Paragraaf 4.1 en 4.2 Neem de volgende begrippen over in je schrift en geef een omschrijving ader Bloedvat waarin bloed richting het hart stroomt slagader Bloedvat waarin het bloed van het hart afstroomt haarvat Bloedvat met een zeer dunne wand waar uitwisseling van stoffen met omringende weefsels plaatsvindt hart Gespierd orgaan dat het bloed rondpompt grote bloedsomloop Alle bloedvaten in het lichaam behalve die naar de longen gaan kleine bloedsomloop Longslagader, longhaarvaten longader weefselvloeistof Vloeistof tussen cellen in weefsels lymfe Vloeistof in lymfevaten lymfevatenstelsel Systeem van vaten waarin lymfe stroomt a) A CO2, B O2 en C Glucose b) Glucose + O2 CO2 + H2O? c) Glucose wordt melkzuur d) Neem het schema (evt in woorden) over en geef met pijlen aan welke routes de aangegeven stoffen volgen om bij de cellen te komen. e) D slagader(tje) E ader(tje) f) aminozuren in dunne darm: opbouw van eiwitten nucleotiden. In dunne darm, opbouw van DNA en RNA g) lymfevat h) via de sleutelbeenader slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand vervoert zuurstofrijk bloed Aftakking van Aorta Longslagader, longader, navelstrengslagader, navelstrengader Mond uit in holle ader poortader Hoge of lage bloeddruk 80/120 mm Hg laag laag Bloed stroomt richting orgaan waar het bloedvat naar heet Bloed stroomt richting hart Onderdeel van de grote bloedsomloop Longslagader, longader Bloedvat opgebouwd uit meerdere
weefsels Doorlaatbaar voor weefselvloeistof a) aders b) voorkomen dat het bloed terugstroomt c) hier is er geen hoge bloeddruk die het bloed voortstuwt d) spierstelsel e) Doordat hun spieren niet genoeg gebruikt worden wordt het bloed niet verder gestuwd in de aders stof Opname in of productie door glucose darmcellen poortader, leverader, (onderste) holle ader, rechterboezem, rechterkamer, linkerkamer, aorta, Beenslagader zuurstofmolecuul Longcellen longader, linkerboezem, linkerkamer, aorta, Beenslagader Koolstofdioide beenspier beenader, (onderste) holle ader, molecuul rechterboezem, rechterkamer, longslagader IJzer Darmcellen poortader, leverader, (onderste) holle ader, rechterboezem, rechterkamer, linkerkamer, aorta, schouderslagader Ureum Levercellen leverader, (onderste) holle ader, rechterboezem, rechterkamer, linkerkamer, aorta, Nierslagader LH hypofyse hypofyseader, (bovenste) holle ader, rechterboezem, rechterkamer, linkerkamer, aorta, eierstokslagader aminozuur darmcellen poortader, leverader, (onderste) holle ader, rechterboezem, rechterkamer, longslagader, longader, linkerboezem, linkerkamer, aorta, hersenslagader Eindbestemming beenspier beenspier Longcellen Beenmerg Bijvoorbeeld in schouderblad) nierkapsel eierstok hersencel zuurstof koolstofdioide afvalstoffen glucose bloedvat Rijk/arm Rijk/arm Rijk/arm Rijk/arm slagader Rijk Arm Arm Rijk Ader Arm Rijk Rijk Arm
b) In de ader, want bij verbranding in de spier ontstaat warmte (die door het bloed wordt afgevoerd) longader a) 3 b) Q paragraaf 4.3 Doorbloeding Hoeveelheid bloed die door bepaalde weefsels stoomt spierkramp Ontstaat doordat spieren te weinig bloed (en dus zuurstof krijgen) shock (levensbedriegende) plotselinge lage bloeddruk waarbij de vitale organen te weinig bloed krijgen 2. a) Vul de waarden in. orgaan Hoeveelheid doorstromend bloed In rust Tijdens inspanning Long 5 L 25 L lever 1-1,25 L hersenen 750 ml 750 ml-1l nieren 1 L 0,5-1L Huid en spieren 1 L 20-21,25 L Overige organen b) Die is onafhankelijk van de inspanning constant c) verteringsorganen d) De huid moet de overtollige hitte kwijt, dit gebeurt door meer bloed door de huid te laten stromen. e) kransvaten Paragraaf 4.4 en 4.5 Boezems Gedeeltes van het hart waar bloed uit de holle ader of longader wordt verzameld kamers Gedeeltes van het hart vanuit waar bloed in de aorta of longslagader wordt gepompt holle ader Bloedvat van waaruit het bloed uit het lichaam in het hart instroomt aorta Bloedvat van waaruit het bloed naar de slagaders in het lichaam stroomt Harttonen Geluiden die waargenomen kunnen worden op het tijdstip dat de kleppen dichtklappen bloeddruk De druk die op de vaatwanden van de slagaders wordt uitgeoefend door het bloed bovendruk De bloeddruk tijdens de samentrekking van de kamers onderdruk De bloeddruk tijdens het ontspannen van de kamers Sinusknoop Zenuwknoop van waaruit de samentrekking van het hart begint hartpauze periode waarin de hartkamers en de hartboezems ontspannen zijn. slagvolume Hoeveelheid bloed die per slag wordt weggepompt uit de kamer hartminuutvolume Hoeveelheid bloed die in een minuut door het hart wordt weggepompt Kransslagader Slagaders die het hart van bloed voorzien
kransader Aders die het bloed uit de haarvaten uit het hart opvangen hartinfarct Afsterven van een gedeelte van de hartspier doordat de bloedtoevoer stagneert omdat een kransslagader verstopt is hartkleppen Kleppen tussen de boezems en de kamers Slagaderkleppen Kleppen tussen de kamers en de aorta en de longslagader hartslagfrequentie Aantal hartslagen per minuut 2. eigenschap Rechter harthelft Linker harthelft Dikte spierwand kamer dunner dikker Kleppen tussen kamer en boezem gelijk Hoeveelheid bloed per hartslag gelijk Opgewekte bloeddruk lager hoger zuurstofsamenstelling laag hoog 3. In de afbeelding is een doorsnede van het hart weergegeven: Benoem de aangegeven delen. A bovenste Holle ader G Linkerkamer B Aorta H Rechterboezem C longslagader I Hartkleppen D slagaderkleppen J Onderste holle ader E linkerboezem K Rechterkamer F Hartkleppen 4. hartfase hartkleppen slagaderkleppen samentrekking van de boezems open dicht samentrekking van de kamers dicht open hartpauze open dicht a) B 5. spierweefsel, bindweefsel 6. Sinusknoop in de rechterboezem 7. hartslagvolume X hartslagfrequentie = hartminuutvolume. 8. a) Opening tussen rechter en linker harthelft, verbinding tussen longslagader en aorta b) Het meeste bloed uit de rechterharthelft gaat ook de grote bloedsomloop in c) Afsluiting van opening tussen harthelften en verbinding tussen longslagader en aorta 9. a) Q b) 5400/60= 90 c) A d) B Paragraaf 4.6
Bloedplasma Vloeistofgedeelte van het bloed Stamcellen Cellen die nog niet gedifferentieerd zijn. lymfocyten Witte bloedcellen Bloedeiwitten Enzymen, stollingsfactoren en andere eiwitten in het bloedplasma rode bloedcellen Bloedcellen die zuurstof transporteren bloedplaatjes Fragmenten van bloedcellen die betrokken zijn bij de bloedstolling Beenmerg Plek waar bloedcellen aangemaakt worden witte bloedcellen Bloedcellen die betrokken zijn bij de afweer 2. 3. I a) Bloedplasma en bloedplaatjes b) CO2 concentratie in het bloed verhoogt c) 5,5 ml d) glucose en eiwit e) In zuiver water neme de bloedcellen zoveel water op dat ze barsen. Uit rode bloedcellen komt dan ijzer vrij a) Een bloedtransfusie toedienen b) 50 c) B d) Alleen P, want door de lage zuurstofconcentratie in berglucht neemt de EPO hoeveelheid toe en dus de hematocrietwaarde 4. a) B-cel b) geheugencel c) macrofaag d) T-cel. Paragraaf 4.7 Weefselvloeistof Vloeistof tussen cellen in weefsels ultrafiltratie Uitwisseling van vloeistof tussen haarvaten en weefselvloeistof waarbij grote moleculen en cellen in de bloedvaten achterblijven hongeroedeem Ophoping van weefselvocht door een tekort aan eiwitten in het bloedplasma 2. Witte bloedcellen 3. C 4. a) D b) Eiwitten c) C d) B
e) Sleutelbeenader Paragraaf 4.8 arteriosclerose Aderverkalking (verdikking en verharding van de wanden van slagaders) plaque Ophoping van cholesterol bedekt met bindweefsel in slagaders infarct Afsterven van weefsel door verstopte bloedvaten spatader Verwijding van de aderen (vooral in de benen), door het beschadigen van een of meerdere kleppen) 2. Het vindt plaats in slagaders en niet in aders. Het gebeurt door cholesterol en niet door kalk 3. een verhoogde bloeddruk roken het ontstaan van plaques: een verhoogd cholesterolgehalte en overgewicht 4. Vaak zitten er nog meer plaques in de kransvaten. Een stolsel kan daar snel in vastraken. 5. a) 6 (E2E2, E2E3, E2E4, E3E3, E3E4, EE4) b)man en vrouw moeten dus E2E4 hebben: kans op verhoging alleen nakomelingen: 0,25 E2E2, 0,5 E2E4, 0,25 E4E4, alleen laatste verhoogd, dus 25% c) Meer bewegen, niet roken