Naamsestraat 61 - bus 3510 B-3000 Leuven - BELGIUM Tel : 32-16-324222 vives@econ.kuleuven.be VIVES Briefings 2010 APRIL De Verkiezingsuitgaven van 2009 in Perspectief Bart Maddens bart.maddens@soc.kuleuven.be 0 16 32 32 60
De verkiezingsuitgaven van 2009 in perspectief Bart Maddens (KULeuven) (*) Om een einde te maken aan de exponentiële stijging van de verkiezingsuitgaven werd in 1989 een wettelijk uitgavenplafond ingevoerd, dat nadien nog werd verstrengd. Vandaag mogen de politieke partijen maar één miljoen Euro uitgeven. Voor de kandidaten hangt het maximumbedrag af van de plaats op de lijst, het aantal ingeschreven kiezers in de kieskring, en het aantal zetels dat de lijst bij de vorige verkiezingen behaalde. Een beperkt aantal topkandidaten mag een aanzienlijk bedrag uitgeven, berekend op basis van het aantal kiezers in de kieskring. In de grootste kieskring (Antwerpen) mochten de topkandidaten in 2009 52.258 Euro uitgeven, in de kleinste kieskring (Limburg) 29.291 Euro. Maar voor het gros van de effectieve kandidaten geldt een veel lager uitgavenplafond van 5.000 Euro (en 2.500 Euro voor de opvolgers). Met het oog op de controle daarvan werden zowel de partijen als de kandidaten verplicht om aangifte te doen van hun verkiezingsuitgaven. Die regelgeving was voor het eerst van toepassing op de verkiezingen van 1991. Vanaf dan beschikken we over officiële gegevens inzake de uitgaven van de partijen en de kandidaten. Tabel I: De uitgaven van partijen en kandidaten samen in 1991, 1995, 1999, 2003, 2007 en 2009 (in prijzen van juni 2009 en in Euro) 1991 1995 1999 2003 2004 2007 2009 Provincie Br.H.Raad Br.H.Raad Eur.Parl. Br.H.Raad Eur.Parl. Br.H.Parl. Eur.Parl. Agalev/Groen 1.091.321 219.187 457.178 1.052.993 1.082.177 462.641 929.151 CVP/ CD&V/ CD&V-N-VA 5.994.706 5.521.404 5.066.801 3.290.449 3.434.100 3.329.214 3.047.803 VU/N-VA 2.746.020 2.016.811 1.979.174 1.389.240 1.497.109 PVV/ VLD/ Open VLD 5.033.815 5.763.561 4.381.921 3.321.147 3.388.485 3.446.047 2.976.419 Vlaams Blok / Vlaams Belang 695.347 1.862.199 2.585.385 2.152.355 2.298.481 2.033.266 2.444.211 SP/SP.A-Spirit 4.840.453 3.563.069 3.381.560 2.761.671 3.051.065 2.806.357 2.722.492 LDD 533.523 962.471 SLP 671.045 Totaal 19.529.528 19.184.222 18.447.833 13.997.040 12.634.771 13.077.558 15.412.870 1
In Tabel I wordt voor alle federale en regionale verkiezingen sinds 1991 een overzicht gegeven van de totale uitgaven van partij en kandidaten samen, uitgedrukt in Euro en prijzen van juni 2009. We zien dat de uitgaven van alle partijen samen gestadig dalen vanaf 1991 tot 2004 (zie ook grafiek I, bovenste curve). Vooral in 2003 vallen de uitgaven sterk terug (van 18.447.833 tot 13.997.040 Euro). In 2007 zijn de uitgaven echter wat hoger dan in 2004, maar ze blijven wel onder het niveau van de vergelijkbare federale verkiezingen van 2003. Dat de uitgaven in 2007 hoger waren komt enerzijds doordat LDD als nieuwkomer toch wel een substantieel bedrag uitgaf, en anderzijds doordat Groen! opnieuw kon aanknopen met het uitgavenniveau van 2003. In 2009 is er opnieuw een stijging, en lijkt de dalende trend helemaal omgebogen. De verkiezingen van 2009 waren inderdaad beduidend duurder dan de vergelijkbare verkiezingen van 2004 (+2.778.099 Euro) en dan de federale verkiezingen van 2007 (+2.335.312 Euro). Deze stijging is in de eerste plaats het gevolg van de toename van het aantal partijen : van vijf in 2004 naar zes in 2007 en acht in 2009. Terwijl SLP een vrij bescheiden campagne voerde waren de uitgaven van N-VA substantieel en zelfs hoger dan in 2003. Maar daarnaast zien we ook dat de niet-traditionele partijen een duurdere campagne gevoerd hebben dan de voorbije jaren. Dat geldt zowel voor LDD (die sinds de verkiezingsoverwinning van 2007 kan meegenieten van de overheidssubsidies en in 2009 bijna dubbel zoveel uitgaf als in 2007) als voor Vlaams Belang (dat in 2009 de duurste campagne voerde sinds 1999). Zelfs de Groen!-campagne was wat duurder dan in 2007. De campagne van 2009 was de duurste die de groene partij ooit heeft gevoerd, al is het verschil met 1999 en 2003 niet zo groot. Grafiek I: De uitgaven van partijen en kandidaten samen in 1991, 1995, 1999, 2003, 2004, 2007 en 2009 : totaal en traditionele partijen apart (in prijzen juni 2009 en in euro) 2
Door het voortdurende komen en gaan van partijen wordt de vergelijking doorheen de tijd natuurlijk wat vertroebeld. We kunnen daarvoor controleren door de analyse te beperken tot de drie traditionele partijen. En dan blijkt er zich eerder een dalende trend af te tekenen vanaf 2007 (zie grafiek I, onderste curve). In 2007 gaven de traditionele partijen iets minder uit dan in 2004, en in 2009 zakte dat bedrag nog verder weg. Zowel bij CD&V, SP.A en Open VLD was de campagne van 2009 de goedkoopste sinds 1991. Dat is het meest uitgesproken het geval bij CD&V en Open VLD, terwijl de campagne van SP.A in 2009 slechts een tikkeltje goedkoper was dan in 2003. Bij CD&V en SP.A heeft de terugval van de uitgaven allicht mee te maken met het feit dat de financiële inbreng van de kartelpartner is weggevallen. Ruw samengevat kunnen we dus stellen dat er tijdens de campagne steeds meer wordt uitgegeven door allerlei niet-traditionele partijen, terwijl de uitgaven van de drie klassieke partijen eerder een dalende trend vertonen. Het resultaat is natuurlijk dat het aandeel van de traditionele partijen in de totale verkiezingsuitgaven aanzienlijk is gedaald : in 1991 bedroeg dit aandeel nog 81,3%, in 2009 slechts 53,6%. Het is niet omdat de wettelijke beperkingen hen daartoe dwingen dat de traditionele partijen minder uitgeven. Ze blijken integendeel nog een aanzienlijke marge te hebben om meer uit te geven. Zo spendeerde de SP.A in 2009 slechts 77,9% van wat de partij wettelijk gezien mocht uitgeven, CD&V slechts 83,3% en VLD 82,8%. Maar misschien beschikken de traditionele partijen gewoonweg over minder middelen om uit te geven? De politieke partijen worden vandaag voor 77% gefinancierd via directe overheidssubsidies. Dit percentage loopt zelfs op tot 85% als we ook de bijdragen van de mandatarissen meetellen. De omvang van deze financiering staat in functie van het verkiezingsresultaat. De dotatie die de partijen krijgen (zowel op regionaal als federaal niveau) wordt berekend op basis van het aantal behaalde stemmen, afgezien van een beperkt forfaitair bedrag. De fractietoelagen in de verschillende parlementen worden toegekend op basis van het aantal zetels. Een verkiezingsnederlaag betekent voor een partij dus meteen ook een financiële aderlating. De opeenvolgende verkiezingsnederlagen van SP.A in 2007 en 2009, bijvoorbeeld, hebben geleid tot een financieel verlies op jaarbasis van 1.719.763 Euro. Bij de VLD, die eveneens beide verkiezingen heeft verloren, bedroeg dat verlies 1.657.984 Euro. Bekeken op langere termijn betekent het krimpende marktaandeel voor de traditionele partijen dus logischerwijze een verlies aan 3
overheidsinkomsten en dus ook aan middelen om campagne te voeren. Bij kleinere partijen lijkt er een nogal rechtlijnig verband te bestaan tussen het verkiezingsresultaat en het uitgavenniveau bij de volgende verkiezingen. Groen! vormt daarvan de mooiste illustratie. Als gevolg van de spectaculaire verkiezingsnederlaag in 2003 vallen de federale fractietoelagen en dotatie weg en komt de partij financieel in ademnood. Dit dwingt de partij ertoe om in 2004 een zeer goedkope campagne te voeren, die minder dan half zoveel kost als de campagne van 2003. Dankzij het behoorlijke resultaat van 2004 en de daaruit voortvloeiende betoelaging op Vlaams niveau krijgt de partij wat meer financiële ademruimte en kan ze zich in 2007 weer een duurdere campagne veroorloven. En bij LDD leidt de verkiezingsoverwinning van 2007 en de daarmee samenhangende subsidiestroom meteen tot een verdubbeling van de uitgaven in 2009. Bij de grotere partijen is die band tussen het verkiezingsresultaat en de daaropvolgende verkiezingsuitgaven minder duidelijk. Dat komt vooral omdat die partijen over meer financiële reserves beschikken. Op die manier kunnen ze hun uitgavenniveau een tijdlang op peil houden, ook al verliezen ze een aantal verkiezingen. Maar als de verliezen aanhouden zullen ook de grotere partijen uiteindelijk de tering naar de nering moeten zetten. Daardoor is het logisch dat het krimpende marktaandeel van de traditionele partijen zich op lange termijn toch vertaalt in een minder dure campagne. Maar dat is dan wel in de veronderstelling dat ook de overheidsfinanciering vermindert. En net dat blijkt niet het geval te zijn. De totale overheidsfinanciering aan de traditionele partijen blijkt in absolute termen gestaag te zijn toegenomen sinds het begin van de jaren negentig (grafiek II). De traditionele partijen zijn erin geslaagd om hun overheidsinkomsten op peil te houden ondanks het feit dat hun electoraal gewicht geleidelijk aan verminderde. Dat komt omdat ze enerzijds de bestaande subsidies hebben verhoogd en anderzijds, sinds 2001, een nieuwe bron van inkomsten hebben aangeboord: de regionale partijdotatie. Als gevolg daarvan krijgen de Vlaamse traditionele partijen vanaf 2002 samen ongeveer 5 miljoen Euro extra per jaar. Die regionale dotatie was bedoeld als een compensatie voor de meeruitgaven die de aparte regionale verkiezingen met zich meebrachten. Het organiseren van twee aparte verkiezingen (regionale en Europese enerzijds, federale anderzijds) is inderdaad beduidend duurder voor de partijen dan het laten samenvallen van al deze verkiezingen. Dat komt vooral omdat de partijen bij aparte 4
verkiezingen twee keer een partijcampagne van tegen de 1 miljoen Euro moeten betalen, terwijl dat bij samenvallende verkiezingen maar één keer het geval is. De moeder van alle verkiezingen van 1999 kostte 18.447.833 Euro (tabel I). De opgetelde verkiezingsuitgaven van 2003+2004 en 2007+2009 daarentegen bedroegen respectievelijk 26.631.811 Euro en 28.490.428 Euro. Voor de drie traditionele partijen kostten de verkiezingen van 2007+2009 dus 5.018.050 Euro méér dan de samenvallende verkiezingen van 1999, dat is een bedrag dat mooi overeenkomt met de extra inkomst voor die partijen via de regionale dotatie. Maar die extra vijf miljoen Euro krijgen die partijen wel elk jaar, terwijl er maar om de vijf jaar regionale verkiezingen zijn. De aanzienlijke stijging van de overheidsfinanciering tijdens de voorbije decennia heeft ertoe geleid dat de traditionele partijen vandaag zo goed bij kas zitten dat de kostprijs van een verkiezingscampagne slechts iets meer dan een derde is van hun totale jaarlijkse inkomsten (zie grafiek II). In werkelijkheid is dit aandeel nog lager voor de partij, omdat ongeveer 25% van de totale campagne-uitgaven wordt betaald door de individuele kandidaten. Grafiek II: De totale inkomsten, overheidsinkomsten en verkiezingsuitgaven van de drie traditionele partijen in Vlaanderen (in prijzen juni 2009 en in Euro) Dat de traditionele partijen minder investeren in de campagne komt dus duidelijk niet omdat ze over minder middelen beschikken. Het lijkt eerder een strategische keuze te zijn van die partijen om geen middelen te verspillen aan verkiezingspropaganda, en die eerder te besteden aan het aanwerven van personeel en het uitbouwen van de partijorganisatie. Daarnaast wordt de riante overheidsfinanciering ook gebruikt om aan vermogensopbouw te doen. De gemiddelde 5
jaarlijkse toename van het vermogen in de periode 1999-2007 bedraagt 4% voor CD&V, 5% voor SP.A, en niet minder dan 14% voor de VLD. Het vermogen van de VLD is in die periode verdriedubbeld, dat van CD&V verdubbeld. Bij SP.A is het maar gestegen met 30%. Dit vermogen bestaat voor ongeveer de helft uit liquide middelen en voor 30 à 40% uit geldbeleggingen. Met enige slechte wil en veel overdrijving zou je kunnen stellen dat de politieke partijen zich hebben omgevormd tot beleggingsclubs. In werkelijkheid proberen de partijen natuurlijk een financiële buffer op te bouwen om beter bestand te zijn tegen mogelijke electorale nederlagen in de toekomst. Die financiële reserve moet beletten dat de partij in een negatieve spiraal terechtkomt, waarbij een tegenvallend verkiezingsresultaat zich meteen vertaalt in een afslanking van de partijorganisatie en een meer bescheiden campagne bij de volgende verkiezingen. De strategie van de traditionele partijen om de eigen inkomsten op peil te houden door het verhogen van de overheidssubsidies heeft natuurlijk als pervers effect dat ook de concurrenten steeds rijker worden en steeds meer in de campagne kunnen investeren. Sinds 1999 zit het Vlaams Belang de traditionele partijen al dicht op de hielen wat de verkiezingsuitgaven betreft. Het is een gemakkelijke voorspelling dat zowel N-VA als LDD hun sinds de voorbije verkiezingen verworven rijkdom zullen gebruiken om zwaarder in de campagne te investeren, zodat ze nog meer als volwaardige spelers zullen worden gepercipieerd. Dit zal er hun voornaamste concurrent, het Vlaams Belang, dan weer toe nopen om de eigen uitgaven verder op te drijven. Op die manier zal er aan de rechterzijde allicht een opwaartse uitgavenspiraal ontstaan. De niet-traditionele partijen hebben hoe dan ook nog een aanzienlijk communicatief groeipotentieel. Maar als de traditionele partijen hiertegen willen opboksen, dan zullen ze snel tegen de grens van het wettelijke plafond botsen. Op die manier evolueren we geleidelijk naar een situatie van uitgavenpariteit, waarbij alle partijen ongeveer evenveel uitgeven. De nieuwe partijen zullen op die manier helemaal op gelijke voet komen te staan met de groten van weleer. En die vroegere groten hebben wel de middelen, maar niet de wettelijke mogelijkheden om zich door een intense communicatie van hun concurrenten te onderscheiden en zo hun dominante positie van weleer te heroveren. Bart Maddens (*) Deze bijdrage is een samenvatting van : Bart Maddens, Karolien Weekers, Gert- Jan Put en Ine Vanlangenakker, De zeven dwergen, in : Samenleving en Politiek, 2010, nr.2, pp.46-58 6