1 De plaatsbepaling van het jeugdrecht

Vergelijkbare documenten
Artikel 8 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM)

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RVS:2017:1318

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

» Samenvatting. » Uitspraak. 1. Verloop van de procedure. 2. Verdere beoordeling

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBDHA:2016:14425

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

ECLI:NL:RBSGR:2009:BL0577

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ECLI:NL:RBMNE:2017:386

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:RBMAA:2012:BY2805

ECLI:NL:GHARN:2004:AR8882

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

ECLI:NL:RBDHA:2015:2826

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

2.1. X leeft van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Op deze uitkering worden de lopende huurbetalingen volledig ingehouden.

ECLI:NL:RVS:2016:2279

Minderjarigheid in het recht

Webinar 9 april Echtscheidingsprocesrecht. Door mr. H.A. Gerritse

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

Bij brief van 19 februari 2003 heeft het college een verweerschrift ingediend.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND (IRVK)

ECLI:NL:GHAMS:2013:2541 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Memorie van Toelichting. Algemeen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

JPF 2013/149 Rechtbank 's-gravenhage 23 oktober 2012, /FA RK ; ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2371. ( mr. Bellaart )

PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST EN VAN HET PROTOCOL TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË DE REGERING VAN DE REPUBLIEK INDIA

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Privacyreglement WGV Zorg en Welzijn

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

Themamiddag formeel belastingrecht Belastingdienst & NVAB. Agenda. EHRM 15 maart

Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Rapport. Datum: 4 mei 2007 Rapportnummer: 2007/086

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel INLEIDING RECHT MAANDAG 7 MAART UUR

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

Privacyreglement PoortwachterDirect

Bijlage. Antwoorden op de vragen Wetsartikelenregister Jurisprudentieregister

Rapport (verkort) Naar aanleiding van de feitelijke uithuisplaatsing van een zesjarige jongen.

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

ECLI:NL:RBROE:2009:BG9485

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROE:2009:BK5011

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

PDF Created with deskpdf PDF Writer - Trial :: 1

2. IVRK: prioriteit, ambtshalve toetsing en hoorplicht. Amsterdam, 4 februari Betreft: M IND nr.: 99.. DCI nr:

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

Geschiedenis van de OTS

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

De versterking van de formele rechtspositie van de minderjarigen

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

Privacyreglement EVC Dienstencentrum

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Transcriptie:

I Inleiding 1 De plaatsbepaling van het jeugdrecht Een algemeen wetboek met betrekking tot het jeugdrecht bestaat niet. Het jeugdrecht is een verzameling van wetten en regels uit verschillende rechtsgebieden op zowel internationaal, strafrechtelijk en civielrechtelijk terrein met betrekking tot minderjarigen. Het uitgangspunt binnen het jeugdrecht wordt gevormd door de regel dat het belang van een minderjarige extra bescherming verdient, of dit nu gaat om een civielrechtelijke maatregel als bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling (OTS, zie nr. 33) of een strafzaak tegen een minderjarige (zie nr. 46). 2 Uitgangspunten inzake het belang van een kind Het begrip belang van een kind duidt op de wenselijkheid dat kinderen het recht hebben op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid. Dit begrip is in eerste instantie tot uitdrukking gebracht in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK, Stb. 1994, 170), waarin art. 3 bepaalt: 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. Jeugdrecht 9

2. ( ); 3. ( ). In de preambule bij dit verdrag staat te lezen dat het zich op harmonische wijze kunnen ontplooien van een kind centraal dient te staan. Er wordt een aantal punten genoemd dat aan deze harmonische ontplooiing moet bijdragen: Het gezin is de kern van de samenleving. Het kind moet bescherming en bijstand krijgen om zo zijn of haar verantwoordelijkheid in de maatschappij op zich te kunnen nemen. Een kind moet kunnen opgroeien in een sfeer van geluk, liefde en begrip. Het kind dient tevens te worden voorbereid op zelfstandigheid in de samenleving en moet worden opgevoed volgens de idealen van het VN Handvest. Op grond van lichamelijke en geestelijke onrijpheid heeft een kind, zowel voor als na de geboorte, bijzondere bescherming en zorg nodig. Er dient rekening te worden gehouden met het belang van tradities en culturele fenomenen van elk volk. In de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet (TK 1992/93, 22855, nr. 3, p. 8 en 9) heeft de wetgever aangegeven dat het belang van het kind geen absolute voorrang heeft boven andere belangen, maar dat wel met de doelstelling van het verdrag in overeenstemming te achten is dat, indien er sprake is van een conflict van belangen, het belang van het kind in de regel de doorslag behoort te geven. (Vgl. HR 25 april 2008, NJ 2008, 414, waarin de Hoge Raad overweegt: De rechter zal bij zijn beslissing ( ) alle omstandigheden van het geval in acht dienen te 10 Boom Basics

nemen, wat in voorkomend geval ook ertoe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen. ) Doordat de wetgever dit uitgangspunt hanteert, is het uiteindelijk de rechter die bepaalt welke werking toekomt aan de artikelen in het IVRK, waarbij hij let op de aard, de inhoud en de strekking van een artikel. Er is in de jurisprudentie geen eenduidigheid over welke bepalingen uit het IVRK rechtstreekse werking hebben. Rechtstreekse werking wordt aangenomen door: Rechtbank Den Haag 2 april 2002, ECLI:NL:RBSGR:2002:AE1932: Het beroep van eisers op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) faalt eveneens. De rechtbank stelt voorop dat kernbepalingen uit het verdrag te denken valt aan artikel 3 IVRK naar hun aard, inhoud en strekking wel degelijk rechtstreeks werkend zijn. Dit brengt echter nog niet met zich mee dat verweerder gehouden zou zijn om de belangen van de kinderen dermate centraal te stellen dat de ouders, niettegenstaande een contra-indicatie, verblijf hier zou moeten worden toegestaan. Hof Den Bosch 28 september 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AR7499: Tenslotte hebben [appellanten] gewezen op de belangen van hun twee kinderen, in welk kader door hen in eerste aanleg (waarnaar verwezen wordt in de memorie van grieven) tevens een beroep is gedaan op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK). Ingevolge dat (rechtstreeks werkende) artikel vormt het belang van een kind een eerste overweging (de Engelse originele tekst van het verdrag luidt: a primary consideration) bij maatregelen die het kind betreffen. (...). Aan Jeugdrecht 11

[appellanten] kan worden toegegeven dat artikel 3 IVRK de positieve verplichting op de rechter legt om bij de beoordeling van een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst en tot ontruiming van een huurwoning wegens wanprestatie, rekening te houden met de belangen van eventueel in de desbetreffende woning verblijvende kinderen. Rechtbank Groningen 23 oktober 2006, ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ0759: Ingevolge artikel 3, eerste en tweede lid, van het Internationale verdrag tot bescherming van de rechten van het kind, welk artikel rechtstreekse werking heeft, vormen bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging, en verbinden Staten die partij zijn bij dit Verdrag zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn. De Raad van State heeft in 2012 in zijn uitspraken in immigratiezaken o.a. in ECLI:RVS:2012:BX:4660 rechtstreekse werking aangenomen van art. 3 lid 1 IVRK als procedureel voorschrift. De Hoge Raad zocht in 2012, in een zaak over rechten van kinderen zonder verblijfsvergunning, aansluiting bij de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin de rechten van het kind, zoals onder meer neergelegd in art. 3 lid 1 en 2 IVRK, zijn erkend. (HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5328 en het herstelarrest HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX9968). Rechtstreeks belang van art. 12 IVRK geeft de Hoge Raad in 2012 aan in een zaak over de vraag of een minderjarige recht heeft op inzage en afschrift van processtukken en de rol van de bijzonder curator (HR 5 december 2014, NJ 2015, 57). De Rechtbank Den Haag toetst in een pardonzaak het uit beeld -criterium aan art. 3 IVRK (ECL:NL:RBDHA:2013:15335). De Rechtbank Amsterdam legt art. 34 lid 4 en art. 36 lid 1 Paspoortwet uit in het licht van art. 3 IVRK (ECLI:NL:RBAMS:2013:5977). 12 Boom Basics

Geen rechtstreekse werking wordt aangenomen door: ABRvS 13 juni 2007, nr. 200607475/1: Voorts verstaat de Afdeling de woorden de eerste overweging in artikel 3, eerste lid, van het IVRK zo, dat het belang van het kind niet absoluut is, maar ruimte geeft voor het zwaarder laten wegen van andere belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2007 in zaak no. 200604499/1, AB 2007, 118) bevat deze verdragsbepaling, gelet op haar formulering, geen norm die vatbaar is voor rechtstreekse toepassing door de rechter, aangezien zij voor zodanige toepassing niet voldoende concreet is en derhalve nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving behoeft. Verwijzing naar art. 3 IVRK, onder andere in: Rechtbank Groningen 16 december 2009, ECLI:NL:RBGRO:2009:BK7245 Het behoeft geen betoog dat het niet verlenen van hulp en ondersteuning (van de gezinsvoogdij-instelling) zich niet verhoudt met de door de kinderrechter in november 2008 opgelegde ingrijpende maatregel van ondertoezichtstelling. Naar het oordeel van de kinderrechter is er sprake van schending van ( ), alsmede de artikelen 3 en 6 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Rechtbank Roermond 2 december 2009, ECLI:NL:RBROE:2009:BK5155 In situaties als de onderhavige, waarbij artikel 1:264 BW toepassing mist omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er een noodzaak tot medische behandeling is om ernstig gevaar voor de gezondheid van het kind te voorkomen, kan de vraag worden gesteld of artikel 3 van het Internationaal verdrag voor de rechten van het kind (hierna te noemen: IVRK) met zich brengt dat Jeugdrecht 13

in het belang van het kind toch vervangende toestemming voor een behandeling dient te worden gegeven, zo deze in het belang van het kind wenselijk zou worden geacht. Het Europees Hof voor de Rechten van Mens (EHRM) neemt het belang van een kind als uitgangspunt in haar toepassing van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Vgl. EHRM 31 januari 2006, nr. 50435/99, JV 2006/90: In deze zaak hanteert het EVRM het criterium belang van het kind uit art. 3 IVRK en past dit toe op art. 8 EVRM: In the view of the far-reaching consequences which an expulsion would have on the responsibilities which the first applicant has as a mother, as well as on her family life with her young daughter, and taking into account that it is clearly in Rachel s best interest for the first applicant to stay in the Netherlands, the Court considers that in the particular circumstances of the case the economic well-being of the country does not outweigh the applicants rights under Article 8, despite the fact that he first applicant was residing illegally in the Netherlands at the time of Rachel's birth. Het EHRM geeft in deze uitspraak rechtstreekse werking aan the best interests of the child in het kader van het rechtstreeks werkende artikel 8 EVRM. 3 Het rechtsgevolg van minderjarigheid Art. 1:233 BW geeft aan wie als minderjarig moet worden beschouwd. Het belangrijkste rechtsgevolg is de handelings(on)bekwaamheid van de minderjarige. Art. 1:234 lid 1 BW bepaalt dat de minderjarige, mits hij met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt, bekwaam is rechtshandelingen te verrichten, voor zover de wet 14 Boom Basics

niet anders bepaalt. Handelt de onbekwame toch zonder de vereiste toestemming, dan is de rechtshandeling vernietigbaar als zij meerzijdig of eenzijdig gericht is, dan wel nietig als zij eenzijdig ongericht is (art. 3:32 lid 2 BW). Vaak slaagt dan een actie uit onverschuldigde betaling (art. 6:209 BW). Hierbij is wel van belang of er sprake is van werkelijk voordeel bij de handelingsonbekwame. Als het een handeling betreft die in het maatschappelijk verkeer als gebruikelijk wordt beschouwd, dan wordt de toestemming geacht te zijn verleend. Het is dan aan de wettelijke vertegenwoordiger om aan te tonen dat de toestemming ontbrak. Art. 3:63 lid 1 BW, dat bepaalt dat de omstandigheid dat iemand onbekwaam is tot het verrichten van rechtshandelingen voor zichzelf hem niet onbekwaam maakt tot het optreden als gevolmachtigde, is geen uitzondering op de hiervoor geformuleerde regel van de onbekwaamheid, omdat de onbekwame in dit geval niet zichzelf, maar de volmachtgever bindt (art. 3:66 lid 1 BW). Handlichting In geval van handlichting worden aan een minderjarige bepaalde bevoegdheden van een meerderjarige toegekend. Zij kan op verzoek van een zestien- of zeventienjarige minderjarige door de kantonrechter worden verleend (art. 1:235 lid 1 BW). Handlichting wordt niet verleend tegen de wil van de ouders, voor zover zij het gezag over de minderjarige uitoefenen. Het vetorecht van de ouders is echter niet absoluut (vgl. HR 13 maart 1987, NJ 1988, 190). De kantonrechter moet in zijn beschikking waarbij handlichting wordt verleend, precies aangeven welke bevoegdheden van een meerderjarige aan de minderjarige worden toegekend. De wet Jeugdrecht 15

geeft in art. 1:235 lid 3 BW aan hoever deze bevoegdheden zich mogen uitstrekken. De minderjarige kan ter zake van de handlichting zelf en van handelingen waartoe hij krachtens de verkregen handlichting bekwaam is, eisende of verwerende in rechte optreden. Hij wordt dus ook processueel bekwaam ter zake van de genoemde handelingen. Ingevolge art. 1:236 BW kan een verleende handlichting worden ingetrokken, indien de minderjarige daarvan misbruik maakt of er gegronde vrees bestaat dat hij dit zal doen. 4 Het horen van minderjarigen door de kinderrechter In art. 53 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) wordt de functie van kinderrechter gecreëerd. Het werkterrein van de kinderrechter betreft zowel het strafrecht als het civiele recht. Zo is in art. 495 lid 1 Sv bepaald dat vervolging van minderjarigen (vanaf twaalf jaar, zie nr. 40) bij de rechtbank geschiedt door de kinderrechter. Voor civiele zaken bepaalt art. 1:255 lid 1 BW dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen (OTS, zie verder nr. 33), terwijl art. 1:265b BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige uit huis kan plaatsen (UHP, zie verder nr. 34). Ingevolge art. 808 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden zaken betreffende de zorg- en opvoedingstaken, alsmede kinderalimentatie (alleen zestienachttien jaar) ook door de kinderrechter behandeld. In art. 809 Rv staat dat minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening aan de rechter kenbaar te maken, tenzij naar het oordeel van de rechter het een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft. Het horen van bedoelde minderjarigen 16 Boom Basics

geldt voor alle zaken, dus ook de OTS- en UHP-zaken. Een uitzondering geldt voor zaken die gaan over het levensonderhoud van een minderjarige tot 16 jaar. De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hun mening kenbaar te maken. Indien de gelegenheid waarop de minderjarige zijn mening kenbaar kan maken, niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk dreigend gevaar voor de minderjarige, kan de kinderrechter de beschikkingen tot een voorlopige OTS of UHP, of een voorlopige voogdij, geven zonder de minderjarige eerst te horen. Daarbij geldt dat deze beschikkingen slechts een geldigheidsduur hebben van twee weken, tenzij de minderjarigen binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld alsnog hun mening kenbaar te maken (art. 809 lid 3 Rv). Het horen van minderjarigen is ook verplicht indien is te voorzien dat dit horen niet tot een andere beslissing van de rechter zal leiden (HR 1 november 2013, ECLI:HR:2013:1084). Het horen van minderjarigen gebeurt in beginsel afzonderlijk en er wordt geen proces-verbaal van opgemaakt. Ten aanzien van hetgeen tijdens het minderjarigenverhoor ter sprake komt, bestaat geen geheimhouding want aan het begin van de mondelinge behandeling geeft de rechter kort en zakelijk weer wat de minderjarige mondeling dan wel schriftelijk heeft verklaard. Van de brieven van de minderjarige wordt geen kopie verstrekt, ook niet aan belanghebbenden. Zie het Procesreglement civiel jeugdrecht rechtbanken (versie 2015). Jeugdrecht 17