. Dit dient in een faunabeheerplan te worden aangegeven. Voor smienten wordt het beschermende beleid voor trekvogels gevolgd. Er zullen in principe geen ontheffingen worden verleend op het wettelijke verbod tot doden van deze dieren. Kraaiachtigen (kauw, roek, zwarte kraai, ekster) Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 15

Voor het doden van kauw, ekster en zwarte kraai kan pas een ontheffing worden verleend indien vaststaat dat er veelvuldig belangrijke landbouwschade kan worden verwacht en andere preventieve middelen niet of onvoldoende blijken te werken. De totale omvang van de schade in de afgelopen jaren is niet volledig bekend omdat de schade vroeger niet werd vergoed en de soorten het gehele jaar bejaagbaar waren. Door het ontbreken van een schadehistorie wordt het beoordelen van een ontheffingaanvraag bemoeilijkt. In het faunabeheerplan dient de FBE daarom inzicht te verschaffen in de aard en de grootte van de te verwachten schade, zo mogelijk ondersteund door ervaringen en gegevens vanuit het verleden. In de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet kunnen gebruikt worden om de schadeontwikkelingen in beeld te brengen. Als dan de noodzaak is gebleken, kunnen wij overgaan tot het verlenen van ontheffingen voor het doden op voorhand. Tot die tijd worden geen ontheffingen op voorhand verleend en kan slechts gebruik worden gemaakt van een ontheffing bij aantoonbare belangrijke schade. In het geval aannemelijk kan worden gemaakt dat de populatie zwarte kraaien een negatief effect heeft op de stand van andere beschermde diersoorten (met name weidevogels), zullen wij de afweging maken om een ontheffing te verlenen voor het doden van kraaien. Wij zullen overwegen om een ontheffing te verlenen om in te grijpen in de populatie zwarte kraaien in gebieden waar vanuit het provinciaal beleid wordt ingezet op het beschermen van weidevogels, en waarbij onderbouwd kan worden dat de (dreigende) schade aan de weidevogelpolulatie door zwarte kraaien wordt veroorzaakt. Bij de afweging om ontheffing te verlenen voor het doden van zwarte kraaien willen wij de natuur- en landbouwdoelstellingen in het betreffende gebied nadrukkelijk meewegen. Bescherming van weidevogels tegen predatie door zwarte kraaien dient vooral benadrukt te worden in de gebieden waar de omstandigheden in principe geschikt zouden moeten zijn voor de ontwikkeling van een succesvol weidevogelgebied. Het gebruik van lokvogels in kraaienvangkooien kent ethische bezwaren. In de Flora- en faunawet wordt deels aan deze bezwaren tegemoetgekomen door slechts de inzet van gefokte lokdieren toe te staan. Gezien de ethische bezwaren zullen wij terughoudend omgaan met het verlenen van ontheffingen voor het gebruik van kraaienvangkooien. In ieder geval dient aannemelijk te worden gemaakt dat er veelvuldig belangrijke schade door kraaien optreedt, gebaseerd op schadegegevens van meerdere jaren. Bovendien dient inzicht te worden gegeven in de effectiviteit van de inzet van een kraaienvangkooi ten aanzien van deze schade. Voor de inzet van kastvallen gelden minder ethische bezwaren, omdat hiervoor geen lokvogels worden ingezet. Ontheffingen voor de inzet van dit middel kunnen worden verleend indien zowel de schade als de effectiveit van het middel voldoende aannemelijk worden gemaakt. Voor roeken geldt dat in het faunabeheerplan nadrukkelijk dient te worden aangegeven welke inspanningen verricht zullen worden om de schade te beperken, met name gericht op alternatieve verjaagmethoden. Preventieve maatregelen zullen in de regel toereikend zijn om schade te voorkomen. In het geval van veelvuldige belangrijke schade zullen wij overwegen om een ontheffing te verlenen op het wettelijke verbod op het doden van deze vogels. Hierbij dienen ook gegevens over het schadeverleden en over de meerjarige ontwikkeling van de populatie in het gebied aanleiding te geven tot ingrijpen. Spreeuw Deze soort heeft in het verleden in geringe mate landbouwschade veroorzaakt in onze provincie, ondermeer in riet- en fruitteelt. Met de vrijstelling voor opzettelijk verstoren van spreeuwen zien wij in principe voldoende mogelijkheden voor de grondgebruiker om eventuele landbouwschade te beperken. Een ontheffing van het wettelijk verbod tot doden van deze vogelsoort dient middels een faunabeheerplan Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 16

te worden onderbouwd. Voor het verstoren van spreeuwen om overige schade of overlast te beperken, bijvoorbeeld in het belang van de volksgezondheid, dient tevens een ontheffing te worden aangevraagd. Meeuwen In het verleden hebben zich enkele schadegevallen voorgedaan in de provincie Groningen veroorzaakt door kokmeeuwen en zilvermeeuwen. Deze gevallen hebben zich vooral voorgedaan in concentratiegebieden van meeuwen, zoals vuilstortplaatsen. Indien er grote waarschijnlijkheid is dat belangrijke schade kan optreden aan landbouwgewassen (granen en jong grasland) in/nabij dergelijke concentratiegebieden, dan kan ontheffing worden verleend op basis van een faunabeheerplan. Het betreft hier een ontheffing van het wettelijk verbod op het verontrusten van kok- en zilvermeeuwen. Als randvoorwaarde wordt gesteld dat er voldoende maatregelen zijn/worden genomen om de overlast vanuit de concentratiegebieden te beperken. Vossen In tegenstelling tot de situatie in de Jachtwet wordt in de Flora- en faunawet gesteld dat de vos een beschermde soort is, en dat reguliere bejaging en het uitgraven van holen niet meer mogelijk is. In het geval aannemelijk kan worden gemaakt dat de stand van de vos een negatief effect heeft op de stand van andere te beschermen diersoorten (met name weidevogels), zullen wij de afweging maken om een ontheffing te verlenen voor het doden van vossen. Wij zullen overwegen om een ontheffing te verlenen om in te grijpen in de stand van een vossenpopulatie in gebieden waar vanuit het provinciaal beleid wordt ingezet op het beschermen van weidevogels, en waarbij onderbouwd kan worden dat de (dreigende) schade aan de weidevogelpolulatie door vossen wordt veroorzaakt. Bij de afweging om ontheffing te verlenen voor het ingrijpen in de vossenpopulatie willen wij de natuur- en landbouwdoelstellingen in het betreffende gebied nadrukkelijk meewegen. Bescherming van weidevogels tegen predatie door vossen dient vooral benadrukt te worden in de gebieden waar de omstandigheden in principe geschikt zouden moeten zijn voor de ontwikkeling van een succesvol weidevogelgebied. Ingrepen in een vossenpopulatie met het doel om schade aan bedrijfsmatig gehouden vee te voorkomen of te bestrijden, kan plaatsvinden in specifieke situaties, waarbij aannemelijk is gemaakt dat vossen de schade veroorzaken. Als voorbeeld wordt schade aan scharrelpluimvee genoemd. Wij wijzen er met nadruk op dat er voldoende preventieve middelen dienen te worden aangewend om de vossen te weren. In het Besluit Beheer en Schadebestrijding Dieren wordt tevens aangegeven dat gedeputeerde staten een ontheffing kunnen verlenen voor het doden van vossen bij schade aan sierpluimvee en ander vee dat niet bedrijfsmatig wordt gehouden. Conform de toelichting in dit besluit zullen wij terughoudend gebruik maken van deze bevoegdheid. Van de betrokkenen verwachten wij dat voldoende preventieve maatregelen worden genomen om de schade te voorkomen, zoals het afsluiten van de verblijfplaatsen van de door de vos bedreigde dieren. In het geval de staat van de zeewerende dijken ernstig in het geding komt door bouwwerken (holen) van vossen, en daarmee de openbare veiligheid in het gevaar kan komen, zullen wij overwegen om een ontheffing te verlenen voor het doden van vossen. Wij zullen in specifieke gevallen ook de mogelijkheid bieden tot het gebruik van niet-reguliere jachtmiddelen (zoals het gebruik van kunstlicht), indien dit de effectiviteit van de schadebestrijding ten goede komt. Vossen kunnen op sportterreinen door het graven van gaten de kans op letselschade bij sporters doen toenemen. Ook kunnen vossen schade veroorzaken op industrieterreinen door ondermijning van kabelgoten, gebouwen en andere werken of installaties. In het Besluit Beheer en schadebestrijding dieren staan deze situaties nader beschreven, waarbij wordt aangegeven dat beide situaties aanleiding zouden Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 17

kunnen geven om tot ontheffingverlening voor het doden van vossen over te gaan. Bij de afweging tot het verlenen van een dergelijke ontheffing zullen wij de beschermende bepalingen in de wet nadrukkelijk laten meewegen. Bestrijding van de schade dient in deze gevallen middels een planmatige aanpak te worden beschreven, bij voorkeur in een faunabeheerplan. Wij verwachten tevens een inzet van preventieve middelen en maatregelen ter voorkoming van schade op sportvelden en industrieterreinen. Ten aanzien van een eventuele bedreiging van de volksgezondheid (vnl. hondsdolheid en vossenlintworm) zullen wij een beslissing tot ontheffingverlening baseren op landelijke richtlijnen en op adviezen van de GGD. Reeën Voor de populatie van grote hoefdieren geldt dat de omvang daarvan in Nederland niet beperkt wordt door natuurlijk predatoren. Het aantal dieren dat in een bepaald gebied kan leven hangt vooral af van het voedselaanbod in de verschillende perioden van het jaar. Groei van deze populaties kan daarom leiden tot voedselstress. Migraties ten gevolge van voedseltekorten zijn regelmatig aan de orde en kunnen tot gevaar voor de verkeersveiligheid leiden. Gelet op deze problematiek verwachten wij in het faunabeheerplan een planmatige aanpak van het reewildbeheer, waarbij aangesloten wordt op de richtlijnen die in de afgelopen jaren onder de Jachtwet voor reewildbeheerplannen van kracht waren. Wij achten het wenselijk, mede gelet op de intrinsieke waarde van het dier, dat in geval van onnodig lijden van dieren regulerend kan worden opgetreden. Schade aan bossen en gewassen door reeën heeft in de provincie Groningen niet of nauwelijks plaatsgevonden, en dit belang geeft ons daarom op dit moment niet voldoende aanleiding om een ontheffing te verlenen. In de afgelopen jaren is enkele malen voorgekomen dat reeën schade en overlast veroorzaken op begraafplaatsen. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan op grond van artikel 75 van de wet een ontheffing verlenen voor het verstoren en doden van zoogdieren op begraafplaatsen met het doel om schade te bestrijden. Steenmarters De opmars van de steenmarter vanuit zuidelijke provincies en Duitsland is een opmerkelijke ontwikkeling in de afgelopen jaren. De dieren kunnen echter voor de nodige overlast zorgen, onder andere stankoverlast, onhygiënische situaties en schade aan gebouwen. Daar waar aantoonbare belangrijke schade is ontstaan door steenmarters aan gebouwen of zich daarin bevindende goederen, kunnen wij in principe overgaan tot ontheffingverlening om de dieren opzettelijk te kunnen verontrusten of, in uitzonderlijke gevallen, te kunnen vangen. Als voorwaarde wordt gesteld dat er de nodige maatregelen getroffen moeten zijn om de schade of overlast te beperken of te voorkomen, zoals het afsluiten van ruimten en toegangswegen. Indien risico's of overlast met betrekking tot de volksgezondheid ontstaan, dan kan dit reden zijn tot het vangen en mogelijk verplaatsen van het dier. Hierbij dient een medische verklaring of verklaring van de GGD te worden overlegd. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 18

3.3.3 Zoeken en rapen van kievitseieren Wij zullen geen ontheffing 4 verlenen voor het zoeken en rapen van kievitseieren. Wij achten het rapen van kievitseieren niet passen in het beleid om weidevogels te beschermen. De intrinsieke waarde van het dier, dat in de Flora- en faunawet nadrukkelijk op de voorgrond wordt gezet, is in dit verband een belangrijk uitgangspunt voor de bescherming van de diersoort. Het culturele en traditionele belang van het zoeken en rapen van kievitseieren achten wij in de provincie Groningen ondergeschikt aan het belang van weidevogelbescherming en de intrinsieke waarde van het dier. Bij het zoeken en rapen van kievitseieren zijn de beschermende en educatieve "nazorg"-activiteiten een steeds belangrijkere plaats gaan innemen. Juist deze bescherming van nesten en de educatieve activiteiten zien wij als waardevolle elementen voor weidevogelbescherming. Wij beschouwen het zoeken en rapen van de eieren niet als een voorwaarde voor de "nazorg", en wij zien voldoende mogelijkheden om bescherming en educatie te stimuleren zonder het zoeken en rapen van de eieren. Kievitseieren zoeken en rapen (art. 60 en 61) De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid aan GS om samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers te erkennen indien zij voldoen aan bij ministeriële regeling gestelde regels. Aan deze erkende samenwerkingsverbanden kunnen GS een ontheffing verlenen voor het zoeken en rapen van kievitseieren. GS kunnen deze samenwerkingsverbanden ontheffing van het verbod op het rapen van eieren verlenen voor een periode tussen 1 maart en 9 april. Gezien het bovenstaande beleid achten wij het niet noodzakelijk om samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers te erkennen met het doel om kievitseieren te kunnen zoeken en rapen. 3.4 Ingrepen in populaties De wet biedt ons de mogelijkheid om aan bepaalde personen of aan categorieën van personen opdracht te geven om beschermde inheemse diersoorten, andere diersoorten of verwilderde dieren, te doden, vangen, etc.. Jachthouders zijn bevoegd om onbeschermde dieren (zoals muskusratten en verwilderde katten) op hun grond te vangen en te doden. De middelen die daarvoor gebruikt mogen worden zijn echter beperkt. Wij zullen gebruik maken van onze bevoegdheid om jachthouders op voorhand aan te wijzen als bevoegden om in te grijpen in de populatie van bepaalde diersoorten die in de Regeling Beheer en Schadebestrijding zijn genoemd. Voor de in de regeling genoemde beschermde inheemse diersoorten geldt dat wij een beslissing tot aanwijzing voor ingrepen in de populatie aan de hand van een faunabeheerplan zullen nemen. In het algemeen zal van geval tot geval bekeken worden in welke mate er dringende noodzaak is tot inzet van dit instrument. Ingrepen in de populatie (art. 67) Deze aanwijzingsbevoegdheid houdt in dat Gedeputeerde Staten aan bepaalde personen dan wel aan categorieën van personen opdracht kunnen geven om bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten, andere diersoorten of verwilderde dieren, te doden, vangen, etc. GS bepalen in dit geval de locaties waarop dit kan plaatsvinden. Als basis voor een dergelijk besluit geldt: (a) het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, (b) het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, (c) ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of (d) ter voorkoming van schade aan flora en fauna. Voor zover het beschermde inheemse diersoorten betreft, kan dit middel slechts worden aangewend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In de Regeling Beheer en Schadebestrijding Dieren zijn de volgende soorten aangewezen waarvoor de bepalingen van artikel 67 kunnen gelden: Beverrat Canadese Gans Damhert Edelhert Grauwe Gans Knobbelzwaan Konijn Marterhonden Muntjak Muskusrat Nijlgans Ree Rosse stekelstaart Siberische grondeekhoorn Verwilderde duif Verwilderde kat Verwilderde nerts Wasbeer Wild zwijn 4 Ontheffing op basis van art. 60. Beleidsnotitie Uitvoering Flora- en faunawet - Provincie Groningen 19