Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 30/07/2017

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 juni 2017 *

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 29 november 2007 *

Datum van inontvangstneming : 03/11/2015

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 10 april 2018 *

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

JPF 2013/149 Rechtbank 's-gravenhage 23 oktober 2012, /FA RK ; ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2371. ( mr. Bellaart )

Datum van inontvangstneming : 09/07/2019

Datum van inontvangstneming : 21/01/2019

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Datum van inontvangstneming : 08/05/2017

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Date de réception : 18/10/2011

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 04/06/2015

Datum van inontvangstneming : 05/12/2014

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 16/04/2019

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 04/01/2018

Datum van inontvangstneming : 04/02/2014

Datum van inontvangstneming : 20/05/2019

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 23/10/2015

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 13/02/2017

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

MEDEDELING AAN DE LEDEN

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

» Samenvatting. » Uitspraak. 1. Het geding in eerste aanleg. 2. Het geding in hoger beroep. 3. De beoordeling

Datum van inontvangstneming : 18/12/2018

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 02/06/2015

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Datum van inontvangstneming : 20/05/2013

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 20/06/2017

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

De Verordening EG nr. 2201/2003 en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

Datum van inontvangstneming : 09/10/2017

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 17/03/2014

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 15/09/2017

Datum van inontvangstneming : 23/07/2015

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

9975/16 mak/cle/sv 1 DRI

Datum van inontvangstneming : 27/11/2012

Datum van inontvangstneming : 10/10/2017

Datum van inontvangstneming : 19/12/2018

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 03/09/2012

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Echtscheidingsrecht in hoofdlijnen

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 22/08/2014

Datum van inontvangstneming : 14/09/2012

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Date de réception : 16/12/2011

Datum van inontvangstneming : 05/06/2015

ECLI:NL:RBNHO:2013:10520

Datum van inontvangstneming : 26/04/2016

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

Datum van inontvangstneming : 10/11/2014

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Tweede Kamer der Staten-Generaal

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 27/01/2014

Date de réception : 07/02/2012

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Samenvatting C-759/18-1 Zaak C-759/18 Samenvatting van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 98, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie Datum van indiening: Verwijzende rechter: 3 december 2018 Judecătoria Rădăuţi (rechter in eerste aanleg Rădăuţi, Roemenië) Datum van de verwijzingsbeslissing: Verzoekende partij: 19 november 2018 OF Verwerende partij: PG Voorwerp van het hoofdgeding Verzoek tot echtscheiding Voorwerp en rechtsgrondslag van het verzoek om een prejudiciële beslissing Krachtens artikel 267 VWEU wordt verzocht om uitlegging van artikel 2, punt 7, van artikel 3, lid 1, van artikel 12, lid 1, onder b), en van artikel 17 van verordening nr. 2201/2003/EG van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid Prejudiciële vragen 1) Moet artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2201/2003/EG aldus worden uitgelegd dat het feit dat verweerster niet de exceptie van internationale onbevoegdheid van de Roemeense rechter opwerpt bij de behandeling van een NL

SAMENVATTING VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-759/18 zaak die draait om echtscheiding met minderjarig kind, wordt gelijkgesteld aan haar stilzwijgende instemming dat de zaak zal worden behandeld door de rechter bij wie verzoeker de zaak aanhangig heeft gemaakt, wanneer partijen hun gewone verblijfplaats in een andere lidstaat [van de Europese Unie] (in dit geval Italië) hebben, terwijl de echtscheiding is aangevraagd bij de rechter in de lidstaat waarvan partijen het staatsburgerschap bezitten? 2) Moeten artikel 3, lid 1, en artikel 17 van verordening nr. 2201/2003/EG aldus worden uitgelegd dat de rechter ambtshalve de exceptie van internationale onbevoegdheid van de Roemeense gerechten moet/kan opwerpen bij de behandeling van een zaak die draait om echtscheiding met minderjarig kind, wanneer partijen die hun vaste verblijfplaats in een andere lidstaat [van de Europese Unie] (in dit geval Italië) hebben, het niet eens zijn over de keuze van de bevoegde rechter (met als gevolg dat het verzoek wordt afgewezen als niet vallende onder de bevoegdheid van de Roemeense rechter), bij voorrang ten aanzien van de bepalingen van artikel 915, lid 2, van de Codul de procedură civilă (wetboek van burgerlijke rechtsvordering), uit hoofde waarvan de exceptie van exclusieve territoriale onbevoegdheid van de Judecătorie Rădăuţi (rechter in eerste aanleg, Rădăuţi, Roemenië) kan worden opgeworpen (met als gevolg dat deze zich niet bevoegd verklaart om de zaak te beslechten en deze zal overdragen aan de Judecătorie Sectorului 5 București (rechter in eerste aanleg district 5, Boekarest, Roemenië) voor de inhoudelijke behandeling), vooral gezien het feit dat deze artikelen minder gunstig zijn dan het artikel in de nationale wetgeving (artikel 915, lid 2, van Codul de procedură civilă)? 3) Moet de in artikel 12, lid 1, onder b), van verordening nr. 2201/2003/EG gebezigde woordkeus, namelijk dat de bevoegdheid van deze gerechten [...] op enige andere ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, is aanvaard op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, aldus worden uitgelegd dat wanneer partijen die hun vaste verblijfplaats in een andere lidstaat [van de Europese Unie] (in dit geval Italië) hebben, de bevoegde rechter vragen om een echtscheidingsverzoek te behandelen in het land waarvan ze het staatsburgerschap bezitten (de Judecătorie Rădăuţi, Roemenië), deze automatisch bevoegd wordt om ook te beslissen ten aanzien van de onderdelen van het verzoek aangaande het uitoefenen van het ouderlijk gezag, de woning van de minderjarige en het vaststellen van de bijdrage van de ouders aan de kosten van het grootbrengen en opvoeden van het kind? 4) Moet het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid in artikel 2, punt 7, en artikel 12 van verordening nr. 2201/2003/EG aldus worden uitgelegd dat dit ook de volgende begrippen omvat: ouderlijk gezag, zoals bepaald in artikel 483 van de Codul civil (burgerlijk wetboek), woning van het kind, geregeld in artikel 400 van de Codul civil, en bijdrage van de ouders aan de kosten van het grootbrengen en opvoeden van het kind, geregeld in artikel 402 van de Codul civil? 2

OF Aangevoerde bepalingen van Unierecht Artikel 2, punt 7, artikel 3, lid 1, artikel 12, lid 1, onder b), en artikel 17 van verordening nr. 2201/2003 Aangevoerde bepalingen van nationaal recht Artikel 915, lid 1, van de Codul de procedură civilă, volgens welke de echtscheidingsaanvraag de bevoegdheid is van de rechter in wiens arrondissement zich de laatste gemeenschappelijk woning van de echtgenoten bevindt. Artikel 915, lid 2, van de Codul de procedură civilă, volgens welke, indien noch de verzoeker noch de verweerder in Roemenië woonachtig is, de partijen kunnen overeenkomen het verzoek tot echtscheiding voor te leggen aan een rechter in Roemenië. Bij ontbreken van een dergelijke overeenkomst is de echtscheidingsaanvraag de bevoegdheid van de Judecătorie Sectorului 5 van de gemeente Boekarest. Artikel 919 van de Codul de procedură civilă, volgens welke, indien de echtgenoten minderjarige kinderen hebben, de rechter zich zal uitspreken over de uitoefening van het ouderlijk gezag, alsmede over de bijdrage van de ouders aan de kosten van het grootbrengen en opvoeden van de kinderen, zelfs als daar in het verzoek tot echtscheiding niet om is gevraagd. Artikel 129, lid 2, artikel 130, leden l en 2, artikel 131, lid l, en de artikelen 132, 1067 en 1071 van de Codul de procedură civilă aangaande de bevoegdheid van de rechterlijke instanties. De artikelen 400, 402 en 483 van de Codul civil, die zien op de begrippen woning van het minderjarige kind, bijdrage van de ouders aan de kosten van het grootbrengen en opvoeden van het kind en, respectievelijk, ouderlijk gezag. Korte uiteenzetting van de feiten en de procedure in het hoofdgeding 1 Door middel van het bij de Judecătorie Rădăuţi op 3 september 2018 neergelegde verzoekschrift heeft verzoeker OF, in het geding tegen verweerster PG, de rechter verzocht te beslissen het tussen hen in het jaar 2000 in Roemenië gesloten huwelijk te ontbinden. 2 Volgens de verwijzende rechter hebben partijen, die het Roemeense staatsburgerschap bezitten, sinds meer dan 15 jaar hun gewone verblijfplaats in Italië. In 2012 heeft een Italiaanse rechter zich uitgesproken over de scheiding van tafel en bed van partijen en heeft deze besloten dat hun minderjarige zoon, geboren in 2001, uitsluitend aan de moeder wordt toegewezen en dat de vader wordt verplicht tot het betalen van een onderhoudsbijdrage ten gunste van de 3

SAMENVATTING VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-759/18 minderjarige. Tevens heeft de Italiaanse rechter zich uitgesproken over het recht van de vader om een persoonlijke band met het minderjarige kind te onderhouden. De Judecătorie Rădăuți stelt dat partijen vaste banden hebben ontwikkeld met de Italiaanse samenleving, dat ze er zijn geïntegreerd, terwijl de minderjarige vanaf de leeftijd van anderhalf bij zijn moeder in Italië woont. 3 Partijen hebben geen schriftelijke overeenkomst overgelegd met betrekking tot hun voorkeur voor de Judecătorie Rădăuți als bevoegde instantie om de echtscheidingsaanvraag te behandelen, en verzoeker heeft uitsluitend het woonadres van verweerster in Roemenië opgegeven en niet haar verblijfadres in Italië. Niettemin is verweerster wettelijk opgeroepen en heeft haar moeder getekend voor ontvangst van de oproep. Tevens heeft zowel de raadsvrouw van verzoeker als de moeder van verweerster verklaard dat verweerster PG ervan op de hoogte was dat het verzoek tot echtscheiding was ingediend en dat er stukken, waarover zij was geïnformeerd, aan het dossier waren toegevoegd. 4 Anderzijds, zelfs indien verzoeker de verwijzende rechter niet heeft verzocht zich uit te spreken over de maatregelen betreffende het minderjarige kind van partijen (aangaande de uitoefening van het ouderlijk gezag, de woning van de minderjarige en de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud ten gunste van hem), heeft de rechter krachtens artikel 919, lid 2, van de Codul de procedură civilă de verplichting om zich ambtshalve ook over deze maatregelen uit te spreken. Overigens heeft de verwijzende rechter ook de verplichting om de minderjarige in raadkamer te horen aangezien deze ouder is dan 10 jaar. Korte uiteenzetting van de motivering van de verwijzing 5 De Judecătorie Rădăuţi stelt dat er talloze echtscheidingsaanvragen aanhangig zijn gemaakt bij de rechtbanken in Roemenië waarbij de partijen het Roemeense staatsburgerschap bezitten, terwijl hun gewone verblijfplaats in een andere lidstaat van de Europese Unie is. Volgens de verwijzende rechter is dit terug te voeren op het feit dat de echtscheidingsprocedures in Roemenië zijn vereenvoudigd en het mogelijk is om al bij de eerste rechtszitting uitspraak te doen. Niettemin doen zich dikwijls situaties voor waarin de verweerder in een echtscheidingszaak niet van de rechtszaak op de hoogte is, omdat hij via een openbare bekendmaking is opgeroepen. Bovendien is de bewijsvoering moeilijker voor de Roemeense rechtbanken dan voor de rechtbanken in het land waar partijen verblijven. 6 Aangezien partijen in de onderhavige zaak al meer dan 15 jaar in Italië verblijven en een Italiaanse rechter zich in 2012 heeft uitgesproken over de scheiding van tafel en bed van partijen en heeft besloten tot maatregelen met betrekking tot de minderjarige, is het voor de verwijzende rechter essentieel om te weten of hij zich, aangezien partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de kwestie welke rechtbank bevoegd is, onbevoegd dient te verklaren om de zaak te behandelen en deze over moet dragen aan de Judecătorie Sectorului 5 București of het verzoek moet afwijzen als niet vallende onder de bevoegdheid van de Roemeense rechter. 4

OF 7 Tevens, indien partijen de voorkeur geven aan de Judecătorie Rădăuţi als bevoegde instantie om de zaak te behandelen, is het belangrijk voor de verwijzende rechter om te weten of hij dan ook automatisch bevoegd is om uitspraak te doen over de uitoefening van het ouderlijk gezag aangaande de minderjarige, over het bepalen van diens woonplaats en over het vaststellen van de bijdrage aan het onderhoud, bij ontbreken van de nadrukkelijke instemming van partijen over het beslechten van deze kwesties, voor zover deze vallen onder het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van artikel 2, punt 7, van verordening nr. 2201/2003, aangezien de gerechtelijke praktijk in Roemenië in dit opzicht niet eenduidig is. 8 Naar de mening van de Judecătorie Rădăuți volgt uit de logisch-juridische uitlegging van artikel 3 van verordening nr. 2201/2003 dat een alternatieve territoriale bevoegdheid alleen is geregeld tussen de gerechten zoals bedoeld in artikel 3, lid l, onder a), van de genoemde verordening, zoals blijkt uit het gebruik van het woord of, terwijl een dergelijke bevoegdheid tussen de onder a) en b) aangegeven gerechten is uitgesloten, zoals ook het willekeurige karakter, door de keuze aan verzoeker te laten, van deze bevoegdheid uitgesloten is. Gezien vanuit de gebruikte wetgevingstechniek zouden, als men een alternatieve territoriale bevoegdheid had willen vaststellen tussen de onder a) en b) genoemde gerechten, dezelfde woorden moeten zijn gebruikt, respectievelijk of en dan wel of eventueel een ander equivalent. 9 In de opvatting van de verwijzende rechter heeft de Europese wetgever niet de voorrang willen geven aan de nationaliteit van partijen, maar aan hun gewone verblijfplaats, aangezien op hun verblijfplaats (een deel van) de bewijsvoering eenvoudiger en sneller kan verlopen. Derhalve is het criterium van de nationaliteit van partijen, zoals bepaald in artikel 3, lid l, onder b), van verordening nr. 2201/2003, ondergeschikt aan het criterium bepaald onder a), en wordt het alleen toegepast wanneer er geen mogelijkheden bestaan om op basis van de verblijfplaats van de echtgenoten te bepalen welke rechter bevoegd is. 10 Wat de uitlegging van artikel 3, lid l, van verordening nr. 2201/2003 betreft, stelt de verwijzende rechter zich op het standpunt dat het feit dat verweerster niet de exceptie van internationale onbevoegdheid van de Roemeense rechter heeft opgeworpen, niet kan worden gelijkgesteld aan haar stilzwijgende instemming met de behandeling van de zaak door de rechter bij wie verzoeker deze zaak aanhangig heeft gemaakt, nu het zo is dat partijen hun gewone verblijfplaats in een andere lidstaat van de Europese Unie hebben en de echtscheidingsaanvraag is ingediend bij de rechter in het land waarvan partijen het staatsburgerschap bezitten. Het komt dikwijls voor dat de verweerder niet op de hoogte is van de echtscheidingsprocedure hoewel hij wettelijk is opgeroepen in overeenstemming met de nationale bepalingen betreffende de litis denuntiatio, ofwel op zijn laatste vaste woonadres in Roemenië (en het ontvangstbewijs voor de oproep is getekend door een familielid), ofwel door openbare bekendmaking (aangezien de verzoeker de verblijfplaats van de verweerder niet kent of deze, te kwader trouw, niet doorgeeft). 5

SAMENVATTING VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-759/18 11 De verwijzende rechter is van oordeel dat indien partijen die verblijven in een andere lidstaat van de Europese Unie, het niet erover eens kunnen worden welke rechter bevoegd is, artikel 3, lid l, en artikel 17 van verordening nr. 2201/2003 aldus moeten worden uitgelegd dat ambtshalve de exceptie van internationale onbevoegdheid van de Roemeense rechter dient te worden opgeworpen (met als consequentie de afwijzing van het verzoek als niet behorende tot de bevoegdheid van de Roemeense rechter), met voorrang ten aanzien van de bepalingen van artikel 915, lid 2, van Codul de procedură civilă, overwegende dat, aan de ene kant, de bepalingen van de genoemde verordening rechtstreeks toepasselijk zijn en met voorrang worden toegepast ten aanzien van de binnenlandse wet- en regelgeving waarmee ze strijdig zijn, en, aan de andere kant, de exceptie van internationale onbevoegdheid van de Roemeense rechter een openbare ordeexceptie is die in enig stadium van de behandeling van de zaak kan worden opgeworpen, met voorrang boven de exceptie van exclusieve territoriale onbevoegdheid. 12 Ten slotte moet naar de opvatting van de Judecătorie Rădăuți de uitdrukking ouderlijke verantwoordelijkheid zoals gebezigd in artikel 2, punt 7, en in artikel 12, lid l, onder b), van verordening nr. 2201/2003 zo worden uitgelegd dat wanneer partijen met een gewone verblijfplaats in een andere lidstaat van de Europese Unie ervoor kiezen hun echtscheidingsaanvraag te laten behandelen door een rechter in het land waarvan ze het staatsburgerschap bezitten, deze niet automatische bevoegd wordt zich ook uit te spreken over kwesties als het uitoefenen van het ouderlijk gezag, de woning van de minderjarige en het vaststellen van de bijdrage van partijen aan de kosten voor het grootbrengen en opvoeden van de minderjarige, die vallen onder het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid in de zin van de genoemde verordening. 6