Met recht pleegouders bij een OTS



Vergelijkbare documenten
Pleegoudersupport Zeeland

Rapport (verkort) Naar aanleiding van de feitelijke uithuisplaatsing van een zesjarige jongen.

Aanbevelingen bij de Beleidsvisie Kind in de Pleegzorg. I. Aanpassing van kinderbeschermingswetgeving

Inhoudsopgave. Woord vooraf / 11

Opmerkingen over Hoofdstuk 1. Wijziging van wetten Artikel 1.8, wijziging van het Bw

VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND (IRVK)

Versie mei Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Voogdij

Rechten en nieuwe wetten in de pleegzorg

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Protocol informatieverstrekking gescheiden ouders

Bezwaar en beroep Jeugdwet Betekenis voor gemeenten

Een tijdelijk thuis als kinderrecht. Mariëlle Bruning

Zorg om het kind - bescherming van minderjarigen en het gezondheidsrecht -

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

VERZOEKSCHRIFT TOT VRIJLATING (Artikels 71 e.v. van de Wet van 15 december 1980)

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K

31 mei 2012 z

Protocol Informatieverstrekking. november 2017

ECLI:NL:RVS:2017:1318

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBSGR:2009:BL0577

Geschiedenis van de OTS

Minderjarigheid in het recht

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

Congres De ots90 jaar:versleten of vitaal? Workshop: ots, omgang en het belang van het kind

De nieuwe Jeugdwet. position paper prof.mr.drs. Marielle Bruning, afdeling Jeugdrecht, universiteit Leiden. Inleidend

Als opvoeden een probleem is

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Protocol Informatieverstrekking aan gescheiden ouders

Schuingedrukte woorden worden uitgelegd in een woordenlijst op pagina 4.

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9770

Voogdijmaatregel Informatie voor ouders over voogdij

In het belang van het kind?

Als ouders uit elkaar gaan

Jeugdbescherming in Nederland

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Protocol communicatie met gescheiden ouders Versie 12 maart Openbaar basisonderwijs

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

De beëindiging van uithuisplaatsing

Als opvoeden een probleem is

ECLI:NL:GHARL:2015:1824

ECLI:NL:GHDHA:2014:935

ECLI:NL:RBDHA:2013:7717

Kinderbeschermingsmaatregelen. De noodzaak voor een herziening van de ondertoezichtstelling?

ECLI:NL:RBDOR:2010:BM7569

Als opvoeden een probleem is

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

OUDERS IN JEUGDBESCHERMINGSPROCEDURES RECHTSBIJSTAND IN HET LICHT VAN EHRM-JURISPRUDENTIE

Handelingsprotocol gezag, contact/omgang en hulp na partnerdoding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

JPF 2013/149 Rechtbank 's-gravenhage 23 oktober 2012, /FA RK ; ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2371. ( mr. Bellaart )

ECLI:NL:GHAMS:2015:4056 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0816

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

De rechtspositie van pleegouders langs de juridische meetlat

ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0682 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Evoluties in het Nederlandse jeugdbeschermingsrecht

Wat is OTS? (Onder ToezichtStelling)

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat is ondertoezichtstelling?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Cliënt Onder een cliënt verstaan we de jeugdige, zijn (stief)ouders of wettelijk vertegenwoordigers.

ECLI:NL:RBZWB:2016:7795

Betreft: informatie over toestemmingsvereiste WGBO bij minderjarigen in relatie tot kindermishandeling

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Ondertoezichtstelling (Gezinsvoogdij)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

JEUGDHULPVERLENING. JEUGDBESCHERMING. GEESTELIJKE GE-

Inhoudsopgave LIJST VAN AFKORTINGEN

Definities van de gehanteerde termen:

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voor ouders over de voogdijmaatregel

SCHOTELANTENNES. Wettelijk kader

Wat is ondertoezichtstelling?

Als ouders uit elkaar gaan

ECLI:NL:GHDHA:2013:2142

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Uithuisplaatsing (UHP)

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

ECLI:NL:GHAMS:2016:573 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Pleegzorg, dat doen we samen. Over de samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en Pleegzorg

90 jaar OTS: versleten of vitaal? Werkgroep 1 Verlenging OTS/UHP: dilemma s in de praktijk

Protocol School en Scheiding, KBS De ark en de Ark van Noach

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Gezagsdragers hebben (anders dan pleegouders) de plicht te voorzien in het levensonderhoud van het kind waarover zij het gezag uitoefenen.

ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3762

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

Protocol informatieverstrekking aan (niet samenwonende) ouders

Naar de rechtbank. Informatie voor pleegouders

Wat is Voogdij? Deze folder is voor ouders van cliënten van de

Verbetering rechtspositie pleegouders

Transcriptie:

Met recht pleegouders bij een OTS Moet de rechtspositie van pleegouders indien sprake is van een OTS worden versterkt, zoals voorgesteld in de wet Herziening kinderbeschermingsmaatregelen, wanneer het internationale recht in aanmerking wordt genomen? Eline van Houdt Masterscriptie Civiel Recht oktober 2012 Universiteit Leiden Prof.mr.drs. M.R. Bruning

2

Met recht pleegouders bij een OTS Moet de rechtspositie van pleegouders indien sprake is van een OTS worden versterkt, zoals voorgesteld in de wet Herziening kinderbeschermingsmaatregelen, wanneer het internationale recht in aanmerking wordt genomen? 3

Inhoudsopgave Inhoudsopgave 4 Inleiding 7 1. Wat bepaalt het internationale recht over de rechtspositie van pleegouders bij een OTS? 1.1 Inleiding 10 1.2 EVRM 10 1.2.1 Betekenis van het EVRM 10 1.2.2 Artikel 8 EVRM: positieve en negatieve verplichting 10 1.2.3 Artikel 8 EVRM en pleegouders 12 1.3 IVRK 13 1.3.1 Betekenis van het IVRK 13 1.3.2 Vier basisprincipes 13 1.3.3 Het IVRK en pleegouders 14 1.4 UN-Guidelines for the Alternative Care of Children 15 1.4.1 Betekenis van de richtlijnen 15 1.4.2 De rechten van pleegouders in de richtlijnen 16 1.4.3 De juridische status van richtlijnen 17 1.5 Conclusie 17 2. Hoe is de huidige rechtspositie van pleegouders bij een OTS? 2.1 Inleiding 18 2.2 Ontwikkeling rechtspositie pleegouders 18 2.3 Verschillende vormen van pleegzorg 20 2.4 Huidige rechtspositie van pleegouders bij een OTS 21 2.4.1 Geen gezag 21 2.4.2 Blokkaderecht 22 2.4.3 Belanghebbende 24 2.5 Conclusie 25 3. Het veranderen van de rechtspositie van pleegouders bij een OTS: wat wordt veranderd en waarom? 3.1 Inleiding 26 4

3.2 Aanleiding herziening kinderbeschermingsmaatregelen 26 3.3 Wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen 27 3.3.1 Gedeeltelijke gezagsoverheveling door Bureau Jeugdzorg 27 3.3.2 Toetsing overplaatsing bij plaatsingen langer dan een jaar 28 3.3.3 Belanghebbende na een jaar 30 3.3.4 De geschillenregeling 31 3.4 Conclusie 32 4. Blijkt uit het onderzoek bij het Gerechtshof s-gravenhage dat de rechtspositie van pleegouders bij een OTS versterkt moet worden? 4.1 Inleiding 34 4.2 Gedeeltelijke gezagsoverheveling 34 4.3 Blokkaderecht 35 4.4 Rechterlijke toetsing 36 4.5 Belanghebbende 37 4.6 Conclusie 38 5. Wat vinden pleegouders van hun rechtspositie en van de veranderingen? 5.1 Inleiding 39 5.2 Wat vinden pleegouders van hun rechtspositie? 39 5.2.1 Contact met de biologische ouders en Bureau Jeugdzorg 39 5.2.2 Wijziging van het verblijf 40 5.2.3 Belanghebbende 40 5.3 Hoe denken pleegouders over de veranderingen? 40 5.3.1 Gedeeltelijke gezagsoverheveling 40 5.3.2 Rechterlijke toetsing 41 5.3.3 Belanghebbende 41 5.3.4 Geschillenregeling 42 5.4 Conclusie 42 6. Moet de rechtspositie van pleegouders indien sprake is van een OTS worden versterkt, zoals voorgesteld in de wet Herziening kinderbeschermingsmaatregelen, wanneer het internationale recht in aanmerking wordt genomen? 6.1 Inleiding 43 6.2 Versterking rechtspositie pleegouders 43 6.3 Gedeeltelijke gezagsoverheveling 45 6.4 Rechterlijke toetsing 46 6.5 Belanghebbende 47 6.6 Conclusie 48 5

Literatuurlijst 50 Bijlage 1 overzicht onderzochte uitspraken Gerechtshof s-gravenhage Bijlage 2 vragenlijst 6

Inleiding Wanneer een kind niet meer thuis kan wonen omdat de ouders niet in staat zijn het op te voeden, is het belangrijk dat er een ander gezin komt om voor hem of haar te zorgen. Dit gaat niet altijd zonder problemen. Telkens moet bekeken worden hoe deze problemen opgelost kunnen worden, bijvoorbeeld door de wetgeving aan te passen. In opdracht van de regering kwam de werkgroep wetgeving in augustus 2006 met een advies Kinderen eerst, dat de basis vormde voor een concept-voorstel om de kinderbeschermingswetgeving aan te passen. 1 De herziene versie van het wetsvoorstel (de wet Herziening kinderbeschermingsmaatregelen, nr. 32 015) werd op 15 maart 2011 aangenomen door de Tweede Kamer. De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is momenteel alleen nog afhankelijk van goedkeuring door de Eerste Kamer. Indien het voorstel tot wet wordt verheven is de geplande inwerkingtreding op 1 januari 2015. 2 De wet Herziening kinderbeschermingsmaatregelen beoogt een aantal knelpunten in de jeugdzorg weg te nemen. 3 Enkele wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn geformuleerd, hebben tot gevolg dat de rechtspositie van pleegouders versterkt wordt. Zo is de toestemming van de kinderrechter nodig wanneer Bureau Jeugdzorg het verblijf van een minderjarige in een pleeggezin wil wijzigen, en de minderjarige ten minste één jaar in het pleeggezin woont (artikel 1:265i lid 1 BW). Een andere versterking is de mogelijkheid om door Bureau Jeugdzorg gemachtigd te worden op één of meerdere punten het gezag uit te oefenen, doordat Bureau Jeugdzorg bepaalde onderdelen van het gezag door de kinderrechter overgedragen kan krijgen (artikel 1:265e BW). Pleegouders kunnen in die gevallen zonder toestemming van Bureau Jeugdzorg handelen. Ook worden pleegouders na één jaar als belanghebbende aangemerkt (artikel 798 lid 1 Rv). Dit zijn enkele punten uit het wetsvoorstel waardoor de rechtspositie van pleegouders versterkt wordt. Deze versterking roept een aantal vragen op: Hoe verhoudt een sterke rechtspositie van pleegouders zich tot het recht van een kind om bij zijn eigen ouders op te groeien? Of het recht van de ouder om zijn kind op te voeden? Een ondertoezichtstelling (OTS) dient gericht te zijn op behoud van de verantwoordelijkheid van de ouders en herstel van de gezinsband (artikel 1:257 lid 2 en lid 4 BW), staat dat niet haaks op de versterking van de rechten van pleegouders? Daarnaast impliceert een versterking van de rechtspositie van pleegouders dat hun huidige positie niet toereikend is. Waarom eigenlijk niet? Om deze vragen te kunnen beantwoorden dient de rechtspositie van ouders in dit kader nader te worden onderzocht. 1 Het advies is te raadplegen op rijksoverheid.nl: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/brieven/2006/08/01/advies-kinderen-eerst-werkgroep-wetgeving.html (bezocht 2.10.2012). 2 TK 2011/12, 32 015, C, p. 2. 3 TK 2008/09, 32 015, nr. 3 (MvT), p. 2. 7

Momenteel is nog een ander wetsvoorstel bij de Eerste Kamer aanhangig: het wetsvoorstel Verbetering rechtspositie pleegouders. 4 Dit voorstel strekt tot het verbeteren van de rechtspositie van pleegouders ten opzichte van de overige partijen in de jeugdzorgketen van de Wet op de Jeugdzorg, en daarnaast tot het verbeteren van de financiële positie van pleegouders. 5 De wet Verbetering rechtspositie pleegouders zal verder buiten beschouwing blijven omdat deze scriptie toegespitst is op de versterking van de rechtspositie van pleegouders bij een OTS, zoals neergelegd in het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Het voert namelijk te ver om de volledige rechtspositie van pleegouders te onderzoeken. Enkele regelingen die opgenomen zijn in het voorstel Verbetering rechtspositie pleegouders komen sterk overeen met regelingen die in het voorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen zijn opgenomen, zoals de geschillenbehandeling. 6 De wetsvoorstellen maken beiden deel uit van het pakket om de rechtspositie van pleegouders te verbeteren. 7 Het onderzoek is toegespitst op de rechtspositie van pleegouders bij een OTS, juist omdat een pleeggezinplaatsing bij een OTS de meeste spanning oplevert met het uitgangspunt van hereniging van kind en ouders. De rechtspositie van pleegouders in vrijwillig kader en bij voorlopige voogdij wordt enkel besproken wanneer dit nodig is, zoals dat bij het blokkaderecht het geval zal zijn. De aanleiding voor dit onderzoek is mijn ervaring dat pleegouders weinig naar zitting komen of ter zitting op de achtergrond blijven. Deze ervaring heb ik opgedaan doordat ik werkzaam ben als buitengriffier bij het Gerechtshof te s-gravenhage. Dit was de reden voor mij om me af te vragen of de rechtspositie van pleegouders veranderd moet worden. En willen pleegouders dat zelf eigenlijk wel? Daarnaast zal een grotere inbreng van pleegouders mogelijk inbreuk maken op de rechten van de ouders van de minderjarige. Vanuit het internationale recht wordt onderzocht of de rechtspositie van pleegouders versterkt moet worden indien sprake is van een OTS. De hoofdvraag luidt als volgt: Moet de rechtspositie van pleegouders indien sprake is van een OTS worden versterkt, zoals voorgesteld in de wet Herziening kinderbeschermingsmaatregelen, wanneer het internationale recht in aanmerking wordt genomen? Deze hoofdvraag wordt beantwoord aan de hand van een vijftal deelvragen, deze luiden als volgt: 1. Wat bepaalt het internationale recht over de rechtspositie van pleegouders bij een OTS? 4 TK 2010/11, 32 529, nr. 2. 5 TK 2010/11, 32 529, nr. 3, p. 1. 6 TK 2010/11, 32 529, nr. 3, p. 10. 7 TK 2010/11, 32 529, nr. 3, p. 2. 8

2. Hoe is de huidige rechtspositie van pleegouders bij een OTS? 3. Het veranderen van de rechtspositie van pleegouders bij een OTS: wat wordt veranderd en waarom? 4. Blijkt uit het onderzoek bij het Gerechtshof s-gravenhage dat de rechtspositie van pleegouders bij een OTS versterkt moet worden? 5. Wat vinden pleegouders van hun rechtspositie en van de veranderingen? De hoofdvraag en deelvragen worden beantwoord aan de hand van de eerder genoemde punten: de toestemming van de rechter bij terug- en overplaatsing, de gedeeltelijke gezagsoverheveling en de aanmerking als belanghebbende. De geschillenregeling, die neergelegd is in artikel 1:262a BW, zal ook aan bod komen. Hoewel deze niet alleen voor pleegouders wordt ingevoerd, zal de behandeling beperkt blijven tot de gevolgen voor pleegouders. Na het lezen van deze scriptie moet duidelijk zijn geworden of pleegouders bij een OTS met recht versterking van hun rechtspositie dienen te krijgen. Om de hierboven geformuleerde vragen te beantwoorden worden wetsgeschiedenis, literatuur en jurisprudentie onderzocht. In hoofdstuk 1 wordt het internationale kader beschreven. Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt het recht van de ouders tegen ongefundeerd ingrijpen door de overheid. Naast het EVRM bestaan er meer Verdragen en richtlijnen die de rechten van kinderen, ouders en pleegouders regelen. Er wordt nagegaan wat deze internationale bronnen bepalen over de rechten van pleegouders. Zo kan worden beoordeeld of de versterking van de rechtspositie van pleegouders zoals geformuleerd in het wetsvoorstel hiermee in overeenstemming is. In hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe de huidige rechtspositie van pleegouders bij een OTS tot stand is gekomen. In hoofdstuk 3 zal het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen aan bod komen en in het bijzonder de aspecten die voor pleegouders bij een OTS van belang zijn. Bij het jurisprudentieonderzoek in hoofdstuk 4 worden zowel gepubliceerde als niet-gepubliceerde uitspraken van het Gerechtshof s-gravenhage bestudeerd waar pleegouders al dan niet aanwezig waren bij de zitting. Hierbij wordt nagegaan of blijkt dat hun rechtspositie versterkt moet worden. Wordt de mening van pleegouders meegenomen in de beslissing van de rechter? Wordt het blokkaderecht in de praktijk gebruikt? Om dit te onderzoeken is toestemming verkregen van de Teamleider Team Familie van het Gerechtshof s-gravenhage, mevrouw mr. Myriam de Bruijn - Lückers. Omdat het hier gaat om gegevens die niet openbaar zijn in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van belanghebbenden, zijn deze gegevens zo be- en verwerkt dat deze niet herleidbaar zijn tot individuen. Het Gerechtshof s-gravenhage is onder deze voorwaarde akkoord gegaan met publicatie van onderhavig scriptie-onderzoek. Om te onderzoeken hoe pleegouders hun rechtspositie beoordelen is onder elf pleegouders een vragenlijst afgenomen. Via sociale media is een oproep gedaan om de pleegouders te kunnen benaderen. De resultaten van dit onderzoek worden beschreven in hoofdstuk 5. 9

1 Wat bepaalt het internationale recht over de rechtspositie van pleegouders bij een OTS? 1.1 Inleiding Bij alle beslissingen die met pleegzorg en andere overheidsmaatregelen te maken hebben, vormen de belangen van het kind de belangrijkste overweging. Dat is bepaald in artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Ook wanneer de rechten van pleegouders onderzocht worden, mag het belang van het kind niet uit het oog worden verloren. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat internationale bronnen bepalen over de rechtspositie van pleegouders wanneer sprake is van een OTS. Allereerst zal het EVRM worden beschreven, vervolgens het IVRK en ten slotte de UN-Guidelines for the Alternative Care of Children. 1.2 EVRM 1.2.1 Betekenis van het EVRM De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hebben geleid tot de algemene erkenning van de rechten van de mens in het internationale recht. Door de Algemene Vergadering van de VN werden verschillende Verklaringen en Verdragen aangenomen om in de toekomst dergelijke conflicten te voorkomen. Om dezelfde reden werden ook op Europees gebied de krachten gebundeld. Het EVRM werd door Nederland in augustus 1954 geratificeerd. 8 In artikel 1 EVRM nemen de partijen bij het Verdrag de verplichting op zich om een ieder die onder hun rechtsmacht is, de vrijheden van het EVRM te verzekeren. De betekenis van het EVRM voor Nederland werd pas echt duidelijk op 13 juni 1979. Op die datum deed het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) een opzienbarende uitspraak in de zaak van Paula en Alexandra Marckx tegen Belgie. 9 Hierin werden door het EHRM voor het eerst de positieve verplichtingen op grond van artikel 8 EVRM benoemd. De Nederlandse rechtspraak gebruikte na dit arrest artikel 8 EVRM als een koevoet om het gesloten systeem van het familierecht open te breken, aldus De Bruijn- Lückers. 10 1.2.2 Artikel 8 EVRM: positieve en negatieve verplichting Artikel 8 EVRM garandeert het recht van een ieder op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Opvoeden is dan ook in de ogen van het 8 De Bruijn Lückers 1994, p. 11. 9 EHRM 13 juni 1979, NJ 1980, 462 (Marckx/Belgie). 10 De Bruijn Lückers 1994, p. 223. 10

EHRM de primaire taak en plicht van de ouders, de Staat heeft de negatieve verplichting om zich niet in de ouder-kindrelatie te mengen. 11 Inmenging in deze relatie wordt door de overheid slechts toegestaan indien zij gerechtvaardigd is op grond van artikel 8 lid 2: Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Of sprake is van gezinsleven (ook bekend als family life) hangt onder meer af van de vraag of partijen zelf die gezinsband ervaren. 12 Het gaat om de feitelijke situatie van hen die gezamenlijk een gezin vormen of hebben gevormd. 13 De Hoge Raad spreekt van een effectief gezinsleven : familierechtelijke betrekkingen, het samenwonen met en het verzorgen en opvoeden van het kind zorgen ervoor dat sprake is van een effectief gezinsleven. 14 Beperkingen van de omgang door kinderbeschermingsmaatregelen, met een uit huis geplaatst kind of met een kind dat bij pleegouders verblijft, zijn dan ook inmengingen in het recht op respect voor het gezinsleven. 15 Zij kunnen over het algemeen worden gerechtvaardigd op grond van artikel 8 lid 2 doordat zij de belangen van het kind beschermen. 16 De Staat heeft ook positieve verplichtingen: wanneer ouder en kind gescheiden zijn moet de Staat maatregelen nemen om hen te herenigen. 17 Het voorgaande geeft aan hoe artikel 8 de balans weergeeft voor inmenging in het gezinsleven: enerzijds mag de overheid niet te actief zijn en mag een maatregel niet te vroeg worden ingezet, te diep ingrijpen of te lang voortduren; anderzijds mag de overheid niet te weinig doen. Uit de uitspraken van het EHRM blijkt dat een OTS met uithuisplaatsing vereist dat de kinderbeschermingsautoriteiten: 18 - een maatregel toepassen die in het licht van de omstandigheden relevant en adequaat is om de bedreiging voor de ontwikkeling van het kind het hoofd te bieden; - de maatregel onderbouwen met een deugdelijke motivering die door de belangen van het kind is geïnspireerd; - zelfs in de meeste dringende gevallen als minimum vaststellen dat er a) voldoende aanleiding was om in te grijpen, 19 en b) onderzoek is gedaan naar de impact van ingrijpen op het gezin, 20 en c) onderzoek is gedaan naar alternatieve maatregelen. 21 11 Forder 2008, p. 41. 12 EHRM 26 mei 1994, NJ 1995, 247 (Keegan/Ierland). 13 Van Dijk & Van Hoof 1998, p. 504. 14 HR 25 mei 2012, LJN BV9538, HR 22 februari 1985, NJ 1986, 3, r.o. 3.1 en 3.6. 15 EVRM R&C, aanvulling 87, 11-2010, p. 25. 16 De Bruijn Lückers 1994, p. 29. 17 Forder 2008, p. 42, EVRM R&C, aanvulling 87, 11-2010, p. 31. 18 Voor een uitgebreid overzicht van de EHRM-jurisprudentie zie Forder 2008, p. 50. 19 EHRM 8 april 2004, NJ 2005, 186 (Haase/Duitsland). 20 EHRM 12 juli 2001, RJD 2001-VII (K. en T./Finland). 21 EHRM 21 september 2006, NJ 2006, 1910 (Moser/Oostenrijk). 11

1.2.3 Artikel 8 EVRM en pleegouders Artikel 8 spreekt van een ieder, dus ook pleegouders hebben recht op bescherming van hun family life. Het maakt bij het begrip family life namelijk niet uit of de band met het pleegkind is gebaseerd op biologisch en/of juridisch ouderschap of op een andere relatie, zoals pleegouderschap. Wel moet sprake zijn van verzorging voor een lange(re) termijn om te kunnen spreken van family life met het pleegkind. 22 Daarnaast zorgt artikel 8 er ook voor dat indien sprake is van family life de pleegouders als belanghebbenden worden aangemerkt. Pleegouders kunnen worden opgeroepen om op een zitting inzake een OTS te verschijnen en door de kinderrechter als belanghebbende worden gehoord als sprake is van family life met het pleegkind in de zin van artikel 8. Zij behoren dan als rechtstreeks belanghebbende te worden beschouwd op grond van artikel 798 lid 1 Rv en op grond van de rechtspraak. 23 Zoals uit hoofdstuk 2 zal blijken vereist het recht van pleegouders op respect voor hun gezinsleven met het pleegkind, dat zij toegang tot de rechter behoren te hebben op grond van artikel 8 jo. 6 EVRM. Hoe verhoudt het gezinsleven van pleegouders zich tot het gezinsleven van ouders en het kind? Uit uitspraken van het EHRM blijkt dat de tijdelijkheid van de maatregelen voorop staat: lidstaten moeten werken aan de hereniging tussen ouders en minderjarigen. 24 Zelfs als het in het belang van de minderjarige is om in een nieuw (pleeg)gezin op te groeien, ook gezien het recht van het kind op eerbiediging van zijn of haar nieuw opgebouwde gezinsleven met pleegouders, dan nog wordt door het Europees Hof benadrukt dat kinderen het meest erbij gebaat zijn als zij bij hun ouders kunnen zijn. 25 Het standpunt van het Europees Hof dat een maatregel van kinderbescherming in beginsel tijdelijk dient te zijn, komt overeen met het uitgangspunt dat het recht op gezinsleven boven alles gegarandeerd dient te worden. In meer recente uitspraken komt er meer aandacht voor het recht van de minderjarige op continuïteit en stabiliteit, ook als dat betekent dat dit recht het best gewaarborgd kan worden in het pleeggezin waar de minderjarige is geplaatst en daarom hereniging niet kan worden gerealiseerd. 26 Met andere woorden: wanneer een kind zich aan de pleegouders heeft gehecht is het niet per definitie in het belang van het kind uit het pleeggezin te worden weggehaald om naar de ouders te worden teruggeplaatst. 27 De wenselijkheid van continuïteit kan daarom tot gevolg hebben dat, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, de eerbiediging van het family life tussen pleegouders en het kind prevaleert. 28 22 Bastiaensen & Kramer 2012, p. 126 en conclusie A-G Langemeijer bij HR 27 juni 2008, NJ 2008, 372. 23 Doek, GS Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 798 Rv, aant. 2, HR 27 juni 2008, NJ 2008, 372. 24 Bruning 2001, p. 427. 25 Forder 2008, p. 43. 26 Bruning 2001, p. 428. 27 Conclusie A-G Wuisman bij HR 4 april 2008, NJ 2008, 506, hierbij verwijzend naar Bruning 2001, p. 219. 28 Punselie 2006, p. 86. 12

1.3 IVRK 1.3.1 Betekenis van het IVRK Het IVRK kan worden gebruikt om artikelen uit het EVRM te interpreteren waar het gaat om rechten van kinderen. 29 Dit Verdrag is in het bijzonder gericht op de rechten van kinderen en kan als juridisch middel of pedagogische boodschap dienen, maar kan ook als een sociaal-politiek instrument worden gebruikt. 30 De regeringen (waaronder ook die van Nederland) hebben de verplichting om de rechten zoals deze zijn neergelegd in het Verdrag, te verwezenlijken. Omdat de bepalingen uit het IVRK internationaalrechtelijke normen zijn, bepaalt de rechter of zij rechtstreekse werking hebben. 31 De rechter moet hierbij letten op de bedoelingen van de verdragssluitende partijen en de inhoud van de verdragsbepaling zelf. 32 De rechtspraak wisselt sterk en neigt ertoe geen uitspraak te doen over de rechtstreekse werking van het IVRK. 33 1.3.2 Vier basisprincipes Het IVRK bevat vier basisprincipes, waaronder artikel 3 waarin is bepaald dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Het eerste lid van dit artikel verwoordt dit als volgt: Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. Dit geldt niet alleen voor rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, maar ook voor openbare of particuliere instanties voor maatschappelijk welzijn. Daarnaast verplicht artikel 3 de Staat kinderen te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Dit is geformuleerd in het tweede lid: De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn. Zij dienen daarbij rekening te houden met de rechten en de plichten van de ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind. De bepaling geeft daarmee uitdrukking aan de gedachte dat de rechten van kinderen primair door de ondersteuning van hun ouders of voogd gewaarborgd worden. 34 De overige drie principes zijn het discriminatieverbod (artikel 2), het recht op leven en ontwikkeling (artikel 6) en het recht van kinderen om hun mening te uiten (artikel 12). Deze artikelen gelden als een soort leidraad aan de hand waarvan de overige artikelen van het Verdrag moeten worden geïnterpreteerd. 35 29 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 34. 30 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 4. 31 Fleuren 2004, p. 309. Zie over de rechtstreekse werking van het IVRK ook TK 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 8 e.v.. 32 HR 30 mei 1986, NJ 1986/688 (Spoorwegstaking). 33 Pulles & Wörst 2012, FJR 2012/64. 34 TK 1992/93, 22 855, nr. 3 (MvT), p. 9. 35 De Graaf 2008, p. 72. 13

1.3.3 Het IVRK en pleegouders De gedachte dat de rechten van kinderen primair door de ondersteuning van hun ouders worden gewaarborgd, wordt ondersteund door artikel 5. 36 De Staten zijn verplicht de rechten en verantwoordelijkheden van ouders en familie te eerbiedigen ten aanzien van de begeleiding van het kind. 37 Hiermee wordt de verantwoordelijkheid bij de ouders gelegd, het gaat erom dat ouders hun kind ondersteunen bij het uitoefenen van de rechten uit het IVRK. Tevens wordt aangegeven dat ouders en kinderen in principe bij elkaar horen. 38 De verantwoordelijkheid van de ouders is nader uitgewerkt in artikel 18: ouders ( ) hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg. Dit geeft aan dat ouders worden beschermd tegen te zwaar ingrijpen door de Staat en tevens dat ouders niet altijd van een Staat kunnen verlangen dat deze ingrijpt, juist omdat de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen in de eerste plaats hun verantwoordelijkheid is. 39 Artikel 9 waarborgt twee belangrijke principes van kinderrechten. Allereerst het principe dat kinderen niet worden gescheiden van hun ouders tenzij dat in het belang van het kind noodzakelijk is. Daarnaast bepaalt artikel 9 dat alle procedures om kinderen te scheiden van hun ouders eerlijk en rechtvaardig moeten verlopen. 40 Alleen door bevoegde autoriteiten mag het besluit genomen worden dat een scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. 41 Wanneer is het noodzakelijk dat een kind van zijn of haar ouders wordt gescheiden? Volgens de Nederlandse memorie van toelichting bij de goedkeuring van het IVRK is de scheiding noodzakelijk bij de bedreiging met zedelijke of lichamelijke ondergang en misbruik of verwaarlozing van een kind door de ouders, of wanneer ouders gescheiden leven. 42 Als een kind niet in zijn eigen gezin kan verblijven, moet de Staat op grond van artikel 20 ervoor zorgen dat het een andere vorm van zorg krijgt, bij voorkeur in een gezinsomgeving. In lid 3 van artikel 20 worden enkele vormen genoemd, waaronder de plaatsing in een pleeggezin. Bij het overwegen van alternatieve oplossingen voor de zorg van het kind moet op passende wijze rekening worden gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind. 43 Wat houdt de continuïteit in de opvoeding van het kind in? Jammer genoeg doet de Nederlandse memorie van toelichting bij de goedkeuring van het IVRK hier geen uitspraken over. Het Handboek Internationaal Jeugdrecht geeft aan dat de continuïteit onderdeel uitmaakt van de belangen van het kind. Een kind heeft recht op continuïteit, stabiliteit, hechting en veiligheid. Hier wordt het recht van biologische ouders om 36 TK 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 16. 37 Pulles & Wörst 2012, FJR 2012/64. 38 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 69. 39 TK 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 27. 40 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 97. 41 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 98. 42 TK 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 19. 43 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 182. 14

hun kinderen zelf te verzorgen en op te voeden tegenover gesteld. 44 De continuïteit in de opvoeding heeft tot gevolg dat het kind in het pleeggezin blijft en dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Verandering van woonomgeving en van de sociale omgeving zijn voor jeugdigen niet goed en kunnen stress en onzekerheid veroorzaken. 45 Artikel 25 bepaalt dat kinderen die in pleeggezinnen verblijven, recht hebben op periodieke evaluatie van de behandeling en omstandigheden betreffende de plaatsing. 46 Met dit artikel legt het IVRK vast dat een beslissing tot uithuisplaatsing nooit definitief is en steeds moet worden herzien. 47 Hierbij dienen het recht op continuïteit in de opvoeding en respect voor het recht op gezinsleven een rol te spelen. Zo moet er telkens een afweging worden gemaakt tussen enerzijds de noodzaak van de uithuisplaatsing en anderzijds de noodzaak van het gezinsleven dat het kind inmiddels met het pleeggezin heeft opgebouwd. 48 Punselie merkt in dit kader terecht op dat het recht van het kind op periodieke evaluatie niet slechts een middel mag worden om de ouders in de gelegenheid te stellen om een procedure te starten waarmee zij hun kind weer naar huis willen halen, ten koste van de in het pleeggezin opgebouwde continuïteit en stabiliteit. 49 Voornoemde artikelen uit het IVRK hebben gevolgen voor wetgeving en beleid in Nederland. Zo is het de bedoeling van een OTS dat het gezin en de verantwoordelijkheden van de ouders zoveel mogelijk intact blijven, op grond van artikel 9 IVRK. 50 Uithuisplaatsing is altijd een ultimum remedium en als uithuisplaatsing onvermijdelijk is, dan dient dat bij voorkeur in een pleeggezin en zo kort mogelijk plaats te vinden. 51 De Wet op de jeugdzorg die per 1 januari 2005 in werking is getreden, noemt de artikelen 3, 5, 12, 18 en 25 van het IVRK als grondslag. 52 1.4 UN-Guidelines for the Alternative Care of Children 1.4.1 Betekenis van de richtlijnen De VN heeft naast Verdragen ook richtlijnen vastgesteld. Deze richtlijnen kunnen worden gezien als een uitwerking van relevante bepalingen in bijvoorbeeld het IVRK. De voor pleegouders relevante richtlijnen zijn de UN-Guidelines for the Alternative Care of Children, verwelkomd in 2009. 53 In deze richtlijnen staan bepalingen over alternatieve zorg voor kinderen die aan de ouderlijke zorg zijn onttrokken of bij wie het risico groot is dat zij hieraan worden onttrokken. 54 De richtlijnen dienen ter bevordering van de implementatie van bepalingen uit het IVRK en andere relevante bepalingen die betrekking hebben op de bescherming en het welzijn van deze 44 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 173 en 182. 45 Cardol 2012, p. 128. 46 TK 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 34. 47 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 213. 48 Punselie 2006, p. 173. 49 Punselie 2006, p. 174. 50 Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005, p. 101. 51 Punselie 2006, p. 175. 52 TK 2001/02, 28 168, nr. 3, p. 7. e.v.. 53 Resolutie aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties A/RES/64/142. 54 A/RES/64/142, p. 2. 15

kinderen. 55 1.4.2 De rechten van pleegouders in de richtlijnen Bij toepassing van de richtlijnen moet optimaal rekening worden gehouden met het belang en de rechten van het kind. 56 Het uitgangspunt van de richtlijnen is dat zoveel mogelijk moet worden geprobeerd om kinderen bij hun ouders of verzorgers te laten wonen. 57 Wanneer het kind wordt gescheiden van ouders of verzorgers dan moet dit, voor zover mogelijk, tijdelijk zijn en voor de kortst mogelijke periode. 58 Beslissingen tot uithuisplaatsing of terugplaatsing moeten genomen worden door voldoende gekwalificeerde en getrainde beroepsbeoefenaren, namens of gemachtigd door een bevoegde autoriteit, in gezamenlijk overleg met alle betrokkenen. 59 Specifiek voor pleegouders van belang is de bepaling dat de terugplaatsing in overleg met de betrokken partijen (het kind, het gezin en de alternatieve verzorger) moet plaatsvinden. 60 Ook moeten de doelstellingen van de terugplaatsing en de voornaamste taken van het gezin en de alternatieve verzorger schriftelijk worden vastgelegd en alle betrokkenen moeten ermee instemmen. 61 Frequente veranderingen in de zorgomgeving zijn nadelig voor de ontwikkeling van het kind en zijn/haar vermogen zich te hechten en moeten vermeden worden. Het kind moet zonder onnodige vertraging stabiliteit worden geboden door middel van terugplaatsing in het gezin of, indien dit niet mogelijk is, in een alternatieve stabiele gezinsomgeving. 62 De voorbereiding, uitvoering en evaluatie van een beschermingmaatregel moet geschieden met medewerking van de mogelijke pleegouders, afgestemd op de behoeften van het kind. 63 De verzorgers moeten onder meer de gezondheid van de kinderen bevorderen en regelen dat medische zorg, begeleiding en ondersteuning indien nodig beschikbaar zijn. 64 Daarnaast moeten verzorgers een positieve, veilige en stimulerende relatie met kinderen kunnen opbouwen. 65 In situaties waarin de ouders van het kind niet in staat zijn dagelijkse beslissingen in het belang van het kind te nemen en waarin de plaatsing van het kind in de alternatieve zorg door een rechterlijke autoriteit is bevolen, moeten het wettelijk recht en de wettelijke verantwoordelijkheid om dergelijke beslissingen in plaats van de ouders te nemen in volledig overleg met het kind worden overgedragen aan een aangewezen natuurlijke persoon of bevoegde entiteit. 66 Deze wettelijke verantwoordelijkheid moet door de bevoegde autoriteiten worden toegekend en rechtstreeks door hen worden gecontroleerd. 67 De rol en specifieke verantwoordelijkheden van de aangewezen persoon of entiteit omvatten onder meer: het waarborgen van gezondheidszorg en onderwijs, het zoeken naar een stabiele oplossing en het 55 Phillips 2008, p. 22. 56 A/RES/64/142, nr. 7, p. 3. 57 Idem, nr. 3, p. 2. 58 Idem, nr. 14, p. 4. 59 Idem, nr. 40, p. 9. 60 Idem, nr. 49, p. 10. 61 Idem, nr. 50, p. 10. 62 Idem, nr. 60, p. 11. 63 Idem, nr. 65, p. 12. 64 Idem, nr. 84, p. 14. 65 Idem, nr. 90, p. 14. 66 Idem, nr. 101, p. 15. 67 Idem, nr. 102, p. 15. 16

waarborgen dat, indien gezinshereniging plaatsvindt, dit geschiedt in het belang van het kind. 68 Tot slot wordt opgemerkt dat verzorgers de gelegenheid moeten krijgen binnen pleegzorginstellingen en andere instanties die betrokken zijn bij kinderen zonder ouderlijke zorg, hun stem te laten horen en invloed uit te oefenen op het beleid. 69 1.4.3 De juridische status van richtlijnen Zoals eerder werd aangegeven, dienen de richtlijnen ter bevordering van de implementatie van bepalingen uit het IVRK en andere relevante bepalingen die betrekking hebben op de bescherming en het welzijn van kinderen. Staten moeten rekening houden met de richtlijnen en dienen ze onder de aandacht te brengen bij de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht en bij mensenrechtenorganisaties, advocaten, de media en het publiek. 70 Maar de richtlijnen zijn niet bindend. Richtlijnen van de VN worden aangenomen door middel van een resolutie van de Algemene Vergadering. VN-verdragen worden gerekend tot hard law. Richtlijnen of andere normstellende documenten aangenomen door politieke organen worden in het algemeen als soft law gekwalificeerd. Soft law kan niet direct worden ingeroepen ten overstaan van rechtbanken en is in die zin niet juridisch bindend. De politieke betekenis van dit soort documenten is gelegen in het feit dat de lidstaten door middel van hun stemgedrag tot uitdrukking hebben gebracht dat zij instemmen met de normatieve inhoud. Aanname door één van de politieke VN-organen betekent bovendien dat sprake is van wereldwijde consensus. Zulke documenten worden vervolgens gebruikt als argument om veranderingen door te voeren in de wetgeving van ieder land afzonderlijk. 71 1.5 Conclusie De verschillende internationale Verdragen en richtlijnen in aanmerking genomen, kan worden geconcludeerd dat op internationaal niveau grote waarde wordt gehecht aan het oorspronkelijke gezinsleven. Op grond van artikel 8 EVRM mag alleen worden ingegrepen in het gezinsleven van ouder(s) en kind indien hiervoor een zwaarwegend belang is. Uithuisplaatsing is altijd een ultimum remedium en als uithuisplaatsing onvermijdelijk is, dan bij voorkeur in een pleeggezin en zo kort mogelijk. Dit heeft gevolgen voor de rechten van pleegouders bij een OTS. De belangen van het kind dienen op grond het IVRK de belangrijkste overweging te vormen en daarom is continuïteit in de opvoeding van belang. Dat rechtvaardigt het feit dat pleegouders als belanghebbenden worden aangemerkt bij OTS-procedures. Ook kan de continuïteit in de opvoeding rechtvaardigen dat het recht van de ouders om hun eigen kind op te voeden wordt beperkt of zelfs ontnomen. 68 A/RES/64/142, nr. 104, p. 16. 69 Idem, nr. 121, p. 18. 70 Idem, p. 1. 71 Van Dijk & Letschert 2006, K3. 17

2 Hoe is de huidige rechtspositie van pleegouders bij een OTS? 2.1 Inleiding Vanaf de invoering van de kinderwetten rond het jaar 1900 is de regelgeving omtrent pleegzorg in beweging geweest. Pleegzorg was in de eerste helft van de 20 e eeuw nog vooral gericht op het voorzien in dagelijkse levensbehoeften. Inmiddels is het doel van pleegzorg het kind een omgeving bieden waarin het zich optimaal kan ontwikkelen en ontplooien. 72 Om dit te bewerkstelligen hebben, naast minderjarigen en ouders, ook pleegouders rechten nodig. In dit hoofdstuk wordt de huidige rechtspositie van pleegouders wanneer sprake is van een OTS beschreven. Allereerst wordt aangegeven hoe de rechtspositie van pleegouders zich heeft ontwikkeld. Vervolgens worden de verschillende vormen van pleegzorg beschreven. Ten slotte wordt de huidige rechtspositie van pleegouders wanneer sprake is van een OTS met een machtiging tot uithuisplaatsing beschreven. 2.2 Ontwikkeling rechtspositie pleegouders Pleegzorg is een fenomeen van alle tijden. 73 In de Catacomben van Rome zijn inscripties achtergebleven, daar aangebracht door op de vlucht zijnde christenen die hun geloofsgenoten opriepen de zorg voor de kinderen van de wegens hun geloof vervolgde vluchtelingen op zich te nemen. In de eerste eeuwen van het christendom waren het vooral de gelovigen die zich ontfermden over kinderen. Pas in de dertiende eeuw ontstond een soort overheidsbemoeienis met wezen en vondelingen en werden voor hen gestichten opgericht. Het bleek echter goedkoper wezen en vondelingen uit te besteden aan gezinnen. Aan het eind van de achttiende eeuw organiseerde Napoleon een systeem van gezinsverpleging. De jongens werden ondergebracht bij boeren waar ze door het werk op het land gezonde en sterke mannen werden die het leger konden versterken en de meisjes kwamen bij huisvrouwen in de leer. Ook zorgde hij ervoor dat er een inspectiedienst kwam die de kinderen zo nu en dan bezocht. 74 Halverwege de negentiende eeuw kwam er meer aandacht voor de pleegzorg, aanvankelijk vooral gericht op de rechten van pleegouders. De directeur voor de Inrichting voor Stadsbestedelingen Amsterdam voerde in 1852 een kostgeldregeling in, omschreef rechten en plichten van pleegouders en besteedde aandacht aan een vakopleiding voor de geplaatste kinderen. Helaas zorgde de Armenwet ervoor dat de gemeenten zo weinig mogelijk geld uitgaven aan wezenverzorging of toezicht op wezen en andere 72 Van den Bergh & Weterings 2010, p. 2. 73 Deze paragraaf is (tenzij anders vermeld) ontleend aan Punselie 2006, p. 5 e.v.. 74 Mulock Houwer 1947, p. 5. 18

beschermende maatregelen. Omdat het absolute recht van ouders om hun kinderen zelf te verzorgen en op te voeden een belangrijk obstakel bleek bij het aanpakken van criminele jeugd, ontstond behoefte aan overheidsbemoeienis in geval van mislukte opvoeding. Dit leidde in 1905 tot de invoering van de Kinderwetten, waarmee onder meer ingegrepen kon worden in de ouderlijke macht. Met deze wetten brak voor de pleegzorg een nieuw tijdperk aan, onder andere omdat er subsidies beschikbaar kwamen voor de pleegzorgopvang. De eisen van de pleegzorg kwamen erop neer dat een kind bad-brood-bed geboden diende te worden. Al spoedig bleek dat de middelen tot ingrijpen die de Kinderwetten boden, wel werkzaam waren, maar niet toereikend. Uithuisgeplaatste kinderen werden nog voornamelijk in tehuizen geplaatst. Pas in 1925 werd, op het Eerste Algemene Kindercongres in Genève, een duidelijke voorkeur uitgesproken voor plaatsing van kinderen in gezinnen. 75 Jonkheer Ortt uitte in 1929 kritiek in het Maandblad voor Berechting en Reclassering. Hij betoogde dat het een uitzondering was dat een pleegkind als een eigen kind behandeld werd. Pleegouders zouden de vergoeding niet voor het pleegkind gebruiken en er zou nogal eens sprake zijn van dubieuze verhoudingen tussen pleegvaders en pleegdochters. Na de Tweede Wereldoorlog rijst de vraag wat er met de ondergedoken kinderen moet gebeuren en in het bijzonder met de kinderen die door de oorlog hun ouders waren verloren. Er werd een Commissie voor Oorlogspleegkinderen (Commissie OPK) geïnstalleerd, waarin men het niet eens kon worden over de vraag of de kinderen bij de onderduikouders moesten blijven of terugkeren naar het Joodse milieu. 76 Hierbij werd weinig aandacht besteed aan de vraag wat de effecten zouden kunnen zijn van de scheiding van kind en ouders, de scheiding van het kind van zijn oorlogsgeschiedenis en zijn Joodse achtergrond. 77 Voornamelijk met de jonge kinderen ging het over het algemeen vrij goed; ze waren veelal veilig in hun onderduikgezinnen, gingen naar school en hadden zich aangepast aan hun nieuwe leven. Na de hereniging werden de eigen ouders vaak diep teleurgesteld: hun kind was hen ontgroeid en had vaak hevige heimwee naar de onderduikouders. Punselie wijst erop dat de geschiedenis hiermee een voorbeeld geeft van de gevolgen van een langdurig verblijf in een pleeggezin: zelfs als dat verblijf uit nood is geboren, betekent dit niet dat het kind eenvoudig en zonder problemen naar zijn eigen ouders kan terugkeren. 78 De ontstane gehechtheid aan de pleegouders kan dat tegenhouden en later kan blijken dat de minderjarige problemen heeft met het terugkeren naar het oorspronkelijke gezin. Factoren die daarbij (ook toen al) een belangrijke rol blijken te spelen zijn: de leeftijd waarop het kind in het pleeggezin kwam, de duur van het verblijf en de mogelijkheden van zowel de teruggekeerde ouders als de pleegouders om het kind adequaat te begeleiden. Hoewel het pleeggezin al vanaf het begin van de twintigste eeuw als alternatief voor ouderlijke zorg bestaat, heeft het lang geduurd voordat deze in de wetgeving werd erkend. Op 1 juni 1953 trad de 75 Van Lieshout 1997, p. 22. 76 Verhey 1991, p. 100. 77 Verhey 1991, p. 107. 78 Punselie 2006, p. 15. 19

Pleegkinderenwet in werking, maar deze regelde met name de controle op de plaatsing in pleeggezinnen en bood verder nauwelijks bescherming. 79 Toen in 1956 de maatregel van ondertoezichtstelling werd gewijzigd en uithuisplaatsing mogelijk werd, ontstond er een hernieuwde aandacht voor pleegzorg en de problematiek van het al dan niet tijdelijke karakter van een pleeggezinplaatsing. 80 Van de pleegouders werd verwacht dat zij zoveel mogelijk als gewone ouders optraden en de plaats van de eigen ouders innamen. 81 Maar de rechtspositie van de pleegouders ten opzichte van de ouders was minimaal, wat resulteerde in de oprichting van de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (hierna: de NVP), met als doel de collectieve belangen van pleegouders te behartigen. 82 Door de Verklaring inzake de Rechten van het Kind, op 20 november 1959 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aanvaard, werd meer aandacht gevraagd voor de rechten van alle kinderen en de mogelijkheden om deze te bewaken. 83 De wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding leidde ertoe dat op voorstel van de commissie-wiarda in 1978 het blokkaderecht in het Burgerlijk Wetboek werd ingevoerd. 84 Pleegouders die een pleegkind minimaal een jaar hadden verzorgd en opgevoed kregen een blokkaderecht, waarmee ze konden voorkomen dat het kind door de ouders uit het pleeggezin werd teruggehaald. Dit blokkaderecht werd alleen ingevoerd voor vrijwillige plaatsingen en voogdijplaatsingen. In de volgende paragraaf zullen de verschillende soorten plaatsingen nader toegelicht worden. Met de herziening van de OTS in 1995 werd de positie van pleegouders verder versterkt. Verzoeken aan de kinderrechter om een OTS uit te spreken of te verlengen kunnen sindsdien eveneens door pleegouders worden ingediend. Voor die tijd moesten zij zich tot de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) wenden indien zij een OTS noodzakelijk achtten. 2.3 Verschillende vormen van pleegzorg Volgens de Wet op de Jeugdzorg is Een pleegouder ( ) degene die in het kader van jeugdzorg een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin opvoedt (artikel 1 sub u Wjz). De positie van pleegouders heeft een bijzonder karakter omdat zij wel worden geacht het kind te verzorgen en op te voeden als behorend tot hun gezin, maar meestal geen zeggenschap over hem hebben. Dit feit beheerst de rechtspositie van pleegouders, samen met het blokkaderecht en de overeenkomst die de begeleidende instantie met hen sluit (het pleegcontract). 85 De rechten en plichten van ouders, pleegouders en pleegkinderen zijn mede afhankelijk van de vraag of sprake is van een vrijwillige of justitiële plaatsing. 86 Voordat overgegaan wordt op de 79 Doek & Vlaardingerbroek 2009, p. 261. 80 Van Lieshout 1997, p.26. 81 Van Lieshout 1997, p.25. 82 www.denvp.nl. 83 Punselie 2006, p. 16. 84 Wet van 7 juni 1978, Stb. 303. 85 Van der Linden, Ten Siethoff & Zeijlstra-Rijpstra 2009, p. 283. 86 Punselie 2006, p. 2. 20

bespreking van verschillende facetten van de huidige rechtspositie van pleegouders bij een OTS, is het daarom goed de verschillende soorten pleegzorg te onderscheiden. Er kunnen grofweg drie verschillende vormen van pleegzorg worden onderscheiden: 87 a) De vrijwillige plaatsing Bij een vrijwillige plaatsing is er geen tussenkomst van Bureau Jeugdzorg en nemen ouders zelf de verantwoordelijkheid voor het overdragen van de dagelijkse zorg voor het kind aan anderen door hem onder te brengen bij familie of kennissen uit het eigen sociale netwerk. Ouders blijven volledig verantwoordelijk voor het welzijn van hun kind en nemen alle beslissingen ten aanzien van de minderjarige. De ouders kunnen hun kind te allen tijde weer in huis nemen en hem zelf opvoeden. b) De niet-vrijwillige plaatsing: kinderbeschermingsmaatregelen Wanneer vrijwillige hulp niet (meer) mogelijk is kan er een verzoek tot OTS worden ingediend (artikel 1:254 BW). Bij alle kinderbeschermingsmaatregelen is een machtiging van de rechter nodig. Voor de plaatsing in een pleeggezin is daarom tevens een machtiging tot uithuisplaatsing vereist (artikel 1:261 BW). Bureau Jeugdzorg wijst bij een OTS een gezinsvoogd toe die ervoor moet zorgen dat de bedreigende situatie ten goede kan worden gekeerd. Terugplaatsen bij de ouders kan de gezinsvoogd altijd zonder machtiging, maar hij moet dit tijdig melden aan de Raad (artikel 1:263 BW), waarna de Raad moet toetsen of een terugplaatsing in het belang van het kind is. 88 Andere kinderbeschermingsmaatregelen zijn ontheffing en ontzetting uit het gezag, ook dit gaat altijd gepaard met een uithuisplaatsing (resp. artikel 1:266 BW en artikel 1:269 BW). Na ontheffing of ontzetting of voorlopige voogdij (hierna besproken) is gezagsoverdracht aan de pleegouders wenselijk, omdat het gezag dan ligt bij degene die het kind verzorgt en opvoedt. 89 Doorgaans verkrijgt Bureau Jeugdzorg de voogdij wanneer ouders uit het gezag ontzet of ontheven worden. c) De plaatsing in het kader van voorlopige voogdij Bij een plaatsing in het kader van voorlopige voogdij worden de kinderen voorlopig onder voogdij van Bureau Jeugdzorg geplaatst door de kinderrechter. Dit kan op grond van artikel 1:241 BW (als er geen gezagsdrager over een kind is of als deze niet in staat is om gezag uit te oefenen) of op grond van artikel 1:272 BW (hangende een onderzoek tot ontheffing of ontzetting van het gezag). 2.4 Huidige rechtspositie van pleegouders bij een OTS 2.4.1 Geen gezag Ouders van wie een kind in het kader van een OTS met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin is geplaatst, blijven het ouderlijk gezag behouden. De reden daarvan is dat de OTS 87 Kramer 2010, p. 114 e.v.. 88 Bruning 2011 (T&C BW), art. 263 boek 1, aant. 1. 89 Kramer 2010, p. 137. 21

erop gericht is de verantwoordelijkheid zo veel mogelijk bij de ouders te laten en de band tussen de ouders en het kind te verbeteren en/of te herstellen. 90 De OTS is namelijk een tijdelijke maatregel en heeft daarom de terugkeer naar de ouders tot doel. 91 Het gezag en het recht van de ouder om het kind zelf te mogen opvoeden en verzorgen is wel beperkt. 92 Wanneer ouders hun toestemming weigeren bij een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar, kan Bureau Jeugdzorg vervangende toestemming aan de kinderrechter vragen (artikel 1:264 BW). Wanneer de minderjarige twaalf jaar of ouder is, kunnen medische handelingen op grond van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst zonder toestemming en vervangende toestemming van de ouders worden verricht, indien de minderjarige dit wenst en dit nodig is om ernstig nadeel te voorkomen. 93 2.4.2 Blokkaderecht Tot 1978 stonden pleegouders vrijwel machteloos wanneer de gezagsdrager besloot tot een andere verblijfplaats voor het kind en zij dit niet in het belang van het kind achtten. De enige mogelijkheid die voor pleegouders openstond, was het verzoek tot ontzetting bij gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van het kind, doordat de ouders het kind terugeisten of terughaalden. 94 Sinds 1978 is echter de instemming van de pleegouders nodig voor het weghalen van het kind uit het pleeggezin. Dit geldt alleen voor plaatsingen in vrijwillig kader en voor plaatsingen waarbij Bureau Jeugdzorg de voogdij heeft. Ook moeten de plaatsingen langer dan een jaar geduurd hebben. Het blokkaderecht houdt kort gezegd in dat een pleegkind door zijn ouders of voogd niet uit zijn pleeggezin mag worden weggehaald zonder de toestemming van de pleegouders. Het doel hiervan is te voorkomen dat een pleegkind dat geruime tijd bij de pleegouders heeft verbleven, abrupt door eigen ouders uit dat pleeggezin wordt weggehaald. 95 Hieraan ligt het recht op continuïteit van een plaatsing ten grondslag. Zoals bleek in hoofdstuk 1 is dit recht op continuïteit ontleend aan artikel 8 EVRM en artikel 20 IVRK. Het blokkaderecht beoogt een goede afweging van de belangen van alle betrokkenen (pleegkind, pleegouders, ouders/voogd) door de kinderrechter tot stand te brengen. Het is niet zo, dat een pleegouder enkel door te blokkeren de thuisplaatsing kan voorkomen. De ouders kunnen zich tot de rechter wenden voor vervangende toestemming om het verblijf van hun kind bij de pleegouders te beëindigen. Het verzoek van de ouders wordt slechts afgewezen indien er gegronde vrees bestaat dat toewijzing tot verwaarlozing van de belangen van het kind leidt (artikel 1:253s lid 2 BW). Het blokkaderecht zoals hiervoor beschreven geldt indien sprake is van een vrijwillige plaatsing. Wanneer de ouders binnen een jaar hun kind weer zelf willen gaan verzorgen, terwijl de pleegouders dit onverantwoord vinden kunnen laatstgenoemden zich tot Bureau Jeugdzorg wenden. De Raad onderzoekt dan of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. 90 Bruning 2011 (T&C BW), artikel 257 boek 1, aant. 3 en 5. 91 Doek 2004, p. 566. 92 Koens 2008, p. 15, Bastiaensen & Kramer 2012, p. 35. 93 Bruning 2011 (T&C BW), artikel 264 boek 1. 94 Van der Linden, Ten Siethoff & Zeijlstra-Rijpstra 2009, p. 283. 95 Doek & Vlaardingerbroek 2009, p. 270. 22