Tweede Kamer der Staten Generaal



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016D30138 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

Uit de toelichting op het aangenomen amendement blijkt dat met woonkosten, naast huur, ook gedoeld wordt op kosten eigen woning.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van. 2012, Z-.;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016D50910 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Bijstandsregeling vakantietoeslag 2001

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MEMORIE VAN TOELICHTING. Algemeen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 21 december 2010 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling zorgverzekering

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [[Datum openlaten]], nr. [[nr invullen]]:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De werkkostenregeling internationaal belicht.

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL. Vergaderjaar 2016/17

2015D08205 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Correctieverzoeken onbeantwoord Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen - Martkplein Centrum - Dienstencentrum Juridische Zaken

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Parlementaire geschiedenis. Beslagvrije voet met terugwerkende kracht aanpassen (art. 475d lid 7 Rv) Van 1 april 1991 tot heden

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

De voorzitter van de commissie, Dezentjé Hamming-Bluemink

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Tweede Kamer der Staten Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 11 november 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Openbaar advies voor beslissing B en W

Tweede Kamer der Staten-Generaal

A 2012 N 2 PUBLICATIEBLAD

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (A.J. de Geus) De Staatssecretaris van Financiën, (J.G. Wijn)

1. Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Effect van maximaal fiscaal gefaciliteerd pensioengevend inkomen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VERORDENING VERREKENING BESTUURLIJKE BOETE BIJ RECIDIVE GEMEENTE ASSEN 2015.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

Checklist Werken met de werkkostenregeling

Datum Betreft antwoorden naar aanleiding van vragen van de leden Knops en Omtzigt

Instelling. Onderwerp. Datum

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verzoeker gaf aan dit ongewenst te vinden en verzocht de Belastingdienst de teruggave op een andere wijze te regelen.

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 januari 2011;

Eerste Kamer der Staten-Generaal Centraal Informatiepunt

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 9 september 2016 Betreft Beantwoording Kamervragen van het lid Bashir over de regeling van de belastingrente

Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de compensatieregelingen leiden tot de volgende tegemoetkomingen:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Werkkostenregeling; waar moet u op letten bij de overgang?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Advies nr. 7/2014. Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 houdende toepassing van

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van. 2014;

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2016D38962 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten Generaal 2 Vergaderjaar 1988-1989 20657 Verplichte toekenning van een toeslag voor de overheveling van opslagpremies (Wet overhevelingstoeslag opslagpremies) IMr. 7 EINDVERSLAG Vastgesteld 18 november 1988 De bijzondere commissie vereenvoudiging loon- en inkomstenbelasting 1 heeft de eer omtrent dit wetsvoorstel als volgt eindverslag uit te brengen. 1. Algemeen ' Samenstelling: Leden: Joekes (VVD), ondervoorzitter. Van Dis (SGP), Kombrink (PvdA), Weijers (CDA), Engwirda (D66), Van Amelsvoort (CDA), Beckers-de Bruijn (PPR), Wöltgens (PvdA), voorzitter, Gerritse (CDA), Buurmeijer (PvdA), Van lersel (CDA), Leerling (RPF), Schutte (GPV), Groenman (D66), Van Es (PSP), Ter Veld (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Rey (VVD), De Grave (VVD), Linschoten (VVD), Vermeend (PvdA), Leijnse (PvdA), Vreugdenhil (PvdA), Vriens-Auerbach (CDA), De Leeuw (CDA), Reitsma (CDA) en Van Otterloo (PvdA). Plv leden: Van Erp (VVD), Nypels (D66), Mateman (CDA), Vliegenthart (PvdA), Lansink (CDA), Alders (PvdA), Smits (CDA), Tommei (D66), Van Rijn-Vellekoop (PvdA), De Pree (PvdA), Rempt-Halmmans de Jongh (VVD), Kamp (VVD), Melkert (PvdA), Schaefer (PvdA), Van Muiden (CDA), Kraaijeveld-Wouters (CDA), Terpstra (CDA), Van Noord (CDA), Hummel (PvdA). De leden van de C.D.A.-fractie toonden zich erkentelijk voor het verschafte overzicht resulterend uit de toetsing van de uiteindelijke voorstellen aan de door de SER en de regering zelf gehanteerde criteria. Zij stelden het echter op prijs indien de regering met name hetgeen verwoord is bij het eerste gedachtenstreepje («de voorstellen leiden per saldo tot een grotere eenvoud en inzichtelijkheid voor de burgers en tot een grotere mate van uitvoerbaarheid van inhoudingsverplichtingen en met name van de belastingdienst») uitvoeriger zou toelichten en compleet inzichtelijk zou maken door de elementen op te sommen die tot deze conclusie hebben geleid. In antwoord op de hunnerzijds gestelde vragen geeft de regering aan, dat de overhevelingstoeslagregeling in beginsel inkomensneutrale overheveling van opslagpremies mogelijk maakt. In het algemeen zijn de inkomenseffecten van de vereenvoudigingsoperatie per saldo positief en bedragen de negatieve gevolgen doorgaans aanzienlijk minder dan 5%. Deze leden wilden graag precies geïnformeerd worden over de vraag welke (groepen van) personen geconfronteerd worden met negatieve gevolgen die de grens van 5% te boven gaan. Zij drongen er bij de regering op aan dat totale overzicht te geven. Voorts misten zij bij het criterium inkomensgevolgen een weergave van de gevolgen voor de minimuminkomens. De hier sprekende leden hechtten eraan van de regering alsnog een puntsgewijze reactie te krijgen op de voor dit wetsvoorstel relevante onderdelen van het SVR-advies van 7 juli 1988 en de brief van de SVR aan de kamer van 13 september 1988, voorzover niet verwerkt in de reactie van de regering in het kader van het wetsvoorstel Aanpassing uitkeringsregelen overheveling opslagpremies. Tegelijkertijd kan dan een complete reactie worden gegeven op het advies dat op 17 november 1988 door de SVR is vastgesteld, in het bijzonder uiteraard op die onderdelen, die voor het onderhavige wetsvoorstel van belang zijn (de hoofdstukken 1.4, 2, 4 en 5). Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 657, nr. 7 l

De leden van de P.v.d.A.fractie voelden zich door het antwoord van de regering enigermate gerustgesteld wat betreft de openheid van de evaluatie van de in dit wetsvoorstel neergelegde systematiek. Geenszins, zo hadden zij begrepen, ligt het in het voornemen van de regering dit wetsvoorstel te benutten als loopplank naar de brutering. Gegeven deze open benadering voelden zij zich ook minder geremd toch een aantal kritische kanttekeningen te maken bij de voorgestelde systematiek. De SVR merkt op, dat de fictieve vaststelling van de hoogte van de overhevelingstoeslag een zwakke plek is. De grondslag voor de fictieve premiestelling is niet door middel van premie-inkomsten te verifiëren, constateert de SVR. Onderkent de regering de bezwaarlijke kant hiervan? Dit probleem zal toenemen naarmate de invoering van de voorstellen verder in het verleden komt te liggen en dit betekent, aldus de SVR, dat een andere methode zal moeten worden gezocht om de fictieve «voor- Oortse» inkomenssom jaar op jaar aan te passen. Op basis van welke criteria denkt de regering dat gekomen kan worden tot wijziging van de overhevelingstoeslag? Het was deze leden duidelijk, dat premiemutaties in de opslagpremies ten laste zouden moeten komen van de werkgevers. Maar hoe worden die mutaties vastgesteld? Deze leden vroegen dit temeer waar, alleen al als gevolg van de wetsvoorstellen, de premies die nu ten laste van de werknemers komen (AOW/AWW) en de opslagpremies een wijziging ondergaan, zoals blijkt uit de informatie verstrekt bij het wetsvoorstel financiering volksverzekeringen. De bezwaren tegen de brutering zijn in redelijke mate verkend en bekend, de bezwaren tegen de overhevelingstoeslag zullen in de loop van het proces naar verwachting toenemen. Het was zelfs met enige verontrusting dat deze leden kennis namen van de bezwaren tegen de overhevelingstoeslag die de regering blijkens blz. 13 van de memorie van antwoord thans al meent te moeten onderkennen. Gezien de genoemde bezwaren zouden deze leden toch graag nader onderbouwd zien waarom de regering het desalniettemin verantwoord acht op deze basis de Oort-operatie uit te voeren. In hun ogen betekent deze situatie een verplichting aan alle betrokkenen - regering, Kamer, sociale partijen - te blijven zoeken naar andere oplossingen. Is het eventueel denkbaar een methode te ontwikkelen, waarbij de mutaties worden afgeleid van mutaties die in de na-oortse situatie in de premies AWBZ en AAW optreden? Wat zouden hiervan de inkomenseffecten kunnen zijn voor werknemers respectievelijk de last voor de werkgevers? De overhevelingstoeslag, zo stelden deze leden vast, voorkomt een aantal problemen die de brutering wel meebrengt, maar is, helaas, geen panacee. Is de regering voornemens de periode van 5 jaar ook te benutten voor het ontwikkelen van andere modellen? De leden van de fractie van D66 wilden de gelegenheid nemen in het eindverslag iets uitgebreider op het onderhavige wetsvoorstel in te gaan dan zij in het voorlopig verslag hadden kunnen doen. Zij zagen daartoe aanleiding in de memorie van antwoord, alsmede in het recent uitgebrachte advies van de Sociale verzekeringsraad over het wetsvoorstel. Zoals zij reeds in het voorlopig verslag hadden gesteld, konden zij instemmen met de hoofdlijnen van het wetsvoorstel, al doet de invoering van een overhevelingstoeslag strikt genomen af aan het vereenvoudigingsdoel, dat de Oort-operatie kenmerkt. Ook wilden deze leden opmerken, dat ingrijpende en ingewikkelde operaties als deze slechts mogelijk zijn dankzij de verregaande automatisering. Zonder computers zou het, bijvoorbeeld, onmogelijk zijn om over iedere uitkering en over ieder loon apart een overhevelingstoeslag te berekenen. Dat de automatisering complexe regels en voorschriften technisch mogelijk maakt, betekent echter nog niet dat die mogelijkheden dan ook volledig moeten worden benut. Voor de burger wordt het er immers niet doorzichtiger op. Wel waren deze Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 657, nr. 7 2

leden gelukkig met de bepaling dat het loonstrookje de hoogte van de overhevelingstoeslag zal bevatten, alsmede (naar zij aannamen; zij hadden er althans in de schriftelijke voorbereiding van één van de andere Oort-wetsvoorstellen reeds een opmerking over gemaakt) met het feit dat het loonstrookje zal moeten aangeven welk deel van de inkomensheffing bestemd is voor premies en welk deel voor belastingen. Deze leden kondigden aan in het eindverslag inzake het wetsvoorstel aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies te willen ingaan op het op 17 november 1988 uitgebrachte advies van de SVR. Wel vroegen zij in navolging van hun P.v.d.A.-collegae reeds nu aan de regering commentaar te geven op de constatering van de SVR, dat «een mogelijkheid om de grondslag (de inkomenssom waarover premie wordt geheven) voor de fictieve premiestelling door middel van de premieinkomsten te verifiëren ontbreekt. Er zal daarom een andere methode moeten worden gezocht om de grondslag jaarlijks aan te passen». 2. De voorgestelde regeling 2.1. Reikwijdte en strekking De leden van de C.D.A.-fractie konden instemmen met het voornemen van de regering om de benodigde nota's van wijziging als gevolg van de wijziging van de financiering van de AKW gelijktijdig in te dienen met de wijzigingen in de Oort-voorstellen als gevolg van de herstructurering van de ziektekostenverzekeringen. Deze leden drongen er echter op aan de genoemde nota's van wijziging vóór de plenaire behandeling van de Oort-voorstellen in te dienen. Wanneer verwacht de regering deze nota's van wijziging bij de Kamer te kunnen indienen? De leden van de P.v.d.A. fractie hadden naast de meer algemene vraag hoe de fictieve premies voor de bepaling van de overhevelingstoeslag moeten worden vastgesteld, een groot aantal vragen over de reikwijdte van de voorgestelde regeling. Met name bestond er bij hen onduidelijkheid over welke inkomensbestanddelen de werkgever nu verplicht is een overhevelingstoeslag toe te kennen. Zij hadden de indruk uit het wetsvoorstel, dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de voorstellen uit de andere wetsvoorstellen, met name het onderdeel gemengde kosten, waardoor een toenemend aantal nieuwe loonbestanddelen zullen ontstaan. Is bij voorbeeld een vergoeding over de eerste tien kilometer verstrekt vanwege de werkgever a) onderworpen aan premieheffing volksverzekeringen en, zo ja, wordt deze dan b) betrokken bij de grondslag waarover de overhevelingstoeslag moet worden verstrekt en c) zijn deze loonbestanddelen dan wel of niet onderworpen aan premieheffing werknemersverzekeringen en d) worden deze loonbestanddelen, wanneer zij behoren tot het regelmatig terugkerende loon, ook gerekend tot het dagloon waarover de uitkeringen worden berekend? Deze leden van de P.v.d.A.-fractie zouden deze vragen graag beantwoord zien ten aanzien van - alle in bijlage 7 bij Oort-ll genoemde nieuwe loonbestanddelen (zoals de autokostenfictie, telefoonabonnement, etc), - de 1 5%-punt verhoging van de belasting- en premieplicht ten aanzien van de vakantiebonnen, en - de door de werkgever toegekende bovenmatige kostenvergoeding, waarover een naheffing plaatsvindt. Deze leden vroegen tevens of het feit dat bepaalde vergoedingen, die nu gelden als onkostenvergoeding, straks tot het loon zullen worden gerekend mutaties in de sfeer van de werknemersverzekeringen te weeg zal brengen. Zij hadden begrepen dat de SVR over de zaken met betrekking tot het loonbegrip in het kader van de Coördinatiewet nog advies is gevraagd. Wanneer zal dit advies verwacht mogen worden? Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 657, nr. 7 3

Ook in M.B.B. dd. 11-11-1988 worden door Mr. A. J. Ouweneel vragen gesteld over een wellicht niet vlekkeloos verlopende salarisberekening. Deze leden verzochten ook daarop een reactie te geven. Is overigens de stelling van deze schrijver juist, dat met name voor de inhoudingsplichtige de berekening van de overhevelingstoeslag bij de salarisberekening extra complicaties mee zal brengen? De leden van de V.V.D.fractie stelden belang in de door prof. Stevens (Weekblad Fiscaal Recht 1988/5844, blz. 1398) gemaakte opmerking, dat de bepaling in dit wetsvoorstel, dat elk beding strijdig met deze wet nietig is, slechts een beperkte werking heeft en bijvoorbeeld geen betrekking heeft op bijzondere bijdrageregelingen op basis van de loonsom (zoals contributies voor verenigingen). Onderkent de regering dit probleem en kan zij een indicatie geven van de omvang van de problematiek die zich hier aftekent? Zijn ook andere dan de hier bedoelde arbeidsvoorwaarden mogelijk? Is het voorts toelaatbaar dat in dergelijke gevallen, partijen de hoogte van een eventuele toeslag zelf regelen? Tenslotte vroegen zij zich af in hoeverre de bewindslieden wettelijke waarborgen noodzakelijk achten. 2.2. De overhevelingstoeslag De leden van de C.D.A.-fractie wilden ten aanzien van de berekeningswijze van de overhevelingstoeslag nog graag weten of bij de vaststelling van het overhevelingspercentage uitgegaan moet worden van de macrooverhevelingstoeslag en de bijbehorende mutaties uit de vóór-oortse periode. Indien dat het geval is, waren zij benieuwd hoe het werken daarmee in de praktijk zou moeten plaatsvinden. De regering formuleert in een bijlage bij de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Oort-I een aantal argumenten om de unanieme voorstellen van de Stichting van de Arbeid en de SER niet over te nemen met betrekking tot het afschaffen van de beschikkingen vermindering loonbelasting en daarvoor in de plaats de mogelijkheid te bieden in een direct verkeer tussen belastingdienst en belastingplichtige een negatieve voorlopige aanslag, zo mogelijk op maandbasis, te verkrijgen. De regering blijft bij het voorstel, dat men geen rekening moet houden met een eventuele loonbelastingbeschikking bij de berekening van de overhevelingstoeslag. De financiële gevolgen, vergeleken met de huidige situatie, houden een voordeel in voor de betrokken werknemers en een nadeel voor de betrokken werkgevers, en nopen er naar het oordeel van deze leden toe om corrigerend te handelen. Dat zou op drie manieren kunnen. In de eerste plaats door niet te abstraheren van de loonbelastingbeschikking. Niet duidelijk is in welke mate dan het onbedoelde voordeel bij werkgevers blijft bestaan en wellicht tevens een klein onbedoeld voordeel bij werknemers ontstaat. Graag hadden zij hiervan cijfermatig inzicht. In de tweede plaats door toch serieus het unanieme advies van de Stichting van de Arbeid (ook onderdeel van het door de regering overgenomen eindadvies van 5 juli 1988!) in overweging te nemen. In de derde plaats door correctie op een andere manier, die materieel zou moeten neerkomen op het niet verschaffen van onbedoelde financiële voordelen als gevolg van het hanteren van de loonbelastingbeschikking. Zij vroegen de regering een reactie op deze zienswijze in het algemeen en meer in het bijzonder om hen inzicht te geven in de technische mogelijkheden om de derde mogelijkheid te kunnen realiseren. De leden van de P.v.d.A. fractie zouden graag uitgewerkt zien hoe een voor- of nadeel in de premie als gevolg van premiedifferentiatie bij de werkgevers zou kunnen neerslaan. Betekent dit de invoering van een «negatieve opslagpremie», dus een subsidie, danwei opnieuw een premieplicht voor bij voorbeeld de AAW bij werkgevers c.q. in sommige Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 657, nr. 7 4

bedrijfstakken? Hoewel zij het op zichzelf - gezien de verlaging van werkgeverslasten en de lagere winstbelasting - geen probleem vonden dat als gevolg van het niet verrekenen van de loonbeschikking met de overhevelingsvergoeding de werkgevers een lastenverzwaring ondergingen, constateerden deze leden wel, dat eenzelfde lastenverzwaring ook kan optreden bij de overheid en de sociale fondsen. Kan het aandeel van beide in het totaal bedrag van 350 miljoen worden aangegeven? En, wordt een premie-effect voortvloeiend uit deze lastenverzwaring voor de fondsen ook doorberekend naar de hoogte van de overhevelingsvergoeding? Daarnaast, zo merkten deze leden op, zullen de fondsen premie-inkomsten derven als gevolg van de verplichting nu wel de «opslagpremies» terug te moeten geven, wanneer aftrekposten achteraf worden verrekend. Dit zal ook kunnen leiden tot premiemutaties. Worden deze mutaties eveneens meeberekend bij de fictieve vaststelling van de overhevelingsvergoeding? Is met de effecten van te lage opgave van aftrekposten bij de beschikking danwei het niet aanvragen van een beschikking rekening gehouden? Kan beter inzicht in deze effecten worden verstrekt? Het was deze leden opgevallen, dat de regering bij de berekening van de waardestijging van de aftrekposten als gevolg van het invoeren van overhevelingstoeslag alleen is uitgegaan van een modelmatige berekening gebaseerd op een geraamd aantal beschikkingen. Het zal echter ook voorkomen, dat voor een beschikking een lager bedrag aan aftrekposten wordt opgevoerd dan feitelijk afgetrokken kan worden dan wel helemaal geen beschikking wordt aangevraagd. Zij hadden de indruk dat de berekening van 350 miljoen van de werkelijkheid kan afwijken. Deze leden constateerden, dat in de tabellen bij Oort-ll, waar voor werknemers een indicatie wordt gegeven van de inkomenseffecten als gevolg van het niet dan wel gedeeltelijk of geheel vervallen van aftrekposten, geen rekening is gehouden met het positieve effect dat ontstaat door het toekennen van een overhevelingstoeslag. In het voorlopig verslag bij het wetsvoorstel Oort-ll hadden zij verzocht een bijgestelde versie van deze tabel te kunnen ontvangen. Deze leden leidden uit de cijfers in de memorie van antwoord af, dat bij een gelijke aftrekpost het netto-voordeel ervan groter is bij een laag inkomen dan bij een hoog inkomen. Zij vroegen of dit juist is. De hier sprekende leden vroegen verder om aan de hand van de tabel inzake de spreiding van aftrekposten en het budgettair beslag, zoals in de appendix bij hoofdstuk 3 van het SER-advies met betrekking tot de economische ontwikkeling op middellange termijn (88/10), een raming te maken van de toename van het budgettaire beslag als gevolg van de stijgende waarde van blijvende aftrekposten zoals hypotheekrente, giftenaftrek etc. Zij meenden dat waar individuele effecten wel kunnen worden aangegeven - in de orde van grootte van 1,5% koopkrachtstijging bij een modaal inkomen met een aftrekpost van 5000 gulden - ook de macro-effecten moeten kunnen worden geraamd. Met betrekking tot de paraplubepaling voor de pensioenfondsen vroegen deze leden tenslotte of nieuwe loonbestanddelen in de na-oortse situatie voor de pensioenfondsen wel of niet als grondslag voor de pensioenopbouw moeten worden gerekend. Mede naar aanleiding van het advies van de SVR vroegen de leden van de D66-fractie wat de kosten zijn van het feit dat over de overlijdensuitkeringen geen premies sociale verzekering en loonbelasting zullen worden geheven, terwijl daarover (via de afleiding van het referentie-minimumloon) wel een overhevelingstoeslag wordt toegekend. Zij hadden dit gegeven in de passages over de financiële gevolgen gemist. Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 657, nr. 7 5

3. Administratieve en financiële gevolgen De leden van de CDA.fractie constateerden, dat er als gevolg van de overhevelingstoeslagoperatie van enige administratieve lastenverzwaring sprake is. Dat geldt in het algemeen. Zagen zij het goed, dat er voor kleinere bedrijven en voor zelfstandigen een extra lastenverzwaring optreedt? Zij vroegen of de regering voornemens is dit aspect te betrekken bij de binnenkort aan de Kamer aan te bieden notitie over de administratieve lasten in het midden- en kleinbedrijf. De leden van de P.v.d.A.-fractie zouden graag vernemen hoe de regering het met elkaar weet te rijmen in de memorie van antwoord te stellen, dat de vermogenspositie van de fondsen geleidelijk moet worden verbeterd om ongewenste premie-effecten te voorkomen, terwijl zij in de Miljoenennota 1989 stelt dat gezien de vermogensoverschotten in 1989 en 1990 intering kan plaatsvinden (zie onder andere blz. 15 Miljoenennota 1989, blz 86/87 Nota inkomensbeleid 1989 en de beantwoording van vraag 26 inzake deze nota). Kan voor de geleidelijke reserve-verhoging een bedrag en een tijdpad worden aangegeven? Wat zijn hiervan de premiemutatie-gevolgen? De leden van de V.V.D.-fractie vroegen zich af of er in de naaste toekomst nog compensatie gezocht zal worden voor de toch al niet geringe onbetaalde, nog zwaarder wordende administratieve lasten voor de werkgevers. Zij wezen hierbij op de aanbevelingen uit het rapport van de commissie-heerendiensten. Ten aanzien van de koopkrachtgevolgen van met name dit wetsvoorstel vroegen de leden van de D66-fractie wat het (geïsoleerde) gevolg is voor uitkeringsgerechtigden van het niet toepassen van de 4%-regeling en de reiskostenaftrek, maar slechts de forfaitaire f200 aftrek (al zal deze blijkens de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 november dan ook worden verhoogd tot f400). 4. Artikelen Artikel 1, eerste lid De leden van de C.D.A.-fractie namen met begrip kennis van de stelling van de regering, dat het kan voorkomen dat men verzekerd en premieplichtig is, maar dat niet aan de voorwaarden van het recht op een uitkering wordt voldaan. Als voorbeeld noemt zij de premiebetaling ingevolge de AKW door personen die geen kinderen hebben. Deze leden hadden graag een meer volledig overzicht van (groepen van) personen die vallen onder de geschetste situatie. De leden van de P.v.d.A.-fractie begrepen niet hoe de stellingname van de regering dat geen premieplicht zonder verzekering kan bestaan, valt te rijmen met de uitsluiting van mensen boven de 65 van de AAW-voorzieningen. Zij verzochten daarop een nadere toelichting. De leden van de P.v.d.A.-fractie vroegen verder of de werkgever individueel kan en moet beoordelen of personen premieplichtig zijn en dus aan hen een overhevelingstoeslag moet worden toegekend. De leden van de D66-fractie maakten bezwaar tegen het feit dat met name 65 + 'ers slechts zeer ten dele door middel van een overhevelingstoeslag worden gecompenseerd voor het feit dat over hun inkomen voortaan premies volksverzekeringen moeten worden betaald (i.c. de premies voor AAW en AWBZ). Naar het oordeel van deze leden zou Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 657, nr. 7 6

behalve voor de AWBZ, voor deze groep geen premieplicht volksverzekeringen dienen te gelden, doch indien dit toch zo wordt bepaald, dan is ook de toekenning van een overhevelingstoeslag over alle inkomensbestanddelen geboden. In verband hiermee vroegen zij de regering de tabellen op blz. 16 van de memorie van antwoord te willen weergeven voor het geval dat hetzij de premieplicht vervalt, hetzij voor de invoering van de premieplicht een overhevelingstoeslag als compensatie wordt gegeven. Artikel 1, tweede, derde en vierde lid De leden van de C.D.A. fractie namen kennis van de reactie van de regering op het ook door deze leden in het voorlopig verslag aangehaalde probleem, dat de verkregen opslagpremies bij een werknemer als gevolg van een samenloop van arbeidsinkomen(s) en/of uitkeringen het maximum van de verschuldigde opslagpremies overschrijden. De regering wijst enerzijds op de anticumulatiebepalingen in veel uitkeringsregelingen en anderzijds op de lopende discussie over anticumulatiebepalingen bij de premieheffing werknemersverzekeringen. Deze leden stelden de vraag of toch niet een indicatie gegeven zou kunnen worden om hoeveel personen het zou kunnen gaan. En voorts welke mogelijkheden er in principe zijn om dit onbedoelde voordeel ongedaan te maken, waarvan zij in beginsel voorstander waren. Dat zou kunnen gebeuren hetzij via de betrokken inhoudingsplichtigen, hetzij via de betrokken werknemer of anderszins. Graag zagen zij een overzicht van de daartoe strekkende mogelijkheden tegemoet. Onder het voorbehoud dat de regering tijdig op de vragen en opmerkingen in dit verslag zal antwoorden, acht de bijzondere commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. De voorzitter van de bijzondere commissie, Wöitgens De griffier van de bijzondere commissie, Witteveen Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 657, nr. 7 7