Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Flevoland. Rapportnummer: 2011/307

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 20 juni 2003 Rapportnummer: 2003/184

Overlastmeldingen naar behoren opgepakt Het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland Gemeente Amsterdam Stadsdeel Noord

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 4 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/266

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/269

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 24 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/334

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 26 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/339

Rapport. Datum: 14 maart Rapportnummer: 2011/093

Rapport. Datum: 11 februari 2005 Rapportnummer: 2005/038

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Brabant. Datum: 16 augustus Rapportnummer: 2013/101

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Rapport. Datum: 21 november 2002 Rapportnummer: 2002/357

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Rapport. Datum: 7 juni 2007 Rapportnummer: 2007/111

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 19 juli 1999 Rapportnummer: 1999/314

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 21 april 2006 Rapportnummer: 2006/156

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Datum: 29 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/287

Rapport. Datum: 18 maart 1999 Rapportnummer: 1999/112

Rapport. Datum: 18 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/228

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Datum: 21 maart Rapportnummer: 2011/099

Rapport. Datum: 10 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/276

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 30 juli 2001 Rapportnummer: 2001/231

Rapport. Datum: 16 juni 2004 Rapportnummer: 2004/226

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. Datum: 11 februari 1998 Rapportnummer: 1998/024

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 1 februari 2000 Rapportnummer: 2000/030

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Utrecht. Datum: 7 maart Rapportnummer: 2012/035

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Transcriptie:

Rapport Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Flevoland. Rapportnummer: 2011/307

2 Datum: 17 oktober 2011 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Flevoland aan hem en zijn gezin onvoldoende bescherming biedt tegen de terreur van zijn (voormalige) buurtgenoten in de vorm van bedreigingen, vernielingen en mishandelingen. Feiten Verzoeker heeft al anderhalf jaar een conflict met zijn overburen. Dit conflict is zodanig geëscaleerd dat verzoeker stelselmatig het slachtoffer is van strafbare feiten die meestal door onbekenden worden gepleegd. In dat kader heeft verzoeker regelmatig contact gehad met de politie in de hoop dat hier een einde aan zou worden gemaakt. Visie verzoeker Volgens verzoeker werd in hun straat door een familie overlast veroorzaakt. Deze overlast bestond volgens verzoeker uit racen door de straat, dealen van drugs, schelden, etc. Verzoeker heeft de betreffende familie op een gegeven moment aangesproken op hun gedrag en sinds die tijd is hij met zijn gezin het belangrijkste doelwit. Zo zijn meerdere malen de ruiten van verzoekers woning ingegooid, is er een vuurwerkbom in zijn tuin gegooid, is tijdens oudjaarsnacht zijn huis door zwaar vuurwerk beschadigd, is hij bedreigd en zijn er stenen naar zijn dochter gegooid. Op een gegeven moment heeft verzoeker camera's aan zijn woning bevestigd die vervolgens werden gestolen. Ook de rolluiken die verzoeker ter bescherming voor de ramen had laten plaatsen, werden door stenen beschadigd. In totaal zou het 10.000 aan materiële schade hebben opgeleverd en hebben al deze gebeurtenissen een grote psychische druk voor hem en zijn gezin met zich meegebracht. Volgens verzoeker heeft hij gedurende een periode van anderhalf jaar vele malen een beroep op de politie Flevoland gedaan in verband met terreur door de overburen. Hij heeft aangiftes gedaan en videobeelden van de daders aan de politie gegeven. Volgens verzoeker bleven de door hem gevraagde bescherming en acties om tot een oplossing te komen echter uit. In het geval van de gestolen camera's kwam de technische recherche uiteindelijk niet langs omdat ze het volgens verzoeker niet nodig vonden om eventuele op de regenpijp aanwezige vingerafdrukken van de verdachte veilig te stellen. De politie gaf hem telkens aan dat ze bij gebrek aan bewijs niks konden doen. Aan de aangiftes werd volgens verzoeker weinig aandacht besteed. Volgens verzoeker was er in een aantal gevallen wel voldoende bewijs. Zo zouden er getuigen zijn die hadden gezien dat

3 verzoeker werd mishandeld en waren er getuigen van de mishandeling van zijn dochter. Verzoeker heeft aangegeven dat hij aanvankelijk open stond voor een buurtbemiddeling maar dat dat niet doorging omdat de overburen daar niet aan wilden meewerken. Verzoeker heeft op een gegeven moment een brief aan het College van burgemeester en wethouders geschreven en een klacht bij de politie ingediend in de hoop dat de patstelling zou kunnen worden doorbroken. Helaas leverden deze acties niets op. Volgens verzoeker kreeg hij van de politie te horen dat het om een burenruzie ging en dat die geen prioriteit hebben bij de politie. Volgens verzoeker blijkt uit alle hiervoor beschreven gebeurtenissen dat het conflict niet meer als burenruzie kan worden gekwalificeerd. Ten tijde van het indienen van zijn klacht bij de Nationale ombudsman was de situatie volgens verzoeker zo ernstig dat hij en zijn gezin vreesden voor een gewelddadige aanslag. Daarnaast vreesde hij dat zijn verzekeringsmaatschappij, gelet op de vele schademeldingen, de verzekeringsovereenkomst zou opzeggen. In januari 2011 deelde verzoeker telefonisch aan de Nationale ombudsman mee dat het gedurende de twee voorafgaande maanden erg rustig was gebleven. Verzoeker deelde verder mee dat hij de indruk heeft dat de politie er nu wel werk van heeft gemaakt en dat hij continue werd gebeld door de recherche. Verzoeker had op 25 januari 2011 een positieve e-mail gestuurd aan de korpsbeheerder. In augustus 2011 deelde verzoeker aan de Nationale ombudsman mee dat er sinds november 2010 niets meer was gebeurd. Zijn probleem was opgelost. Visie korpsbeheerder Volgens de korpsbeheerder heeft verzoeker een keer een klacht ingediend die door de politie als informatieverzoek was opgevat. De korpsbeheerder liet weten dat de klacht van verzoeker een lange voorgeschiedenis heeft die zijn oorsprong vindt in een burenruzie. Volgens de korpsbeheerder zouden partijen niet hebben mee willen werken aan buurtbemiddeling en heeft dat er mede toe geleid dat de politie alleen is gaan reageren op het plegen van strafbare feiten en verdere inspanningen om de leefbaarheid in de wijk te bevorderen heeft gestaakt. Volgens de korpsbeheerder heeft de politie Flevoland veel tijd en energie in de buurtproblematiek gestoken. Aangiften van de beide partijen zijn opgenomen en er is een belangrijke inspanning verricht om, ondanks de weinige aanknopingspunten, de daders van strafbare feiten op te sporen. De korpsbeheerder deelt dan ook niet de mening van verzoeker dat de politie aan verzoeker en diens gezin onvoldoende bescherming heeft geboden tegen de terreur van zijn (voormalige) buurtgenoten.

4 Tijdens het onderzoek deelde de korpsbeheerder aan de Nationale ombudsman mee dat het regionale politiekorps Flevoland vanaf de zomer 2010 de aandacht voor de problemen van verzoeker heeft geïntensiveerd. De korpsbeheerder gaf tevens aan welke acties de politie had ondernomen. Volgens de korpsbeheerder valt daaruit op te maken dat de politie het probleem van verzoeker serieus neemt. Volgens de korpsbeheerder blijkt echter steeds weer dat het nog niet was gelukt om strafrechtelijk relevant bewijsmateriaal te verzamelen tegen de mogelijke dader(s). Volgens de korpsbeheerder is de ernst van de feiten zodanig dat intern bij de politie wordt bezien welke maatregelen nu al tegen de mogelijke dader(s) kunnen worden genomen. Optreden door politie De korpsbeheerder heeft aan de Nationale ombudsman een groot aantal mutaties uit dagen nachtrapporten van de politie en processen-verbaal verstrekt, die verband houden met verzoekers conflict met de overburen. Deze politie-informatie heeft betrekking op strafbare feiten die in de periode 2009/2010 bij de politie ter kennis zijn gekomen. Uit deze politie-informatie komt het beeld naar voren dat verzoeker in 2010, met name 's nachts in de weekenden, stelselmatig het slachtoffer is geweest van vernielingen aan (de ramen van) zijn woning. Daarnaast is er door verzoeker aangifte en/of melding gedaan van bedreiging, mishandeling en belediging. Ook is er in het begin van de escalatie van het conflict tegen verzoeker aangifte en/of melding gedaan van strafbare feiten, die door hem zouden zijn gepleegd. Uit de politie-informatie komt verder het beeld naar voren dat de politie in eerste instantie heeft geprobeerd om de verstoorde relatie tussen de overburen en verzoeker middels (buurt)bemiddeling te normaliseren. Omdat de overbuurman daar kennelijk geen vertrouwen (meer) in had, heeft de politie op een gegeven moment geconstateerd dat het vinden van een oplossing voor het conflict geen reële mogelijkheid meer was. Om die reden besloot de politie om in het vervolg alleen nog maar strafrechtelijk op te treden. Daarbij werd door de politie als uitgangspunt gehanteerd dat één getuige geen getuige was. Dat betekende dat een aangifte zonder aanvullend bewijsmateriaal strafrechtelijk geen vervolg zou krijgen. Uit een aantal mutaties blijkt dat de politie, voor zover mogelijk, de straat van verzoeker meenam in de surveillance. Oordeel van de Nationale ombudsman

5 1. Het vereiste van professionaliteit houdt in dat ambtenaren met een bijzondere training of opleiding jegens burgers overeenkomstig de standaarden van hun beroepsgroep handelen. Dit betekent voor de politie dat zij haar taken op daadkrachtige en deskundige wijze dient uit te voeren. Eén van de taken van de politie bestaat uit het strafrechtelijke handhaven van de rechtsorde. Die handhaving kan reactief plaatsvinden door het verrichten van opsporingshandelingen en preventief door te proberen te voorkomen dat er strafbare feiten worden gepleegd. Het staat de politie hierbij in beginsel vrij te bepalen of, en zo ja, welke opsporingshandelingen zij naar een haar bekend (mogelijk) strafbaar feit verricht. Datzelfde geldt voor de activiteiten die in het kader van preventie worden ondernomen. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten af te zien van het (verder) verrichten van opsporingshandelingen en/of het nemen van preventieve activiteiten, is het nalaten daarvan als niet behoorlijk te kwalificeren. 2. Het belang van verzoeker is dat zijn meldingen en aangiften serieus worden genomen door de politie en dat daar indien nodig actie op wordt ondernomen, maar vooral ook dat voor hem duidelijk is wat hij van de politie mag verwachten. Het belang van de politie is er in gelegen dat een goede communicatie met verzoeker en de andere betrokkenen in het conflict plaatsvindt, maar dat er niet nodeloos wordt geïnvesteerd in zaken waarvan geen effect meer is te verwachten. 3. Een burenruzie kan worden gekwalificeerd als een sociaal probleem waaraan onenigheid ten grondslag ligt. Een burenruzie kent, afhankelijk van de mate van escalatie, verschillende gradaties. Bij de laagste gradatie kan het conflict beginnen met het over en weer negeren. Vervolgens kan deze situatie overgaan in pesten en uiteindelijk ontaarden in het plegen van strafbare feiten die vervolgens qua ernst en impact verder kunnen escaleren. De Nationale ombudsman benadrukt dat de taak van de politie in een burenconflict beperkt is. Binnen het kader van een burenruzie behoort het tot de preventieve taak van de politie, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met de betrokkenen, om te trachten het plegen van strafbare feiten te voorkomen. Verder behoort het tot de taak van de politie om in het geval van strafbare feiten repressief op te treden. Dat betekent dat de politie aangiften van strafbare feiten opneemt en indien mogelijk een opsporingsonderzoek instelt wanneer strafbare feiten zijn gepleegd. Het strafrecht blijkt echter een ongeschikt middel om bepaald onwenselijk gedrag tussen buren aan te pakken. Wanneer sprake is van een geëscaleerde burenruzie rest de politie niets anders meer dan hierin haar repressieve taak te vervullen. In het geval van 'normale' burenruzies kan de Nationale ombudsman zich voorstellen dat de politie zich op een gegeven moment, voor wat betreft het vervullen van een bemiddelende rol en het zoeken naar een oplossing, terugtrekt omdat de daarvoor beschikbare tijd en capaciteit beperkt is en de politie ook aan andere problemen aandacht moet kunnen besteden. Een dergelijke beslissing is ook begrijpelijk als er ondanks het aanbod daartoe geen bemiddeling meer mogelijk is tussen de beide partijen.

6 4. De kern van verzoekers gevoel van onveiligheid ligt in de voortdurende vernielingen die met name in de vroege ochtend aan de ramen van zijn woning werden toegebracht. De kern van verzoekers probleem met de politie ligt volgens de Nationale ombudsman in de verwachting van verzoeker dat de politie naar aanleiding van elke aangifte actief strafrechtelijk zou optreden, in die zin dat er verdachten zouden worden opgepakt, waardoor het veiligheidsprobleem van verzoeker zou worden opgelost. Verzoeker heeft in dat kader aangegeven dat hij al in de periode vóór de intensivering van de aandacht van de politie, voldoende bewijs had in de vorm van camerabeelden en getuigen die voor het benodigde bewijsmateriaal zouden kunnen zorgen. 5. Uit de informatie die de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Flevoland voor het onderzoek ter beschikking heeft gesteld, kan worden opgemaakt dat de politie in eerste instantie heeft getracht om het conflict tussen beide partijen middels (buurt)bemiddeling op te lossen. Uit de politie-informatie blijkt dat in ieder geval één of meer partijen geen heil zag in de voorgestelde (buurt)bemiddeling. De politie nam vervolgens de beslissing dat zij in het vervolg alleen nog maar repressief zou optreden indien er door (een van) de beide partijen strafbare feiten zouden worden gepleegd. Uit de politie-informatie kan worden afgeleid dat de politie serieus heeft gereageerd op de meldingen van verzoeker door naar het adres van verzoeker te rijden, een aantal keer de straat van verzoeker in de surveillance mee te nemen en zijn aangiften op te nemen. Verder kan uit de politie-informatie worden afgeleid dat de informatie die verzoeker tijdens het doen van aangifte aan de politie verstrekte, meestal onvoldoende aanknopingspunten bevatte voor een opsporingsonderzoek. Bij twee aangiften waren er wel voldoende aanknopingspunten en is er om die reden opsporingsonderzoek verricht. Het resultaat daarvan is naar de officier van justitie gestuurd. Het is vervolgens aan de officier van justitie om te bepalen of hij de zaak aan de strafrechter voorlegt. 6. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman komt, hoewel dat door verzoeker wellicht anders is ervaren, niet het beeld naar voren dat de politie zich in deze zaak onvoldoende heeft ingespannen om aan de situatie die door verzoeker en diens gezin als onveilig wordt ervaren, een einde te maken. Uit het onderzoek blijkt dat de politie in bijna alle gevallen waarin door verzoeker een telefonische melding werd gedaan, vrijwel direct naar de woning van verzoeker is gegaan. Bovendien is er naar aanleiding van de meeste meldingen van verzoeker door de politie een aangifte opgenomen. Hoewel het voor verzoeker vaststond dat de gepleegde vernielingen verband hielden met het conflict met de overburen, was er in de meeste gevallen onvoldoende concreet bewijsmateriaal om die link daadwerkelijk te kunnen leggen. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat de informatie van verzoeker, vanuit bewijstechnisch oogpunt bezien, in de meeste gevallen voor de politie onvoldoende concrete aanknopingspunten bood om een dader op te kunnen sporen. 7. Tijdens het onderzoek gaf de korpsbeheerder aan dat de aandacht van de politie voor de problemen van verzoeker was geïntensiveerd omdat ze het probleem van verzoeker

7 serieus namen. Gelet op verzoekers opmerking (in januari en augustus 2011) dat het sinds november 2010 weer rustig was geworden, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de intensivering van de bemoeienis van de politie, een concreet merkbaar effect heeft gehad voor de veiligheid van verzoeker en zijn gezin. 8. De Nationale ombudsman stelt vast dat de politie bij de aanpak van het probleem van verzoeker over het algemeen en binnen de (wettelijke) mogelijkheden die er op dat moment waren, voldoende serieuze inspanningen heeft gepleegd om verzoeker en zijn gezin te beschermen. De Nationale ombudsman merkt daarbij wel op dat de politie niet de garantie kan geven dat een burger altijd en overal beschermd kan worden. Het gaat erom wat een burger, afhankelijk van de ernst en intensiteit van het dreigingsniveau, redelijkerwijs van de politie mag verwachten. De politie heeft in het geval van verzoeker conform het professionaliteitsvereiste gehandeld. De onderzochte gedraging is behoorlijk. Instemming De Nationale ombudsman heeft tijdens het onderzoek met instemming kennis genomen van het initiatief van de politie om haar aandacht voor het probleem van verzoeker te intensiveren als gevolg waarvan de veiligheid van verzoeker en diens gezin beter werd gewaarborgd. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland uit Lelystad, is niet gegrond. De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer Onderzoek Op 17 juni 2010 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken

8 die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Tijdens het onderzoek kregen de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. In het kader van het onderzoek werd betrokkenen verzocht op de bevindingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.