Beleidsplan A+O fonds Rijk 2009 16 september 2008
Inhoudsopgave 0. Inleiding 1. Projecten op eigen initiatief 2. Subsidieverlening 3. Communicatie 2
Beleidsplan 2009 A+O fonds Rijk 0. Inleiding De Stichting Arbeidsmarkt- en Opleidingsfonds Rijk (A+O fonds Rijk) is het samenwerkingsverband van werkgevers en werknemers in de sector Rijk. In de statuten van het A+O fonds Rijk is vastgelegd dat de doelstelling 1 van het A+O fonds Rijk is het initiëren, coördineren en stimuleren van vernieuwende activiteiten op het gebied van de arbeidsmarkt, werkgelegenheid en scholingsbeleid van de sector Rijk. Deze statutaire doelstelling is binnen het gekozen beleidskader vertaald naar een missie voor het A+O fonds Rijk. Deze missie sluit aan op de visie op de arbeidsmarkt die sociale partners in het SOR hebben ontwikkeld en in de CAO hebben verwoord: Missie A+O fonds Rijk: Het A+O fonds Rijk stimuleert vernieuwende activiteiten die er voor zorgen dat rijksambtenaren kunnen beschikken over een topconditie op de interne en externe arbeidsmarkt, dat zij realistische loopbaanwensen kunnen ontwikkelen en realiseren en dat de werkgever steeds kan beschikken over voldoende, gekwalificeerde, gemotiveerde medewerkers en dat het personeelsbestand evenwichtig is samengesteld, waarbij diversiteit een belangrijk aspect is. De uitwerking van de activiteiten in het beleidsplan vindt plaats langs twee lijnen: 1. Projecten op eigen initiatief van het A+O fonds Rijk; 2. Subsidieverlening aan projecten op initiatief van werkgevers en werknemers uit de sector. Hieronder worden de twee lijnen van activiteiten nader toegelicht. Vervolgens treft u de subsidievoorwaarden aan voor arbeidsmarktprojecten en werkervaringsplaatsen. 1. Op grond van artikel 3 van de statuten heeft het A+O fonds Rijk als doelstelling het initiëren, coördineren en stimuleren van vernieuwende activiteiten op het gebied van arbeidsmarkt-, werkgelegenheids- en scholingsbeleid van de sector Rijk en het uitvoeren van andere activiteiten op verzoek van het SOR die rechtstreeks verband houden met de arbeidsvoorwaardenovereenkomst. Dit is als volgt nader gespecificeerd: Het financieren van eigen activiteiten en activiteiten op verzoek van het SOR; Het verlenen van subsidies aan die diensten van de Rijksoverheid welke vallen onder het regime van het SOR; Het op verzoek van het SOR verlenen van subsidie aan gerelateerde sectoren en andere (internationale) instellingen. 3
1. Projecten op eigen initiatief Doel van de projecten op eigen initiatief is om activiteiten te ontwikkelen die bijdragen aan verbeteringen op de arbeidsmarkt, het terrein van werkgelegenheid en scholingsbeleid. Het A+O fonds Rijk doet dit door het gericht verzamelen van kennis in de sector, het ontwikkelen van kennis voor en met de sector en het verspreiden van deze kennis richting de sector via onder meer publicaties, (thema)bijeenkomsten en via de website van het A+O fonds Rijk. Zo blijft de kennis die er is in de sector en de kennis die ontwikkeld wordt voor de sector bewaard en beschikbaar voor de gehele sector. Om de ministeries te betrekken bij de activiteiten van het A+O fonds Rijk kan er bij de projecten op eigen initiatief een (mede)projectleider uit de sector ingezet worden. De loonkosten van deze medewerker zijn in principe voor 50% subsidiabel indien het inzetten van deze medewerker bovenformatief en aantoonbaar is, voor activiteiten die niet regulier zijn en de inzet van de medewerker een uitstraling heeft boven het eigen ministerie. Het A+O fonds Rijk wil de projecten die op eigen initiatief plaatsvinden concentreren op drie speerpunten. Deze drie speerpunten komen voort uit de ontwikkelingen in de sector. Het doel van de projecten op eigen initiatief is om op bepaalde thema s visie en concrete instrumenten te ontwikkelen en deze te verankeren binnen de sector Rijk. De belangrijkste ontwikkelingen die momenteel spelen in de sector Rijk zijn de vernieuwing van de Rijksdienst en de toename van het aandeel ouderen bij het Rijk. In het kader van de vernieuwing van de Rijksdienst wordt een taakstelling van 630 miljoen ingevuld. Het doel is dat de rijksdienst goedkoper, beter, kleiner en flexibeler wordt. De medewerkers worden in deze vernieuwing zo veel mogelijk van werk naar werk begeleid. Naast de vernieuwing van de Rijksdienst blijkt uit het sociaal jaarverslag 2007 ook dat het aantal ouderen in dienst bij het rijk toeneemt. Ruim 30% van de medewerkers is ouder dan vijftig jaar. Deze trends zorgen ervoor dat er aandacht moet zijn voor de medewerkers en het behoud van de kennis van deze medewerkers voor het Rijk. Op termijn leidt dit mogelijk tot een hogere vervangingsvraag. Ook moeten de medewerkers zo lang mogelijk op een gezonde manier en met plezier aan het werk blijven. De drie speerpunten van het A+O fonds Rijk voor 2009 zijn: - Loopbaanontwikkeling en matching; - Arbeidsomstandigheden/gezond werken; - Diversiteit. Hieronder worden de drie speerpunten nader uitgewerkt. In het werkplan 2009 staan de projecten die doorlopen vanuit 2008 en de in 2009 nieuw te starten projecten per speerpunt. Loopbaanontwikkeling en matching Het stimuleren van de loopbaanontwikkeling van medewerkers is van belang om de mogelijkheden die Rijksambtenaren hebben in hun eigen werk danwel de mogelijkheden om door te stromen naar een andere functie te optimaliseren. Hierdoor moet er een match ontstaan van de juiste medewerker op de juiste baan. 4
Arbeidsomstandigheden/gezond werken Goede arbeidsomstandigheden zijn van groot belang voor de Rijksambtenaar. Een goede werkplek in een organisatie waar aandacht is voor werkdruk is een vereiste voor de werknemer om gemotiveerd aan het werk te blijven. Ziekteverzuim en verzuimgedrag worden gezien als belangrijke indicatoren voor de kwaliteit van arbeidsomstandigheden. Ook een goede balans tussen werk en privé is daarbij van belang. Diversiteit Landelijk is er een demografische trend te zien van ontgroening, vergrijzing en steeds meer etnische diversiteit. Deze demografische trend is ten dele ook te zien bij de Rijksoverheid. Het Rijk heeft belang bij een divers samengesteld personeelsbestand om de burgers zo goed mogelijk te kunnen bedienen. Diversiteit bevordert de creativiteit van de organisatie. Daarom wil het A+O fonds Rijk in 2009 zich verder inspannen om van de Rijksoverheid een organisatie te maken met een divers personeelsbestand. 5
2. Subsidieverlening De tweede lijn voor de activiteiten van het fonds vormen de projecten uit het veld. Een deel van de middelen van het A+O fonds Rijk wordt beschikbaar gesteld voor subsidiëring van projecten uit het veld. Het gaat hierbij om drie categorieën projecten: intekenen op de speerpunten van het A+O fonds Rijk; arbeidsmarktprojecten; werkervaringsplaatsen. De subsidievoorwaarden 2009 die gelden voor arbeidsmarktprojecten en werkervaringsplaatsen zijn als bijlage toegevoegd aan dit beleidsplan. Overigens is het mogelijk dat de aanvrager voor (onderdelen van) projecten ook subsidie aanvraagt bij andere subsidiegevers. Het secretariaat kan aanvragers informeren over de mogelijkheden van relevante subsidieregelingen. Er mag echter geen sprake zijn van dubbele financiering van activiteiten. Aanvragen kunnen het gehele jaar ingediend worden. Hierdoor is het voor aanvragers mogelijk om in te spelen op de actualiteit. De ingediende aanvraag wordt beoordeeld door het bestuur van het A+O fonds Rijk op advies van het secretariaat. Het secretariaat kan hulp bieden bij het opstellen van de subsidieaanvraag en kan een indicatie geven of het idee aansluit bij de beleidslijnen van het A+O fonds Rijk. De aanvragen worden behandeld in de vergadering van het bestuur. De data waarop deze vergaderingen plaatsvinden staan vermeld op de website www.aofondsrijk.nl. Intekenen op de speerpunten van het A+O fonds Rijk In 2008 is het A+O fonds Rijk gestart met de mogelijkheid voor werkgevers en werknemers in de sector om voorstellen in te dienen voor activiteiten gericht op de thema s loopbaanontwikkeling en matching, arbeidsomstandigheden/gezond werken en diversiteit. Indienen van aanvragen De ingediende voorstellen kunnen in aanmerking komen voor subsidie volgens de voorwaarden van de arbeidsmarktprojecten (zie hierna). Het verschil met subsidieverlening voor arbeidsmarktprojecten is de actieve werving van voorstellen binnen de thema s. De werving krijgt vorm door hieraan bekendheid te geven in onder andere de nieuwsbrief van het A+O fonds Rijk, ICPR en in de bladen van de vakbonden en door de opgestelde brochure. Daarnaast zullen de bestuursleden hun netwerken informeren en enthousiasmeren om voorstellen in te dienen. Arbeidsmarktprojecten Doel van de subsidieverlening voor arbeidsmarktprojecten is vernieuwingen te bevorderen en activiteiten te stimuleren die buiten de gebaande paden gaan. Het moet gaan om activiteiten op het gebied van arbeidsmarkt-, werkgelegenheids- of scholingsbeleid. Belangrijk criterium voor deze aanvragen is dat het project een aanvulling is op de werkgeverstaak, dat wil zeggen dat het geen activiteiten zijn die gerekend worden tot 6
de reguliere bedrijfsvoering. Reguliere scholingstrajecten komen niet voor subsidiëring in aanmerking. De resultaten van het project moeten zo veel mogelijk overdraagbaar zijn naar andere onderdelen van de sector. De aanvrager geeft aan welke onderdelen van het project overdraagbaar zijn en hoe deze overdracht kan plaatsvinden. Daarnaast is vereist dat het project wordt geëvalueerd. De subsidieaanvraag moet voorzien in een evaluatie, waarbij getoetst wordt in hoeverre de doelstellingen van het project zijn bereikt en waarin wordt onderzocht tot welke leereffecten het project heeft geleid. Het evaluatierapport wordt ter beschikking gesteld aan het A+O fonds Rijk. Het A+O fonds kan de aanvrager verzoeken actief mee te werken aan de verspreiding van de resultaten van het project, bijvoorbeeld door een presentatie te houden of mee te werken aan een publicatie. Het bestuur van het A+O fonds Rijk wil gehoor geven aan het kabinetsbeleid om de externe inhuur zoveel mogelijk te beperken en te stimuleren dat ministeries hun eigen medewerkers zoveel mogelijk inzetten, zodat de kennis die wordt opgedaan ook behouden blijft voor de ministeries. De aanvragende ministeries mogen derhalve vanaf 1 januari 2009 nog maar 50% van de kosten voor externe inhuur opvoeren op de begroting van de arbeidsmarktprojecten. Indien het inzetten van een eigen medewerker voor het arbeidsmarktproject bovenformatief en aantoonbaar is, voor activiteiten die niet regulier zijn en het project een uitstraling heeft naar andere departementen, mogen de loonkosten van deze medewerker voor 75% opgenomen worden op de begroting van het arbeidsmarktproject. 75% van de totale begroting is subsidiabel. De overige 25% van de begroting wordt gefinancierd door de aanvrager. Het project dient voldoende draagvlak te hebben binnen de organisatie. Bij departementale projecten komt dit tot uitdrukking door de ondertekening van de aanvraag door zowel de werkgevers- als werknemersvertegenwoordiging. Aan deze eis wordt bij departementale aanvragen voldaan door ondertekening van de aanvraag door het DGO (respectievelijk de werkgever en de werknemersvertegenwoordiging in het DGO) of door ondertekening van de aanvraag door werkgever en OR gezamenlijk. Over interdepartementale projecten kan het SOR, dan wel kunnen ICPR en SCO afzonderlijk een uitspraak doen. Werkervaringsplaatsen Werkervaringsplaatsen hebben tot doel zwakkere groepen op de arbeidsmarkt werkervaring te laten opdoen bij de sector Rijk om zo hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie is dat deelnemers aan een werkervaringsproject minimaal zes maanden geregistreerd staan als werkloos werkzoekend bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Daarnaast kunnen ook arbeidsgehandicapten, jongeren tot 23 jaar, vluchtelingen, nieuwkomers en herintreders deelnemen. Voor herintreders dient vooraf een verzoek tot ontheffing te worden gevraagd met vermelding van het arbeidsverleden van betrokkene. Jongeren tot 23 jaar hoeven niet zes maanden als werkloos werkzoekend geregistreerd te staan. Leidt het werkloosheidscriterium tot belemmeringen of onbillijkheden, dan is het bestuur van het A+O fonds bevoegd om de bestaande regels soepel te hanteren. De deelnemers aan de werkervaringsprojecten worden bovenformatief aangesteld. 7
De subsidie voor werkervaringsplaatsen is een combinatie van een loonkostensubsidie en scholingssubsidie. De loonkostensubsidie bedraagt maximaal 12.000 en de scholingssubsidie 3.000 per deelnemer. Voor deze subsidieaanvragen geldt geen minimumomvang. Om voor de volledige 12.000 loonkostensubsidie in aanmerking te komen moet de aanvrager in samenspraak met de deelnemer een ontwikkelingsplan opstellen. Voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan wordt een scholingssubsidie van maximaal 3.000 verstrekt. In het ontwikkelingsplan staat hoe de deelnemer geschoold en begeleid wordt naar een volgende functie binnen de organisatie of, indien dit niet mogelijk is, buiten de organisatie. Dit ontwikkelingsplan moet uiterlijk 6 maanden na indiensttreding van de kandidaat worden aangeleverd bij het A+O fonds Rijk. Het A+O fonds verstrekt bij de subsidietoekenning een eenvoudig format. Wanneer de aanvrager geen ontwikkelingsplan indient of wanneer de aanvrager het ontwikkelingsplan niet uitvoert, wordt de loonkostensubsidie vastgesteld op maximaal 6.000. Per 2009 is het ook mogelijk om voor een half jaar een werkervaringsplaats te creëren. Voor een dergelijke werkervaringsplaats geldt dat de verstrekte subsidies voor de loonkosten en scholing evenredig wordt verminderd. Indien de aanvrager geen ontwikkelingsplan indient of deze niet uitvoert, wordt de loonkostensubsidie vastgesteld op maximaal 3.000. De eindrapportage dient informatie te bevatten over wat er na afloop van de werkervaringsperiode met de deelnemers is gebeurd: zijn ze ingestroomd in de eigen organisatie of zijn ze elders aan het werk gekomen en zo ja, waar. 8
3. Communicatie De doelgroep van de communicatie van het A+O fonds Rijk omvat: werknemers- en werkgeversvertegenwoordigers binnen de rijksoverheid (OR en, vakbonden, ICPR) en alle rijksambtenaren in hun rol van werknemer en/of werkgever. Voor specifieke projecten worden specifieke groepen benaderd, zoals de secretaressen en DIVmedewerkers. Door de communicatie-uitingen wil het A+O fonds Rijk bereiken dat: de doelgroep bekend is met het A+O fonds Rijk en dat de doelgroep weet waarvoor hij bij het A+O fonds Rijk terecht kan; de bekendheid van de activiteiten (eigen projecten en subsidieverlening) worden vergroot: de doelgroep weet wat- en waarvoor de activiteiten van het A+O fonds Rijk bedoeld zijn (toegevoegde waarde) en waar ze de informatie over de activiteiten kan vinden; de kennisuitwisseling tussen de rijksonderdelen wordt bevorderd en dat de kennis die voortkomt vanuit de activiteiten van het A+O fonds Rijk wordt verspreid. Het A+O fonds Rijk wil in 2009 op de volgende manieren communiceren met de doelgroep: 1. Rechtstreekse communicatie Rechtstreeks contact met leden uit het netwerk om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in de sector en de bekendheid van de activiteiten van het A+O fonds Rijk te vergroten. Tegelijkertijd de doelgroep faciliteren en prikkelen zelf informatie in te winnen bij het A+O fonds Rijk. 2. Ambassadeurs inzetten Door ambassadeurs in te zetten voor het A+O fonds Rijk is het mogelijk positieve ervaringen te creëren door middel van mond op mond reclame. Ambassadeurs kunnen eerdere gebruikers, contactpersonen op ministeries (herkenbaar voor de doelgroep) of bijvoorbeeld de bestuursleden zijn. 3. A+O fonds Rijk als kennismakelaar Kennisuitwisseling bevorderen door actief informatie en informatiebehoeftes te verzamelen bij de verschillende doelgroepen, dit te verwerken in best practices en breed te verspreiden binnen de sector. De kanalen die hiervoor gebruikt zullen worden zijn: 1. de communicatiemiddelen van de rijksoverheid (de BinnenbeRijk, de p-bladen van de ministeries, notities aan de ICPR); 2. de vakbondsbladen; 3. de eigen middelen (zoals de website, digitale en papieren nieuwsbrief, brochures, bijeenkomsten, de secretaressewebsite en nieuwsbrief, etc.); 4. de communicatiemiddelen van individuele deelnemers (bijvoorbeeld gericht communiceren via brieven vanuit een OR, leidinggevende, ICPR, BZK, etc.); 5. de regionale en landelijke media. 9