Waterbeheer Semester 3 periode 1, minor water Docent: E. Jonker Datum: 4-11-12 Gemaakt door: Lútsen Bonekamp Johannes Woudsma Liekele Dijkstra
Inhoudsopgave Inhoudsopgave 2 1.Inleiding 3 2.Afwatering 4 3.Grondwaterstanden 6 4.Extra informatie 7 4.1.Grondopbouw 7 4.2.Waterkwaliteit 9 4.3.Maaivelddaling 9 4.4.Neerslag 10 2
1.Inleiding In dit rapport wordt het waterbeheer van noordoost Friesland geïnventariseerd. Dit is belangrijk voor het behouden van de hoogtes van het gebied ten opzichte van NAP. Het gebied waar dit rapport om draait is een onderdeel van het veenweidegebied. In dit gebied is sprake van zetting. De veenlaag zet en daardoor zakt het gehele gebied. Dit is door de jaren heen al gebeurt, maar om te voorkomen dat het gebied nog meer zal zakken moet het waterpeil niet langer worden verlaagd. Het initiatief "better wetter" is in samenwerking met de provincie, de betreffende gemeentes en een aantal beroepsgerichte scholen de gevolgen aan het onderzoeken over de gevolgen van het niet verder verlagen van de waterstand in de polders. Dit zorgt ervoor dat het zetten zal worden tegengegaan door de aanwezige waterdruk. Het onderzoek is opgebouwd uit twee deelvragen, deze deelvragen zijn: 1. Hoeveel peilvakken zijn er en waar/hoe wateren de peilvakken op af (stroomrichting)? 2. Wat zijn de gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstanden en waar zitten deze? De deelvragen worden beantwoord door onderzoek naar de hoogteliggingen in het gebied te doen. Ook worden de verschillende grondwaterstanden in kaart gebracht. Er zal ook een verband gelegd tussen de hoogteligging en de bijbehorende grondwaterstand. Door de gemalen in kaart te brengen wordt ook inzicht gegeven in de afwatering van het gebied. 3
2.Afwatering De polders worden via de verschillende gemalen afgewaterd op de boezem. Vanuit de boezem wordt het water afgevoerd naar Dokkumer Nieuwe Zijlen. Dit gebeurt voornamelijk vanuit de Lauwers en de Stroobosserter Trekvaart. Via Dokkumer nieuwe zijlen wordt het water naar de spuisluizen van Lauwersoog gevoerd. Het water kan ook worden opgevangen in het Prinses Margietkanaal. Dit is de voornaamste waterweg in ons gebied. Het Pr. Margrietkanaal loopt van Lemmer naar Delfzijl. Bij Delfzijl wordt het afgewaterd naar de Eems. Ook kan het water naar Lemmer worden gevoerd en via het Woudagemaal naar het IJsselmeer worden gepompt. Dus voor transport en afwatering is het Prinses Margrietkanaal een hele belangrijke waterweg. De belangrijkste bergingsgebieden zijn het Burgurmermeer en De Leien. Dit zijn twee meren in het gebied. Het Burgumermeer is in de ijstijd ontstaan doordat er een stuk ijs de grond in is geduwd, het is dus eigenlijk een zogenaamde pingo. De leien is afgegraven door arbeiders omdat er turf werd gewonnen in het gebied. ( Figuur 2.1) De verschillende polders wateren allemaal af op vaarten die vervolgens uitkomen in het Prinses Margrietkanaal. De verschillende peilgebieden wateren af met behulp van gemalen op de vaarten, in figuur 2.1 is weergegeven waar de gemalen staan in het gebied. 4
(Figuur 2.2) Zoals is te zien in figuur 2.2 wateren er verschillende peilvakken af op de boezem. Indien het peilvak dat moet worden afgewaterd een lagere grondwaterstand heeft als die van de boezem gebeurt dit met behulp van een gemaal. Deze zijn blauw gemarkeerd in figuur 2.2 De peilvakken die niet op de boezem afwateren, worden volgens stuwen afgewaterd op een naastliggend peilvak. De peilvakken die niet direct afwateren op de boezem hebben dan ook een hogere grondwaterstand dan de omliggende peilvakken. Hierdoor kunnen de greppels op sloten afgewaterd worden en via de sloten kan het via stuwen en dammen naar lagere peilvakken gebracht worden. Vervolgens moeten de lager gelegen peilvakken weer afgewaterd worden op vaarten en kanalen. Het water uit de vaarten en kanalen wordt met gemalen naar een hoger gelegen waterpartij gebracht. Deze vaarten zijn onderdeel van de boezem of wateren af op de boezem. 5
3.Grondwaterstanden De grondwaterstand is gemeten door de hoogte van de filterstellingen in de putten van de putten te gebruiken als maat voor de grondwaterhoogte. Hierbij is er vanuit gegaan dat de bovenkant van het filter gelijk is aan de hoge grondwaterstand is en de onderkant van het filter gelijk aan de lage grondwaterstand. De grondwaterhoogte ten opzichte van NAP is bij 18 putten verspreid over het gebied gemeten. Put hoogste laagste Put hoogste laagste B06G0197-0,59-1,09 B06G0269-0,86-1,36 B06G0327-0,02-1,37 B06G0281-0,83-1,03 B06G0227-0,24-0,44 B06G0414 0,57-0,07 B06G0217-0,34-0,84 B06G0301-0,91-1,41 B06G0329-0,66-1,56 B06G0295-2,4-2,9 B06G0311-1,28-1,78 B06G0198-2,07-2,57 B06G1304-2,16-2,66 B06G0309-1,54-3,27 B06G0302-0,75-1,8 B06G0240-0,74-1,24 gemiddeld -0,89-1,47 B06G0194-2,11-2,61 max 0,57-0,07 B06G0228-0,8-1,3 min -2,4-3,27 (Figuur 3.1) De gemiddelde hoge grondwaterstand van het gebied is 0,89 meter NAP. De gemiddeld lage grondwaterstand is 1,47 meter NAP. De hoogste grondwaterstand is 0,57 meter boven NAP deze is gevonden bij put B06G0414. De laagste grondwaterstand is 3,27 meter onder NAP deze is gevonden bij put B06G0309. (Figuur 3.2) De hoogste grondwaterstand is gemeten op de plaats van de zwarte stip en de laagste grondwaterstand is gemeten bij de rode stip in figuur 3.2. 6
4.Extra informatie 4.1.Grondopbouw (Figuur 4.1) Zoals in de afbeelding te zien is, is er voornamelijk sprake van zandgrond in ons projectgebied. De grijze vlakken moeten stedelijke gebieden voorstellen. Alleen het projectgebied is gekleurd in deze afbeelding. De achtergrond geeft een duidelijker beeld waar elk dorp zit. 7
(Figuur 4.2) Er is ook een hoogte kaart toegevoegd. Er is een duidelijk verband te zien tussen de zandgrond en de bijbehorende hoogte. Dit is ongeveer 5 meter. Als veen de ondergrond vormt is er meteen een verlaging van het maaiveld te zien. Er is ook een duidelijk verband te zien tussen de hoogte van een gebied en de bijbehorende waterstand. Ligt een gebied hoger, dan is de grondwaterstand ook automatisch hoger. Dit zorgt ervoor dat de weilanden goed bewerkbaar zijn voor de boeren. 8
4.2.Waterkwaliteit Vrijwel alle boezemwateren in Friesland kennen een matige tot slechte biologische waterkwaliteit. De verbetering van de waterkwaliteit van de afgelopen decennia zet de laatste 5-10 jaar niet meer door, een fenomeen dat zich ook landelijk voordoet. Het boezemwater is vrijwel overal troebel, met slechts weinig ondergedoken waterplanten. De lage nutriëntenconcentraties die in de zomer veelal gemeten worden zijn het gevolg van opname (door o.a. algen en draadwieren) alsmede door de inlaat van relatief nutriëntenarm IJsselmeerwater. Verder is er nog de invloed van het klimaat op de waterkwaliteit. In verschillende watertypen is te zien dat de watertemperaturen gedurende de zomer de laatste 30 jaar zijn gestegen. In verschillende watertypen is te zien dat de watertemperaturen gedurende de zomer de laatste 30 jaar zijn gestegen. Dit is weergegeven in figuur 4.3. (Bron: Verslag workshopsfriese Veenweidevisie) (Figuur 4.3) 4.3.Maaivelddaling Het proces maaivelddaling in veengronden treedt op als gevolg van drainage. Er zijn 3 processen betrokken bij deze daling (Schothorst, 1977): 1. Oxidatie leidt tot afbraak van het veen. Door zuurstofindringing kunnen microorganismen het veen sneller afbreken dan in afwezigheid van zuurstof. Hierbij ontstaan broeikasgassen en spoelen nutriënten en opgeloste koolstofverbindingen (DOC, Dissolved Organic Carbon) uit. 2. Klink treedt op als de diepte van de drooglegging vergroot wordt. Een dikkere veenlaag is nu ontwaterd en het drijvend vermogen neemt af. Door het eigen gewicht worden deze laag en onderliggende lagen samengedrukt. 3. Krimp. Veen bestaat in natuurlijke situatie uit ongeveer 90% water. Een verkleining van het volume zal plaatsvinden als water onttrokken wordt uit de bodem. Dit proces is grotendeels omkeerbaar. De daling van de bodem in het veenweidegebied gaat heel snel omdat er sivn het gebied water onttrokken wordt uit het veen. Omdat veen voor ongeveer 90% uit water bestaat zal het veen nu door zijn eigen gewicht inklinken. Doordat de het water nu verdwenen is uit het veen kan zuurstof doordringen tot in de veenlaag. Hierdoor zal het organische materiaal verrotten en daalt de 9
grondstand dus twee keer zo snel. Doordat de bodem zo snel daalt wordt de waterstand steeds weer omlaag gebracht en daarom blijft de grondstand dalen in het veenweide gebied. 4.4.Neerslag Figuur 4.4 geeft de gemiddelde neerslag en andere weersomstandigheden weer. Wat opvalt is dat er niet heel veel verschil zit tussen de maanden als je kijkt naar neerslag. Temperatuur - Neerslag - Zonneschijn Max. temperatuur in C Min. temperatuur in C C F Jan Feb Maa Apr Mei Jun 5 5 8 11 16 18-0 -0 2 3 7 10 Neerslag in mm 65 42 59 38 51 68 Dagen met 18 13 16 13 14 14 neerslag Uren zon 48 80 115 165 213 195 Max. temperatuur in C Min. temperatuur in C Neerslag in mm Dagen met Jul Aug Sep Okt Nov Dec 20 21 18 13 9 6 12 12 10 7 3 1 64 60 82 78 83 73 14 14 17 17 19 19 neerslag Uren zon 202 200 134 102 58 42 (Figuur 4.4) 10