Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

6 MEI 2013 S.12.0065.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.12.0065.F S. D., Mr. Simone Nudelholc, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN VAN DOORNIK, Mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het arbeidshof te Bergen van 1 februari 2012. Raadsheer Mireille Delange heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal met opdracht Michel Palumbo heeft geconcludeerd.

6 MEI 2013 S.12.0065.F/2 II. CASSATIEMIDDELEN De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan. III. BESLISSING VAN HET HOF Ontvankelijkheid van het cassatieberoep De verweerder voert een middel van niet-ontvankelijkheid aan: de voorziening is laattijdig. Krachtens artikel 1073, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek is de termijn om zich in cassatie te voorzien, voor de in artikel 704, eerste lid, opgesomde zaken, drie maanden te rekenen van de dag waarop de bestreden beslissing ter kennis is gegeven, overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid, Gerechtelijk Wetboek. Volgens artikel 53bis, 1, Gerechtelijk Wetboek, worden de termijnen die ten aanzien van de geadresseerde beginnen te lopen vanaf de kennisgeving op een papieren drager, wanneer de kennisgeving is gebeurd bij gerechtsbrief of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, berekend vanaf de eerste dag die volgt op deze waarop de brief werd aangeboden op de woonplaats van de geadresseerde of, in voorkomend geval, op zijn verblijfplaats of gekozen woonplaats. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat het arrest, gewezen in een zaak als bedoeld in artikel 704, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek, een eerste maal ter kennis werd gegeven bij gerechtsbrief aangeboden op het adres van de eiser op 7 februari 2012 en vervolgens een tweede maal, bij gerechtsbrief aangeboden op 24 februari 2012; dat de tweede kennisgeving door de griffier verricht na een telefonische oproep van de eiser met de vermelding dat bpost hem niet op de hoogte had gesteld van de eerste kennisgeving, verwijst naar artikel 792, eerste en tweede lid, Gerechtelijk Wetboek en vermeldt dat door die kennisgeving, de termijnen om een rechtsmiddel in te stellen beginnen te lopen en dat de gewone termijn om een cassatieberoep in te stellen drie maanden bedraagt vanaf de dag van de huidige kennisgeving.

6 MEI 2013 S.12.0065.F/3 De omstandigheid dat op 27 februari 2012 een tweede kennisgeving aan de eiser werd gedaan in voorvermelde bewoordingen, kon hem leiden tot de gewettigde overtuiging dat enkel die tweede kennisgeving de termijn waarover hij beschikte om een cassatieberoep in te stellen, kon doen ingaan. Aangezien die termijn bijgevolg slechts is beginnen lopen op 28 februari 2012, is het op 21 mei 2012 neergelegde verzoekschrift niet laattijdig. Het middel van niet-ontvankelijkheid kan niet worden aangenomen. Eerste middel Eerste onderdeel Het arrest stelt vast dat de eiser het leefloon vroeg vanaf 9 april 2010 en dat hij een document van de Federale Overheidsdienst Economie indiende met de bevestiging dat hij vanaf die datum de hoedanigheid van zelfstandige heeft gehad en in die hoedanigheid tot 27 januari 2011 over een btw-nummer heeft beschikt. Het arrest vermeldt dat de eiser, zoals het beroepen vonnis had aangegeven [ ], nog steeds geen enkel gegeven heeft bezorgd betreffende de betaling van sociale bijdragen, zijn boekhouding (die wettelijk moest worden bijgehouden), zijn btw-register (dat normaliter werd bijgehouden tot 27 januari 2011), zijn klantenfiches, zijn facturen of bestekken die hij binnen die context zou hebben verzonden, zodat men ervan moet uitgaan dat de eiser vanaf 9 april 2010 niet voldeed aan de wettelijke voorwaarde van niet over voldoende middelen te beschikken om voor het leefloon in aanmerking te kunnen komen. Het arrest stelt aldus vast dat de eiser sinds 9 april 2010 een zelfstandige is en nog steeds geen documenten voorlegt waarover hij wettelijk of normaliter moet beschikken en die het mogelijk moeten maken de inkomsten uit die beroepsactiviteit te evalueren. Met die redenen beslist het arrest ondubbelzinnig dat die omstandigheden vermoedens inhouden waaruit het afleidt dat de eiser, vanaf 9 april 2010, niet langer de voorwaarde voor het recht op het leefloon vervulde, van niet over voldoende middelen te beschikken.

6 MEI 2013 S.12.0065.F/4 Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Tweede onderdeel Uit het antwoord op het eerste onderdeel volgt dat het arrest niet oordeelt dat de eiser de voorwaarden voor het recht op het leefloon niet vervulde doordat hij zijn boekhoudkundige en fiscale verplichtingen van zelfstandige niet was nagekomen. Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Derde onderdeel In de gevallen waarin het bewijs door vermoedens wettelijk is toegestaan, beoordeelt de rechter in feite de bewijswaarde van de vermoedens waarop hij zijn beslissing grondt. Het Hof gaat enkel na of die rechter het begrip feitelijk vermoeden niet heeft miskend en, namelijk, of hij uit de feiten die hij heeft vastgesteld geen gevolgen heeft afgeleid die louter op grond van die feiten voor geen enkele verantwoording vatbaar zijn. Uit de elementen weergegeven in het antwoord op het eerste onderdeel heeft het arrest zonder het rechtsbegrip van vermoeden te miskennen, kunnen afleiden dat de eiser vanaf 9 april 2010 niet langer de voorwaarde vervulde voor het recht op het leefloon, namelijk niet over voldoende middelen te beschikken. Het onderdeel kan niet worden aangenomen. Tweede middel Uit het proces-verbaal van de rechtszitting van 2 november 2011 blijkt dat de eiser op die rechtszitting zijn vordering tot betaling uitdrukkelijk beperkt heeft tot 300 euro. Het arrest dat nalaat uitspraak te doen over de vordering tot betaling van 300 euro, schendt zodoende artikel 1138, 3, Gerechtelijk Wetboek. In zoverre is het middel gegrond.

6 MEI 2013 S.12.0065.F/5 Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het nalaat uitspraak te doen over eisers vordering tot betaling van 300 euro voor de periode van 1 oktober 2009 tot en met 8 april 2010 en in zoverre het uitspraak doet over de kosten. Verwerpt het cassatieberoep voor het overige. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het arbeidshof te Brussel. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, de raadsheren Didier Batselé, Alain Simon, Mireille Delange, Michel Lemal, en in openbare terechtzitting van 6 mei 2013 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Michel Palumbo, met bijstand van griffier Lutgarde Body. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Koen Mestdagh en overgeschreven met assistentie van griffier Johan Pafenols. De griffier, De raadsheer,