Het beweeg- en voedingsgedrag van VMBO-leerlingen uit Rotterdam



Vergelijkbare documenten
Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

Factsheet nulmeting pilot-onderzoek B-Fit bij kinderen, jongeren en volwassenen

Evaluatie Scoren voor Gezondheid

Evaluatie JOGG Roosendaal Basisschool de Vlindertuin. Resultaten evaluatie JOGG December 2017

VOEDING, BEWEGEN EN GEWICHT

CheckTeen 2011: Eet- en beweeggedrag van leerlingen in het voortgezet onderwijs in Zwolle

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

2. Overgewicht. allochtone kinderen. autochtone kinderen. eenouder ouder+stiefouder. beide ouders. % kinderen met overgewicht. laag.

Dagelijks ontbijten en elke dag groente en fruit eten zijn gedragingen die bijdragen aan een gezonde leefstijl.

Beweging, voeding en. (over)gewicht

Resultaten vragenlijst leerlingen en meten & wegen Drie scholen, nulmeting (T0) voorjaar 2017

Resultaten vragenlijst leerlingen

Een voorbeeld van een schoolprogramma gericht op preventie van overgewicht in Nederland: het DOiT programma

Resultaten vragenlijst ouders basisschool (4-12 jarigen) Nulmeting (T0) voorjaar 2017

Kinderen in West gezond en wel?

Bewegen en overgewicht in Purmerend

Kinderen in Centrum gezond en wel?

Evaluatie Scoren voor Gezondheid

Kinderen in Zuid gezond en wel?

RESPONS Er zijn panelleden benaderd. Van hen hebben er de vragenlijst ingevuld. Dit resulteert in een respons van 64%.

Kinderen in Noord gezond en wel?

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

Is de Healthcheck effectief als vorm van beweegstimulering bij VMBO-leerlingen?

Sportparticipatie Kinderen en jongeren

Bijlagen bij: Rapportage over meting 1 tot en met 6 van de Monitor Gezond Gewicht

Monitor Convenant Gezond Gewicht

V O LW A S S E N E N

Samenvatting Jong; dus gezond!?

Monitor Convenant Gezond Gewicht 2013

Overname van dit rapport of gedeelten daaruit is toegestaan, mits de bron wordt vermeld.

Monitor Convenant Gezond Gewicht 2012

Outcome monitor Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht 2016 DEEL 2: BUURTAANPAK

oinleiding 1 c oovergewicht en ernstig overgewicht (obesitas) in Nederlandd

Broodmaaltijd. 0-3 dagen per week. 4-5 dagen per week. 6-7 dagen per week. kinderen Groep 7 schooljaar jongeren GO Jeugd 2004

Monitor Convenant Gezond Gewicht Beweeg- en eetgedrag van kinderen (4-11 jaar), jongeren (12-17 jaar) en volwassenen (18+ jaar) in 2010 en 2011

Themarapport. Voeding en bewegen

Staat van gezond gewicht en leefstijl van Amsterdamse kinderen. Outcome monitor Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht 2017

Overgewicht (incl. obesitas)

Overgewicht 2-4 jaar. JGZ-Organisatie: Yunio, Inleiding

Onderzoeksrapport BOSkompas Gemeente Bergen 2012/2013 Onderzoek onder basisschoolleerlingen naar gezondheid en sportdeelname in de gemeente Bergen

Aanleiding CheckTeen. Zwolle gezonde stad ( ) JOGG: Jongeren op Gezond Gewicht (2010) ChecKid: kinderen basisonderwijs 2006 en 2009 (en 2012)

B-fit in de regio Noord-Veluwe: meting 2011

Kinderen in Oost gezond en wel?

Factsheet tussenmeting B-Fit bij kinderen en ouders

SAMENVATTING. MVW_proefschrift_170x240_ indd 172

Overgewicht 4-19 jaar

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN TYNAARLO

Hoofdstuk 5. Ouderen. 5.1 Inleiding

Rotterdam Lekker Fit! Gezinsaanpak draagt bij aan vermindering consumptie gezoete dranken door kinderen.

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN TYNAARLO

Sleutels tot interventiesucces: welke combinaties van methodieken zorgen voor gezond beweeg- en voedingsgedrag?

Kinderen in Zuidoost gezond en wel?

Sportparticipatie Volwassenen

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN NOORDENVELD

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN EMMEN

BEWEGEN IN NEDERLAND

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN DE WOLDEN

kennislink.nl maakt nieuwsgierig

ALCOHOLKENNIS OVERGEDRAGEN

Hoofdstuk 3. Jeugd. 3.1 Inleiding

Basisschool De Tovercirkel

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN EMMEN

Kinderen in Nieuw-West gezond en wel?

Outcome monitor Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht 2016 DEEL 1: ALGEMEEN RAPPORT

Leeswijzer Jeugdgezondheidszorg Utrecht tabellen

Figuur 1. Jongeren in Friesland en Nederland, die voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (GGD Fryslân GO Jeugd 2004; CBS, 2003) 1.

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN WESTERVELD

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN NOORDENVELD

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN MIDDEN-DRENTHE

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN AA EN HUNZE

Bewegen in Nederland

BEWEGEN IN NEDERLAND

Factsheet. Bewegen en sporten. Gelderland-Zuid. Onderzoek onder volwassenen en ouderen

Jong en gezond? Uitdagingen voor meer gezonde voeding en beweging bij kinderen in Vlaanderen

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN MEPPEL

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN BORGER-ODOORN

Lessenserie gericht op gezonde leefstijl

RealFit. Wat is het Doelstelling Voor wie Historie Waarom RealFit

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 3e kwartaal 2007

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN BORGER-ODOORN

BMI-GEGEVENS VAN DE JEUGD IN COEVORDEN

Voeding en Bewegen bij Peuters

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) en de inzet van Combinatiefuncties. Succesvolle inzet sport- en beweeginterventies

Factsheet Astma-/COPD-Monitor Oktober 2006

Projectbeschrijvingen en resultaten CEPHIR onderzoek jeugd en overgewicht

Overgewicht en Obesitas op Curaçao

Samenvatting. De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd:

Effectevaluatie Club2Move. November 2011 Februari 2012

Tabellenboek Hoe gezond ben jij?

Samenvatting Perspectieven op het stimuleren van gezond energiebalansgerelateerd. in de schoolomgeving

Lage SES mannen en voorbeeldgedrag

Zo gezond zijn kinderen in de regio Amstelland en Diemen!

Lekker Fit. Werken aan een gezonde leefstijl voor Rotterdamse jeugd

OVERGEWICHT EN OBESITAS

Factsheet Sportparticipatie in Utrecht

Transcriptie:

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 Het beweeg- en voedingsgedrag van VMBO-leerlingen uit Rotterdam Preventie en Zorg Wassenaarseweg 56 Postbus 2215 2301 CE Leiden www.tno.nl T 071 518 18 18 F 071 518 19 10 info-zorg@tno.nl Datum 11 september 2007 Auteur(s) Drs. S.I. de Vries Drs. K. van Overbeek Drs. M.W.A. Jongert Drs. M. Simmons Dr.Ir. A.M.J. Chorus Dr. Ir. I. Bakker Opdrachtgever Projectnummer 031.11551 Aantal pagina's 109 (incl. bijlagen) Aantal bijlagen 2 Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. 2007 TNO

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 2 / 82 Samenvatting De prevalentie van overgewicht is de laatste decennia erg toegenomen. Bij het voorkomen en tegengaan van overgewicht speelt voldoende lichaamsbeweging een rol. Als Pilot is in een project voor 2 VMBO scholen in Rotterdam, door de dienst Sport en Recreatie van de gemeente, een programma aangeboden om de leerlingen meer te laten sporten en bewegen. Gezien de beperkte tijd was het in de schoolperiode 2006-2007 niet mogelijk meer dan 1 meting te doen. Hierdoor was het niet mogelijk een verandering in kennis, attitude en gedrag aan te tonen. Hiervoor is een voor- en nameting noodzakelijk. Het huidige onderzoek is een beschrijvend onderzoek. 337 leerlingen uit het 1 e en 3 e leerjaar van twee VMBO scholen uit Rotterdam hebben aan het onderzoek deelgenomen; van de deelnemende leerlingen waren 55% van het mannelijke en 45% van het vrouwelijke geslacht. 87% van de leerlingen waren van allochtone afkomst, 13 % van autochtone afkomst. Van de 87% leerlingen van allochtone afkomst was 26% Surinaams/Antilliaanse/Arubaanse, 21 % Marokkaans, 19% Turks. 81% van de leerlingen voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB). Het percentage normactieve kinderen in dit onderzoek komt vrijwel overeen met de landelijke referentiewaarden (Bruil et al. (2004) en de Vries et al. (2007). Etniciteit blijkt geen rol te spelen bij het voldoen aan de NNGB. Een groter percentage jongens dan meisjes voldoet aan de beweegnorm. Leeftijd speelt een rol bij het halen van de beweegnormen, de gemiddelde leeftijd van leerlingen die wel aan de NNGB voldoen ligt significant lager dan de gemiddelde leeftijd van leerlingen die niet aan de NNGB voldoen (14,5 vs 14,8 jaar). Op het Melanchthoncollege voldoen significant meer leerlingen aan de NNGB dan op het Lodewijk Rogiercollege. Gebleken is dat er een samenhang is tussen het voldoen aan de NNGB en het sporten op school. Jongens zijn significant vaker lid van een sportvereniging dan meisjes; 51% van de jongens tegen 22% van de meisjes. De leerlingen die lid zijn van een sportvereniging zijn gemiddeld significant ouder dan de leerlingen die geen lid zijn van een sportvereniging (14,7 vs 14,4 jaar; p< 0,05). Etniciteit speelt geen rol voor wat betreft het wel of niet lid zijn van een sportvereniging. 45% van de leerlingen in het onderzoek zit elke dag achter de computer. 51% van de kinderen zit gemiddeld meer dan 2 uur per dag achter de computer. Circa 50% van de leerlingen gaat dagelijks lopend of fietsen naar school, 36% van de leerlingen gaat minder dan 1x per week lopend of fietsen naar school. Meisjes gaan significant vaker lopend of fietsen naar school dan jongens (p<0,05); van de meisjes gaat 54% dagelijks lopend/fietsend naar school van de jongens 46%. Leeftijd speelt een rol bij het lopen/fietsen naar school, de kinderen < 1 keer per week naar school lopen of fietsen is significant hoger (p<0,05) dan van jongeren die 1 of meer dagen lopend of fietsen naar school gaan (14,7 vs 14,4 jaar). Autochtone leerlingen gaan significant vaker fietsen of lopend naar school dan allochtone leerlingen (p<0,05). Op basis van de BMI en de leeftijd- en geslachtspecifieke afkapwaarden beoordeeld is 27% van de kinderen te zwaar (overgewicht en obesitas); 20% heeft overgewicht en 7% obesitas. Deze percentages liggen beduidend hoger dan de landelijke cijfers (jongens: 16% en meisjes 17%) (vd Hurk & Hirasing, 2005). Het percentage kinderen met obesitas in dit onderzoek lag met 7% (jongens 4%, meisjes 11%) veel hoger dan het landelijk gemiddelde van 3% (voor jongens en meisjes) (vd Hurk & Hirasing, 2005).

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 3 / 82 58% van de kinderen voldoet aan de ontbijtnorm, dat wil zeggen dat zij dagelijks ontbijten. Slechts 24% van de VMBO-leerlingen voldoet aan de groentenorm van tenminste 150 gram groente per dag. Het blijkt dat het voldoen aan de groentenorm lastiger is dan het voldoen aan de fruitnorm. 50% van de kinderen eet tenminste 2 stuks fruit per dag. Geslacht, leeftijd en etniciteit lijken geen invloed te hebben op het eten van voldoende groente en fruit. 64% van de leerlingen drinkt te veel gesuikerde dranken (3 of meer glazen per dag). Jongens drinken significant meer gesuikerde dranken dan meisjes (p,0,05). Leeftijd, etniciteit en school spelen geen rol ten aanzien van het drinken van gesuikerde dranken. Leerlingen op het VMBO eten relatief vaak tussendoortjes. Leerlingen op het Melanchthoncollege eten significant meer snoep (p<0,01) en snacks (p<0,05) dan op het Lodewijk Rogiercollege (p<0,01) Leeftijd en etniciteit lijken geen rol te spelen ten aanzien van het eten van tussendoortjes. Ten aanzien van het voedingsgedrag is het opvallend, dat er uit het onderzoek naar de verbanden (zie hoofdstuk 7), dat er slechts 3 kinderen waren (0,9%) die aan alle normen/richtlijnen ten aanzien van een gezonde voeding voldoen. Slechts 10% van de leerlingen voldeden aan 3 van de 4 normen/richtlijnen. 15% van de kinderen voldeed aan geen van de 4 normen/richtlijnen voor gezonde voeding. Mogelijk heeft de relatieve onbekendheid van de groentenorm hierbij ook een rol gespeeld. Slechts 10% van de leerlingen weet wat de aanbevolen hoeveelheid voor de groente per dag is. Een ander opvallende bevinding is dat slechts 18% van de kinderen de beweegnorm voor jongeren kent; het grootste deel van de kinderen denkt dat 30 minuten bewegen per dag voldoende is. Het relatieve belang van attitude, sociale invloed en eigen effectiveit voor het beweegen voedingsgedrag wordt in dit onderzoek bevestigd. Met name attitude komt sterk naar voren in de verbanden. Alhoewel de invloed van de ouders sterk afneemt als kinderen ouder worden, blijkt in het huidige onderzoek dat de ouders nog steeds een significante invloed hebben op veel van de onderzochte aspecten van zowel het voedings- als van het beweeggedrag. De invloed van de ouders hebben we alleen niet gevonden voor het lidmaatschap van sportverenigingen en voor het eten van tussendoortjes en snacks. In dit onderzoek is gebleken dat voor het halen van de beweegnormen en voor gezonde voeding er geen verband is met etniciteit. Ook is er geen verband gevonden tussen etniciteit aan de ene kant en kennis, attitude, sociale steun en eigen effectiviteit aan de andere kant.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 4 / 82 Inhoudsopgave Samenvatting... 2 1 Inleiding... 6 1.1 Achtergrond... 6 1.2 Beweegstimuleringsproject voor VMBO-onderwijs in Rotterdam... 8 1.3 TNO-onderzoek... 9 1.4 Leeswijzer... 9 2 Methode... 10 2.1 Onderzoeksopzet... 10 2.2 Metingen... 10 2.3 Dataverwerking en statistische analyses... 15 3 Onderzoekspopulatie... 18 3.1 Beschrijving onderzoekspopulatie... 18 3.2 Prevalentie overgewicht en obesitas... 21 4 Beweeggedrag... 23 4.1 De NNGB... 23 4.2 Inactiviteit (sedentair gedrag)... 25 4.3 Sporten... 27 4.4 Transport van en naar school... 29 5 Voedingsgedrag... 31 5.1 Ontbijten... 31 5.2 Groenteconsumptie... 31 5.3 Fruitconsumptie... 32 5.4 Gesuikerde dranken... 32 5.5 Tussendoortjes... 33 6 I-change model... 36 6.1 Kennis... 36 6.2 Fietsen en lopen... 37 6.3 Sporten... 41 6.4 Ontbijten... 45 6.5 Groente en fruit... 48 6.6 Frisdrank... 51 7 Verbanden... 55 7.1 Inleiding... 55 7.2 Methode... 56 7.3 Resultaten... 59 7.4 Bevindingen ten aanzien van determinantenanalyse met betrekking tot voedings- en beweeggedrag... 65 7.5 Associatie tussen specifieke houding t.a.v. eten en gezond eten/gezond bewegen... 65 7.6 Onderlinge correlaties tussen attitudes t.a.v. eetgedrag en t.a.v. bewegen... 66 7.7 Relatie tussen sport op school en het voldoen aan de beweegnorm (NNGB)... 66

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 5 / 82 8 Procesevaluatie web-based vragenlijst... 68 8.1 Opzet en uitvoering... 68 8.2 Bevindingen procesevaluatie... 68 9 Conclusies en aanbevelingen... 74 10 Referenties... 81 Bijlage(n) A Vragenlijsten bewegen en voeding B Opmerkingen van leerlingen

10 12 14 16 18 20 10 12 14 16 18 20 TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 6 / 82 1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.1.1 Trends in overgewicht en bewegingsarmoede Wereldwijd heeft de prevalentie van overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) epidemische vormen aangenomen (Gezondheidsraad, 2003; Moore et al., 2003; Reilly et al., 2004). Ook in Nederland is er in de afgelopen decennia sprake van een sterke groei van het aantal kinderen met overgewicht en obesitas (Fredriks et al., 2005; Hirasing et al., 2001; Van den Hurk et al., 2006; De Vries et al., 2005; De Wilde et al., 2003) (zie Figuur 1.1a-b). 30,0 prevalentie - % 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 jongens 1980 jongens 1997 jongens 2002-2004 2 4 6 8 leeftijd - jaren Figuur 1.1a Trends in overgewicht bij jongens. bron: TNO en Vumc, K. van den Hurk prevalentie - % 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 meisjes 1980 meisjes 1997 meisjes 2002-2004 2 4 6 8 leeftijd - jaren Figuur 1.1b Trends in overgewicht bij meisjes. bron: TNO en Vumc, K. van den Hurk

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 7 / 82 Deze toename kan op individueel niveau worden verklaard door een verstoorde energiebalans, veroorzaakt door een te gering energieverbruik door lichaamsbeweging en/of een te grote energie-inname uit voeding. Op populatieniveau zien we dat de hoeveelheid lichamelijke activiteit de afgelopen jaren is afgenomen en dat het energieverbruik door lichaamsbeweging te laag is ten opzichte van de energie-inname uit voeding. Er wordt steeds meer tijd voor de televisie of achter de computer doorgebracht (Armstrong et al., 1998; Wit, 1998). De indruk bestaat daarnaast dat er minder buiten wordt gespeeld en dat kinderen steeds vaker met de auto naar school worden gebracht (Tudor-Locke et al., 2003). 1.1.2 Belang van bewegen Voldoende lichamelijke activiteit tijdens de jeugd heeft vele positieve korte en lange termijn effecten op het lichamelijk, psychisch en sociaal welzijn. Er is overtuigend bewijs dat lichamelijke activiteit een positief effect heeft op het lichaamsgewicht (ACSM, 2000; Gezondheidsraad, 2003; Moore et al., 2003; Mulder et al., 1999). Daarnaast is er voldoende bewijs voor positieve effecten van gewichtsdragende lichamelijke activiteit tijdens de groeiperiode en de daaraan gerelateerde vermindering van het risico van het ontstaan van osteoporose op middelbare en oudere leeftijd (ACSM, 2000; Mulder et al., 1999). Het kan daarnaast het cardiovasculaire risicoprofiel verbeteren, de kans op diabetes mellitus type 2 en kanker verlagen, de lichamelijke conditie verhogen, het zelfvertrouwen verhogen, gevoelens van angst, depressie en stress verlagen en sportparticipatie in de toekomst bevorderen (ACSM, 2000; Biddle et al., 1998; Biddle et al., 2004). Voldoende lichamelijke activiteit tijdens de jeugd is tevens van groot belang voor de ontwikkeling van basisvaardigheden van kinderen, zoals verbaal begrip, ruimtelijk inzicht en vaardigheden als samenwerken, delen, geven en nemen, winnen en verliezen, etc. (Biddle et al., 1998). 1.1.3 Stimuleren van bewegen Gezien de vele positieve korte en lange termijn effecten van lichamelijke activiteit tijdens de jeugd, is het van belang bewegingsarmoede zo vroeg mogelijk op te sporen en aan te pakken. Hoe eerder ingeslepen ongezonde gewoonten op het gebied van sporten en bewegen worden doorbroken, hoe groter de effecten kunnen zijn. Er zijn diverse interventies en campagnes in Nederland om het bewegen en sporten onder jeugdigen te bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn: Kies voor Hart en Sport, De Klas Beweegt, het Groninger Sport Model, DO-IT (Dutch Obesity Intervention for Teenagers) en JUMP-IN (Jurg et al., 2005; VIG dienst onderwijs, 2000; De Vries, 2005). Deze interventies kunnen onderverdeeld worden in interventies met een informatieve benaderingswijze, interventies met een gedrags- en sociale benaderingswijze en interventies gericht op omgeving en beleid. Elke benaderingswijze bevat elementen die bewezen effectief zijn. Er is sterk bewijs dat interventies met een community benadering, lichamelijke opvoeding op school, sociale ondersteuning in een community setting, individueel aangepaste gedragsveranderingprogramma s en verbeterde toegankelijkheid van sport- en beweegactiviteiten gecombineerd met informatieverstrekking effectief zijn wat betreft het stimuleren van bewegen en sporten onder jeugdigen (Kahn et al., 2002). 1.1.4 Prioritaire doelgroepen Om effectieve interventies en campagnes te ontwikkelen en/ of efficiënter in te zetten, is inzicht in risicogroepen van groot belang. In het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen zijn specifieke doelgroepen beschreven waar aanzienlijke beweegwinst te behalen is. Uit gegevens van volwassenen (18+) uit de Monitor Bewegen en

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 8 / 82 Gezondheid 2000-2003 en gegevens van personen van 12 jaar en ouder uit de POLSenquête 2001-2003 is af te leiden dat beweegstimulering nodig is bij onder andere jongeren (>12 jaar), allochtonen en lager opgeleiden (Wendel-Vos et al., 2005). Deze gegevens worden ondersteund door onderzoek onder kinderen (<12 jaar). Zo is uit het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek van 2003 naar voren gekomen dat het percentage allochtone kinderen (84%) dat aan sport doet lager is dan het percentage autochtone kinderen (92%) dat aan sport doet (Breedveld, 2004). Ook uit het onderzoek van Zeijl et al. komt naar voren dat allochtone kinderen minder actief zijn dan autochtone kinderen; zij spelen minder vaak buiten en zijn minder vaak lid van een vrijetijdsvereniging (inclusief sportverenigingen) dan andere kinderen (Zeijl et al., 2005). Uit het onderzoek van De Vries et al. (2005) onder stadskinderen kunnen soortgelijke conclusies getrokken worden. Allochtone stadskinderen zijn over het algemeen minder actief dan autochtone stadskinderen. Turkse stadskinderen wijken daarbij in negatieve zin het meest af van autochtone stadskinderen en Surinaamse stadskinderen het minst. Turkse stadskinderen verbruiken gemiddeld minder energie per dag door lichamelijke activiteit, halen op gemiddeld minder dagen de Nederlandse Norm Gezond Bewegen en spelen gemiddeld korter buiten dan autochtone stadskinderen (De Vries et al., 2007). Ook wat betreft de prevalentie van overgewicht en obesitas zijn verschillen waar te nemen tussen bevolkingsgroepen. Zo bleek uit de vierde Landelijke Groeistudie uit 1997 dat de prevalentie van overgewicht onder 2-20-jarigen het hoogst is bij Turkse meisjes en het laagst bij Nederlandse jongens. Ook werd er een verschil gevonden tussen stadskinderen en kinderen uit de rest van Nederland, waarbij de prevalentie van overgewicht bij stadskinderen hoger ligt (Fredriks et al., 2005). 1.2 Beweegstimuleringsproject voor VMBO-onderwijs in Rotterdam De dienst Sport en Recreatie van de Gemeente Rotterdam is actief op het gebied van beweegstimulering. Voor het basisonderwijs hebben zij het beweegstimuleringsproject Lekker Fit opgezet met als doel gezonde voeding en beweging onder de Rotterdamse basisschoolleerlingen te bevorderen. In het kader van dit project worden extra vakleerkrachten lichamelijke opvoeding ingezet om de kinderen meer faciliteiten te bieden om te sporten en bewegen. Tevens wordt kennis over bewegen en gezonde voeding overgedragen. Omdat dit project succesvol is verlopen, heeft de Gemeente Rotterdam besloten ook een beweegstimuleringsproject op te starten voor het VMBOonderwijs. Als pilot wordt op een aantal VMBO-scholen in Rotterdam een programma aangeboden om de leerlingen meer te laten sporten en bewegen. Het programma bestaat uit: een fitheidstest uitgevoerd door Sportmed een lespakket dat tijdens een van de theorielessen wordt behandeld themalessen die tijdens de sportlessen worden gegeven een aanbod van activiteiten waar elke school een keus uit kan maken. Er worden zowel tijdens de lessen lichamelijke opvoeding als ook buiten de schooluren activiteiten zoals funsporten, vechtsporten, dans en uni-hockey aangeboden. Tijdens de theorie- en praktijklessen over voeding komen de thema s ontbijt, lunch en warme maaltijd aan bod. De gemeente Rotterdam is geïnteresseerd in de vraag of het aangeboden programma leidt tot een verandering van beweeg- en voedingsgedrag en kennis en attitude op het gebied van voeding en lichaamsbeweging.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 9 / 82 1.3 TNO-onderzoek De gemeente Rotterdam heeft TNO als onafhankelijke partij gevraagd een beschrijving te geven van de VMBO-leerlingen die deelnemen aan de pilot in Rotterdam wat betreft hun kennis, attitude en gedrag ten aanzien van bewegen en voeding. Gezien de beperkte tijd was het in de schoolperiode 2006-2007 niet mogelijk meer dan 1 meting te doen. Hierdoor was het niet mogelijk een verandering in kennis, attitude en gedrag aan te tonen. Hiervoor is een voor- en nameting noodzakelijk. Het huidige onderzoek is een beschrijvend onderzoek waarbij de volgende vragen centraal staan: 1. Hoe is het gesteld met het beweeggedrag van VMBO-leerlingen uit Rotterdam? 2. Hoe is het gesteld met het voedingsgedrag van VMBO-leerlingen uit Rotterdam? 3. Hoe is het gesteld met de kennis, de attitude, de sociale invloed, de eigen effectiviteit, de intentie en de fase van gedragsverandering (de componenten van het I-change model) ten aanzien van gezonde voeding en bewegen van VMBOleerlingen uit Rotterdam? 4. Is er een verband tussen de attitude en het gedrag van VMBO-leerlingen uit Rotterdam ten aanzien van gezonde voeding en bewegen? 5. Is er een verband tussen de mening van de ouders en het gedrag van de leerlingen als het gaat om bewegen, sporten en (gezonde)voeding? 6. Zijn er verschillen waar te nemen in het beweeg- en voedingsgedrag tussen VMBO-leerlingen uit Rotterdam van verschillend(e) etniciteit, leeftijd en, geslacht? 1.4 Leeswijzer In hoofdstuk twee wordt de onderzoeksmethode toegelicht. In hoofdstuk drie wordt de onderzoekspopulatie beschreven. In hoofdstuk vier en vijf wordt achtereenvolgens ingegaan op het beweeggedrag en het voedingsgedrag van de VMBO-leerlingen. In hoofdstuk zes wordt vervolgens vanuit de componenten van het I-Change model belicht hoe de deelnemers tegenover gezonde voeding en bewegen staan. In hoofdstuk zeven worden mogelijke verbanden tussen de verschillende gemeten factoren van het I- Change model gelegd zoals de samenhang tussen iemands attitude of eigen effectiviteit en het voedings- en beweeggedrag of de rol die etniciteit en geslacht spelen bij het voedings- en beweeggedrag. De resultaten van de procesevaluatie van de web-based vragenlijst worden in hoofdstuk acht besproken waarna in het laatste hoofdstuk conclusies worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 10 / 82 2 Methode 2.1 Onderzoeksopzet Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is door TNO een vragenlijst ontwikkeld. De vragenlijst is afgenomen in de periode januari-februari 2007. Voor het onderzoek zijn door de gemeente Rotterdam, leerlingen uit de eerste drie leerjaren van het VMBO uit Rotterdam benaderd, te weten het Melanchthoncollege en het Lodewijk Rogiercollege. In totaal hebben 121 leerlingen van het Melanchthoncollege en 216 leerlingen van het Lodewijk Rogiercollege een web-based vragenlijst ingevuld. 2.2 Metingen 2.2.1 Web-based vragenlijst Voor het in kaart brengen van de achtergrondkenmerken van de leerlingen en veranderingen in het sport- en beweeggedrag, het voedingsgedrag en de kennis, attitude, sociale norm, eigen effectiviteit, intentie en fasen van gedragsverandering ten aanzien van sporten, bewegen en voeding is gebruik gemaakt van een vragenlijst. De vragenlijst bestond uit 93 vragen (zie Bijlage 1). De vragen over geslacht, geboorteland van de leerling, de moeder en vader en de vragen over het sport- en beweeggedrag en het voedingsgedrag van de leerling zijn gebaseerd op de standaardvraagstellingen uit de Lokale en Nationale Monitor Jeugdgezondheid. Deze standaardvraagstellingen zijn ontwikkeld door GGD Nederland en de Landelijke Vereniging Thuiszorg in samenwerking met het RIVM en TNO Kwaliteit van Leven. De standaardvraagstelling Bewegen bestaat uit drie Modules: een Module voor ouders van 2-4 jarigen, een Module voor (ouders van) 4-12 jarigen en een Module voor 12-19 jarigen. In het huidige onderzoek is, vanwege het niveau van de leerlingen, gebruik gemaakt van de Module voor 4-12 jarigen. Er is gevraagd naar de frequentie en duur van een aantal sport- en beweegactiviteiten in de afgelopen week. Er is daarbij zowel ingegaan op lichamelijke activiteit (fietsen en lopen naar school, sport op school, sport bij een vereniging en bewegen in de vrije tijd), als lichamelijke inactiviteit (tv kijken en computeren). Er is tevens een vraag gesteld over lidmaatschap van een sportvereniging (zie ook Module 2 Over je beweging Bijlage 1). De standaardvraagstelling Voeding bestaat eveneens uit drie Modules: een Module voor ouders van 1-4 jarigen, een Module voor (ouders van) 4-12 jarigen en een Module voor (ouders van) 12-19 jarigen. Ook voor dit onderwerp is bewust weer gebruik gemaakt van de Module voor 4-12 jarigen. Er is gevraagd naar het ontbijtgedrag en de frequentie en mate van groente- en fruitconsumptie, frisdrankgebruik en tussendoortjes (zie ook Module 3 Over je eten en drinken Bijlage 1). De vragenlijst is klassikaal door de leerlingen ingevuld op de computer. Voordat de vragenlijst omgezet is in een web-based versie is deze eerst voorgelegd en uitgetest door Bureau Onderzoek van de gemeente Rotterdam om te kunnen beoordelen of de vragenlijst ook aansloot bij de huidige doelgroep, te weten VMBO-leerlingen. De resultaten van deze procesevaluatie zijn terug te vinden in hoofdstuk 8.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 11 / 82 Voordelen van een web-based vragenlijst ten opzichte van een schriftelijke vragenlijst zijn: Bij het verzamelen van de gegevens wordt de invoer meteen gecontroleerd; als ongeldige of onduidelijke gegevens zijn ingevoerd, krijgt de invuller meteen een foutmelding en kan de invoer worden aangepast. Bij het invullen van schriftelijke vragenlijsten moet vaak achteraf opnieuw contact worden gezocht met de invuller om fouten of onduidelijkheden te corrigeren. Een web-based vragenlijst is gekoppeld aan één centrale database. De vragenlijsten hoeven niet meer lokaal verzameld worden en opgestuurd worden naar de centrale locatie waar de gegevens ingevoerd worden. Omdat de gegevens niet meer handmatig ingevoerd hoeven te worden, worden invoerfouten voorkomen. Bovendien scheelt het aanzienlijk in tijd. Ook wordt het eenvoudiger om de gegevens te analyseren. Er is één uniform bestand waarop zowel analyses op lokaal als op geaggregeerd niveau kunnen plaatsvinden. Er kan informatie voor de deelnemers via een website ter beschikking worden gesteld. De informatie kan voortdurend bij de tijd worden gehouden, zonder dat deze elke keer aan alle deelnemers hoeft te worden toegezonden. Deelnemers kunnen de informatie op het beeldscherm bekijken; alleen als het nodig is kan een deel van de informatie op papier worden afgedrukt. Er kan een terugkoppeling worden ingebouwd scholen zouden een overzicht van hun eigen gegevens kunnen terugkrijgen, of een geanonimiseerd overzicht van de gegevens van alle deelnemers, of alle deelnemers in hun regio, enzovoorts, zodat ze zich een beeld kunnen vormen van hun situatie in vergelijking met anderen. Er is gekozen voor een web-based vragenlijst in plaats van een schriftelijke vragenlijst omdat met een web-based versie de gegevens niet handmatig in de computer hoeven worden ingevoerd, het aantal invoerfouten wordt verminderd en er minder ontbrekende data zijn. Het I-change model Een veelgebruikt theoretische raamwerk om gedragsverandering te beschrijven is het Integrated Model for Change (I-Change Model), een samenvoeging van onder andere het ASE-model en het Stages of Change model (De Vries et al., 2003; Prochaska en DiClemente, 1983). Volgens het I-Change Model (Figuur 2.1) wordt het gedrag van iemand bepaald door zijn of haar intenties en capaciteiten. Of de intenties van iemand al dan niet worden gerealiseerd is weer afhankelijk van de capaciteiten van deze persoon en de omgeving waarin hij of zij zich bevindt. Ook motivatiefactoren, die op hun beurt weer worden beïnvloed door verschillende predisponerende factoren, het bewustzijn en informatiefactoren, zijn van invloed op iemands intentie (De Vries et al., 2003). De factoren waar het huidige onderzoek op ingaat zijn in Figuur 2.1 vet gedrukt en met een kleur geaccentueerd, te weten: attitude, sociale invloed, eigen effectiviteit, intentiestatus en gedragsstatus. Deze factoren zullen hieronder beknopt worden toegelicht. Voor een uitgebreide beschrijving van de (overige)factoren uit het I-change model wordt verwezen naar het TNO-rapport van Schermers et al. (in druk, 2007).

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 12 / 82 Predisponerende factoren Gedragsfactoren Motivatiefactoren Capaciteitsfactoren Implementatie plannen Psychologische factoren Attitude Fysieke vaardigheden Sociale Invloed Biologische factoren Sociale en Culturele factoren Eigen Effectiviteit Intentiestatus Precontemplatie Contemplatie Gedragstatus Uitvoeren nieuw gedrag Bewustzijn Preparatie Behoud Kennis Aanleiding tot actie Barrières Informatiefactoren Risicoperceptie Boodschap Kanaal Bron Figuur 2.1 I-Change Model. Attitude Attitude is de houding van een persoon ten opzichte van een bepaald gedrag en kan worden gezien als een afweging van voor- en nadelen die iemand aan dat gedrag verbindt. Attitude is onder te verdelen in een cognitieve, affectieve en conatieve component. De cognitieve component heeft betrekking op kennisopvattingen. De affectieve component kan gemeten worden door te vragen of men bepaald gedrag goed of slecht vindt, prettig of onprettig etc. De conatieve component heeft betrekking op de reacties die aan het gedrag worden gekoppeld. Sociale invloed De sociale invloed wordt bepaald door sociale normen, het waargenomen gedrag van anderen en de ervaren sociale druk of steun voor het gedrag. Sociale druk is het beïnvloeden van een individu door relevante anderen (familie en vrienden) met als doel diens gedrag te veranderen. Bij sociale steun zijn de acties van relevante anderen erop gericht het individu te helpen met de uitvoering van diens keuze zijn gedrag te veranderen. Vooral kinderen en jongeren zijn gevoelig voor sociale invloeden van relevante anderen.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 13 / 82 Eigen effectiviteit Onder eigen effectiviteit wordt het vertrouwen in het eigen kunnen ten aanzien van het uitvoeren van het gedrag verstaan. Het gaat om de inschatting die een persoon heeft van zijn eigen fysieke mogelijkheden. Eigen effectiviteit is onder te verdelen in drie componenten: gedrags-, sociale- en spanningseffectiviteitsverwachting (De Vries, 1998). Gedragseffectiviteitsverwachting heeft betrekking op de inschatting van een persoon om bepaald gedrag uit te kunnen voeren. Onder sociale effectiviteitsverwachting wordt de inschatting verstaan van een persoon van de mate waarin hij of zij zich in staat acht de sociale druk te weerstaan. Spanningseffectiviteitsverwachting heeft betrekking op de inschatting van een persoon om het gewenste gedrag te kunnen blijven vertonen in situaties van spanning zoals een tentamenperiode op school. Kennis Een van de bewustzijnsfactoren die van invloed kan zijn op de lichamelijke activiteit is kennis. Het verhogen van kennis alleen is echter geen effectieve interventie om beweeggedrag te veranderen (Kahn et al., 2002). Intentiestatus en gedragsstatus In Figuur 2.1 is te zien dat de intentiestatus afhankelijk is van de fase van gedragsverandering waarin iemand verkeert. In het Transtheoretisch Model van Prochaska en DiClemente (1983) worden alle fasen van gedragsverandering waarin iemand kan verkeren beschreven: In de precontemplatiefase is iemand onvoldoende lichamelijk actief en heeft ook niet de intentie om binnen zes maanden zijn/haar inactieve leefstijl te veranderen; In de contemplatiefase heeft men reeds de intentie om binnen afzienbare tijd (binnen één tot maximaal zes maanden) verandering te brengen in het beweeggedrag. Men overweegt serieus een gedragsverandering; In de preparatiefase treft men de voorbereidingen om binnen één maand in beweging te komen. De nog inactieve persoon gaat op zoek naar mogelijkheden om vaker te bewegen; In de actiefase vinden de positieve gedragsveranderingen plaats in die zin dat iemand in de afgelopen zes maanden duidelijk meer heeft bewogen. De fase is echter ook het meest risicovol omdat het veranderde gedrag volgehouden moet worden (er is een groot risico op terugval in het oude gedrag); Wanneer na zes maanden het gedrag nog steeds positief is veranderd bevindt men zich in de maintenance-fase en is er sprake van gedragsbehoud. Er bestaat altijd het risico dat iemand terugvalt in één van de eerder beschreven fasen. Deze terugval hoeft niet gelijk definitief te zijn, maar kan ook tijdelijk zijn door een blessure of vakantie. Het is per persoon verschillend naar welke fase men terugvalt. Zo kan men bijvoorbeeld terugvallen naar de precontemplatiefase ( zie je wel, bewegen is niets voor mij ) of naar de contemplatiefase ( als de blessure voorbij is ga ik weer sporten ). Mensen kunnen in elke fase het Transtheoretisch Model betreden of verlaten. Hoe men van de ene fase naar de andere fase opschuift binnen het model wordt hieronder beschreven: Van de precontemplatiefase naar contemplatiefase: de precontemplator wordt zich bewust van zijn eigen gedrag en gaat hierover nadenken. Met betrekking tot meer bewegen is het van belang dat de verstrekte informatie of interventie zodanig gestuurd wordt dat het gezonde gedrag als gewenst beschouwd gaat worden. Men

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 14 / 82 moet echter wel in het achterhoofd houden dat de precontemplator weinig interesse heeft in het onderwerp en dus niet teveel gepusht moet worden. Van de contemplatiefase naar de preparatiefase: bij deze overgang kan een meer directe benadering worden toegepast aangezien mensen in de contemplatiefase zich al bewust zijn van het belang van het gewenste gedrag. De mogelijkheden moeten worden getoond waarmee men zich binnen de eigen wensen en mogelijkheden kan voorbereiden op de gedragsverandering. Van de preparatiefase naar de actiefase: bij de voorbereiding om meer te gaan bewegen is het eerste aspect het verzamelen van informatie en het kiezen van een activiteit die binnen de persoonlijke wensen en mogelijkheden kan worden uitgevoerd. Het is van belang om realistische, uitdagende maar toch haalbare doelen te stellen. Van de actiefase naar de gedragsbehoudfase: er wordt van gedragsbehoud gesproken wanneer het nieuwe gedrag is opgenomen in het dagelijkse leefpatroon. Hiervoor moet de activiteit leuk en aangenaam zijn en dus goed aansluiten bij de persoonlijke wensen. Omdat niet op voorhand duidelijk is welke activiteit leuk en aangenaam is, komt het regelmatig voor dat er meerdere pogingen nodig zijn voordat een activiteit wordt opgenomen in het dagelijkse leefpatroon. Van de actiefase naar mogelijke terugval: terugval naar eerdere fasen kan worden voorkomen door het vermijden van en leren omgaan met hoge-risicosituaties, het leren kiezen van alternatieven en het zoeken van sociale steun. Wanneer iemand adequaat kan omgaan met hoge-risicosituaties wordt de eigen effectiviteit vergroot. Ook kan iemand die terugvalt, leren van de redenen waarom het nieuwe gedrag niet vol te houden was en daar vervolgens zijn strategie op aanpassen. De vragen over kennis, attitude, sociale norm, eigen effectiviteit, intentie en fasen van gedragsverandering ten aanzien van sporten, bewegen en voeding zijn door TNO opgesteld voor een eerder onderzoek (effectevaluatie van Victory Camp, een zomerkamp voor jongeren met overgewicht; Bruil et al., 2006). Deze vragen zijn te vinden in Module 4 Wat denk jij, Module 5 Fietsen of lopen- over jezelf, Module 6 Fietsen of lopen anderen over jou, Module 7 Fietsen of lopen- welk van de volgende uitspraken past het beste bij jou, Module 8 Sporten- over jezelf, Module 9 Sporten anderen over jou, Module 10 Sporten - welk van de volgende uitspraken past het beste bij jou, Module 11 Ontbijten- over jezelf, Module 12 Ontbijten anderen over jou, Module 13 Ontbijten - welk van de volgende uitspraken past het beste bij jou, Module 14 Groente en fruit- over jezelf, Module 15 Groente en fruit anderen over jou, Module 16 Groente en fruit - welk van de volgende uitspraken past het beste bij jou, Module 17 Frisdrank- over jezelf, Module 18 Frisdrank anderen over jou, Module 19 Frisdrank - welk van de volgende uitspraken past het beste bij jou, Module 20 Tussendoortjes- over jezelf, Module 21 Tussendoortjes anderen over jou en Module 22 Tussendoortjes - welk van de volgende uitspraken past het beste bij jou van de vragenlijst (Bijlage 1). 2.2.2 Het meten van lengte en gewicht Sportmed heeft in opdracht van de gemeente Rotterdam de lichaamslengte en het gewicht van de onderzoekspopulatie gemeten. TNO heeft geadviseerd over de uit te voeren metingen en de hierbij te hanteren protocollen. De door Sportmed aangeleverde data met betrekking tot lichaamslengte en gewicht zijn door TNO gebruikt ter beschrijving van de onderzoekspopulatie en de berekening van de Body Mass Index (BMI) (zie 2.3).

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 15 / 82 2.3 Dataverwerking en statistische analyses De data van de web-based vragenlijsten zijn automatisch in een SPSS databestand gegenereerd waarna de gegevens geanalyseerd konden worden. Er is gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek om de onderzoekspopulatie te beschrijven. Om verschillen tussen groepen aan te duiden zijn chikwadraattoetsen en t-toetsen voor twee of meer groepen (ANOVA) gebruikt. Verschillen werden als significant beschouwd bij een p- waarde van 0,05 of lager. In onderstaande paragraven wordt uitgelegd hoe bepaalde uitkomstmaten berekend zijn en welke referentiegegevens gebruikt zijn. 2.3.1 Body Mass Index Om de BMI te berekenen is onderstaande formule gebruikt. Het gewicht en de lengte zijn door Sportmed gemeten en de uitkomsten hiervan zijn door TNO geanalyseerd en verwerkt. Gewicht in kilogram BMI = (Lengte in cm/100) 2 Op basis van de berekende BMI waarden is met behulp van leeftijd- en geslachtsspecifieke afkapwaarden voor ernstig ondergewicht, ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht en obesitas berekend tot welke gewichtscategorie de deelnemers behoren (zie Tabel 2.1). Het betreffen afkapwaarden zoals deze ook binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) worden gehanteerd. Tabel 2.1 Leeftijd- en geslachtsspecifieke afkapwaarden voor ernstig ondergewicht, ondergewicht, overgewicht en obesitas. Ernstig ondergewicht jongens/ meisjes (Van Buuren, 2004) 12 jaar: 14,0/14,3 13 jaar: 14,4/14,8 14 jaar: 14,9/15,4 15 jaar: 15,5/15,9 16 jaar: 16,0/16,3 17 jaar: 16,5/16,7 Ondergewicht jongens/ meisjes (Van Buuren, 2004) 12 jaar: 15,2/15,5 13 jaar: 15,7/16,1 14 jaar: 16,3/16,7 15 jaar: 16,8/17,3 16 jaar: 17,4/17,8 17 jaar: 18,0/18,2 Overgewicht jongens/ meisjes (Hirasing et al., 2001; Cole et al., 2000) 12 jaar: 21,2/ 21,7 13 jaar: 21,9/ 22,6

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 16 / 82 14 jaar: 22,6/ 23,3 15 jaar: 23,3/ 23,9 16 jaar: 23,9/ 24,4 17 jaar: 24,5/ 24,7 Obesitas jongens/ meisjes (Hirasing et al., 2001; Cole et al., 2000) 12 jaar: 26,0/ 26,7 13 jaar: 26,8/ 27,8 14 jaar: 27,6/ 28,6 15 jaar: 28,3/ 29,1 16 jaar: 28,9/ 29,4 17 jaar: 29,4/ 29,7 2.3.2 Beweeggedrag De antwoorden op de vragen over lichamelijke (in)activiteit uit de web-based vragenlijst (Module 2 Over je beweging ) zijn geanalyseerd met behulp van het statistische programma SPSS 14.0. Op basis van deze gegevens zijn de volgende uitkomstmaten berekend: Het percentage leerlingen dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) (op basis van vraag 7, 8, 9, 11, 12, 17 en 18); Het percentage leerlingen dat voldoet aan de richtlijn voor lichamelijke inactiviteit: niet meer dan 2 uur per dag televisie kijken en/of computeren (American Academy of Pediatrics, 2001; National Association for Sport and Physical Education, 2004) (op basis van vraag 13, 14, 15 en 16); Het percentage leerlingen dat lid is van een (of meerdere) sportvereniging(en) (vraag 10) en de mate waarin zij sporten in verenigingsverband (op basis van vraag 11 en 12); De NNGB voor jeugdigen (5 t/m 18 jaar) houdt in dat kinderen dagelijks tenminste 60 minuten matig intensief lichamelijk actief moeten zijn; bovendien dienen de activiteiten minimaal tweemaal per week gericht te zijn op het verbeteren en handhaven van de lichamelijke fitheid (Kemper et al., 2000). Bij het berekenen van het percentage leerlingen dat voldoet aan de NNGB is onderscheid gemaakt tussen kinderen die normactief, semi-actief, semi-inactief en inactief zijn: - Normactief: 7 dagen x 60 minuten/dag - Semi-actief: 5, 6 dagen x 60 minuten/dag - Semi-inactief: 3, 4 dagen x 60 minuten/dag - Inactief: 0, 1, 2 dagen x 60 minuten/dag Bij de beoordeling van het wel of niet aan de NNGB voldoen is alleen gekeken naar de eis dat een kind minimaal 60 minuten per dag tenminste matig intensief ( 5 METs) lichamelijk actief moet zijn en is de eis van minimaal twee maal per week gericht op het verbeteren of handhaven van de lichamelijke fitheid buiten beschouwing gelaten. Er is aangenomen dat de leerlingen door schoolgym aan deze eis voldoen. Bij het berekenen van het percentage leerlingen dat voldoet aan de richtlijn voor lichamelijke inactiviteit (sedentair gedrag) is gekeken naar het percentage kinderen dat niet meer dan 2 uur per dag televisie, video of dvd kijkt en/of achter de computer zit. Hiervoor is gekeken of kinderen niet meer dan 2 x 60 x 7 = 840 minuten per week aan

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 17 / 82 deze activiteiten besteden. De mate waarin kinderen naar TV/DVD of video kijken en achter de computer zitten gaat ten koste van andere activiteiten en heeft een ongunstige invloed op het ontwikkelen van overgewicht. Jongeren hebben in een focusgroep interview ten behoeve van een onderzoek van Stege et al. (2004) aangegeven dat de computer en de televisie de belangrijkste afleiders zijn wat betreft lichamelijke activiteit. Deze vormen van inactiviteit dienen beperkt te worden tot maximaal twee uur per dag. Deze norm is opgesteld door de American Academy of Pediatrics (2001) en de National Association for Sport and Physical Education (2004) en overgenomen door TNO Kwaliteit van Leven en het Kenniscentrum Overgewicht (o.a. in het Overbruggingsplan voor kinderen met overgewicht). 2.3.3 Voedingsgedrag De antwoorden op de vragen over voeding (Module 3 Over je eten en drinken ) zijn eveneens geanalyseerd met behulp van het statistische programma SPSS 14.0. Op basis van deze gegevens zijn de volgende uitkomstmaten berekend: Het percentage leerlingen dat voldoet aan de aanbeveling voor groenteconsumptie, te weten 3 opscheplepels (150 gram) groente per dag (vraag 20); Het percentage leerlingen dat voldoet aan de aanbeveling voor fruitconsumptie, te weten 2 stuks fruit per dag (vraag 21); Het percentage leerlingen in de onderzoekspopulatie dat 7 dagen per week ontbijt (vraag 19); Het percentage kinderen dat gemiddeld per dag minder dan 1 glas, 1-2 glazen, 2-3 glazen of meer dan 3 glazen frisdrank met suiker of aanmaaklimonade drinkt (vraag 23 en 24); Het totale aantal porties tussendoortjes dat gegeten wordt (vraag 25). 2.3.4 Cross-sectioneel onderzoek Op basis van het hier beschreven cross-sectionele onderzoek, waarbij sprake is van één meting, kunnen geen uitspraken worden gedaan over effecten van bijvoorbeeld de interventie. Wel kan op basis van de gevonden resultaten een schets worden geven van de huidige situatie en onderlinge relaties tussen de gemeten variabelen. Oorzakelijke verbanden kunnen niet worden aangetoond.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 18 / 82 3 Onderzoekspopulatie In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de achtergrondkenmerken van de onderzoekspopulatie. Hierbij wordt ingegaan op het aantal deelnemers per school, de verdeling jongens/meisjes, de leeftijd en etniciteit van de leerlingen en het voorkomen van overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht). 3.1 Beschrijving onderzoekspopulatie Er hebben in totaal 337 leerlingen van twee VMBO scholen uit Rotterdam een webbased vragenlijst ingevuld (Tabel 3.1). Het gaat in totaal om 121 leerlingen van het Melanchthoncollege en 216 leerlingen van het Lodewijk Rogiercollege. Van het Melanchthoncollege hebben 60 leerlingen uit het eerste en 61 leerlingen uit het tweede leerjaar de web-based vragenlijst ingevuld. De groep uit het eerste leerjaar bestond voor 53% uit jongens en voor 47% uit meisjes en de groep uit het tweede leerjaar voor 49% uit jongens en 51% uit meisjes. Van het Lodewijk Rogiercollege hebben 91 leerlingen uit het eerste en 125 leerlingen uit het derde leerjaar de web-based vragenlijst ingevuld. De groep uit het eerste leerjaar bestond voor 62% uit jongens en 38% uit meisjes. De groep uit het tweede leerjaar bestond voor 55% uit jongens en 45% uit meisjes. Er hebben in totaal iets meer jongens (56%) dan meisjes (44%) aan het onderzoek meegewerkt. Tabel 3.1 Deelnemende leerlingen per school. Jongens % (n) Meisjes % (n) Totaal (n) Melanchthoncollege 51,2 (62) 48,8 (59) (121) 1 e leerjaar 53,3 (32) 46,7 (28) (60) 2 e leerjaar 49,2 (30) 50,8 (31) (61) Lodewijk Rogiercollege 57,9 (125) 42,1 (91) (216) 1 e leerjaar 61,5 (56) 38,5 (35) (91) 3 e leerjaar 55,2 (69) 44,8 (56) (125) Totaal 55,5 (187) 44,5 (150) (337) In Tabel 3.2 worden enkele achtergrondkenmerken van de onderzoekspopulatie gepresenteerd. Zoals reeds uit Tabel 3.1 op te maken is, hebben de leerlingen uit het eerste leerjaar het grootste aandeel (45%) in de onderzoekspopulatie. Leerlingen uit het tweede en derde leerjaar maken voor respectievelijk 18% en 37% deel uit van de totale onderzoekspopulatie (n=337). De leeftijd van de leerlingen die aan het onderzoek hebben deelgenomen loopt uiteen van 12 tot en met 17 jaar. De gemiddelde leeftijd was 14,2 ± 1,2 jaar. Het merendeel van de leerlingen (83%) bevindt zich in de leeftijdscategorie 13 t/m 15 jaar wat overeenstemt met de verwachting op grond van de voor deze leerjaren gangbare leeftijd (Figuur 3.1). Slechts 9% is 12 jaar en 9% is 16 jaar of ouder.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 19 / 82 120 100 89 101 88 80 60 Jongens Meisjes Totaal 40 29 29 20 0 12 jaar 13 jaar 14 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 1 Figuur 3.1 Deelnemende leerlingen naar geslacht in aantallen. Zoals eerder vermeld hebben iets meer jongens (n=187) dan meisjes (n=150) aan het onderzoek meegewerkt. Uit Figuur 3.2 en Tabel 32.2 blijkt dat een grote meerderheid (87%) van de totale onderzoekspopulatie allochtoon is, wat in dit onderzoek wil zeggen dat deze leerlingen in het buitenland geboren zijn of ten minste één ouder hebben die in het buitenland geboren is. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 61% 64% 63% Jongens Meisjes Totaal 40% 30% 20% 10% 18% 7% 13% 21% 29% 24% 0% Autochtoon 1e Generatie allochtoon 2e Generatie allochtoon Figuur 3.2 Etniciteit deelnemende leerlingen naar geslacht in percentage. Uit Tabel 3.2 blijkt dat de grootste groep leerlingen (26%) van Surinaamse, Antilliaanse of Arubaanse afkomst is, gevolgd door leerlingen van Marokkaanse (21%) en Turkse

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 20 / 82 (19%) afkomst. De grootste groep uit de categorie overig niet westerse nationaliteit komt uit Kaap Verdië. Tabel 3.2 Overzichtstabel achtergrondkenmerken van de deelnemende leerlingen. Leerjaar: % (n) Jongens % (n) Meisjes % (n) Totaal (n) 1 e jaar 47,1 (88) 42,0 (63) (151) 2 e jaar 16,0 (30) 20,7 (31) (61) 3 e jaar 36,9 (69) 37,3 (56) (125) Totaal 100 (187) 100 (150) 100 (337) Leeftijd: % (n) 12 jaar 7,0 (13) 10,7 (16) (29) 13 jaar 29,4 (55) 22,7 (34) (89) 14 jaar 28,9 (54) 31,3 (47) (101) 15 jaar 25,7 (48) 26,7 (40) (88) 16 jaar 8,6 (16) 8,6 (13) (29) 17 jaar 0,5 (1) 0 (0) (1) Totaal 100 (187) 100 (150) 100 (337) Etniciteit: % (n) Autochtoon 17,6 (33) 7,3 (11) 13,1 (44) Eerste generatie allochtoon 20,9 (39) 28,7 (43) 24,3 (82) Tweede generatie allochtoon 61,5 (115) 64,0 (96) 62,6 (211) Totaal 100 (187) 100 (150) 100 (337) Bevolkingsgroep: % (n) Nederlands 17,6 (33) 7,3 (11) 13,1 (44) Surinaams/Antilliaans/Arubaans 25,1 (47) 28,0 (42) 26,4 (89) Turks 17,6 (33) 21,3 (32) 19,3 (65) Marokkaans 20,3 (38) 22,0 (33) 21,1 (71) Overig westers 4,8 (9) 6,0 (9) 5,3 (18) Overig niet-westers 14,4 (27) 15,3 (23) 14,8 (50) Totaal 100 (187) 100 (150) 100 (337) Lengte in cm: M±SD 12 jaar 157 ± 10 153 ± 8 155 ± 9 13 jaar 159 ± 7 160 ± 12 159 ± 9 14 jaar 166 ± 9 164 ± 7 165 ± 8 15 jaar 174 ± 7 164 ± 7 170 ± 9 16/17 jaar 173 ± 6 159 ± 10 167 ± 11 Gewicht in kg: M±SD 12 jaar 47 ± 10 50 ± 14 48 ± 11 13 jaar 50 ± 9 61 ± 32 54 ± 20 14 jaar 57 ± 11 61 ± 15 59 ± 13 15 jaar 68 ± 13 58 ± 10 63 ± 13 16/17 jaar 65 ± 17 57 ± 17 62 ± 17 BMI in kg/m²: M±SD 12 jaar 19,1 ± 3,4 21,5 ± 6,1 20,1 ± 4,6 13 jaar 19,7 ± 3,0 23,3 ± 9,4 21,0 ± 6,1 14 jaar 20,7 ± 3,3 22,6 ± 4,3 21,6 ± 3,9 15 jaar 22,3 ± 4,4 21,4 ± 3,7 21,9 ± 4,1 16/17 jaar 21,3 ± 4,5 22,9 ± 7,8 22,0 ± 6,0 M±SD= gemiddelde ± standaarddeviatie.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 21 / 82 Zoals verwacht nemen de lengte, het gewicht en de BMI (Body Mass Index) toe met de leeftijd (Tabel 3.2). De berekende BMI-waarden worden in Tabel 3.3 weergegeven naar leeftijd en geslacht. Helaas konden voor de leerlingen van het Melanchthoncollege geen BMI-waarden worden berekend aangezien bij deze leerlingen geen lengte en gewicht gemeten zijn door Sportmed. 3.2 Prevalentie overgewicht en obesitas Voor de leerlingen van het Lodewijk Rogiercollege is met behulp van leeftijd- en geslachtsspecifieke afkapwaarden voor ernstig ondergewicht, ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht en obesitas berekend tot welke gewichtscategorie deze leerlingen behoren (zie Tabel 2.1). Het betreffen afkapwaarden zoals deze ook binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) worden gehanteerd. De resultaten worden weergegeven in Tabel 3.3. Tabel 3.3 Leerlingen van het Lodewijk Rogiercollege met (ernstig) ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht en obesitas (n = 199). Lodewijk Rogiercollege Ernstig ondergewicht 2,6 (3) 1,2 (1) 2,0 (4) Ondergewicht 6,8 (8) 9,8 (8) 8,0 (16) Normaal gewicht 63,2 (74) 63,4 (52) 63,3 (126) Overgewicht 23,1 (27) 14,6 (12) 19,6 (39) Obesitas 4,3 (5) 10,9 (9) 7,0 (14) In Tabel 3.3 is te zien dat 27% van de leerlingen van het Lodewijk Rogiercollege te zwaar is (overgewicht en obesitas), waarbij opvalt dat meer jongens dan meisjes overgewicht hebben, maar meer meisjes dan jongens ernstig overgewicht hebben (obesitas). Van den Hurk & Hirasing (2005) hebben een onderzoek gedaan naar het voorkomen van overgewicht en obesitas bij jeugdigen in de leeftijd van 4-19 jaar. Het betreffen gegevens over de periode 2002-2004. Van den Hurk & Hirasing vonden dat in de leeftijd van 12 t/m 15 jaar, 16% van de jongens en 17% van de meisjes te zwaar is. Drie procent daarvan heeft obesitas. Op het Lodewijk Rogiercollege ligt het percentage jongens en meisjes dat te zwaar is dus beduidend hoger dan in het onderzoek van Van den Hurk & Hirasing (2005) (jongens: 27% vs. 16%; meisjes: 26% vs. 17%). Het percentage van 7% obesen (Tabel 3.1) is alarmerend te noemen, zeker wanneer je het vergelijkt met de landelijke cijfers; dat wil zeggen met de 3% die Van den Hurk & Hirasing (2005) vonden. De meerderheid (63%) van de leerlingen van het Lodewijk Rogiercollege heeft een normaal gewicht en 10% heeft ondergewicht of ernstig ondergewicht (Figuur 3.3). In dit rapport gaan we niet verder in op de cijfers ten aanzien van ondergewicht, omdat dit buiten de doelstelling van het project valt.

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 22 / 82 Overgewicht 20% Obesitas 7% Ernstig ondergewicht Ondergewicht 2% 8% Normaal gewicht 63% Ernstig ondergewicht Ondergewicht Normaal gewicht Overgewicht Obesitas Figuur 3.3 Leerlingen van het Lodewijk Rogiercollege met (ernstig) ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht en obesitas (n = 199).

TNO-rapport KvL/P&Z 2007.116 23 / 82 4 Beweeggedrag In dit hoofdstuk staat de vraag Hoe ziet het beweeggedrag van VMBO-leerlingen uit Rotterdam eruit? centraal. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn de antwoorden van de leerlingen op de vragen gesteld in Module 2 Over je beweging geanalyseerd. De resultaten worden hieronder weergegeven. 4.1 De NNGB Het percentage leerlingen dat aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) voldoet wordt in Tabel 4.1 weergegeven. Hierbij is uitgegaan van de 60-minuten norm, dat wil zeggen dat een kind aan de NNGB voldoet als hij/zij op alle dagen van de week tenminste 60 minuten tenminste matig intensief beweegt. Tabel 4.1 Leerlingen per NNGB-categorie per school (n = 337). Melanchthoncollege Inactief 3,2 (2) 0,0 (0) 1,7 (2) Semi-inactief 1,6 (1) 0,0 (0) 0,8 (1) Semi-actief 3,2 (2) 5,1 (3) 4,1 (5) Normactief 91,9 (57) 94,9 (56) 93,4 (113) Lodewijk Rogiercollege Inactief 1,6 (2) 7,7 (7) 4,2 (9) Semi-inactief 5,6 (7) 19,8 (18) 11,6 (25) Semi-actief 9,6 (12) 12,1 (11) 10,6 (23) Normactief 83,2 (104) 60,4 (55) 73,6 (159) Totale onderzoekspopulatie Inactief 2,1 (4) 4,7 (7) 3,3 (11) Semi-inactief 4,3 (8) 12,0 (18) 7,7 (26) Semi-actief 7,5 (14) 9,3 (14) 8,3 (28) Normactief 86,1 (161) 74,0 (111) 80,7 (272) Voor het berekenen van het al dan niet voldoen aan de NNGB zijn de antwoorden op de vragen 7, 8, 9, 11, 12, 17 en 18 van de web-based vragenlijst in de analyses meegenomen. Het betreft het aantal dagen (vraag 7) en de duur (vraag 8) waarop de leerling lopend of fietsend naar school is gegaan, hoeveel keer per week de leerling schoolgym heeft (vraag 9), hoeveel keer en hoe lang er gesport wordt buiten school (bij een vereniging) (vraag 11 en 12) en tot slot op hoeveel dagen per week en hoe lang er bewogen wordt in de vrije tijd (vraag 17 en 18). Om te kunnen beoordelen tot welke NNGB-categorie de leerlingen behoren is gebruik gemaakt van de in Kader 4.1 gepresenteerde indeling voor kinderen. Kader 4.1 Indeling NNGB voor kinderen tot en met 18 jaar. Normactief: 7 dagen x 60 minuten/dag Semi-actief: 5,6 dagen x 60 minuten/dag Semi-inactief: 3,4 dagen x 60 minuten/dag Inactief: 0,1,2 dagen x 60 minuten/dag