Jaaroverzichten Surveillance van STEC in Nederland, 2011

Vergelijkbare documenten
Intensieve surveillance van STEC in Nederland in 2010

I.H.M. Friesema, S. Kuiling, E.G. Biesta-Peters, R. Zuidema, W.K. van der Zwaluw, M.E.O.C. Heck, W. van Pelt

I.H.M. Friesema, S. Kuiling, E.G. Biesta-Peters, M. van der Voort, M.E.O.C. Heck, W. van Pelt

I.H.M. Friesema, S. Kuiling, M. van der Voort, P.H. in t Veld, M.E.O.C. Heck, E. Franz

Artikel Intensieve surveillance van STEC in Nederland, 2009

ONDERZOEK NAAR MAAG-DARMINFECTIES met (Shiga Toxine producerende Escherichia coli) STEC O157 en STEC non-o157. versie 9, augustus 2016

9 Acute gastro-enteritis Rubriekhouder: Dr. W. van Pelt, (RIVM-CIE) ( ) ( )

EHEC-tiek. Samenvatting van de Duitse uitbraak. Eelco Franz RIVM

Diagnostiek voor bronopsporing bij voedselinfecties of - vergiftigingen

Acute gastro-enteritis Rubriekhouder: Dr. W. van Pelt, (RIVM-CIE) ( ) ( )

Acute gastro-enteritis Rubriekhouder: Dr. W. van Pelt, (RIVM-CIE) ( ) ( )

Jaaroverzicht Surveillance van Listeria monocytogenes in Nederland

Humane salmonellose overgedragen door reptielen

Aanvraag feces diagnostiek: Hoe en wat?

Filet américain oorzaak van eerste landelijke uitbraak van Shigatoxine-producerende Escherichia coli O157-infecties

Nieuwe Influenza A (H1N1)

Gastro-enteritis. Ziektebeeld. Incubatieperiode

NRC Bordetella pertussis: verslag van het Nationaal Referentiecentrum voor het jaar 2013.

STEC Enterohemorragische E.coli infectie, versie 12 (PDF aangemaakt op: ) Contactpersoon: Ingrid Friesema

Pneumonie Rubriekhouder: Mw. Dr. R. van Gageldonk, RIVM ( , )

Rapportage uitkomsten Q-koorts Herpen II onderzoek

E. coli-infecties. Ziektebeeld. Incubatieperiode

De Q koorts epidemie in Nederland

NRC Bordetella pertussis: verslag van het Nationaal Referentiecentrum voor het jaar 2012.

Nieuwe Influenza A (H1N1)

Artikelen Surveillance van Listeria monocytogenes in Nederland, 2013

Acute gastro-enteritis Rubriekhouder: Dr. W. van Pelt, (RIVM-CIE) ( ) ( )

Nieuwe Influenza A (H1N1)

8 Kinkhoest Rubriekhouder: Mw. dr. H. de Melker, RIVM ( )

CIJFERS INFECTIEZIEKTEN IN BEELD 2013 ANTWERPEN infectieziektebestrijding /

Rapportering voor het jaar 2014 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

Nieuwe Influenza A (H1N1)

Artikelen Lokale uitbraak van Salmonella typhimurium voorjaar 2012

Enterohemorragische Escherichia coli in Duitsland

De nieuwe meldingsplicht voor tien ziekten Hans van Vliet RIVM-CIb 7 oktober 2008

Samenvatting. Etiologie. samenvatting

Vragen en antwoorden over het Schmallenbergvirus Versie 14 februari 2012

Niet altijd treden ziekteverschijnselen op. Als er ziekteverschijnselen optreden, gebeurt dat meestal 3-4 dagen na de besmetting.

ESBLAT Symposium Veilig voedsel produceren. Similariteitsanalyse. Dick Heederik IRAS UU

ESCHERICHIA COLI O157 INFECTIE NA CONTACT MET MELKVEE

MELDINGSCRITERIA TULAREMIE

(Ziek van) Besmette levensmiddelen, wat nu?

Jaaroverzicht Surveillance van Listeria monocytogenes in Nederland, 2016

Jaaroverzicht Surveillance van Listeria monocytogenes in Nederland, 2014

Registratie voedselinfecties en -vergiftigingen bij de NVWA en het CIb, RIVM rapport /2012 I.H.M. Friesema A.E.I. de Jong W.

Mazelen en rubella surveillance overzicht, 1 mei 11 sep 2013 (week 37)

Registratieprotocol incidentiemeting Surveillance Netwerk Infectieziekten Verpleeghuizen (SNIV)

Moleculaire risk assessment Escherichia coli O157 in Nederland

Pneumonie Rubriekhouder: Mw. Dr. R. van Gageldonk, RIVM ( , )

De epidemiologie van Legionellose

LCI-richtlijn Tularemie Bijlage 3. Vragenlijst Osiris

Mazelen en rubella surveillance overzicht, 1 mei 21 aug 2013 (week 34)

Mazelen surveillance overzicht, 1 mei 4 dec 2013 (week 49)

CIJFERS INFECTIEZIEKTEN IN BEELD2013 WEST-VLAANDEREN Infectieziektebestrijding/

Mazelen surveillanceoverzicht, 1 mei 18 dec 2013 (week 51)

Aan de directeur van de directie Keuren van de NVWA. Advies van de directeur bureau Risicobeoordeling & onderzoek

CIJFERS INFECTIEZIEKTEN IN BEELD 2013 OOST-VLAANDEREN Infectieziektebestrijding/

Rapportering voor het jaar 2016 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

Buiktyfus, versie 13 (PDF aangemaakt op: ) Contactpersoon: Ingrid Friesema

Mazelen surveillance overzicht, 1 mei jan 2014 (week 1)

CIJFERS INFECTIEZIEKTEN IN BEELD 2013 VLAAMS-BRABANT Infectieziektebestrijding/

Mazelen en rubella surveillance overzicht, 1 mei 4 sep 2013 (week 36)

Legionella. Annemarie Essink Longziekten

Registratie voedselinfecties en vergiftigingen bij de NVWA en het CIb, 2012

Mazelen surveillance overzicht, 1 mei jan 2014 (week 5)

Rapportering voor het jaar 2012 Referentiecentrum voor NOROVIRUS.

*PDOC01/268847* PDOC01/ De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 's-gravenhage

Tuberculose Kernpunten 2015 Bron: Nederlands Tuberculose Register, RIVM-CIb

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Instelling: WIV-ISP Straat: Wytsmanstraat 14 Stad: 1050 Brussels

Hepatitis B, versie 20 (PDF aangemaakt op: ) Indien de patiënt een asielzoeker betreft worden data doorgeven aan GGD GHOR Nederland.

Kinkhoest Rubriekhouder: Mw. dr. H. de Melker, RIVM ( )

1 Kinkhoest Rubriekhouder: Mw. dr. H. de Melker, RIVM ( )

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Listeria monocytogenes. Straat: Wytsmanstraat 14

Mazelen en rubella surveillance overzicht, 1 mei 7 aug 2013 (week 32)

Centrum Infectieziekteonderzoek, Diagnostiek en Screening

Mazelen surveillance overzicht, 1 mei jan 2014 (week 3)

Kamervragen aan de ministers van VWS en LNV over nieuwe gevallen van Q-koorts besmettingen bij mensen in Brabant

Tuberculose Kernpunten 2014 Bron: Nederlands Tuberculose Register, RIVM-CIb In 2014 werden 823 tbc-patiënten gemeld aan het NTR (in ).

Shigellose, versie 12 (PDF aangemaakt op: ) Indien de patiënt een asielzoeker betreft worden data doorgeven aan GGD GHOR Nederland.

Nieuwe Influenza A (H1N1)

Kamervragen aan de ministers van VWS en LNV over de explosieve stijging van het aantal Q-koorts gevallen in Brabant

MELDINGSCRITERIA TULAREMIE

Resultaten Q-koorts onderzoek (Q-VIVE) melkgeitensector

Problematiek Escherichia coli - EHEC in vleesbereidingen

INFECTIEZIEKTEN Bulletin

NIEUWSBRIEF INFLUENZA-SURVEILLANCE 2008/09

Mazelen en rubella surveillance overzicht, 1 mei 14 aug 2013 (week 33)

Legionella. De overdracht. Jacob P. Bruin Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland Haarlem

Registratie voedselinfecties en -vergiftigingen in Nederland, RIVM Rapport

Epidemiologische surveillance van Lyme borreliose Borrelia burgdorferi s.l

Registratie voedselgerelateerde uitbraken

BELANGRIJKSTE BEVINDINGEN

Influenza de cijfersop eenrij

SAMENVATTING VOOR NIET-INGEWIJDEN Kattenkrabziekte. Diagnostische en klinische aspecten van Bartonella henselae infectie

Pneumonie Rubriekhouder: Mw. Dr. A.B. van Gageldonk-Lafeber, RIVM ( , )

Kinkhoest Rubriekhouder: Mw. dr. H. de Melker, RIVM ( )

Raadsinformatiebrief

Protocol handelen bij besmettelijke ziekten

Uitbraak van enterohemorragische Escherichia coli (EHEC) en hemolytisch-uremisch syndroom

Infectieziektebestrijding en de rol van arboprofessionals

Transcriptie:

Jaaroverzichten Surveillance van STEC in Nederland, I.H.M. Friesema, W.K. van der Zwaluw, E.G. Biesta-Peters, S. Kuiling, W. van Pelt Shigatoxineproducerende Escherichia coli (STEC), met als meest bekende serogroep O, is een bekende verwekker van maagdarmklachten met symptomen variërend van ongecompliceerde diarree tot hemorragische colitis en het hemolytisch-uremisch syndroom (HUS). In zijn er patiënten met een STEC O-infectie gemeld. Er werden daarnaast patiënten gemeld waarbij een STEC non-o-infectie bevestigd kon worden. Drie kinderen met een STEC O-infectie en patiënten met een STEC non-o-infectie ontwikkelden het hemolytisch-uremisch syndroom (HUS), waarvan gerelateerd aan de Duitse STEC O- uitbraak. Ten slotte werden er nog patiënten gemeld waarbij de STEC-infectie niet op het RIVM bevestigd kon worden. Vanwege de ernst van de ziekte, vooral bij kleine kinderen en ouderen, en het risico op grootschalige uitbraken, is in Nederland in januari een intensieve surveillance van STEC O van start gegaan en zijn in december STEC-infecties opgenomen als meldingsplichtige ziekte. In is de surveillance uitgebreid met STEC non-o, waarbij opgemerkt moet worden dat niet alle Nederlandse laboratoria technieken gebruiken die het mogelijk maken STEC non-o te detecteren. In dit artikel presenteren we de resultaten van de surveillance voor het jaar. Methoden Cases Binnen de aangifteplicht dient elke positieve bevinding van STEC (op basis van fecesonderzoek of serologie) door het laboratorium gemeld te worden aan de lokale GGD. Daarnaast worden de laboratoria gevraagd om mogelijk STEC positieve E. coli-isolaten op te sturen naar het RIVM. Op het RIVM worden alle ingestuurde E. coli O en mogelijke STEC niet-o-isolaten met behulp van PCR (polymerase chain reaction) getest op de aanwezigheid van de belangrijkste virulentiegenen (Shigatoxine (stx) genen, E. coli attaching-and-effacing gen (eae) en het EHEC-hemolysinegen (e-hly)) en vervolgens getypeerd middels O- en H- serotypering. Tenslotte worden DNA fingerprints van STEC O-isolaten gemaakt door middel van pulsed-field gel electroforese (PFGE). De GGD verzamelt de basisinformatie over het klinische beeld bij de patiënt en blootstelling aan bekende risicofactoren en geeft dit via Osiris, het officiële meldingsportaal, door aan het RIVM. Daarnaast wordt, waar mogelijk, een langere vragenlijst afgenomen waarin dieper ingegaan wordt op klinisch beeld, gebruik van de gezondheidszorg en risicofactoren. Bij een vermoeden van een bron wordt contact opgenomen met de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) voor monstername van levensmiddelen, bemonstering van dierlijke bronnen of omgeving voor onderzoek naar STEC, en typering van eventuele isolaten. Voor een uitgebreidere beschrijving van de methode verwijzen we u naar onze eerdere publicatie.() Resultaten Meldingen algemeen In werden patiënten via de aangifte en/of het insturen van een isolaat gemeld. (Tabel ) Van van de patiënten werden isolaten naar het RIVM gestuurd, waarvan bij de aanwezigheid van stx-genen in de ingestuurde isolaten kon worden bevestigd. Er zijn patiënten gemeld die HUS ontwikkelden. Bij patiënten (, en jaar) werd een STEC O- infectie vastgesteld. Onder de patiënten met een STEC non- O-infectie behoorden er tot de STEC O-uitbraak in Duitsland (leeftijd:,, en jaar); de overige hadden een STEC O ( jaar), O6 ( jaar) en O (6 jaar) infectie. De HUSpatiënten zonder serotypering waren, 6,, en jaar. In totaal werden 6 van de patiënten (%) gemeld via de aangifte, waarbij het laboratorium in % van de gevallen binnen uur de positieve bevinding aan de GGD had doorgegeven. Van patiënten werd alleen een isolaat ingestuurd, zonder een officiële melding via Osiris; het betrof patiënten met een STEC O-infectie (/=), 6 met een STEC non-o-infectie (%) en 6 van wie het ingestuurde isolaat niet als STEC bevestigd kon worden op het RIVM (%). Er zijn meer vrouwen Jaargang Nummer

Tabel Aantal gemelde patiënten met een STEC- infectie en HUS * in Nederland in - Aantal gemelde patiënten (HUS) Indeling STEC infecties Geen bevestiging STEC infecties Alleen Osiris-melding Onbevestigd isolaat/isolaten Bevestigde STEC infecties STEC O STEC non-o () () () () () () 66 () 6 () () () () () () 6 () 6 () () () () Totaal () () 6 (6) * HUS = hemolytisch-uremisch syndroom; aanwezigheid van Shigatoxinegenen werd niet door het RIVM bevestigd. Tabel Achtergrondgegevens van patiënten met een STEC- infectie op basis van Osiris Geen serotypering STEC non-o STEC O N Geslacht: vrouw 6% 6% 6% Leeftijd: - jaar - jaar + jaar Mediaan (range) Symptomen: n (n/n) Alleen buikpijn Diarree (zonder bloed) Bloed in de ontlasting % ( ) (%) % 6% % 6% ( ) (6%) % % % % % % ( ) 6 (%) % 6% Ziekenhuisopname /6 (%) 6/6 (%) /6 (%) Dagen tussen eerste ziektedag en diagnose Met Osirismelding: n - dagen - dagen - dagen + dagen vonbekend Mediaan (range) % % % ( 6) % ( ) 6 6% % % % ( ) met een STEC-infectie dan mannen, vooral onder de STEC O- infecties (tabel ). De patiënten zonder verdere typering zijn gemiddeld het oudst met % van deze patiënten jaar of ouder. Het hoogste percentage kinderen is te zien in de groep met een STEC O-infectie. De patiënten met een STEC O-infectie hebben het vaakst bloed in de ontlasting en worden regelmatig in het ziekenhuis opgenomen (%; -: %-%). Van de meerderheid van de STEC O-patiënten was een eerste ziektedag en diagnosedatum bekend, waarbij er nooit meer dan dagen tussen beide data zat. Bij de andere groepen (STEC non-o en niet-bevestigde STEC-infecties) zit er meestal meer tijd tussen en waren de data vaker onbekend. Mogelijke bronnen van infectie In een aantal gevallen werd de NVWA op de hoogte gesteld van de STEC-infectie en verrichtte in gevallen brononderzoek. Meestal betrof het monsternames van een vergelijkbaar product, omdat er geen restant meer aanwezig was. De kans op een positieve bevinding wordt hierdoor verlaagd. Het ging keer om een patiënt met een onbevestigde STEC-infectie, waarbij metworst, kip, filet americain, en cervelaat en tomaten werden onderzocht. In geen van de monsters werd STEC aangetroffen. Op basis van een STEC O6 infectie werd geitenmelkpoeder onderzocht, waarin geen STEC werd aangetoond, maar het product wel verontreinigd bleek te zijn met andere bacteriën. Ten slotte deed de NVWA onderzoek bij twee STEC O-infecties, waarbij saté met satésaus en filet americain, biefstuk en salades werden getest. In de kipsaté, de vleesmonsters en kiemgroente werden wel E. coli- bacteriën aangetroffen, maar geen STEC. STEC O In zijn er patiënten met een STEC O-infectie gemeld, wat neerkomt op, per. inwoners. Dat is iets hoger dan voorgaande jaren: - patiënten per jaar of,-, ziektegevallen per. inwoners, exclusief de landelijke uitbraken. Bij vergelijking van de leeftijdsverdeling binnen de STEC O- infecties valt op dat het percentage jonge kinderen (- jaar) in bijna even hoog is als in de periode - (figuur a). Het aandeel van de - jarigen lijkt het sterkst gestegen te zijn. Gemiddeld over de periode - lag de piek van zieken gedurende het jaar in juli () en augustus (%). In lag de piek in augustus () en september (6%).Van patiënten werd een vragenlijst ingestuurd (6%). Consumptie van rauwe melk(producten) werd weer vaker genoemd in en Nummer Jaargang

(figuur ). Ook het aantal patiënten dat rauw of ongaar vlees heeft gegeten is gestegen. De isolaten van alle STEC O-patiënten bevatten het stx -gen, () daarvan bevatten daarnaast het stx -gen. Alle O- isolaten bevatten het H-gen, of dit gen ook tot expressie komt, is in niet getest. Eén isolaat (stx positief) was sorbitolpositief. Ten slotte hadden alle isolaten het eae- en het e-hly-gen. Met behulp van PFGE kunnen clusters in onderscheiden worden, variërend van tot personen per cluster. Bij 6 clusters (x patiënten, en patiënten) was een gemeenschappelijke bron niet aannemelijk door de spreiding in tijd of regio. Bij het zevende cluster waren beide patiënten in Turkije geweest, met ruim een maand tussen de eerste ziektedagen en geen verder informatie over de verblijfplaats. Bij het achtste cluster had de ene patiënt de infectie vermoedelijk in Griekenland opgelopen en waren er geen gegevens bekend van de andere patiënt; de diagnose werd wel rond dezelfde datum gesteld. Het negende cluster bestaat uit patiënten waarvan uit een gezin, de derde patiënt was wel in dezelfde periode ziek geworden maar woont in een andere regio. Het laastste cluster bestaat uit patiënten met het aantal dagen tussen de eerste ziektedagen variërend van tot dagen. De patiënten komen voornamelijk uit regio s. De eerste patiënt heeft de besmetting vermoedelijk in Spanje opgelopen. Er zijn geen verdere aanwijzingen voor een gezamenlijke bron, behalve dat de volgende patiënten alle filet américain gegeten hebben, waarbij van de uit dezelfde gemeente komen. Echter, er was geen overeenkomst in winkel(keten) waar de filet américain gekocht was. Twee kinderen % patiënten/totaal % % % - - - - - - - > Leeftijdsgroep Figuur a Percentage patiënten per leeftijdsgroep voor STEC O, exclusief de patiënten van de uitbraken in, en % patiënten/totaal % % % 6% % % - (n=) (n=) Figuur b Percentage patiënten per leeftijdsgroep voor STEC non-o - (n=6) - (n=) (n=) - - - - - - - 6-6 >6 Leeftijdsgroep % van de STEC O patiënten 6 contact met een zieke contact met dieren/mest rauwe melk(producten) rauw/ongaar vlees 6 jaar Figuur Percentage STEC O-patiënten per risicofactor per jaar (-), exclusief de STEC O-patiënten van de uitbraken in, en uit gezin die ziek waren geworden, bleken een O-infectie met een verschillend PFGE-patroon te hebben; beide infecties zijn vermoedelijk in Turkije opgelopen. Bij patiënt bleek het PFGEpatroon van isolaten uit fecesmonster niet hetzelfde te zijn. STEC non-o rauwkost Er werden in totaal patiënten gemeld waarbij een STEC non- O-infectie bevestigd kon worden. Aangezien niet alle laboratoria testmethodes gebruiken waarmee alle STEC gedetecteerd kunnen worden, kan de incidentie niet rechtstreeks berekend worden. In gebruikten van de insturende laboratoria een methode waarmee alle STEC gedetecteerd kan worden. Deze laatste laboratoria waren verantwoordelijk voor % van de bevestigde STEC O-meldingen. De verhouding O:non-O binnen deze laboratoria is :,. Omgerekend naar heel Nederland zou dit voor uitkomen op zo n STEC non- O-infecties wat correspondeert met een incidentie van, ziektegevallen per. inwoners. De leeftijdsverdeling van de patiënten met een STEC non-o- infectie in is vergelijkbaar met die in de periode -. (Figuur b) De grootste groep wordt gevormd door de - jarigen, maar de verschillen tussen de leeftijdsgroepen is minder groot dan bij de STEC O-infecties. De piek van zieken lag in - in juli tot en met augustus (elk van de zieken). In waren er relatief losse pieken: mei (), juli (%) en september (). Van patiënten werd een vragenlijst ingestuurd (%). De rapportage van blootstelling aan de risicofactoren - consumptie van rauw of ongaar vlees, van rauwe melk(producten) en van rauwkost, en contact met dieren en met een zieke voor het zelf ziek worden - is vergelijkbaar voor de patiënten met een STEC O- en een STEC non-o-infectie. Het grootste verschil is te zien voor contact met een zieke als mogelijk risico voor het zelf ziek worden, dat genoemd werd door respectievelijk % en % van de STEC non- O en O-patienten. Dit verschil is niet statistisch significant. Van de STEC non-o-isolaten bevatten (%) isolaten alleen het stx -gen, 6 (%) isolaten alleen het stx -gen (waarvan Jaargang Nummer

Tabel STEC non-o in Nederland, - STEC non-o - Totaal O6 O6:H6 O6:H O6:H- O6:H6 O6:H 6 O O:H O:H O:H6 O:H- O:H? O O:H O:H O:H O:H- (%) het stx f -gen) en () isolaten bevatten beide genen. In totaal (%) isolaten hadden het eae- en het e-hly-gen, 6 (%) isolaten hadden alleen het eae-gen, (%) isolaten alleen het e-hly-gen en (%) isolaten geen van beide genen. Van de STEC non-o-isolaten was keer de O-groep niet typeerbaar. Bij de overige isolaten werden verschillende O-groepen gevonden. De meest gevonden O-groepen in staan vermeld in tabel. De meest gevonden O-groepen in waren O6, O6 en O. In en stond O6 ook op de eerste plek en O6 komt elk jaar voor in de top. O:H staat in op de vierde plek met patiënten, deze zijn allen gerelateerd aan de EHEC-uitbraak in Duitsland. () Discussie 6 6 O:H O O:H O:H6 O:H O:H O:H- 6 De incidentie van laboratoriumbevestigde STEC O lag in met, ziektegevallen per. inwoners iets hoger dan in voorgaande jaren (,-, per. inwoners (exclusief uitbraken)). Tariq en collega s () hebben een schatting gemaakt van de kosten rondom STEC O-infecties in Nederland. Als iemand diarreeklachten heeft als gevolg van een STEC-infectie, zonder complicaties en ziekenhuisopname, dan kost een O:H6 O6 O6:H O6:H O6:H- O O:H O:H Overig non-o Niet typeerbaar Andere non-o* [aantal O-types] 6 6 6 [] [] 6 [66] Totaal * Betreffende serotypes komen maximaal x voor in dergelijke episode gemiddeld 6 euro, ontwikkelt iemand vervolgens HUS dan komen de kosten uit op. euro. Deze kosten zijn voornamelijk gerelateerd aan de gezondheidszorg: bezoek aan huisarts, ziekenhuisopname en medicatie. In totaal kosten STEC O-infecties naar schatting, tot, miljoen euro per jaar. Of het gaat om een stijgende trend in de incidentie of een eenmalige piek bijvoorbeeld doordat meer diagnostiek werd uitgevoerd in verband met de O crisis, zal de komende jaren moeten worden bezien. Het absolute aantal STEC non-o- infecties stijgt elk jaar. Echter, de verhouding O:non-O binnen de laboratoria die testmethodes gebruiken waarmee alle STEC gedetecteerd kunnen worden, blijft tussen :, en :, behalve in (:,). (, ) Omgerekend naar heel Nederland zou dit in neerkomen op een incidentie van, ziektegevallen per. inwoners. Dit is iets hoger dan berekend over de jaren - (,-, per.). De hier gegeven incidenties van STEC O en non-o zullen onderschattingen zijn van de werkelijke incidenties, omdat niet iedereen zo ziek zal worden dat hij een arts bezoekt, een arts niet altijd diagnostiek zal aanvragen en bij een laboratoriumaanvraag niet altijd onderzoek gedaan zal worden naar STEC. Ook kan % van de naar het RIVM ingestuurde isolaten niet bevestigd en dus niet getypeerd worden en is niet meegeteld. In de periode - kon zelfs ruim 6 van de ingestuurde isolaten niet bevestigd worden. Alleen getypeerde isolaten worden meegenomen in de incidentiebepaling. Het weglaten van de niet getypeerde isolaten uit deze berekening leidt enerzijds tot een verdere onderschatting. Anderzijds rapporteerden Urdahl et al () dat in de ontlasting van van 6 vrijwilligers stx-genen werd aangetoond met behulp van PCR. Er werd geen relatie gevonden met leeftijd, geslacht, reizen of diarreeklachten. Slechts in één van deze gevallen kon een STEC aangetoond worden. Mogelijk dat stx-genen en zelfs STEC als passant in kleine hoeveelheiden in de normale darmflora kan worden gevonden zonder infectie te veroorzaken. Bij dieren wordt STEC als onderdeel van de normale darmflora beschouwd. (6) Hoewel er clusters binnen de STEC O-infecties op basis van PFGE gevonden werden, was over het algemeen een gemeenschappelijke bron niet aannemelijk. Dit zou kunnen komen, doordat patiënten zich niet alles meer herinneren wat ze gegeten of gedaan hebben. Aangezien voornamelijk rundvee het reservoir van STEC is, kan het risico op ziekte onder andere verkleind worden door voorzichtig te zijn met consumptie van rauw of ongaar vlees en te letten op hygiëne tijdens voedselbereiding. Vooral bij de patiënten waarbij er geen STEC gekweekt en getypeerd kon worden, lijken de klachten minder acuut en ernstig te zijn. Maar ook bij STEC non-o verloopt de infectie gemiddeld minder ernstig dan bij een STEC O-infectie. STEC non-o is echter een heterogene groep pathogenen, met STEC O-typen die wel een ernstig infectie kunnen veroorzaken. Bijvoorbeeld de patiënten met een STEC O, gerelateerd aan de Duitse uitbraak (), waarvan er HUS ontwikkelden. Daarnaast waren er in ook HUS-patiënten bij wie een STEC O, O6 of O werd gevonden. Wereldwijd zijn O6, O, O en O de meest bekende types naast O (, ). In Nederland waren O6, O6 en O de meest gevonden O-groepen in. Bijzonder Nummer Jaargang

aan O6 is dat dit type altijd het stx f -gen bezat. Tot voor kort werd aangenomen dat stx f niet belangrijk was voor humane infecties en vrijwel alleen voorkwam bij duiven. () In totaal bezaten in de periode - -% van de op het RIVM getypeerde STEC non-o dit gen. Door de invoering van de PCR is het aantal meldingen van STEC aanzienlijk gestegen, waarbij in een grote groep de STEC uiteindelijk niet gekweekt kan worden. Ook ontstaat er steeds meer twijfel of alle STEC-positieve PCR-resultaten relevant zijn voor de publieke gezondheid (geen duidelijke klachten, geen acute klachten). Momenteel worden er, voornamelijk op lokaal of regionaal niveau, pragmatische keuzes gemaakt welke STECpositieve PCR-resultaten wel en welke niet relevant zijn. Daarom wordt er gewerkt aan gekoppelde projecten in regio s, een laboratoriumdiagnostiekproject en een GGD-project, om een wetenschappelijk onderbouwd keuze algoritme op te stellen en waar nodig richtlijnen aan deze keuzes aan te passen. Het laboratoriumdiagnostiekproject is al gestart en het GGD-project zal waarschijnlijk begin starten. De resultaten van beide projecten worden in verwacht. Geconcludeerd wordt dat STEC non-o-infecties in Nederland wat betreft incidentie minstens zo belangrijk zijn als STEC O- infecties. Wat betreft ziektelast lijken de STEC non-o-infecties gemiddeld een minder ernstig verloop te hebben, wat echter mede afhankelijk is van welke O-groepen gevonden worden. Dankwoord Wij bedanken alle GGD-en en medisch microbiologische laboratoria hartelijk voor hun medewerking bij de verzameling van de patiëntgegevens en het insturen van isolaten. Ook bedanken we de medewerkers van de NVWA voor het onderzoek naar landbouwhuisdieren en verdacht voedsel. Auteurs I.H.M. Friesema, W.K. van der Zwaluw, E.G. Biesta-Peters, S. Kuiling, W. van Pelt. Centrum Infectieziektebestrijding, RIVM, Bilthoven. Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, Wageningen Correspondentie I.H.M. Friesema ingrid.friesema@rivm.nl Literatuur. Friesema IHM, de Jager CM, Heuvelink AE, et al. Intensieve surveillance van STEC in Nederland,. ; : -.. Tariq L, Haagsma J, Havelaar A. Cost of Illness and Disease Burden in The Netherlands Due to Infections with Shiga Toxin-Producing Escherichia coli O. J Food Prot ; : -.. Frank C, Werber D, Cramer JP, et al. Epidemic profile of Shiga-toxinproducing Escherichia coli O:H outbreak in Germany. N Engl J Med ; 6: -.. Van Duynhoven YTHP, Friesema IHM, Schuurman T, et al. Prevalence, characterization and clinical profiles of Shiga toxin-producing Escherichia coli in the Netherlands. Clin Microbiol Infect ; : -.. Urdahl AM, Solheim HT, Vold L, Hasseltvedt V, Wasteson Y. Shiga toxin-encoding genes (stx genes) in human faecal samples. APMIS ; doi:./j.6-6...x [Epub ahead of print]. 6. Duffy G, Garvey P, McDowell DA. Verocytotoxigenic E.coli. Trumbull, Connecticut, USA: Food & Nutrition press, Inc.;.. Perelle S, Dilasser F, Grout J, Fach P. Screening food raw materials for the presence of the world s most frequent clinical cases of Shiga toxin-encoding Escherichia coli O6, O, O, O and O. International Journal of Food Microbiology ; : -.. Johnson KE, Thorpe CM, Sears CL. The emerging clinical importance of non-o shiga toxin-producing Escherichia coli. Clin Infect Dis 6; : -.. Prager R, Fruth A, Siewert U, Strutz U, Tschape H. Escherichia coli encoding Shiga toxin f as an emerging human pathogen. Int J Med Microbiol ; : -. Jaargang Nummer