EUROPEES PARLEMENT 2014-2019 Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid 15.4.2015 2014/2250(INI) ONTWERPVERSLAG over meisjes mondig maken door middel van onderwijs in de EU (2014/2250(INI)) Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid Rapporteur: Liliana Rodrigues PR\1057592.doc PE554.814v03-00 In verscheidenheid verenigd
PR_INI INHOUDSOPGAVE Bladzijde ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT...3 PE554.814v03-00 2/8 PR\1057592.doc
ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT over meisjes mondig maken door middel van onderwijs in de EU (2014/2250(INI)) Het Europees Parlement, gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948, gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979, gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gezien de Verklaring en het Actieplatform van Peking die werden aangenomen tijdens de vierde VN-Wereldvrouwenconferentie in Peking op 15 september 1995 en de latere slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties "Peking +5" (2005), "Peking +15" (2010) en "Peking +20" (2015), gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) dat werd aangenomen door de Europese Raad in maart 2011, gezien de Conventie over de preventie en de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld van de Raad van Europa (de Conventie van Istanboel) van mei 2011, gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010, getiteld "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen - 2010-2015" (COM(2010)0491), gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU 1, gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep en Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, gezien Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, 1 aangenomen teksten, P7_TA(2013)0074. PR\1057592.doc 3/8 PE554.814v03-00
en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, gezien zijn resolutie van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013 1, gezien het onafhankelijke verslag van 2009 in opdracht van DG EAC, Europese Commissie, gezien aanbeveling CM/Rec(2007)13 van oktober 2010 van het Comité van Ministers aan de lidstaten over gendermainstreaming in het onderwijs, gezien de "Compilatie van goede praktijken om een onderwijs zonder genderstereotypen te bevorderen en manieren te vinden om de maatregelen van de aanbeveling van het Comité van Ministers over gendermainstreaming in het onderwijs toe te passen" (herzien op 12.3.2015) van de Raad van Europa, gezien aanbeveling Rec(2003)3 van het Comité van Ministers aan de lidstaten inzake de gelijkwaardige participatie van vrouwen en mannen in het politieke en publieke besluitvormingsproces, aangenomen op 12 maart 2003, gezien de mededeling van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) getiteld Vrouwen op de arbeidsmarkt van de Internationale Vrouwendag van 2015, gezien artikel 52 van zijn Reglement, gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0000/2015), A. overwegende dat onderwijs de basis vormt voor verantwoordelijk burgerschap en van essentieel belang is om de gelijkheid en het mondig maken van meisjes door middel van onderwijs te garanderen, hetgeen voortvloeit uit de rechten van het kind en de mensenrechten; B. overwegende dat het concept 'gender' een sociale constructie is die verband houdt met kwesties als sociale klasse, etnische afkomst, religie, cultuur, seksualiteit en leeftijd, die onrechtvaardigheid op economisch, cultureel en onderwijsgebied in de hand werken en dat de gendervoorstellingen uit de samenleving worden overgenomen op school; C. overwegende dat de houding van het gezin, de ouders en de leerkrachten op school van grote invloed zijn op de studiekeuze van leerlingen en het doorbreken van genderstereotypen en overwegende dat leerkrachten, als motor achter maatschappelijke verandering, via hun pedagogische houding en praktijken, een essentiële rol spelen in het bevorderen van de gelijkheid van mannen en vrouwen; D. overwegende dat het genderperspectief en de gelijkheid van mannen en vrouwen in alle niveaus van het onderwijs moeten worden opgenomen om de waarden van rechtvaardigheid en democratisch burgerschap te bevorderen bij meisjes en jongens en mannen en vrouwen en om een daadwerkelijk partnerschap tussen de seksen tot stand te 1 aangenomen teksten, P8_TA-PROV(2015)0050. PE554.814v03-00 4/8 PR\1057592.doc
brengen, zowel in het openbare als in het privéleven; E. overwegende dat onaangepast en slecht betaald werk vaak aan vrouwen wordt gegeven en dat zij nog steeds voor het grootste deel instaan voor de zorg voor het gezin, waardoor zij minder toegang hebben tot voltijds betaald werk, en dat gelijkheid van mannen en vrouwen niet betekent dat vrouwen het idee van succes moeten nastreven dat door mannen is bepaald, maar er net in bestaat al het werk dat door vrouwen wordt verricht naar waarde te schatten en jongens en mannen op te leiden om taken te verrichten waarvan zij traditioneel worden uitgesloten; F. overwegende dat vrouwen, ondanks het feit dat meer vrouwen een secundaire of universitair diploma hebben, vooral beroepen uitoefenen die verband houden met de uitbreiding en voortzetting van traditionele maatschappelijke en economische structuren en dat het aantal vrouwen in het beroepsonderwijs en in de wiskunde, de wetenschappen, de techniek en de technologie moet worden verhoogd; G. overwegende dat de Europese en nationale overheden de gelijkheid van mannen en vrouwen in de onderwijsinstellingen op alle mogelijke manieren moeten bevorderen en dat genderonderricht een wezenlijk onderdeel moet uitmaken van de leer- en schoolprogramma's en dat de leermiddelen soms discriminerende inhoud kunnen bevatten; H. overwegende dat het formele leerprogramma het culturele en sociale perspectief van elke lidstaat vertegenwoordigt in de vorming van de identiteit van jongens en meisjes, dat het informele leerprogramma een aanvulling vormt op het formele leerprogramma en dat het verborgen leerprogramma verweven zit in alle situationele definities van het leerprogramma, die allemaal belangrijk blijken voor de vorming van de identiteit van jongens en meisjes en dat de plaatselijke overheden, doordat zij dicht bij de onderwijsinstellingen staan, een essentiële rol te spelen hebben in het informele onderwijs; I. overwegende dat het, om de ongelijkheid van mannen en vrouwen tegen te gaan, van essentieel belang is dat er voortdurend pedagogisch toezicht wordt gehouden op de leerprogramma's, doelstellingen, leerinhoud, strategieën, leermiddelen, evaluaties, tuchtprogramma's en plannen, en dat deze gemonitord en geëvalueerd worden door onderzoeksinstellingen op het gebied van onderwijs die gespecialiseerd zijn in gelijkheid van mannen en vrouwen; J. overwegende dat niet alle landen van de EU de Conventie van Istanboel hebben geratificeerd en dat de EU verantwoordelijk is voor het initiatief en de financiering van projecten die de gelijkheid van mannen en vrouwen bevorderen; Algemene aanbevelingen 1. verzoekt de Commissie en de lidstaten om maatregelen in te voeren om de toepassing van gelijkheid van mannen en vrouwen op alle niveaus van het onderwijs en de opleiding van leerkrachten te bevorderen en om mechanismen in het leven te roepen om doorheen het volledige onderwijs de bevordering, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van de gelijkheid van mannen en vrouwen in de onderwijsinstellingen te vergemakkelijken; PR\1057592.doc 5/8 PE554.814v03-00
2. roept diegenen die instaan voor het onderwijsbeleid ertoe op om ervoor te zorgen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen geen dode letter blijft en effectief in de praktijk wordt gebracht door de inspanningen en middelen die erin worden geïnvesteerd ingrijpend te wijzigen; 3. verzoekt de Commissie om deze aanbeveling te doen toekomen aan de politieke instellingen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het centrale, regionale en lokale onderwijsbeleid, de schoolleidingen en de regionale en lokale overheden; 4. wijst op de noodzaak van het bevorderen van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in leidinggevende functies, in het bijzonder onder de schoolleiding en de directeuren; 5. dringt er bij alle EU-lidstaten en bij de EU zelf als instelling op aan om de Conventie van Istanboel te ondertekenen en samen te werken om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen in landen buiten de EU, in het kader van een trans-europese aanpak; 6. dringt er bij alle EU-lidstaten op aan om consequent te investeren in de uitwerking van voorlichtingscampagnes om meisjes en jongens te motiveren om voor niet-stereotiepe beroepen te kiezen en in bezinning over de invloed van genderopvattingen op de identiteit en levensplannen van meisjes, door debat over studiekeuzes en beroepen in de klas te stimuleren; 7. pleit ervoor om een holistische aanpak van het formele en informele onderwijs in de scholen te bevorderen, en om daarbij aandacht te schenken aan de opname van de mensenrechten, de menselijke waardigheid, gelijkheid van mannen en vrouwen en ontwikkeling van het zelfvertrouwen en meisjes en vrouwen aan te moedigen om geïnformeerde beslissingen te nemen, zowel op persoonlijk als op professioneel vlak; 8. wijst erop dat de nationale en lokale instellingen programma's moeten bevorderen om migrantengemeenschappen en alle minderheden in de Europese sociale ruimte te integreren op school en om programma's uit te werken voor financiële bijstand aan kansarme gezinnen, om zo te vermijden dat leerlingen, en in het bijzonder meisjes, vroegtijdig stoppen met school; Leerprogramma en opleiding 9. wijst erop dat er in de leerprogramma's, de leerinhoud, de schoolprogramma's en de planning bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de genderdimensie, in al zijn facetten, en dat de plek van vrouwen in het leerprogramma in de verschillende vakken moet worden geëvalueerd, waarbij de rol van vrouwen in de leerinhoud moet worden benadrukt; 10. roept ertoe op om het genderperspectief in het onderwijs te bevorderen op het gebied van seksualiteit en gevoelens, sport en vrijetijdsbesteding, waar genderstereotypen en de verwachtingen ten aanzien van mannen en vrouwen het zelfbeeld, de gezondheid, de verwerving van vaardigheden, de intellectuele ontwikkeling, de sociale integratie en de vorming van de identiteit van meisjes kunnen aantasten; PE554.814v03-00 6/8 PR\1057592.doc
11. spoort meisjes en jongens ertoe aan om te experimenteren met nieuwe rollen, activiteiten en studiegebieden, door de gelijke deelname van meisjes en jongens in het nemen van collectieve besluiten, in het schoolbestuur en in alle buitenschoolse activiteiten aan te moedigen; 12. roept op om werk te maken van de gelijke toegang tot en het gebruik van informatie- en communicatietechnologie voor meisjes en jongens van in de kleuterschool, waarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan kinderen en jongeren in plattelandsgebieden, om de digitale geletterdheid te verbeteren, en aan de verspreiding van doeltreffende methoden om het aantal vrouwen in de wiskunde, de wetenschap, de techniek en de technologie te verhogen; 13. dringt erop aan om aanvullende activiteiten te ontwikkelen die het formele leerprogramma versterken op het gebied van gelijkheid van mannen en vrouwen en ondernemerschapsonderwijs, en om via de plaatselijke overheden informele onderwijsprogramma's in te voeren voor het genderonderwijs in de gemeenschap; 14. spoort de auteurs en uitgevers van leermiddelen ertoe aan om zich bewust te worden van het feit dat gelijkheid van mannen en vrouwen een criterium moet worden voor de publicatie van deze leermiddelen en beveelt aan om bij het uitwerken van deze leermiddelen over gelijkheid van mannen en vrouwen een beroep te doen op teams van leraren en leerlingen; 15. wijst erop dat er dringend praktijkgidsen moeten worden uitgewerkt en verspreid voor scholen, leraren en mensen die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van leerprogramma's, om rekening te houden met het genderperspectief en gelijkheid van mannen en vrouwen, door leraren te vragen om stereotypen en seksistische vooroordelen in de inhoud, het taalgebruik en de illustraties van leermiddelen te analyseren en te schrappen, hen bovendien te stimuleren om seksisme in de literatuur, de film, de muziek, spellen en andere domeinen die de houding, het gedrag en de identiteit van jongens en meisjes helpen vormen, te bestrijden; 16. wijst erop dat het noodzakelijk is om zowel in de initiële opleiding als in de bijscholing van leraren strategieën op te nemen die aanzetten tot nadenken over de eigen identiteit, overtuigingen, waarden, vooroordelen, verwachtingen, attitudes en gendervoorstellingen en over de eigen pedagogische praktijken, om zo eventuele belemmeringen voor het benutten van het volledige potentieel van meisjes weg te nemen; 17. wijst erop dat er initiatieven op touw moeten worden gezet met het oog op bewustmaking, voorlichting en integratie van het genderperspectief voor iedereen die betrokken is bij het onderwijsbeleid en voor ouders en werkgevers; 18. roept ertoe op om alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat werk in het kleuteronderwijs en het lager onderwijs en in de zorg wordt bevorderd als belangrijk werk voor zowel mannen als vrouwen, waarbij moet worden overwogen om, als overgangsregeling, een stelsel van mannenquota in te voeren voor deze domeinen; Investeringen, monitoring en beoordeling PR\1057592.doc 7/8 PE554.814v03-00
19. wijst erop dat de vorderingen die voortvloeien uit de aanname van beleid inzake gelijkheid van mannen en vrouwen in onderwijsinstellingen door onafhankelijke organen moeten worden gemonitord en beoordeeld, dat de bevoegde autoriteiten op de hoogte moeten worden gehouden van alle getroffen maatregelen en gemaakte vorderingen op dit domein en dat het genderperspectief moet worden opgenomen als element van interne en externe doorlichtingen van onderwijsinstellingen; 20. wijst nogmaals op het belang van effectbeoordelingen van het onderwijsbeleid wat genderkwesties betreft, door te zorgen voor kwalitatieve en kwantitatieve instrumenten om deze effecten te beoordelen, mede vertrekkend vanuit een begrotingsstrategie op basis van geslacht om zowel de toegang tot als het recht op onderwijsmiddelen te bevorderen; 21. erkent dat de effectbeoordeling van de toekomstige onderwijswetgeving wat gelijkheid van mannen en vrouwen betreft van fundamenteel belang is en dat de bestaande wetgeving waar nodig herzien moet worden in overeenstemming met datzelfde beginsel; 22. benadrukt dat monitoring van de tenuitvoerleggingsprocessen van de programma's voor gelijkheid van mannen en vrouwen en de beoordeling ervan moeten worden verricht door onderzoekscentra op het gebied van onderwijs, in nauwe samenwerking met genderspecialisten, de door de EU opgerichte organen en de plaatselijke overheden; 23. stelt voor om een jaarlijkse Europese prijs voor gelijkheid van mannen en vrouwen uit te reiken aan onderwijsinstellingen en spoort de lidstaten ertoe aan om op nationaal niveau hetzelfde te doen; 24 wijst erop dat er actieplannen moeten worden uitgewerkt en middelen moeten worden toegewezen aan de tenuitvoerlegging van een programma voor gelijkheid van mannen en vrouwen, en beveelt aan om daartoe een beroep te doen op de beschikbare Europese instrumenten, met name het Investeringsplan, Horizon 2020 en de communautaire fondsen; 25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten. PE554.814v03-00 8/8 PR\1057592.doc