CRvB en enkele rechtbanken over beoordeling laattijdige aanvragen Wajong



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8952

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:CRVB:2017:2739

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

ECLI:NL:CRVB:2014:430

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:CRVB:2016:766

ECLI:NL:CRVB:2016:218

ECLI:NL:RBAMS:2016:5340

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

de Rechtspraak Rechtbank Overijssel Reg.nr. PS/2XJIU lao<sa 04 DEC 2014 Dat. ontv.:

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:RBAMS:2011:BV7178

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6908

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2012:BX3745

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4545

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK1730

ECLI:NL:CRVB:2017:1883

ECLI:NL:RBZWB:2017:2849

ECLI:NL:CRVB:2009:BI3599

ECLI:NL:CRVB:2017:1436

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2017:1694

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:CRVB:2016:2103

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. L.C. Husmann).

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8776

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBOVE:2016:1778

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:CRVB:2017:894

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1875

ECLI:NL:CRVB:2017:246

ECLI:NL:CRVB:2016:3297

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBLIM:2015:9796

Transcriptie:

Regelingen en voorzieningen CODE 1.3.3.331 CRvB en enkele rechtbanken over beoordeling laattijdige aanvragen Wajong jurisprudentie bronnen www.rechtspraak.nl Het UWV heeft een instructie opgesteld waarin staat hoe het zogeheten laattijdige Wajong-aanvragen beoordeelt, zie code 1.3.3.33. Het UWV bekijkt eerst of de aanvrager heeft gewerkt. Is dat het geval, dan bekijkt de arbeidsdeskundige of hij normaal heeft gefunctioneerd. Is dat het geval, dan wijst het UWV de aanvraag zonder verder onderzoek af. Er zijn inmiddels een paar uitspraken over het beleid van het UWV verschenen. - De CRvB vindt dat er ook een verzekeringsarts bij de beoordeling betrokken moet zijn. Als betrokkene heeft gewerkt, moet de verzekeringsarts bijvoorbeeld beoordelen hoe betrokkene heeft gefunctioneerd. Zie ECLI:NL:CRVB:2013:1816. - Zie hierover ook de uitspraak van 18.1.2013 van de rechtbank Amsterdam (hierna opgenomen). De rechtbank vindt dat een verzekeringsarts (mede) moet beoordelen of een jongere normaal heeft gefunctioneerd. Het UWV mag dus niet volstaan met een arbeidskundig onderzoek. Een arts zal o.a. moeten onderzoeken of de jongere niet tot schade van zijn gezondheid heeft gewerkt, of in een ongebruikelijk arbeidspatroon. Ook mag het niet gaan om Wsw-werk of om een witteravenbaan. De rechtbank geeft daarbij een handig overzicht van een aantal aspecten die de arbeidsdeskundige moet toetsen. (Rechtbank Amsterdam 18.1.2013, AWB 12/1576 Wajong). - Enkele rechtbanken vinden de rechtbanken dat het UWV meer onderzoek had moeten doen. In LJN BV7983 en LJN BW7413 overwoog de rechtbank kort gezegd - dat een jongere binnen vijf jaar na zijn 18 e verjaardag alsnog jonggehandicapte kan worden (artikel 2:3 lid 2 Wajong). Het is dus mogelijk dat een jongere enige tijd gewerkt heeft, maar daarna alsnog jonggehandicapte wordt. Het UWV moet dat onderzoeken. Rechtbank Amsterdam, LJN BV7983, 2.2.2012 Rechtbank Arnhem, LJN BW7413, 8.5.2012

uitspraak RECHTBANK AMSTERDAIU Bestuursrecht zaaknummer: AWB 12/1576 WAJONG uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen, wonende te eiser, gemachtigde: mr. E. van den Bogaard, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, gemachtigde: mr. S.J.M.A. Clerx. Procesverloop Bij besluit van 25 november 201 I (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de wet werk en arbeidsondersteuning j on ggehand icapten (Wet Waj ong) afgewezen. Bij besluit van I5 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaakter zitting behandeld van27 november 2012. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Overwegingen l. Feiten en omstandigheden l.l. Eiserisgeborenop23juni 1979.Op23 juni l987ishij l8jaargeworden.eiser heeft van l5 februari 2002 tot en met I4 februari 2003 gewerkt als garageparkeerwachter bij B.V. Het contract van eiser is niet verlengd. 1.2. Op 9 augustus 201 I heeft eiser een aanvraagom een uitkering op grond van de Wet Wajong ingediend.

zaaknummer: AWB 1211576 WAJONG inzake pagina 2 vant 1.3. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder heeft deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafcl. Venveerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat is geweest een geruime periode, in ieder geval langer dan zes maanden, te werken en daarmee tenminste 75%ovan het wettelijk minimumloon te verdienen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 februari20l2. Eiservoldoet daarom niet aan de criteria voor een jonggehandicapte in de zinvan de wet wajong, aldus verweerder. 1.4. Eiser kan zich met de afirijzing van de aanvraag niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Eiser heeft primair aangevoerd dat hij arbeidsongeschikt is en dat verweerder ten onrechte een medisch onderzoek door de verzekeringsarts achterwege heeft gelaten. 2. Hetjuridisch kader 2.1. op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deer c, artikel l, van de wet aanpassing bestuursprocesrecht, het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 3l december 2012. Het in beroep bestreden besluit is nametijk bekend gemaakt v66r I januari 2013. 2.2. op grond van artikel2:3, eerste lid, aanhef en onder 4 van de wet wajong is jonggehandicapte in de zin van dit hoofclstuk de ingezetene die aansluitend op de dag **.op hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg vàn ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75Yo van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen. 2.3. Op grond van artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong wordt de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, alsmede de beoordeting of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek. 2.4. Op grond van artikel 2: 15, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Wet Wajong heeft dejonggehandicapte op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond u"n àit hooftlstuk, indien hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75%o van het maatmaninkomen te verdienen en hij de aanvraagheeft ingedìend op ofna I januari 2010. In het tweede lid is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet eerder ontstaat dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. 2.5. Bij de beoordeling van laattijdige aanvragen in het kader van de Wet Wajong geeft verweerder toepassing aan de Instructie "Beoordeling laattijdige aanvragen Wet W4-oig" (hierna: werkinstructie). Deze werkinstructie geeft aan hoe een laattijdige uanuraagàp grond van de Wet Wajong dient te worden beoordeeld. In de werkinstructie stàat - onder-mèer - het volgende vermeld: "t.l Om aanspraak te maken op arbeidsondersteuning moel de laattijdige aonvroger aan de

zaaknummer: AWB 12/1576 WAJONG inzake pagina 3 vant volgende drie voorwaarden voldoen die beschreven staan in de ll/et lltajong: l. Hii moel als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Dat betekent dat hij vanaf ziin l7e of als student gedurende tenminste 52 weken onafgebroken niet in stoal was om meer dan 75% van ziin maatmaninkomen te verdienen en waarbij volledig herstel binnen een jaar niet le verwachten was; 2. Hii moet op het moment dat de arbeiclsondersteuning mogehjk kan ingaan (16 weken na datum aanvraag) niet in staat zijn om meer dan 75% van zijn maatmaninkomen te verdienen; 3. Hii moet in de periode tussen deze twee beoordelingsmomenten niet in staat zijn gebleven om meer dan 75% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Om te komen tot een beschikking (toekenning of afwijzing) moeten in principe altijd alle drie de ze v oorw aarden onde rz oc h t worde n. Bij laattijdige aanvragen kon het onderzoek naar de eerste en de derde voortaarde echter ingewikkelder en tijdrovender zijn naarmate het beoordelingsmoment verder in het verleden ligt. Het is niet altijd gemakkelijk (medische) gegevens over de klant te achterhalen. Ook kan functieduiding in het verleden lastig zijn omdat het historischefunctiebestand niet verder teruggaat dan 2002. Dat vraagt om een pragmatische en eficiènte benadering waarbij het recht op arbeidsonderstetming al geweigerd wordt als slechts aan een van de bovengenoemde voorv,asrden niet wordt voldaan. De overige voorwaarden hoeven dan niet meer onderzocht te worden. Voor een dergeliike werkwijze kan steun worden gevonden in jurisprudentie van de CRvB (LIN: BDllll). Om te komen tot een toekenning van het recht op arbeidsondersteuning moeten wel alle drie de voorwaarden onderzocht worden en moet de klant ook aan alle drie deze voorwaarden voldoen. Dit leidt kort samengevat tot de volgende werlcwijze: - Als bij de intake blijkt dat de klant een arbeidsverleden heefi, onderzoekt de arbeidsdeskundige de manier waarop de klant in werk heefi gefunctioneerd. Als dit onderzoek de conclusie rechnaardigt dat de klant niet aan voortaarde 3 voldoet heefi hij geen recht op arbeidsondersteuning. De aanvraag wordt in dat geval afgewezen. - Als het onderzoek van het arbeidsverleden niet tot een afwijzing van het recht op arbeidsondersteuning kan leiden, wordt onderzocht of de klant in niet staat is om 750% van ziin maalmaninkomen te verdienen op het moment dat het mogelijke recht op arbeidsondersteuning ingaat. Als erfuncties geduid kunnen worden waarmee de klant niet aan voorwaarde 2 voldoet, heeft hij geen recht op arbeidsondersteuning. De aanvraag wordt afgewezen. - In de overige gevallen moet het onderzoek zich richten op alle drie cle voorwaarden. t...t "

zaaknummer: AWB 1211576 WAJONG inzake pagina 4 vant 3. De rechtbank komt tot de volgende inhoudelijke beoordeling 3.1. In de werkinstructie wordt een driestappenplan gevolgd door verweerder. Stap I houdt, kort gezegd, in dat indien tussen het moment van de 17" verjaardag en de aanvraag een arbeidsverleden kan worden vastgesteld, de arbeidsdeskundige gaat onderzoeken hoe de aanvrager in werk heeft gefunctioneerd. lndien er een periode is aan te wijzen waarbinnen een aanvrager in staat is geweest om meer dan75%o van zijn maatmaninkomen te verdienen, kan op grond van die arbeidsdeskundige vaststelling de aanvraag al worden afgewezen. 3.2. Eiser heeft in de periode van l5 februari 2002 tot en met 14 februari 2003 gewerkt als garageparkeerwachter bij Apcoa Parking Nederland B.V. Verweerder heeft geljt op dit arbeidsverleden met toepassing van stap I van de werkinstructie de aanvraag van eiser afgewezen. Venveerders gemachtigde heeft ter zitting bevestigd dat dit een àrbeidskundige beoordeling is, en geen medische beoordeling. Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft niet plaatsgevonden. 3.3. De rechtbank overweegt ten aanzien van de primaire beroepsgrond van eiser ats vol6. 3.4. De beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen - de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling - wordt volgens artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek. Dit uitgangspunt is sinds het jaar 2000 neergetegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidsweften. Het geldt op grond van artikel 2, eerste lid, van het Schatti ngsbes lu it arbe idsongeschi ktheidswetten voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling bedoeld in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet Wajong en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ten aanzien van de aan de Wet Wajong voorafgaande Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten gold dit eveneens. 3.5. Noch uit de tekst van de Wet Wajong noch uit de Memorie van Toelichting bij deze wet (Kamerstukken 2008-2009,31780, nr. 3) noch uit enige andere regelgeving Uti3[t aat de wetgever de bedoeling heeft gehad om bij de beoordeling of de jonggehandicàpte in staat is gebleven meer dan 75%o van het maatmaninkomen te verdienen, als bèdoeld in àrtikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong, te breken met het in artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong vervatte uitgangspunt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de werkwijze van verweerder, rryaar bij laattijdige aanvragen in het kader van de Wet Wajong het verzekeringsgeneeskundig onderzoek achterwege wordt gelaten in het geval van enig arbeidsverleden, in strijd is met de wet. 3.6. De rechtbank overweegt dat voor een juiste beoordeling van het arbeidsverleden verzekeringsgeneeskundig onderzoek nodig kan zijn. De mogelijkheid bestaat immers dat betrokkene in het verleden tot schade van zijn gezondheid heeft gewerkt. Deze beoordeling dient op grond van artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong te worden gebaseerd op een onderzoek door de verzekeringsarts. Aan een arbeidsdeskundige kan eenlergelijke beoordeling niet worden overgelaten.

zaaknummer: AWB 12/1576 WAJONG inzake pagina 5 van 7 3.7. Ook bestaat de mogelijkheid dat de betrokkene weliswaar een substantièle periode (26 weken) heeft gewerkt, maar dat dit afivijkt van zijn gebruikelijke arbeidspatroon. Ook in dat geval moet de verzekeringsarts beoordelen of het voldoende aannemelijk is dat betrokkene in die periode normaal en/of naar tevredenheid van de werkgever heeft kunnen werken ofdat er - gelet op de medische beperkingen - een andere reden zou kunnen bestaan voor het voortduren van de dienstbetrekking. Dit is een zelfstandige medische beoordeling die evenmin door een arbeidsdeskundige kan worden gedaan. 3.8. De stelling van verweerder dat voor de in de werkinstructie opgenomen pragmatische en efficiènte benadering steun kan worden gevonden in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (vgl. CRvB van 29 april 2008, te vinden op www.rechtspraak.nlonder LJ-nummer: BDl4l l) kan de rechtbank niet volgen, alleen al omdat in geen enkele van de door verweerder aangehaalde uitspraken een medisch onderzoek door een verzekeringsarts achterwege is gebleven. 3.9. Verweerder heeft dan ook ten onrechte afgezien van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De primaire beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen nadere bespreking. 3.10. De rechtbank ziet geen mogelijkheid voor finale geschilbeslechting, omdat voor een nieuwe beslissing op het benxaar nog een verzekeringsgeneeskundig onderzoek nodig is. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. 3. I l. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. 3.12. Verweerder dient bij de nieuw te nemen beslissing, na medisch onderzoek, inzichtelijk te maken en goed te motiveren dat en op welke wijze in het geval van eiser is voldaan aan de tamelijk imperatief geformuleerde eisen die in de werkinstructie aan de arbeidskundige beoordeling worden gesteld. Een aantal aspecten dient simpelweg vast te staan. 3.13. Het gaat om de volgende in de werkinstructie genoemde aspecten van het werk die door de arbeidsdeskundige moeten worden getoetst, te weten: - het moet gaan om werk dat algemeen voorkomt op de reguliere arbeidsmarkt. Werkzaamheden in WSW-verband vallen hier niet onder. Het inkomen mag ook niet gebaseerd zijn op een "witte raven-baan" omdat de klant dan in feite onder beschutte omstandigheden gewerkt heeft. Het loon dat hij betaald heeft gekregen kan dan niet in overeenstemming zijn geweest met zijn feitelijke arbeidsprestatie. Een speciaal voor de klant samengestelde functie of een elementaire taak kan ook niet gebruikt worden; - als het dienstverband beéindigd werd of niet werd verlengd moet duidelijk zijn dat dit om economische of arbeidsmarktgerelateerde redenen is; - de klant moet normaal gefunctioneerd hebben en het afgesproken loon hebben waargemaakt. Dat wil zeggen dat hij de functie heeft verricht op de manier waarop gezonde soortgelijke collega's dat doen;

zaaknummer: AWB 1211576 WAJONC inzake pagina 6van7 - de klant moet geen overmatig ziekteverzuim gehad hebben. Ats indicatie voor een normaal verzuim geldt een grens van ongeveer 25% (LJN: A88622). Betrek hierbij ook de aard en de frequentie van het verzuim; - het feit dat de klant met een voorziening gewerkt heeft is geen betemmering. Het schattingsbesluit eist dat de toepassing van een voorziening in redelijkheid van de werkgever verwacht kan worden. Als een voorziening bij een bepaalde werkgever daadwerkelijk is toegepast en aan de klant is verstrekt wordt aan deze eis voldaan. 3.14. Met betrekking tot de schadevergoeding die eiser heeft gevorderd, overweegt de rechtbank dat hierover nog niet kan worden geoordeeld, omdat verweerder eerst een nieuwe beslissing op het bentaar van eiser dient te nemen. Verweerder zal daarbij tevens op het verzoek tot schadevergoeding van eiser moeten beslissen. 3.1 5. De rechtbank ziet aanleiding venveerder te veroordelen in de proceskosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair (Staatsblad 2012, nr.683) vastgesteld op e 944 (l punt voor het indienen van het beroepschrift en I punt voor het verschijnen ter zitting van27 november 2012 àl 472 per punt, wegingsfactor l). 3.16. Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiser betaalde griftierecht aan hem te vergoeden.

zaaknummer: AWB l2l1576 WAJONG inzake pagina 7 vant Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagl verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bentaar van eiser met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen; bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde giiffierecht van 42 (zegge: tweeènveertig euro) vergoedt; veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van.944 (zegge: negenhonderd en vierenveertig euro), te betalen aan eiser. Deze uitspraak is gedaan door mr. c.j. porak, voorzitter, en mrs. A.D. Reiling en M.C. Eggink, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op lg januari 2013. tu De voorzitter, Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Afschrift verzonden op: Doc: A SB 1 g JAFJ. 2fr13 voob KOPIE Cr ARRON[24 R DEFì TE AMSTERDAI',