Arbeidsinspectie. A.N. van den Ameele. Centraal Kantoor Afdeling Monitoring en Beleidsinformatie



Vergelijkbare documenten
Centraal Kantoor Afdeling Monitoring en Beleidsinformatie. ROKEN OP HET WERK 2000 (een herhalingsonderzoek)

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Opzet alcoholbeleid voor werknemers binnen een instelling of bedrijf in de gemeente Raalte Alcoholpreventie volwassenen

Opzet van het onderzoek. A.1 Achtergrond van het AVP. A.2 Beoogde onderzoekspopulatie

WERKNEMERS EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID

Monitor HH(T) 4 e kwartaalmeting

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

Centraal Kantoor Afdeling Monitoring en Beleidsinformatie LEGIONELLA. dr. P. J. M. Martens

Vraag naar Arbeid 2015

Diversiteit binnen de loonverdeling

Bedrijfsopleidingen in de industrie 1

Ouderschapsverlof. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Een probleemgebruiker is meester

Monitor Volwaardige Arbeidsrelaties

Monitor naleving rookvrije werkplek 2006

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2004

Rapportage beoordelen en incidenteel belonen 2012

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

Werkbelevingsonderzoek 2013

Zzp ers in de provincie Utrecht Onderzoek naar een groeiende beroepsgroep

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Inventarisatie medewerkers met een arbeidsbeperking in openbare bibliotheken

4. SAMENVATTING. 4.1 Opzet

Allochtonen op de arbeidsmarkt

2 Arbeidsomstandigheden in Nederland

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2005

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 a 2513 AA 'S GRAVENHAGE

Hoge werktevredenheid geen garantie voor doorwerken tot pensioen

Rapportage Vergelijkend Onderzoek naar Ziekteverzuim SW-sector 2003

Onderzoek ten behoeve van de evaluatie Waa en Woa

Evaluatie betaald parkeren Noorderplantsoenbuurt en Oranjebuurt

Resultaten Conjuntuurenquete 2018

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs.

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

De ontwikkeling van geweld in de Nederlandse samenleving VEEL MONITOREN, WEINIG EENDUIDIGHEID

Marktonderzoek naar de markt van personeelsplanningssystemen, tijdregistratiesystemen en urenverantwoordingssystemen.

Rapport. Rapportage Bijzondere Bijstand 2013

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarapportage 2008

Kengetallen Mobiliteitsbranche

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Banenverlies tot staan gekomen. Voor het eerst in twee jaar geen banenverlies

een onderzoek naar arbeidssatisfactie in Nederland

Ontwikkeling werkgelegenheid in % 2 1,7 1,5 1,1 0,5 -0,5 -1,5 -1,4. -2 Totaal banen Grote banen Kleine banen

MKB-ondernemer geeft grenzen aan

Mede mogelijk gemaakt door de RPC s in Limburg

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Toolbox NL_19b_ Alcohol op het werk rev.1. VCA invorm.eu. VCA invorm

8b. (0,5 VE) Op welke manier wordt de blootstelling aan gevaarlijke stoffen beoordeeld? Geschat Gemeten Weet niet

Dit voorbeeld alcoholbeleid is gebaseerd op het beleid van de Hamelandgroep Hacron en dient ter inspiratie voor andere SW bedrijven.

Dip in aantal bedrijven dat aan bewegingsstimulering doet.

Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Rapport monitor Opvang asielzoekers. week 44 t/m Onderzoek naar houding van Nederlanders t.a.v. de opvang van asielzoekers.

De arbeidsmarkt in 2019 Een korte terugblik op 2018 en verwachtingen van UWV en werkgevers voor januari 2019

Financiering in het MKB

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2006

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Onderzoek Behoefte van werknemers aan een inzetbaarheidstest

ENERGIE ENQUÊTE VOORJAAR 2012

Loopbanen van geowetenschappers

Check Je Kamer Rapportage 2014

Subsidiënt: Ministerie van VWS. Zorgverleners werken liever met interne oproepkrachten dan met personeel van buitenaf

Rapportage Medewerkerstevredenheidsonderzoek

Verzuimanalyse MBO-sector

Vakantiewerk in het mkb 2004

Opzet en uitvoering onderzoek 'Motie Straus'

Vergrijzing MKB-ondernemers zet bedrijfsprestaties onder druk

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 28 juni 2018 Voorbehouden bij de woningaankoop

Onderzoek Toegevoegde waarde OHSAS certificatie Samenvatting en conclusies

RESULTATEN CONJUNCTUURENQUETE 1STE HELFT 2018

Monitor Werkgeversbijdragen Kinderopvang

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

Fluchskrift Wurkgelegenheid

M Meer snelgroeiende bedrijven en meer krimpende bedrijven in Nederland

OMNIBUSONDERZOEK NOORD- KENNEMERLAND 2005 PSYCHISCHE GEZONDHEID

Alcohol- en drugpreventie op de werkvloer

Trendonderzoek: Alcoholkennis bij jongeren tussen 12 en 25 jaar

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

Het belang van begeleiding

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Cijfers. Tatoeages. Een analyse van OBiN-gegevens

Rapport klanttevredenheid 2013

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE. Datum 8 april 2011 Betreft Evaluatie IOW

Werknemers positief over arbeidsomstandigheden, maar negatief over doorwerken tot 65 jaar

Verzuimcijfers 2010 sector Gemeenten

Uitgaan jarigen in Roosendaal. Een rapportage over het uitgaansgedrag van jarigen en hun wensen m.b.t. uitgaansmogelijkheden.

Effecten van cliëntondersteuning. Samenvatting van een haalbaarheidsonderzoek naar de meetbaarheid van door de cliënt ervaren effecten

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) Juni 2011

Alcohol en hersenontwikkeling bij jongeren. Nr. 2018/23, Den Haag, 17 december Samenvatting

Rapportage bijzondere bijstand 2014

Structurele ondernemingsstatistieken

Factsheet 24 november 2010 LO

Transcriptie:

Arbeidsinspectie Centraal Kantoor Afdeling Monitoring en Beleidsinformatie ALCOHOL EN WERK 2000 (Een herhalingsonderzoek naar de stand van zaken met betrekking tot het alcoholbeleid in bedrijven in Nederland anno 2000) Oktober 2001 Drs. R. Spijkerman A.N. van den Ameele

INHOUDSOPGAVE BLZ. SAMENVATTING I - IV 1 INLEIDING 1 2 PROBLEEMSTELLING 3 3 OPZET VAN HET ONDERZOEK 4 3.1 Schriftelijke enquete 4 3.2 Respons schriftelijke enquête 5 3.3 Verwerking van de gegevens 6 3.4 Methodologische kanttekeningen 6 4 ALCOHOLBELEID 8 4.1 Aandacht en beleid 8 4.2 Aanleiding 10 5 ALCOHOLBELEID NADER BEKEKEN 12 5.1 Inhoud van het alcoholbeleid 12 5.2 Sancties en waarschuwingen 13 5.3 Manier waarop het alcoholbeleid is vastgelegd 14 6 CONCLUSIES 16 BEGRIPPENLIJST BIJLAGE I: ANDERE BRONNNEN BIJLAGE II: DE STEEKPROEF LITERATUUR

SAMENVATTING INLEIDING Dit rapport doet verslag van het onderzoek naar het alcoholbeleid in het bedrijfsleven in Nederland eind 2000. Het betreft een herhalingsonderzoek. Het vorige onderzoek beschreef de situatie eind 1996. ACHTERGROND Overmatig alcoholgebruik beïnvloedt de gezondheid van de werknemer en kan leiden tot een hoger ziekteverzuim. Werknemers met een alcoholprobleem hebben vaker een lagere produktiviteit, een hoger ziekteverzuim en leveren dikwijls werk af van een mindere kwaliteit. Ook kan alcoholgebruik leiden tot een verslechtering van de werksfeer en kan het de veiligheid van werknemers in gevaar brengen. Het kabinet acht het van belang dat bedrijven aandacht besteden aan de risico s die verbonden kunnen zijn met het gebruik van alcohol in de arbeidssituatie. De werkgever is hiervoor primair verantwoordelijk. Op grond van de Arbowet moet de werkgever een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) opstellen. In de RI&E legt de werkgever schriftelijk vast welke risico s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. In dit verband kunnen ook de specifieke risico s die verbonden zijn aan het gebruik van alcohol op het werk aan de orde te komen. RESULTATEN Het doel van het onderzoek is na te gaan hoeveel procent van de bedrijven in Nederland eind 2000 aandacht heeft voor de risico s van alcoholgebruik en in welke mate dit geresulteerd heeft in een alcoholbeleid. Er is in dit onderzoek sprake van aandacht voor risico s van alcoholgebruik als deze in het bedrijf besproken zijn in een overleg of een bespreking waarin de risico s van alcoholgebruik voor het bedrijf aan de orde zijn geweest en waaraan in ieder geval een leidinggevende heeft deelgenomen. Een goed alcoholbeleid bestaat in principe uit preventie, begeleiding, correctie en evaluatie. Indien er in het bedrijf ten aanzien van één van deze elementen iets schriftelijk is vastgelegd of mondeling is afgesproken, dan is er in dit onderzoek sprake van alcoholbeleid. Het huidige onderzoek richt zich net als het vorige onderzoek op het bedrijfsleven (inclusief gezondheids- en welzijnszorg). Het enigste verschil met het vorige onderzoek is dat in het hui- I

dige onderzoek bedrijven met minder dan vijf werknemers niet in het onderzoek zijn opgenomen 1. Eind 2000 heeft bijna een kwart (24%) van de bedrijven in het bedrijf aandacht besteed aan de risico s van alcoholgebruik. Bij 14% van de bedrijven heeft deze aandacht eind 2000 geresulteerd in een alcoholbeleid. Dit percentage is lager dan in het vorige onderzoek (eind 1996). Toen had 21% van de bedrijven een alcoholbeleid. Voor deze afname is niet direct een verklaring te geven. Mogelijk dat het alcoholbeleid in 1996 meer in de belangstelling stond vanwege een voorlichtingscampagne met betrekking tot alcohol en werk in dat jaar 2. Het percentage bedrijven met een alcoholbeleid neemt toe met de omvang van het bedrijf. Zo heeft 13% van de kleine bedrijven een alcoholbeleid, 15% van de middelgrote bedrijven en 25% van de grote bedrijven. Eind 1996 lagen deze percentages hoger. Figuur 1 laat dat zien. Figuur 1 40% Percentage bedrijven met alcoholbeleid naar grootteklasse (eind 2000 en eind 1996) 33% Percentage bedrijven 30% 20% 10% 15% 13% 26% 15% 25% 21% 14% eind 1996 eind 2000 0% 5 tot 10 wns 10 tot 100 wns 100 en meer wns totaal Grootteklasse 1 Hiertoe is in samenspraak met de beleidsdirectie besloten. De belangrijkste reden hiervoor is dat deze bedrijven vaak te klein zijn voor het hebben van een alcoholbeleid. Om de resultaten van het vorig onderzoek te kunnen vergelijken met die van het huidige onderzoek, zijn de uitkomsten van het vorige onderzoek opnieuw berekend, waarbij uitgegaan is van bedrijven met vijf en meer werknemers. 2 Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid (1996). Brochure Alcohol in het bedrijf, dat werkt niet. Den Haag. II

Van de bedrijven met een alcoholbeleid geeft 23% aan dat dit beleid dateert van voor 1990. Verder geeft 18% aan dat het alcoholbeleid is ontstaan tussen 1990 en 1995 en geeft 40% aan dat het is ontstaan tussen 1995 en 2000. Bij 4% van de bedrijven is het alcoholbeleid in 2000 ontstaan. Zoals figuur 2 laat zien verschilt het percentage bedrijven met een alcoholbeleid per sector. Het percentage bedrijven met een alcoholbeleid is eind 2000 het hoogst in de handel (18%) en het laagst in de dienstverlening (8%). Opvallend is de relatief sterke afname tussen eind 1996 en eind 2000 in de dienstverlening (namelijk van 18% naar 8%) en in de nijverheid (van 23% naar 14%). Figuur 2 Percentage bedrijven met een alcoholbeleid naar sector (eind 2000 en eind 1996) 3 dienstverlening 8% 18% Sectoren nijverheid handel 14% 18% 23% 22% eind 1996 eind 2000 totaal 14% 21% 0% 10% 20% 30% Percentage bedrijven Aanleiding alcoholbeleid en het belang van de RI&E daarbij Iets meer dan een derde (36%) van de bedrijven geeft eind 2000 aan dat wettelijke bepalingen de aanleiding zijn geweest om aandacht te besteden aan de risico s van alcoholbeleid. Opvallend is dat eind 2000 voor bijna een derde (31%) van de bedrijven de RI&E de aanleiding voor het alcoholbeleid is geweest. Eind 1996 lag dat percentage nog op 8%. 3 Uit de studie van Grundemann naar alcoholgebruik (1988) komt naar voren dat mannelijke werknemers in de bouw, transport, horeca en (groot- en detail-) handel meer dan gemiddeld drinken. Het percentage bedrijven met een alcoholbeleid in deze sectoren is 17% in de bouw, 13% in de (groot- en detail) handel 13%, in de horeca 40% en in de transport 23%. III

Door iets meer dan een kwart (27%) van de bedrijven worden de geconstateerde veiligheidsrisico s genoemd als aanleiding en door één op de vijf bedrijven (20%) worden concrete gevallen genoemd als aanleiding. Inhoud van het alcoholbeleid Het alcoholbeleid kan uit vier elementen bestaan. Van de bedrijven met een alcoholbeleid bestaat eind 2000 bij 87% van de bedrijven dit beleid uit preventie, bij 22% uit begeleiding, bij 70% uit correctie en bij 54% uit evaluatie 4. Van de bedrijven die zelf aangegeven hebben dat er sprake is van een alcoholbeleid, heeft 95% een alcoholbeleid dat tenminste één van deze vier elementen bevat. Bij 9% van de bedrijven met een alcoholbeleid bevat dit beleid alle vier elementen 5. Sancties of waarschuwingen Bij 70% van de bedrijven met een alcoholbeleid bestaat dit beleid uit waarschuwingen of sancties. De meest voorkomende sancties zijn mondelinge waarschuwingen (69%), ontslag (63%) en schriftelijke waarschuwing (57%). Vastleggen alcoholbeleid Meer dan de helft (54%) van de bedrijven met een alcoholbeleid legt dit schriftelijk vast in reglementen, arbeidscontracten en CAO s. Bij drie van de vijf bedrijven (60%) wordt het alcoholbeleid mondeling vastgelegd 6. 4 Deze percentages tellen niet op tot 100%, omdat het alcoholbeleid uit meer dan één element kan bestaan. 5 Zo bestaat het alcoholbeleid bij 18% van de bedrijven uit één element, bij 34% uit twee elementen, bij 29% uit drie elementen en -zoals reeds vermeld- bij 15% uit vier elementen. 6 De percentages schriftelijk en mondeling tellen niet tot 100% op, omdat een bedrijf het beleid zowel schriftelijk als mondeling kan vastleggen. IV

1. INLEIDING In Nederland is de aandacht voor alcoholgebruik in relatie tot werk aanzienlijk toegenomen. Uit diverse publicaties en onderzoek 7 is gebleken dat (overmatig) gebruik van alcohol grote problemen kan veroorzaken op het werk. Dit geldt zowel voor alcoholgebruik tijdens het werk als overmatig alcoholgebruik door werknemers buiten de werksituatie. Overmatig alcoholgebruik beïnvloedt de gezondheid van de werknemer en kan leiden tot een hoger ziekteverzuim. Werknemers met een alcoholprobleem hebben vaker een lagere produktiviteit, een hoger ziekteverzuim en leveren dikwijls werk af van een mindere kwaliteit. Ook kan alcoholgebruik leiden tot een verslechtering van de werksfeer en kan het de veiligheid van werknemers in gevaar brengen. In 1992 heeft de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de toenmalige Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur een adviesaanvraag ingediend over alcohol en werk bij de Stichting van de Arbeid. Naar aanleiding van het advies en een later advies van de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad (SER) heeft het kabinet een standpunt ingenomen. Het kabinet acht het van belang dat bedrijven aandacht besteden aan de risico s die verbonden kunnen zijn met het gebruik van alcohol in de arbeidssituatie. De werkgever is hiervoor primair verantwoordelijk. In zijn reactie op het SER-advies heeft de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven er voor te willen zorgen dat wordt bewaakt in hoeverre op ondernemingsniveau invulling wordt gegeven aan een alcoholbeleid. Het vorige onderzoek naar alcohol diende vooral op dit punt informatie te verschaffen 8. Het huidige onderzoek naar roken en alcohol is een herhalingsonderzoek van dat onderzoek over 1996. Wet- en regelgeving Alcoholgebruik op het werk is niet bij de wet verboden. In het Nieuw Burgerlijk Wetboek staat wel een artikel dat als de werknemer zich ondanks waarschuwing zich overgeeft aan dronkenschap, er reden is voor ontslag. Voor het besturen van voertuigen zijn normen opgenomen in onder andere de Wegenverkeerswet, Luchtvaartwet en de Scheepvaartsverkeerswet. Ook zijn in enkele CAO s (met name in de transportsector) bepalingen opgenomen over alcoholgebruik tijdens werktijd. 7 Zie hiervoor onder andere: Walburg, J.A., Dijk, A.A. van (2000). Alcohol en werk. Houten. Bohn Stafleu Van Loghum. 8 Massaar, J. (1997), Alcohol en werk. Den Haag. Arbeidsinspectie. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rapportage van dit onderzoek is in 1997 verschenen. De onderzoeksgegevens hebben betrekking op eind 1996 (31 oktober 1996 was namelijk da datum dat de dataverzameling voor dit onderzoek werd afgesloten) 1

Op grond van de Arbowet (art. 5, lid 1) moet de werkgever een door de arbodienst goedgekeurde risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) opstellen. In de RI&E legt de werkgever schriftelijk vast welke risico s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. De RI&E bevat tevens een beschrijving van deze gevaren en risico-beperkende maatregelen. In dit artikel (art. 5, lid 1) staat niet expliciet omschreven aan welke risico s gedacht moet worden. In principe gaat het om alle risico s op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn. In dit verband kunnen ook de specifieke risico s die verbonden zijn aan het gebruik van alcohol op het werk aan de orde te komen. Het alcoholbeleid van een bedrijf hoort dus thuis binnen het arbobeleid. Er zullen echter ook bedrijven zijn die een alcoholbeleid hebben geformuleerd voordat of zonder dat er een risicoinventarisatie en -evaluatie is gemaakt. Het alcoholbeleid bestaat in principe uit vier elementen, namelijk preventie, begeleiding, correctie en evaluatie. Bij preventie moet gedacht worden aan het instellen van regels over de beschikbaarheid van alcohol op het werk, het voorkomen dat werknemers onder invloed op het werk komen, voorlichting over de risico s van het alcoholgebruik op het werk en daarbuiten. Begeleiding houdt in dat men de werknemer met een alcoholprobleem kan herkennen en begeleiden. Hiervoor is het nodig dat er afspraken vastliggen over de opvang en begeleiding van een werknemer met een alcoholprobleem. Preventie en begeleiding hebben tot doel om het functioneren van de werknemer te verbeteren door middel van gedragsveranderingen. Indien het gedrag van de werknemer niet verandert, kan het nodig zijn om dit gedrag te corrigeren. De sancties die hiervoor dienen, moeten van tevoren zijn vastgelegd. Tenslotte kan men het alcoholbeleid evalueren, zodat de eerder genoemde componenten van het beleid eventueel kunnen worden verbeterd. De indeling van dit rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de probleemstelling van dit onderzoek kort belicht. In dat hoofdstuk wordt ook aangegeven wat in het kader van dit onderzoek onder alcoholbeleid wordt verstaan. Hoofdstuk 3 gaat nader in op de opzet van het onderzoek. In de hoofdstukken 4 tot en met 5 staan de resultaten van het onderzoek beschreven. Hoofdstuk 4 geeft aan hoeveel bedrijven aandacht hebben voor de risico s van alcoholgebruik en in welke mate dit geresulteerd heeft in een alcoholbeleid. In hoofdstuk 5 wordt beschreven wat de inhoud is, hoe het is vastgelegd en uit welke maatregelen het alcoholbeleid bestaat. Hoofdstuk 6 sluit tenslotte af met enkele conclusies. 2

2 PROBLEEMSTELLING Het doel van het onderzoek is na te gaan hoeveel procent van de bedrijven in Nederland eind 2000 aandacht heeft voor de risico s van alcoholgebruik en in welke mate dit geresulteerd heeft in een alcoholbeleid. Ook zal het onderzoek onder andere antwoord moeten geven op de vraag naar aanleiding waarvan er aandacht besteed is aan de risico s van alcoholgebruik op het werk en wat de inhoud van het alcoholbeleid is. Er is in dit onderzoek sprake van aandacht voor risico s van alcoholgebruik als deze in het bedrijf besproken zijn in een overleg of een bespreking waarin de risico s van alcoholgebruik voor het bedrijf aan de orde zijn geweest en waaraan in ieder geval een leidinggevende heeft deelgenomen. Een goed alcoholbeleid bestaat in principe uit de volgende vier elementen: preventie begeleiding correctie evaluatie. Indien er in het bedrijf ten aanzien van één van deze elementen iets schriftelijk is vastgelegd of mondeling is afgesproken, dan is er in dit onderzoek sprake van alcoholbeleid. Het onderzoek naar alcohol en werk 2000 is een herhaling van het onderzoek eind 1996. De onderzoekspopulatie bestaat uit bedrijven met vijf en meer werknemers in het bedrijfsleven (inclusief de gezondheids- en welzijnszorg). De overheid valt net als in het vorig onderzoek buiten het onderzoek. In het vorige onderzoek behoorden bedrijven met één tot vijf werknemers nog tot de onderzoekspopulatie. In samenspraak met de beleidsdirectie is besloten bedrijven met minder dan vijf werknemers niet in het onderzoek op te nemen. De belangrijkste reden hiervoor is dat deze bedrijven vaak te klein zijn voor het hebben van een alcoholbeleid 9. De resultaten van beide onderzoeken zullen met elkaar vergeleken worden om na te gaan of er zich tussen eind 1996 en eind 2000 een ontwikkeling heeft voorgedaan 10. 9 Uit het onderzoek over 1996 blijkt dat 12% van de bedrijven met minder dan vijf werknemers een alcoholbeleid heeft tegenover gemiddeld 16% van de bedrijven. 10 Om de resultaten van beide onderzoeken met elkaar te vergelijken, zijn de uitkomsten van het vorige opnieuw berekend, waarbij uitgegaan is van bedrijven met vijf en meer werknemers. onderzoek 3

3 OPZET VAN HET ONDERZOEK 3.1 Schriftelijk enquête De verzameling van de gegevens voor dit onderzoek heeft plaats gevonden aan de hand van een schriftelijke enquête. De schriftelijke enquête van het onderzoek naar alcohol het werk is gelijk uitgezet met de schriftelijke enquête van het onderzoek naar roken op het werk. Voor beide onderzoeken zijn de vragenformulieren met een toelichtende brief verstuurd naar 4842 adressen van bedrijven met vijf en meer werknemers 11. De bedrijven zijn getrokken uit het bestand van de Kamer van Koophandel. De periode van dataverzameling bestreek globaal de periode november 2000 - januari 2001. Om uitspraken mogelijk te maken over de bedrijven met 10 tot 100 en 100 en meer werknemers zijn de bedrijven uit deze grootteklassen ten opzichte van de bedrijven uit de grootteklasse 5 tot 10 werknemers oververtegenwoordigd in de steekproef 12. De onderzoeksgegevens die in dit rapport worden gepresenteerd, zijn gewogen op basis van CBS-gegevens (januari 1999). De gepresenteerde cijfers doen dus uitspraken over de totale populatie bedrijven in Nederland met vijf en meer werknemers 13. De verantwoording van de steekproef en de methode van wegen staat beschreven in bijlage II. Ten behoeve van de rapportage van de (gewogen) uitkomsten zijn de bedrijven ingedeeld in drie grootteklassen, namelijk 5 tot 10 werknemers, 10 tot 100 werknemers en 100 en meer werknemers. Op basis van de Standaardbedrijfsindeling 1993 (SBI 93) zijn de bedrijven ingedeeld in de volgende drie sectoren: nijverheid (bestaande uit landbouw, industrie en bouw), handel (bestaande uit horeca, transport en groot- en detailhandel) en dienstverlening (bestaande uit zakelijke- en niet-zakelijke dienstverlening). 3.2 Respons schriftelijke enquête 11 De steekproef van het onderzoek naar roken op het werk is nagenoeg gelijk aan die van alcohol en werk. Het enigste verschil is dat bij het onderzoek alcohol en werk wel de gezondheids- en welzijnszorg (=SBI-code (2- cijferig) 85) is meegenomen en bij het onderzoek naar roken op het werk niet (zie volgende voetnoot voor een toelichting). In feite is de omvang van de steekproef van het onderzoek naar alcohol en werk 4842 bedrijven en voor het onderzoek naar roken op het werk 4500 bedrijven (excl. gezondheids- en welzijnszorg). Vanwege de combinatie van beide onderzoeken echter, is voor beide onderzoeken dezelfde steekproef (4842 bedrijven) uitgezet. 12 Om voor de steekproef binnen deze grootteklassen een goede verdeling van bedrijven te krijgen, zijn de grootteklassen opgedeeld in kleinere klassen, namelijk 10 tot 50, 50 tot 100, 100 tot 500 en 500 en meer werknemers. Voor de steekproefplanning is uitgegaan van 5 grootteklassen en 15 sectoren. 13 In totaal gaat het om ruim 108 duizend bedrijven, waarvan ca. 53 duizend bedrijven met 5 tot 10 werknemers, ca. 50 duizend bedrijven met 10 tot 100 werknemers en ca. 6 duizend bedrijven met 100 en meer werknemers. 4

Naar 4842 adressen van bedrijven zijn schriftelijke vragenformulieren verstuurd. Van deze vragenformulieren zijn er 2846 geretourneerd waarvan 154 onbestelbaar retour. Bij de controle bleek dat van de resterende vragenformulieren een aantal niet bruikbaar waren, omdat deze bedrijven buiten het kader van het onderzoek vallen 14. In totaal bleven er nog 2189 vragenformulieren over waarvan er nog 12 zijn afgekeurd, zodat het totale aantal bruikbare vragenformulieren op 2177 ligt. Tabel 3.1 geeft een overzicht van de respons op de schriftelijke enquête. Uit deze tabel blijkt dat de bruto respons 56% is (of 59% als de onbesteld retour vragenlijsten mee worden gerekend). Een respons van 56% is hoog voor een schriftelijke enquête. In de literatuur wordt een respons van 40% al als een zeer goed resultaat gezien 15. De netto respons - dat is de respons nadat alle vragenformulieren, die buiten het steekproefkader van het onderzoek vallen, uitgesloten zijn - ligt op 45%. Er is niet alleen sprake van een hoge respons, maar ook is de gerealiseerde steekproef goed verdeeld over de onderscheiden sectoren en grootteklasse. In bijlage I wordt daar nader op ingegaan. Tabel 3.1 Respons schriftelijke enquête Alcohol en werk Aantal vragenformulieren 1. totaal verstuurd 4842 2. totaal retour 2846 3. waarvan onbesteld retour -154 4. subtotaal 2692 5. waarvan onbruikbaar (te weinig werknemers in dienst) -443 6. Waarvan onbruikbaar (sector valt buiten onderzoek) -60 7. subtotaal 2189 8. waarvan afgekeurd -12 9. aantal bruikbare vragenlijsten 2177 bruto respons (-2- gedeeld door -1-) 59% bruto respons (-4- gedeeld door -1-) 56% netto respons (-9- gedeeld door -1-) 45% 14 Bij 60 vragenlijsten behoorde het bedrijf tot een sector die buiten het kader van het onderzoek ligt en bij 443 vragenlijsten had het bedrijf minder dan vijf werknemers. 15 Kooiker, R en Heuvel, T van der. Marktonderzoek (1992). Wolters-Noordhoff Groningen. 5

3.3 Verwerking van de gegevens De vragenformulieren zijn in de maanden november 2000, december 2000 en januari 2001 binnengekomen. De invoer van de vragenformulieren heeft intern plaats gevonden. Medio februari 2001 waren er 2692 vragenformulieren ingevoerd. Vervolgens zijn de ingevoerde vragenlijsten gescreend op inconsistenties en onvolledig-heden. Uiteindelijk bleven er 2177 bruikbare vragenformulieren over. 3.4 Methodologische kanttekeningen In deze paragraaf zal kort ingegaan worden op wat in de literatuur gezegd wordt over de verschillen tussen een schriftelijke enquête (=wijze van bevragen in het huidige onderzoek) en een mondelinge enquête (=wijze van bevragen in het vorige onderzoek). In de literatuur hierover wordt gesteld dat er bij een persoonlijke benadering van de respondent meestal meer medewerking wordt verkregen dan bij een schriftelijke 16. Bij een schriftelijke enquête is het voor de respondent een minder grote stap om geen medewerking te verlenen. Geen medewerking verlenen doet men al door passief te blijven en de vragenlijst niet te retourneren. Verder wordt opgemerkt dat het onderwerp van de enquête medebepalend is voor de respons. Als de respondent betrokken is bij het onderwerp of zich er voor interesseert, dan zal de respondent eerder meewerken. Ook wordt in de literatuur hierover gesteld dat het voordeel van schriftelijk enquêteren de besparing in tijd, reiskosten en salaris is 17. Bij een schriftelijke enquête kunnen in een korte tijd veel meer mensen bereikt worden. Bij mondelinge interviews zijn goed getrainde (en dus vaak dure) interviewers nodig die ook nog eens reiskosten moeten maken. Wel stelt een schriftelijke enquête bepaalde eisen aan de vragenlijst. De vragenlijst moet goed (perfect) in elkaar steken en moet er visueel aantrekkelijk uitzien. De vragen moeten duidelijk en eenduidig zijn. Bij een mondelinge enquête gelden deze eisen in mindere mate, omdat bij dat soort enquêtes de interviewer altijd nog een korte toelichting op de vragen kan geven. Omdat een schriftelijke vragenlijst de respondent een groter gevoel van anonimiteit geeft, speelt het geven van sociaal wenselijke antwoorden bij schriftelijke enquêtes een minder grotere rol dan bij mondelinge enquêtes. Bij mondelinge interviews is er altijd het probleem dat alleen al de fysieke aanwezigheid van de interviewer bepaalde verwachtingen en ideeën bij de respondent uitlokt die de antwoorden beïnvloeden. Daar-tegenover staat het voordeel van mondelinge enquêtes dat bekend is wie de antwoorden heeft gegeven. Ook is er een betere controle op het invullen van de vragenlijst en worden de vragenlijsten vaker volledig ingevuld. 16 Kooiker, R., Heuvel, T. van den (1992). Marktonderzoek. Groningen. Wolters-Noordhoff. 17 Baarda, Dr. D.B., Goede, Dr. M.P.M. de (1990), Methoden en technieken. Leiden. Stenfert Kroese. 6

Zoals al opgemerkt is, is de respons van deze schriftelijke enquête (56%) hoog. De indruk die ontstaan is, nadat de vragenlijsten zijn gescreend op inconsistenties en onvolledigheden, dat de kwaliteit van de invulling van de vragenlijsten goed is. Een mondelinge enquête is dus een andere methode van onderzoek dan een schriftelijke enquête. Het is niet goed aan te geven of de ene methode andere resultaten oplevert dan de andere. In de literatuur wordt wel bij elke methode aangegeven welke de specifieke kenmerken en voor- en nadelen van de methode zijn. Zo is er bij een mondelinge enquête een betere controle op het invullen en komen onvolledig ingevulde vragenlijsten minder voor. Daartegenover staat dat een mondelinge enquête gevoeliger is voor sociaal wenselijke antwoorden. In dit rapport worden de uitkomsten van twee onderzoeken, namelijk een onderzoek gebaseerd op een mondelinge enquête (eind 1996) en een onderzoek gebaseerd op een schriftelijke enquête (eind 2000) naast elkaar gezet en met elkaar vergeleken. Bij die vergelijking wordt dus verondersteld dat een schriftelijke enquête geen wezenlijk andere resultaten geeft dan een mondelinge enquête. 7

4 ALCOHOLBELEID 4.1 Aandacht en beleid Er kan pas sprake zijn van een alcoholbeleid als er aandacht geweest is voor de risico s van alcoholgebruik op het werk. Niet in alle gevallen zal de aandacht voor alcoholgebruik resulteren in alcoholbeleid. Figuur 4.1 laat zien hoe groot de kloof is tussen aandacht voor alcoholgebruik en alcoholbeleid. Bij 24% van de bedrijven is er sprake van aandacht voor de risico s van alcoholgebruik. Bij 63% van deze bedrijven is deze aandacht van recente datum (namelijk minder dan een jaar geleden). Het percentage bedrijven met een alcoholbeleid is 14%. Figuur 4.1 laat zien dat het percentage bedrijven met aandacht voor de risico s van alcoholgebruik toeneemt met de omvang van het bedrijf. Zo heeft 19% van de kleine bedrijven (tussen de 5 en 10 werknemers) hieraan aandacht besteed tegenover 41% van de grote bedrijven (100 en meer werknemers). Ook voor het percentage bedrijven met een alcoholbeleid geldt dat dit percentage toeneemt met de omvang van het bedrijf. Grote bedrijven (25%) hebben bijna twee keer zo vaak een alcoholbeleid dan kleine bedrijven (13%). Figuur 4.1 Percentage bedrijven met aandacht voor risico s van alcoholgebruik en met alcoholbeleid (eind 2000) 50% 40% 41% Percentage bedrijven 30% 20% 19% 13% 28% 15% 25% 24% 14% aandacht beleid 10% 0% 5 tot 10 wns 10 tot 100 wns 100 en meer wns totaal Grootteklasse Figuur 4.2 laat zien dat het percentage bedrijven met een alcoholbeleid (eind 2000) is afgenomen ten opzichte van het vorige onderzoek (eind 1996). Eind 1996 had 21% van alle bedrij- 8

ven met vijf en meer werknemers een alcoholbeleid 18. Eind 2000 is dat percentage gedaald tot 14%. Figuur 4.2 laat duidelijk zien dat voor iedere grootteklasse geldt dat er tussen eind 1996 en eind 2000 sprake is van een afname van het percentage bedrijven met een alcoholbeleid. Figuur 4.2 Percentage bedrijven met alcoholbeleid naar grootteklasse (eind 2000 en eind 1996) 40% 33% Percebtage bedrijven 30% 20% 10% 15% 13% 26% 15% 25% 21% 14% eind 1996 eind 2000 0% 5 tot 10 wns 10 tot 100 wns 100 en meer wns totaal Grootteklasse Figuur 4.3 laat zien dat het percentage bedrijven met een alcoholbeleid sterk wisselt per sector 19. Het percentage bedrijven met een alcoholbeleid is eind 2000 het hoogst in de handel (18%) en het laagst in de dienstverlening (8%). Opvallend is de relatief sterke afname tussen eind 1996 en eind 2000 in de dienstverlening (namelijk van 18% naar 8%) en in de nijverheid (van 23% naar 14%). 18 In het vorig onderzoek zaten ook bedrijven met minder dan vijf werknemers. Er heeft een herberekening plaats gevonden, waarbij bedrijven met minder dan vijf werknemers buiten beschouwing zijn gebleven. 19 Er is hier gekozen voor een indeling in drie sectoren. In het vorige onderzoek werd nog uitgegaan van een indeling in acht sectoren, maar daar is in dit onderzoek van afgezien vanwege het beperkte aantal waarnemingen in sommige van deze sectoren. 9

Figuur 4.3 Percentage bedrijven met een alcoholbeleid naar sector (eind 2000 en eind 1996) 20 dienstverlening 8% 18% Sectoren nijverheid handel 14% 18% 22% 23% eind 1996 eind 2000 totaal 14% 21% 0% 5% 10% 15% 20% 25% Percentage bedrijven Van de bedrijven met een alcoholbeleid geeft 23% aan dat dit beleid dateert van voor 1990. Verder geeft 18% aan dat het alcoholbeleid is ontstaan tussen 1990 en 1995 en geeft 40% aan dat het is ontstaan tussen 1995 en 2000. Bij 4% van de bedrijven is het alcoholbeleid in 2000 ontstaan. 4.2 Aanleiding De RI&E is een belangrijke aanleiding om aandacht te schenken aan de risico s van alcoholgebruik Het is interessant om te achterhalen wat de aanleiding voor bedrijven is geweest om aandacht te schenken aan de risico s van alcoholgebruik. Tabel 4.1 geeft een opsomming van de redenen die genoemd zijn door de bedrijven die aandacht hebben gehad voor de risico s van alcoholgebruik 21. Van deze bedrijven heeft 36% aandacht aan de risico s van alcoholgebruik be- 20 Uit de studie van Grundemann naar alcoholgebruik (1988) komt naar voren dat mannelijke werknemers in de bouw, transport, horeca en (groot- en detail-) handel meer dan gemiddeld drinken. Het percentage bedrijven met een alcoholbeleid in deze sectoren is 17% in de bouw, 13% in de (groot- en detail) handel 13%, in de horeca 40% en in de transport 23%. 21 Omdat bedrijven meer dan één reden konden opgeven, tellen de percentages niet op tot 100%. 10

steed vanwege wettelijke bepalingen (tegenover 23% eind 1996). In de handel waaronder ook de transportsector valt, ligt dit percentage op 46%, wat hoger is dan in de nijverheid (28%) en dienstverlening (29%) 22. Voor 31% van de bedrijven was de RI&E de aanleiding om aandacht aan de risico s van alcoholgebruik te besteden. In de nijverheid ligt dit percentage op 37% wat hoger is dan in de handel (30%) en dienstverlening (21%). Opvallend is dat eind 1996 de RI&E voor 8% van de bedrijven aanleiding was om aandacht te besteden aan de risico s van alcoholgebruik. De forse toename van dit percentage (van 8% naar 31%) geeft aan dat RI&E een belangrijke plaats is gaan innemen, als het gaat om aandacht voor de risico s van alcoholgebruik (en andere risico s). Andere genoemde aanleidingen zijn geconstateerde veiligheidsrisico s (27% eind 2000 tegenover 34% eind 1996), een concreet geval van een werknemer met een alcoholprobleem (20% eind 2000 tegenover 26% eind 1996) 23 en CAO-bepalingen (10% eind 2000 tegenover 6% eind 1996). Een relatief groot aantal bedrijven (33% eind 2000) heeft aangegeven dat er om een andere aanleiding aandacht is geweest voor de risico s van alcoholgebruik. Veel genoemde andere aanleidingen zijn: vanwege het bedrijfsbeleid (20%), vanwege veiligheid (4%), vanwege maatschappelijke normen en waarden (2%), vanwege het imago van het bedrijf (2%) en vanwege concrete situaties (2%). Tabel 4.1 Aanleiding voor de aandacht die besteed is aan de risico s van alcoholgebruik (eind 200 en eind 1996) Aanleiding Percentage bedrijven eind 1996 eind 2000 Wettelijke bepalingen 23% 36% RI&E 8% 31% Geconstateerde veiligheidsrisico's 34% 27% Concreet geval van een werknemer met alcoholprobleem 26% 20% CAO bepalingen 6% 10% Om andere redenen 41% 33% 22 Een nadere detaillering laat zien dat 70% van de bedrijven die wettelijke bepalingen genoemd hebben als aanleiding om aandacht te schenken aan de risico s van alcoholbeleid afkomstig zijn uit de sectoren handel, transport, horeca en bouw. 23 Het hoeft geen verwondering te wekken dat het percentage bedrijven dat aangeeft naar aanleiding van een concreet geval aandacht aan de risico s van alcoholgebruik, toeneemt met de bedrijfsomvang. Dit percentage ligt bij kleine bedrijven op 14%, bij middelgrote op 20% en bij grote op 46%. 11

5 ALCOHOLBELEID NADER BEKEKEN 5.1 Inhoud van het alcoholbeleid Zoals in hoofdstuk 2 al is aangegeven, kan het alcoholbeleid bestaan uit vier elementen, namelijk preventie, begeleiding, correctie en evaluatie. Indien er iets schriftelijk is vastgelegd of mondeling is afgesproken ten aanzien van één van deze elementen, dan is er sprake van een alcoholbeleid. Bij 96% van de bedrijven die (zelf) aangegeven hebben dat er sprake is van een alcoholbeleid, bestaat het alcoholbeleid uit tenminste één van deze vier elementen. Bij 15% van de bedrijven met een alcoholbeleid bestaat het beleid uit alle vier elementen 24. Tabel 5.1 laat zien hoe vaak deze elementen voorkomen in het alcoholbeleid van bedrijven. Tabel 5.1 De inhoud van het alcoholbeleid bij bedrijven die een alcoholbeleid hebben (eind 2000 en eind 1996) Inhoud van het alcoholbeleid Percentage bedrijven eind 1996 eind 2000 Preventie 82% 87% Regels over de beschikbaarheid van alcohol op het werk 78% 77% Voorlichting over de risico's van alcoholgebruik 24% 46% Begeleiding Begeleiding van werknemers met alcoholproblemen 23% 22% Correctie Voorziet het beleid in waarschuwingen/sancties? 77% 70% Evaluatie Wordt het beleid geëvalueerd? 16% 54% * Omdat een bedrijf het alcoholbeleid op verschillende manieren kan vastleggen, tellen de percentages in deze tabel niet op tot 100%. Preventie Zoals deze tabel laat zien komt preventie voor bij 87% van de bedrijven met een alcoholbeleid (tegenover 82% eind 1996). Eind 2000 kent iets meer dan drie kwart (77%) van de bedrijven regels ten aanzien van de beschikbaarheid van alcohol op het werk (tegenover 78% eind 1996). Bij bijna de helft (46%) wordt voorlichting gegeven over de risico s van alcoholgebruik. Eind 1996 lag dit percentage lager, namelijk op 24%. Begeleiding 24 Zo bestaat het alcoholbeleid bij 18% van de bedrijven uit één element, bij 34% uit twee elementen, bij 29% uit drie elementen en -zoals reeds vermeld- bij 15% uit vier elementen. 12