Regionale kennisnetwerken in het sociale domein. Kansen voor Wmo-werkplaatsen



Vergelijkbare documenten
E-learning-module Interculturele Sensitiviteit. Intercultureel Vakmanschap en Welzijn Nieuwe Stijl I

Samenvatting. Aanleiding en adviesvraag

E-learning-module Interreligieuze Sensitiviteit. Intercultureel Vakmanschap en Welzijn Nieuwe Stijl II

Betekenis voor praktijk en onderwijs. Theo Roes

Regionale broedplaatsen voor onderzoek en praktijkleren

Betekenis voor beroepsonderwijs

Buur & co: een wijkgebaseerde interventie om sociale cohesie en welzijn te vergroten

Globaal project- en stappenplan WMO Werkplaats Noord

Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Overzicht. Aanleiding Wmo-werkplaatsen. Opzet, bevindingen en resultaten. Aanleiding Wmo-werkplaatsen

Wmo-werkplaats Noord. Terugblik. Uitkomsten innovatie

Startbijeenkomst Wmowerkplaats. 20 mei Wil van der Steuijt, VWS

Sociale wijkteams de sleutel in de participatiesamenleving?

Ontwikkelingen. in zorg en welzijn. Wij houden daarbij onverkort vast aan de Koers ,

Met het nieuwe welzijnsbeleid werkt de gemeente Tiel vanuit de volgende uitgangspunten:

De Wmo Ontwikkelingen en uitdagingen voor de Wmo-raad

DOEN WE HET GOEDE? EN DOEN WE DAT GOED GENOEG?

Samenvatting. Samenvatting 9

Onderzoeksopzet Vrijwilligers in de Wmo Wmo-werkplaats Noord Jolanda Kroes Hanzehogeschool Groningen

Regionale visie op welzijn. Brabant Noordoost-oost

Wijkteams als living lab

Sturen op kwaliteit. Theorie en praktijk. Dr. Wim Gorissen, Directeur Effectiviteit & Vakmanschap

Gezondheidsachterstanden. Gelijke kansen voor iedereen

ECSD/U Lbr. 14/010

Raadsvoorstel. Onderwerp: Vrijwillige inzet in Velsen

Anders kijken, anders leren, anders doen

Samen sterk in het sociaal domein

Consortiavorming: kader voor samenwerking EPZ - IKNL netwerken palliatieve zorg

de meerwaarde van de leerstoel Sociaal Werk

Samenvatting. Omschrijving OGGz

Eerstelijnsjeugdhulp. Dr. Wim Gorissen, Directeur Efectiviteit & Vakmanschap

Eén. contract. Eén. opdracht. Eén. missie. Meer dan 100 partners Meer dan 1000 professionals

Ondernemend werken in welzijnsorganisaties

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA..DEN HAAG

Instituut voor Sociale Opleidingen

Professionaliteit verankerd. Kwaliteit van de professional in de schijnwerpers

Op weg naar de (academische) opleidingsschool

Beleid Horizontale dialoog Hogeschool Viaa

WMO-WERKPLAATS TWENTE

UWV/SMZ & Academische Werkplaatsen

UIT DE STEIGERS ADVIES OVER DOORONTWIKKELING VAN DE WMO-WERKPLAATSEN

UIT DE STEIGERS ADVIES OVER DOORONTWIKKELING VAN DE WMO-WERKPLAATSEN

Innovatiebudget Sociaal Domein gemeente Arnhem

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Een verkenning van de toeleiding van vluchtelingen naar de reguliere zorg Praktijkervaringen uit 5 gemeenten

Geef inhoud aan gemeentelijk beleid

Zorgondersteuningsfonds Oproep kortdurende praktijkgerelateerde onderzoeken Programma Onderzoeken in de Praktijk Vastgesteld, 19 september 2016

Onderwerp: advies Cliëntenraad AmSZ over raadsvoorstel De sociale kracht van de stad.

Beleidsaanbevelingen

Zorg voor Jeugd Raadsinformatieavond. 22 januari /02/2013 1

Visie op TripiO

Adviesraad Wmo Arnhem Jaarplan 2017

De slimste route? Vormgeven toegang

Naam opdrachtgever Jeroen Oosterling Status: concept Naam opsteller/projectleider

Plan voor een scholingsaanbod CJG: in en vanuit het CJG

1. De hoofdlijnennotitie 'Aanpak transities en herinrichting sociale domein in de gemeente Stein vast te stellen

Instructie cliëntprofielen

Actieplan Jeugdhulp. Evaluatie van de Jeugdwet op 30 januari In januari 2018 is de nieuwe Jeugdwet voor het eerst geëvalueerd.

Samenvatting. Adviesaanvraag

DE BASIS EN SPEERPUNTEN VOOR

Nieuw model voor Maatschappelijke Ondersteuning. Hans Weggemans 12 november 2014

logoocw Geadresseerde PO/ZO/2007/30206 koersbrief

Inspiratiediner Wij in de Wijk. Bora Avric, Senior Adviseur Movisie

Datum: Portefeuillehouders: De Graaf, Horst en Windhouwer

De nieuwe Jeugdwet op hoofdlijnen. André Schoorl Programma stelselherziening jeugd

werkwijze PLG werkkaart

Wetenschap en praktijk: door co-creatie verbonden. Petri Embregts

nieuwe werkvormen voor zorg en welzijn

VGN Kennisbeleid

Alle activiteiten van het lectoraat hebben zowel een spin-off richting het onderwijs, de beroepspraktijk en de wetenschap.

Ons kenmerk SV/AL/06/ Datum 30 maart 2006

Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe

Ingediend op: 27 september De ondergetekenden stellen het volgende voor:

Samenwerkingsverklaring. In Rivierenland werken gemeenten en Aanbieders samen

De vrijwilliger en de Wmo. De betekenis van de transitie voor de vrijwilliger in de dagelijkse praktijk

Decentralisatie Jeugdzorg. Regionale Visie. en Stappenplan

Samen lerend doen wat werkt

Decentralisatie Jeugdzorg Regionale Visie en Stappenplan Regio IJmond

Deze tijd vraagt om creativiteit

Achtergrondinformatie. Man 2.0. Programma ter bevordering van emancipatie en participatie van sociaal geïsoleerde mannen

Korte schets over wat de Kanteling inhoudt, samenhang met Welzijn Nieuwe Stijl Kanteling in beleid en verordening Kanteling in de uitvoering

Samenwerken aan welzijn

Kennis voor een krachtige samenleving

eflectietool Reflectietool Reflectietool Reflectietool Test jezelf op professioneel ondersteunen

AWTJF: In dialoog naar een sterker opvoedklimaat, effectieve preventie en doelmatige zorg voor jeugd. ZonMw site-visit 9 april 2018

Bijlage: Aanpak aanscherping Meldcode

SAMEN (BLIJVEN) LEREN

Burgers voor Burgers. Welzijn Nieuwe Stijl vrijwilligers zijn netwerkcoach

Dagbesteding in ontwikkeling: hoe de vernieuwing doorzet

Inspiratiedocument cliëntondersteuning

SAMEN AAN ZET Bouwen op eigen kracht in Leudal

Bora Avric, Senior Adviseur Movisie 6/2/2015

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

Rapport 833 Derriks, M., & Kat, E. de. (2020). Jeugdmonitor Zeeland Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Regiobijeenkomsten ter voorbereiding op transities sociaal domein. Workshops

Notitie dagbesteding inkoop 2021

Met elkaar voor elkaar

Informatiekaart VN-verdrag Handicap voor gemeenten

Samen voor een sociale stad

Factsheet. Samenwerking bij de inkoop in het Sociaal Domein. maart 2016

PAOG nascholing JGZ Integrale Aanpak Jeugdzorg Eerder, sneller, beter en goedkoper

Transcriptie:

Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Kansen voor Wmo-werkplaatsen Notitie van de gezamenlijke Wmo-werkplaatsen December 2014

Colofon Auteurs: Theo Roes Jean Pierre Wilken December 2014 Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Colofon 2

Inhoudsopgave Colofon 2 Samenvatting 4 Achtergrond 6 Regionaal kennisnetwerk 8 Landelijk kennisnetwerk 13 Doorontwikkeling van Wmo-werkplaatsen 15 Bijlage 1 De Wmo-werkplaatsen 17 Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Inhoudsopgave 3

Samenvatting Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Als gevolg van de bestuurlijke, financiële en inhoudelijke veranderingen op de terreinen van zorg en welzijn, jeugdzorg en werk en inkomen is het noodzakelijk de kennisontwikkeling en professionalisering in het sociaal domein opnieuw in te richten. Het Overleg Wmo-werkplaatsen kan zich vinden in het advies van de Gezondheidsraad Sociaal Werk op Solide Basis. Kern hiervan is de oprichting van een kennissysteem voor de sociaal werker. Het zal moeten bestaan uit twee onderling verbonden kennisnetwerken: een landelijk dekkend systeem van regionale kennisnetwerken en een landelijk kennisnetwerk. Op regionaal niveau moeten gemeenten, instellingen en beroepsorganisaties gaan samenwerken met hogescholen om de kennisontwikkeling en professionalisering op het sociale domein een impuls te geven. De Wmo-werkplaatsen hebben vanaf 2009 (op bescheiden schaal) ervaring opgedaan met de samenwerking tussen hogescholen en hun lectoren, instellingen en gemeenten. Zij hebben de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning begeleid met praktijkonderzoek, ontwikkeling van nieuwe werkwijzen, opleidingsprogramma s en praktische ondersteuning (4 O s). Elke werkplaats functioneert op basis van een bestuurlijke overeenkomst tussen de deelnemende partijen, kent een sturend orgaan van alle betrokken partijen en heeft een regionale agenda voor vernieuwing van welzijn en zorg. Op uitvoerend niveau zijn veel groepen professionals, onderzoekers, docenten, studenten en vrijwilligers actief rond thema s en projecten op het terrein van de Wmo. De 14 Wmo-werkplaatsen vormen reeds een landelijk dekkend netwerk, dat de potentie heeft uit te groeien tot een omvattend kennisnetwerk voor het gehele sociale domein. Het Overleg Wmo-werkplaatsen heeft aandachtspunten geformuleerd om deze schaalvergroting en uitbreiding van het kennisveld te realiseren: Het opzetten van een regionaal kennisnetwerk vergt een bestuurlijke en financiële investering van gemeenten, instellingen en hogescholen gezamenlijk. Er zijn heldere afspraken nodig over de bestuurlijke inrichting van het kennisnetwerk, over de rol van de verschillende partijen en over de financiering van de activiteiten. Vanwege de aard van de werkzaamheden is het van belang dat er een meerjarige basisfinanciering c.q. personele basisformatie beschikbaar is, opdat het netwerk zijn functies voor langere tijd kan uitvoeren. Een landelijke subsidieregeling van het Rijk en de VNG kan de ontwikkeling van regionale kennisnetwerken bevorderen. Intensieve betrokkenheid van hogescholen en hun lectoraten is cruciaal om de kennisontwikkeling en professionalisering in de regio in te vullen. Lectoren, docenten en studenten krijgen rechtstreeks toegang tot de praktijk en omgekeerd kunnen instellingen en gemeenten kennis mobiliseren en krijgen zij directe ondersteuning om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Gezien de breedte en complexiteit van het sociale domein is het gewenst dat ook universiteiten participeren, bijvoorbeeld in de vorm van academische werkplaatsen. Het is wenselijk, dat partijen een gemeenschappelijke visie ontwikkelen op de kwaliteit van de dienstverlening en in het verlengde daarvan een regionale kennisagenda opstellen om inhoudelijk sturing te geven aan de ondersteuning van het werkveld. Deze agenda omvat niet alleen onderzoeks- en innovatieprojecten, maar bijvoorbeeld ook opleidingen en praktische ondersteuning. Het kennisnetwerk is meer dan een bestuurlijk construct. Het netwerk slaagt alleen, wanneer professionals en hun organisaties daadwerkelijk deelnemen aan de activiteiten. Om de professionele inbreng te versterken is het gewenst dat meer uitvoerende werkers zich kunnen Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Samenvatting 4

ontwikkelen tot professional-onderzoekers via master- en promotietrajecten die opgezet worden door de regionale kennisnetwerken in samenspraak met hogescholen, universiteiten en landelijke kennisinstituten. Voor verspreiding en implementatie van de ontwikkelde kennis is een effectieve communicatiestrategie nodig. Naast de traditionele communicatiemiddelen kunnen ICThulpmiddelen worden ingezet. De ervaring van de Wmo-werkplaatsen leert echter, dat de inrichting van leerkringen, programma s voor training op de werkplek en praktische ondersteuning het meest duurzaam zijn. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Samenvatting 5

Achtergrond Het sociaal domein wordt door de transities in wet- en regelgeving flink opgeschud. De invoering van de vernieuwde Wmo, Participatiewet en Jeugdwet, waarbij de gemeenten verantwoordelijk worden voor arbeidsparticipatie en een (groot deel) van zorg en ondersteuning, vormen de grootste stelselwijziging sinds de invoering van de ABW en de AWBZ. Flankerend hieraan spelen nog twee nieuwe wetten, de Wet Passend Onderwijs en de Wet Langdurige Zorg. Deze wijzigingen omvatten: decentralisatie van verantwoordelijkheden en taken van rijk naar (samenwerkende) gemeenten; verschuiving van financiële middelen van de rijksbegroting naar gemeentefonds en decentrale financiering van het sociaal werk; daarbij vinden (op termijn) kortingen plaats op het budget; nieuwe rol van de overheid ten opzichte van samenleving en burgers: burgers zijn verantwoordelijk voor hun zelfredzaamheid, participatie en sociale samenhang; zij moeten eerst de eigen mogelijkheden en die van hun netwerk aanspreken, voordat zij een beroep kunnen doen op publiek gefinancierde voorzieningen; een inhoudelijke verandering in de opdracht van instellingen en vrijwilligersorganisaties op sociaal terrein, namelijk een verschuiving van zorgen voor naar zorgen dat en van gespecialiseerde hulpverlening naar integrerend werken. In het verlengde van deze bestuurlijke, financiële en inhoudelijke veranderingen is het van belang dat betrokken partijen zich bezinnen op de structuur, inhoud en financiering van het kennisnetwerk dat het sociaal domein ondersteunt. Het gaat om (praktijk)onderzoek, ontwikkeling, onderwijs inclusief bij- en nascholing en (praktische) ondersteuning. Betrokken partijen zijn: rijksdepartementen VWS, SZW, Justitie en OCW gemeenten en VNG hogescholen (HSAO) en universiteiten beroepsorganisaties cliënten- en patiëntenorganisaties uitvoerende instellingen en hun brancheorganisaties landelijke kennisinstituten, waaronder Movisie, Vilans, Verwey-Jonker Instituut, NJI, KING, RIVM en SCP NWO inclusief Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA ZonMw Inmiddels zijn twee adviezen beschikbaar over de kennisontwikkeling ten behoeve van het sociale domein en de inrichting van de beroepsopleidingen, afkomstig van respectievelijk de Gezondheidsraad en de Verkenningscommissie Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs. De Gezondheidsraad pleit in zijn advies Sociaal Werk op Solide Basis voor een sterke regionale kennisinfrastructuur ter ondersteuning van het werk van de professional in het sociale domein. Hij constateert dat de kennisontwikkeling van het sociaal werk een stevige impuls dient te krijgen, waarbij onderzoek, kennisontwikkeling en kennisverspreiding hand in hand gaan. Hogescholen, universiteiten en beroepsorganisaties dienen nauw samen te werken met gemeenten en uitvoerende organisaties. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Achtergrond 6

De Gezondheidsraad positioneert de inzet van sociaal werk globaal op drie terreinen: activering van de kracht van burgers en samenleving, individuele ondersteuning, en complexe en/of langdurige ondersteuning. Deze indeling sluit op het rapport van de Verkenningscommissie HSAO: Meer van waarde. Kwaliteitsimpuls en ontwikkelrichting voor het hoger sociaal agogisch onderwijs. De commissie onderscheidt integraal sociaal werk in de eerste lijn, sociaal werk in de langdurige zorg (ouderen, gehandicapten, ggz) en sociaal werk in het brede jeugddomein. Zij pleit voor een stevige herpositionering van de opleidingen. Om het sociale domein te versterken acht zij een goede regionale kennisinfrastructuur nodig, waarin ook landelijke kennisinstituten en partners uit het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek een rol vervullen. De Gezondheidsraad stelt dat het kennissysteem voor de sociaal werker zal moeten bestaan uit twee onderling verbonden kennisnetwerken: een landelijk dekkend systeem van regionale kennisnetwerken en een landelijk kennisnetwerk. Informatie- en communicatietechnologie zullen in het functioneren van deze onderling verbonden netwerken een belangrijke rol spelen. In de regionale kennisnetwerken wordt, met het oog op de opgaven waarvoor de partijen in het regionale sociale domein zich geplaatst zien, impliciete kennis geëxpliciteerd, elders verworven kennis gedeeld en toegepast en nieuwe kennis geproduceerd. De genoemde partijen formuleren gezamenlijk de regionale agenda voor kennisverzameling, -productie en -benutting. Samenwerkingsverbanden vergelijkbaar met de Wmo-werkplaatsen vervullen als knooppunten in de regionale kennisnetwerken een belangrijke functie, zo constateert de raad. Zoals blijkt uit de reacties die op het advies zijn binnengekomen, lijkt er een vrij brede overeenstemming over nut en noodzaak van een kennisnetwerk waarin landelijke en regionale partijen samenwerken om de kennisontwikkeling en professionalisering in het sociale domein te bevorderen. De vraag is hoe het netwerk moet worden ingericht. De Wmo-werkplaatsen formuleren in dit document op basis van hun ervaringen een aantal aandachtspunten voor de inrichting van de regionale netwerken. Vervolgens worden vanuit het perspectief van de regionale netwerken aanbevelingen geformuleerd voor de verbindingen tussen de landelijke en regionale kennisnetwerken. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Achtergrond 7

Regionaal kennisnetwerk Gemeenten zijn grosso modo verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de zorg voor de jeugd en werk en inkomen. Zij zullen daartoe eisen stellen aan de dienstverlening, uitgevoerd in eigen beheer of opgedragen aan maatschappelijke instellingen (professionele en vrijwilligersorganisaties). Om een kwalitatief verantwoorde dienstverlening te waarborgen zullen zij met deze partijen de kennisontwikkeling en professionalisering (in de regio) moeten gaan organiseren. Om een goed functionerend regionaal kennisnetwerk op te zetten ter ondersteuning van de gemeenten en hun partners zijn heldere afspraken nodig over de volgende kwesties: a. Hogeschool Gemeenten en instellingen kunnen bij het inrichten van een kennisnetwerk een beroep doen op de in regio aanwezige kennisinstellingen zoals hogescholen. Ook middelbare beroepsopleidingen zijn hierbij te betrekken. Dat heeft voor alle partijen voordelen, zo leert de ervaring met de Wmowerkplaatsen. Instellingen en gemeenten halen daarmee een derde partij binnen met kennis van zaken om invulling te geven aan de kennisontwikkeling en professionalisering in de regio. Zij zijn daarmee niet uitsluitend afhankelijk van wat op landelijk niveau door kennisinstituten wordt ontwikkeld. Voor de hogeschool is zo n partnerschap interessant, omdat de opleidingen daarmee rechtstreeks met praktijk en beleid worden verbonden. Bovendien kan de hogeschool in een regionaal kennisnetwerk een spilfunctie vervullen. In de mede door contractuele aspecten gekleurde verhoudingen tussen gemeenten en instellingen kan een onafhankelijk kenniscentrum vanuit de hogeschool, zonder directe commerciële belangen, een objectiverende rol spelen waar het gaat om de kwaliteit van de dienstverlening en de kennis en competenties die van beroepskrachten mag worden verwacht. b. Omvang en verscheidenheid Het toekomstige regionale kennisnetwerk zal een breder domein omvatten dan de huidige Wmowerkplaatsen en zal veel meer partijen in de regio moeten bedienen. Het aantal potentiële deelnemers neemt toe en zij zijn werkzaam op meerdere terreinen: naast maatschappelijke ondersteuning zijn ook zorg voor de jeugd, (langdurige) zorg, werk en inkomen relevant. Deze terreinen verschillen sterk wat betreft wet- en regelgeving, structuur en organisatie, cultuur en werkwijze. Gemeenten en instellingen zullen kennis en ervaringen over de nieuwe werkterreinen willen uitwisselen en nieuwe integrerende werkwijzen gaan ontwikkelen. Het kennisnetwerk in de regio zal dit proces dienen te stimuleren en ondersteunen. Het opzetten van een dergelijk netwerk vergt een bestuurlijke investering en commitment van gemeenten, instellingen en hogescholen gezamenlijk. Een licht en globaal convenant, zoals nu gebruikelijk bij de Wmo-werkplaatsen, lijkt daarvoor onvoldoende; er zijn heldere afspraken nodig over de bestuurlijke inrichting van het kennisnetwerk en over de rol van de verschillende partijen. c. Gemeenschappelijke visie In de gedachtevorming over de kennisnetwerken geldt als uitgangspunt: gemeenten zijn meer dan opdrachtgevers, hogescholen zijn meer dan onderzoeks- en opleidingsinstituten en instellingen zijn meer dan opdrachtnemers. Het is de bedoeling dat deze partijen gezamenlijk met beroepsbeoefenaren invulling geven aan de kennisontwikkeling en professionalisering. Daarom is Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Regionaal kennisnetwerk 8

het wenselijk dat partijen een gemeenschappelijke visie ontwikkelen op de kwaliteit van de dienstverlening en in het verlengde daarvan de professionalisering, een rol- en taakverdeling overeenkomen en de verwachtingen over de bijdragen onderling afstemmen. Zo n visie is de inhoudelijke basis voor een bestuurlijke overeenkomst. Zo n gemeenschappelijke visie geeft ook aan, dat het om meer gaat dan het inkopen van (commerciële) advies- en consultatie-uren. Partijen formuleren een gemeenschappelijke opgave die zij met elkaar uitvoeren. d. Organisatie De term regionaal kennisnetwerk suggereert (terecht) geen zware organisatie. Wel dienen de bestuurlijke en organisatorische voorwaarden te worden geschapen om partijen daadwerkelijk te laten samenwerken. Belangrijk is dat er een stabiele kern van betrokken partners ontstaat die richting geeft aan de werkzaamheden en het netwerk laat functioneren. In de Wmo-werkplaatsen vervullen lectoren de trekkersrol; in de nieuwe netwerken zal een breder samengestelde kerngroep zo n rol op zich moeten nemen, omdat het werkterrein een stuk breder wordt, het netwerk c.q. het samenstel van netwerken meer leden telt en meerdere kenniscentra en lectoraten kunnen participeren. Rondom de kern zit een schil van relevante partijen, die niet op dagelijkse basis betrokken zijn bij het reilen en zeilen van een kennisnetwerk maar wel meebeslissen over het beleid en het programma en de uitvoering ervan monitoren. Zij maken deel uit van het kennisnetwerk c.q. het samenstel van netwerken en zorgen voor draagvlak. e. Functies In de meeste recente documenten over de kennisnetwerken wordt het takenpakket omschreven met 4 O s: onderzoek, ontwikkeling, onderwijs en ondersteuning. Dit sluit aan op de definitie van het concept Wmo-werkplaats: een regionaal kenniscentrum waarin een hogeschool, i.c. een lectoraat, instellingen, beroepsbeoefenaren en gemeenten samenwerken voor onderzoek, praktijkontwikkeling, implementatie en opleiding. In de projecten van de Wmo-werkplaatsen zijn de vier O s onderling hecht verbonden doordat de gehele empirisch-regulatieve cyclus wordt doorlopen, partijen op uitvoerend niveau intensief samenwerken, er rolwisseling plaats vindt tussen onderzoekers en professionals en de nadruk ligt op learning by doing. Deze kenmerken zijn essentieel voor de aansluiting van de kennisontwikkeling op de behoeften van de praktijk. De nieuwe netwerken zullen dus ook (programmatische, personele en financiële) ruimte moeten krijgen voor het gehele spectrum van samenhangende activiteiten: onderzoek, ontwikkeling, opleiding inclusief bij- en nascholing en praktische ondersteuning. De dienstverlening aan gemeenten en instellingen is voor hogescholen een aandachtspunt, mede gezien de schaal waarop deze moet worden uitgevoerd. Hogescholen zijn hierin enigszins terughoudend, omdat zij zich primair als onderwijs- en kenniscentra en niet als adviesbureaus willen afficheren. f. Lerende en onderzoekende professionals De professionals hebben de plicht hun kennis en competenties op peil te houden. De beroepsorganisaties ondersteunen hen hierbij. De deelname van professionals en hun organisaties aan het kennisnetwerk is essentieel om de verbinding met de praktijk te behouden. De gezondheidsraad acht een vertegenwoordiging van de beroepen op twee manieren gewenst. In de eerste plaats zouden de beroepsorganisaties op bestuurs- en beleidsniveau betrokken moeten worden. Het probleem is dat de beroepsorganisaties sociaal werk nauwelijks of geen regionale organisatie kennen en vooralsnog niet in staat zijn op regionaal niveau intensief mee te doen; versterking van de beroepsorganisaties is geboden om de beroepskrachten in de regio daadwerkelijk invloed te geven op de kennisontwikkeling en professionalisering. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Regionaal kennisnetwerk 9

In de tweede plaats ziet de Gezondheidsraad een cruciale rol weggelegd voor de individuele professional-onderzoekers. Het zijn sociaal werkers die werken in de praktijk, maar zich tevens hebben ontwikkeld tot onderzoeker. De Wmo-werkplaatsen experimenteren met een dergelijke aanpak, maar tot nu toe gaat het om een beperkt aantal masterstudenten en professionals die bijdragen aan onderzoek in de Wmo-werkplaatsen. Om meer professionals een kans te geven zich te ontwikkelen tot professional-onderzoeker is een structurele aanpak inclusief meerjarige financiering vereist van (onderzoeks-)masteropleidingen en praktijkgerichte onderzoeksprogramma s. Partijen op regionaal niveau kunnen hiermee een begin maken, maar hierover moeten op landelijk niveau afspraken worden gemaakt, naar analogie van de financiering van (universitaire) promotieonderzoeken in andere vakgebieden. De focus van de Gezondheidsraad op de professional-onderzoeker laat onverlet, dat het kennisnetwerk primair de gewone uitvoerende beroepskrachten moet bereiken om de professionaliseringsmissie uit te voeren. De Wmo-werkplaatsen hebben in de afgelopen jaren positieve ervaringen opgedaan; zij hebben grote aantallen beroepskrachten via voorlichting, workshops en conferenties geïnformeerd en via bijvoorbeeld leerkringen of communities of practice aan zich gebonden. Dit model moet behouden blijven en uitgebreid, ook al omdat via dergelijke formules ook andere betrokkenen, zoals managers en ambtenaren, kunnen worden bereikt. g. Rol van burgers De Gezondheidsraad stelt (p. 24) dat burgers bij de kennisontwikkeling zullen moeten worden betrokken vanwege de fundamentele wijziging in verdeling van verantwoordelijkheden. Gemeenten zullen samen met burgers en aanbieders de kwaliteit van de ondersteuning gestalte moeten geven (p. 43). Bij de aanbevelingen komt het onderwerp niet meer terug. De praktijk van de Wmo-werkplaatsen laat zien, dat op uitvoerend niveau allerlei categorieën burgers deelnemen, bijvoorbeeld zelfhulpgroepen, ervaringsdeskundigen, burgerinitiatieven, wijk- en buurtgroepen, patiënt- en cliëntenorganisaties, mantelzorgers en individuele vrijwilligers. Op organisatieniveau zijn zij niet of minimaal vertegenwoordigd. Gezien de beoogde cultuuromslag in de sector zorg en welzijn en de verbindingen tussen (betaalde) arbeid en vrijwilligerswerk in het veld van werk en inkomen is versterking van het burgerperspectief in het kennisnetwerk gewenst, zowel op uitvoerend als beleidsniveau. De vorm waarin deze versterking wordt gegoten zal sterk afhankelijk zijn van de regionale context. h. Hoger onderwijs In het advies van de Gezondheidsraad staat dat het middelbaar en hoger beroepsonderwijs, inclusief de lectoraten, deel uitmaakt van het regionale kennissysteem. De rol van het onderwijs is niet uitgewerkt. De ervaringen van de Wmo-werkplaatsen laten zien, dat de doelstellingen ten aanzien van kennisontwikkeling en opleiding alleen kunnen worden gerealiseerd, wanneer de hogescholen bereid zijn volop te participeren. Het mes snijdt daarbij van twee kanten; enerzijds maakt de inzet van docenten en studenten het mogelijk de praktijk via onderzoek, ontwikkeling en training te ondersteunen; anderzijds heeft het onderwijs hiervan veel profijt, omdat lectoren en docenten op deze manier kunnen zorgen voor aansluiting van het onderwijs op de vraag vanuit de praktijk. Bovendien krijgen de hogescholen de kans via de formule van de Wmo-werkplaatsen ook allerlei vormen van scholing, training en advisering te ontwikkelen die de werkzame professionals ondersteunen en de kwaliteit van het werk bevorderen. De achterliggende gedachte is dat de hogescholen en de lectoraten niet alleen verantwoordelijk zijn voor het initiële onderwijs, maar ook een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van het kennissysteem en de professionalisering Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Regionaal kennisnetwerk 10

van de tienduizenden beroepskrachten. Hogescholen en lectoraten zijn daarom onmisbaar in het kennisnetwerk. Een soortgelijke redenering kan worden opgezet, waar het gaat om de deelname van de Mboopleidingen. De huidige Wmo-werkplaatsen hebben hiermee nog geen ervaring; wel zijn inmiddels contacten gelegd met de Mbo-raad en enkele Roc s. i. Universiteiten In de afgelopen jaren zijn er geen structurele samenwerkingsverbanden tot stand gekomen tussen Wmo-werkplaatsen en de universiteiten. Om het wetenschappelijk onderzoek in het sociale domein te verdiepen is het gewenst universiteiten te betrekken bij de regionale kennisnetwerken. De mogelijkheden hiertoe zijn verbeterd nu er meer academische werkplaatsen tot stand komen die zich richten op onderzoek naar de praktijk in het sociale domein. Wmo-werkplaatsen en academische werkplaatsen kunnen gezamenlijke onderzoeksprogramma s opzetten, die niet alleen de praktijk ten goede komen, maar ook de kwaliteit van het praktijkonderzoek en de theorievorming in het sociale domein bevorderen. Landelijke stimulering is hierbij onmisbaar. j. Evidencebased werken en co-creatie Het advies van de Gezondheidsraad leunt sterk op de ervaringen in de medische sector. De raad transplanteert de natuurwetenschappelijke methoden voor kennisverwerving van de medici en hun (idealiter) evidencebased en volgens richtlijnen werken naar het sociaal werk. De relatie tussen aanpak of interventie en gevolg is in het sociale domein minder evident of voorspelbaar. De aard van het object is anders: cliënten zijn veranderlijke mensen en geen statische objecten; de body of knowledge is minder stabiel; en de effectiviteit van interventies is sterk afhankelijk van de situationele context, de persoonskenmerken van cliënt en sociaal werker en de keuzes die cliënten en professionals maken. Bij het organiseren van de kennisontwikkeling en de daarmee verbonden onderzoeks- en leerprocessen zal rekening moeten worden gehouden met deze specifieke kenmerken van het sociale domein. Kennisontwikkeling is hier primair een co-creatief proces dat plaats vindt in de praktijk; professionals, onderzoekers en ervaringsdeskundigen leveren hieraan bijdragen; naast wetenschappelijke inzichten worden ook proefondervindelijke ervaringen van professionals en anderen benut en wordt de maatschappelijke variëteit positief geduid. Een en ander heeft invloed op de aard van te ontwikkelen gedragsregels: geen kant- en klare recepten, maar inzicht in werkzame factoren, op basis waarvan professionals steeds hun weg zoeken. k. Kennisagenda De gezondheidsraad adviseert een regionale kennisagenda op te stellen. Zo n agenda is de concretisering van de eerder genoemde visie op kennisontwikkeling en professionalisering. Daarmee staan maatschappelijke vraagstukken centraal en niet de betrokken organisaties. De Wmo-werkplaatsen hebben hiermee op beperkte schaal ervaring. Zij hebben ten behoeve van hun programma met partijen (regionale) maatschappelijke vraagstukken verkend, onderzoek gedaan, interventies ontworpen en uitgevoerd. Belangrijk is, dat de kennisagenda gedeeld wordt door alle betrokken partijen en in het bijzonder het burgerperspectief voldoende is uitgewerkt. Daarom is het gewenst dat de agenda daadwerkelijk in samenspraak met het veld wordt opgesteld en niet door één actor, bijvoorbeeld hogeschool of gemeente, wordt bepaald. Ook is een zeker evenwicht nodig tussen de verschillende typen activiteiten vanwege de onderlinge samenhang, zoals eerder geschetst. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Regionaal kennisnetwerk 11

l. Informatie en communicatie Een apart vraagstuk is de informatie-uitwisseling en communicatie tussen de leden van zo n uitgebreid netwerk onderling en de communicatie met de buitenwereld. De Gezondheidsraad wijst terecht op het belang van een goede website en toebehoren. De Wmo-werkplaatsen hebben de ervaring dat het veel inspanning kost de relevante groepen te bereiken, maar zij krijgen via de regionale en landelijke websites een steeds groter bereik. Daarnaast worden via andere middelen mensen bereikt en kennis en informatie gedeeld. Voorbeelden zijn: leerkringen, studiebijeenkomsten, werkconferenties, lezingen, workshops, nieuwsbrieven, artikelen, boeken en videoproducties. m. Landelijke coördinatie De regionale kennisnetwerken zijn geworteld in de regio s en kennen een decentrale programmering. In de afgelopen jaren was dat meestal het geval. Slechts een enkel onderwerp, zoals eenzaamheid, is vanuit het departement van VWS en op verzoek van de Tweede Kamer op de agenda geplaatst. In de praktijk blijken er echter veel gemeenschappelijke onderwerpen te zijn en kan lichte coördinatie reeds winst opleveren. Enerzijds zijn er inhoudelijke thema s die de moeite waard zijn om gezamenlijk uit te diepen en de kennis erover bij elkaar te brengen. Anderzijds zijn er allerlei praktische zaken, zoals conferenties, publicaties, communicatie en secretariële ondersteuning, waarvoor samenwerking loont. Het is de vraag op welke manier een zodanige coördinatie (vooraf) kan worden gerealiseerd, dat recht wordt gedaan aan de zelfstandigheid van de regionale kennisnetwerken. Het zal daarbij laveren blijven tussen centrale en decentrale aansturing. n. Financiering De Gezondheidsraad adviseert de VNG en de staatssecretaris van VWS een landelijk stimuleringsprogramma te lanceren, waarop de kennisnetwerken een beroep kunnen doen. De case van de Wmo-werkplaatsen laat zien, dat een relatief kleine stimuleringssubsidie de regionale samenwerking op gang kan brengen. Een (beperkte) basisfinanciering is noodzakelijk om er voor te zorgen dat elke functie van het kennisnetwerk tot zijn recht komt. Het ligt voor de hand dat de deelnemende partijen op den duur naar vermogen bijdragen aan het in stand houden van een kennisnetwerk. In de komende jaren zou een landelijke stimuleringsregeling goede diensten kunnen bewijzen, omdat in de beginperiode veel werk zal moeten worden verzet om de samenwerkingsverbanden op te tuigen c.q. uit te breiden en een kennisagenda op te stellen. Verdere financiering kan op projectbasis geschieden uit gelden die beschikbaar zijn voor het kwaliteitsbeleid van gemeenten en instellingen en uit middelen die hogescholen beschikbaar hebben voor dienstverlening en voor de opleiding van masters en promotietrajecten. Daarnaast is het gewenst dat de kennisnetwerken op een realistische wijze kunnen meedingen naar onderzoeks- en implementatiegelden die via landelijke programma s van NWO en ZonMw en ondersteuningsprogramma s van de ministeries en VNG naar verwachting beschikbaar komen. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein 12

Landelijk kennisnetwerk In de laatste aandachtspunten kwam reeds de verbinding tussen de regionale kenniswerken en het landelijk kennisnetwerk in het sociale domein ter sprake. Het huidige landelijk netwerk bestaat uit een aantal min of meer gespecialiseerde kennisinstituten die betrekkelijk autonoom opereren en in beperkte mate samenwerken. Volgens de Gezondheidsraad voorziet een landelijk netwerk in de verzameling, verrijking en verspreiding van de beschikbare kennis en stelt het, aansluitend bij de regionale agendaontwikkeling, de nationale kennisagenda voor het sociale domein op. Op deze agenda staan onder meer afspraken over de opleiding van de sociaal werkers, richtlijnontwikkeling, landelijke scholingsprogramma s en onderzoeksprioriteiten. In deze paragraaf worden enkele aandachtspunten voor de inrichting van zo n landelijk kennisnetwerk geformuleerd vanuit het perspectief van de regionale netwerken c.q. Wmowerkplaatsen. Centraal staat de notie dat het landelijke kennisnetwerk de op regionaal niveau ontwikkelde kennis, innovaties en opleidingsmodulen gaat verspreiden en benutten en de regionale netwerken betrekt bij het opzetten van landelijke onderzoeksprogramma s, het opstellen en implementeren van richtlijnen en het ontwikkelen van onderwijs- en ondersteuningsprogramma s. a. Participanten Het landelijke kennisnetwerk is geen exclusieve verantwoordelijkheid van de overheden. Naar analogie van de formule op het regionale niveau, zouden de landelijke partijen i.c. de departementen van VWS, SZW en OCW, de VNG, landelijke brancheorganisaties beroepsorganisaties, Vereniging van Hogescholen (inclusief lectoraten) op terrein van zorg en welzijn en de universiteiten c.q. academische werkplaatsen zich gezamenlijk verantwoordelijk moeten voelen voor de inrichting, het functioneren en de financiering van een samenhangend kennisnetwerk. Bijzondere aandacht moet daarbij uitgaan naar de positie en inbreng van de beroepsorganisaties, opdat zij de professionalisering dragen. b. Verbinding landelijk en regionaal kennisnetwerk De verbinding tussen het landelijke en regionale kenniswerk kan op twee manieren worden gerealiseerd. In de eerste plaats kunnen in de sturings- en adviesorganen van het landelijk kennisnetwerk landelijke vertegenwoordigers van de betrokken regionale partijen (instellingen, hogescholen, gemeenten en beroepsorganisaties) worden opgenomen. Zij kunnen in principe gemakkelijk verbindingen leggen tussen het landelijke en regionale niveau. In de tweede plaats is het aan te bevelen, dat de regionale netwerken daadwerkelijk meedoen aan de uitvoering van de landelijke agenda en mede uitvoering geven aan de kennisontwikkeling en -verspreiding vanuit het landelijke niveau. Op deze manier is er een grotere kans dat het landelijk netwerk aansluiting krijgt bij het beleid van gemeenten en instellingen en op de beroepspraktijk. c. Gemeenschappelijke visie en kennisagenda Om partijen bij elkaar te brengen en sturing te geven aan de kennisontwikkeling en professionalisering op landelijk niveau is een kennisagenda nodig. Bij het opstellen hiervan zouden ook de regionale netwerken moeten worden betrokken en de regionale kennisagenda s zouden in de landelijke agenda moeten worden opgenomen. Daarnaast is afstemming nodig met de op Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Landelijk kennisnetwerk 13

kennisproductie gerichte wetenschappelijke agenda van de (samenwerkende) universiteiten, NWO incl. Raak Pro en ZonMw. d. Communicatie Voor verspreiding en implementatie van de ontwikkelde kennis is een effectieve communicatiestrategie nodig. Naast de traditionele communicatiemiddelen, zoals publicaties en conferenties, kunnen meer technische hulpmiddelen worden ingezet, zoals databases, websites en andere ICT-toepassingen. Maar de ervaring van de Wmo-werkplaatsen leert, dat de inrichting van leerkringen, programma s voor training on the job en praktische ondersteuning het meest duurzaam zijn. Het landelijk kennisnetwerk zal dan ook de regionale kennisnetwerken kunnen inschakelen bij de uitvoering van zijn programma. e. Organisatie en financiering De organisatie en financiering van het kennisnetwerk in het sociale domein zijn zaken die primair de dragende (landelijke) partijen aangaan. Vanwege de aard van de werkzaamheden is het essentieel, dat er een meerjarige basisfinanciering beschikbaar is, opdat het netwerk zijn functies voor langere tijd kan uitvoeren. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Landelijk kennisnetwerk 14

Doorontwikkeling van Wmowerkplaatsen Wmo-werkplaatsen als beloftevolle formule voor kennisdeling. Zoals uit de eerder genoemde adviezen en ook uit beleidsdocumenten blijkt worden de Wmowerkplaatsen gezien als een beloftevolle formule voor lokale kennisdeling en ondersteuning van de partijen in het sociale domein. De Wmo-werkplaatsen hebben in de afgelopen jaren regionale kennisnetwerken opgebouwd, zoals door de Gezondheidsraad beoogd. Deze netwerken zijn bestuurlijk verankerd, kennen een eigen regionale agenda, hebben een organisatie voor de uitvoering van praktijkonderzoek en -ontwikkeling, opleiding en (praktische) ondersteuning en leveren bijdragen aan het onderwijsprogramma. Op dit moment is er een redelijk landelijk dekkend netwerk van Wmo-werkplaatsen. De ene werkplaats is verder ontwikkeld dan de ander, wat te maken heeft met de duur van het bestaan van de werkplaats en de omvang van de middelen. Zeven werkplaatsen hebben momenteel zowel een onderzoeks- en ontwikkelfunctie, terwijl de overige zeven werkplaatsen zich primair richten op implementatie. Desalniettemin heeft zich overal een organisatie ontwikkeld die de potentie heeft door te groeien naar een regionaal kennisnetwerk voor het brede sociale domein. Vrijwel elke werkplaats is gebaseerd op een bestuurlijke overeenkomst en kent een min of meer geformaliseerd overleg van de belangrijkste stakeholders (uitvoerende organisaties, gemeentes, belangenorganisaties, lectoraten en onderwijs). Dit overleg, soms stuurgroep of werkplaatsraad genoemd, heeft als taak om het programma c.q. de agenda op hoofdlijnen op te stellen, te monitoren en te evalueren. In sommige regio s fungeert deze groep ook als denktank, beleidsadviesorgaan of klankbordgroep voor onderzoeksrapportages. Daarnaast zijn er in de regio s op uitvoerend niveau talloze groepen, bestaande uit professionals, onderzoekers, docenten en andere burgers) actief rond de thema s en projecten van de werkplaats. Ook zijn er binnen de werkplaatsen verbindingen met het bachelor/master onderwijs en het contractonderwijs. In veel projecten van de werkplaatsen participeren studenten; zij nemen op deze wijze kennis van de nieuwste ontwikkelingen, leren zich te bewegen in het veranderende sociale domein en leveren een bijdrage aan praktijkonderzoek en -ontwikkeling. De beroepsorganisaties maken formeel geen deel uit van de Wmo-werkplaatsen. In de huidige Wmo-werkplaatsen zijn alleen individuele professionals actief op het niveau van de projecten en de daaromheen georganiseerde leernetwerken Alles bij elkaar zijn er meer dan voldoende kansen om de Wmo-werkplaatsen door te ontwikkelen tot regionale kennisnetwerken die de praktijk in het sociale domein ondersteunen. Wat is nodig voor doorontwikkeling? Op basis van voorgaande uitgangspunten voor regionale kennisnetwerken en de ervaringen van de Wmo-werkplaatsen zijn de volgende aandachtspunten geformuleerd: Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Doorontwikkeling van Wmo-werkplaatsen 15

a. Inhoudelijke verbreding De huidige scope van de Wmo-werkplaats moet worden verbreed van maatschappelijke ondersteuning naar het brede sociale domein met de zorg- en dienstverlening aan kinderen, jongeren en gezinnen, zowel op school als in de thuissituatie; werk en inkomen en langdurige zorg. Op veel hogescholen zijn experts (lectoren en anderen) beschikbaar om deze verbreding inhoud te geven. Dit vergt de inrichting van brede kenniscentra voor het sociale domein. b. Geografische spreiding Er zijn op het moment 14 Wmo-werkplaatsen, maar de geografische spreiding is nog niet optimaal. Met de hogescholen en de VNG zou moeten worden bezien, op welke wijze het bereik van de Wmo-werkplaatsen kan worden geoptimaliseerd. c. Kennisagenda De kennisagenda van de Wmo-werkplaatsen moet worden uitgebouwd op basis van de regionale behoeften, prioriteiten en inkleuring; deze agenda wordt periodiek met alle partijen geëvalueerd en verder ontwikkeld. De regionale kennisagenda kent een verbinding met de landelijke kennisagenda. d. Bestuurlijke en organisatorische versteviging De Wmo-werkplaats dient bestuurlijk en organisatorisch te worden verstevigd. Er is een door alle partijen gedragen (meerjarige) overeenkomst nodig, waarin functies, organisatie en financiering van het regionale kennisnetwerk zijn geregeld. Het gaat niet alleen om onderzoeksprojecten, maar bijvoorbeeld ook om leerkringen en samenwerkingsverbanden. Er is een vast personeelsbestand nodig om de kernfuncties (praktijkonderzoek en praktijkontwikkeling, onderwijs en ondersteuning) op een bepaald basisniveau in te vullen. e. Leiding De leiding van de Wmo-werkplaatsen is in handen van lectoren. Zij inspireren en leiden het regionale kennisnetwerk; zij verbinden deelnemende partijen, trekken de kennisagenda, initiëren en coördineren projecten, coördineren de informatievoorziening en kennisdisseminatie (websites, publicaties, studiebijeenkomsten, trainingen enz.). Het leiden van een breed en omvangrijk kennisnetwerk, zoals voor de toekomst voorzien, is een zware en arbeidsintensieve functie. In de nieuwe situatie kan de functie eventueel door meerdere lectoren gezamenlijk worden ingevuld. Daarnaast is managerial versterking nodig voor de organisatorische, administratieve en logistieke ondersteuning. f. Draagvlak Het draagvlak voor een breed en complex kennisnetwerk behoeft continue aandacht. Bestuurlijke instrumenten, zoals het regionale beleidsorgaan waarin belangrijke stakeholders vertegenwoordigd zijn en de regionale kennisagenda, zijn daarbij behulpzaam. Maar belangrijker zijn de daadwerkelijke participatie in het netwerk door middel van halen en brengen en de financiële bijdragen in cash of in kind. Beslissend is uiteindelijk de relevantie van de producten voor professionals en anderen die werkzaam zijn in het sociale domein: draagt het kennisnetwerk daadwerkelijk bij aan de kwaliteitsverbetering van de dienstverlening? Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Doorontwikkeling van Wmo-werkplaatsen 16

Bijlage 1 De Wmo-werkplaatsen Context: een paradigmawisseling in sociale dienstverlening Vergrijzing, ontgroening, de toegenomen arbeidsparticipatie, individualisering, marktwerking en democratisering: deze en andere sociaal-maatschappelijke veranderingen hebben in het afgelopen decennium geleid tot ingrijpende veranderingsprocessen in zorg en welzijn. Niet langer staan diensten en producten centraal, maar de vraag van de cliënt / bewoner / burger en zijn of haar mogelijkheden om te participeren in de samenleving. Integrale sociale dienstverlening staat dicht bij de leefwereld van kwetsbare mensen zelf. Interventies zijn erop gericht de zelfredzaamheid van cliënten te versterken en hun sociale netwerken te activeren en te vergroten. Het vraagt van sociale professionals dat zij outreachend te werk gaan, samenwerken in ketens en netwerken en daarbij over de schotten van wonen, welzijn en zorg heen kijken. De invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 en de veranderingen in de AWBZ hebben dit veranderingsproces in een stroomversnelling gebracht. Centrale doelstellingen van de wet zijn: bevordering van zelfredzaamheid, participatie, actief burgerschap en sociale samenhang. In het veld wordt in dit verband gesproken over de noodzaak een kanteling (VNG-project) of een paradigmawisseling (Lectorenplatform Zorg en Welzijn) te realiseren. Een dergelijke omslag bij zowel instellingen en beroepskrachten als (gemeentelijke) overheden, is nodig om de doelstellingen van de wet te realiseren. Wat is een Wmo werkplaats? In september 2009 startten zes regionale Wmo-werkplaatsen in Nederland. Het zijn regionale samenwerkingsverbanden van Hbo-instellingen en lectoren, zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten, gericht op praktijkonderzoek, beroepsinnovatie en deskundigheidsbevordering op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft deze werkplaatsen een stimuleringssubsidie. De werkplaats is een kennisnetwerk waarin een hogeschool en/of lectoraat, gemeenten, organisaties en beroepsbeoefenaren samenwerken aan onderzoek, methodiekontwikkeling en (regionale en landelijke) kennisverspreiding rond community care. In een Wmo-werkplaats staat de ontwikkeling van praktijkkennis, prescriptieve kennis voor het handelen, centraal. Empirisch onderzoek en professioneel handelen zijn met elkaar verbonden in een zogenaamde empirischregulatieve cyclus. De Wmo-werkplaats verbindt praktijkgericht onderzoek en beroepspraktijk en bevordert het evidence- en practice-based werken in de sector zorg en welzijn. Vragen van gemeenten, instellingen, burgers en cliënten sturen de onderzoeksactiviteiten, de praktijkontwikkeling en de scholing. Onderwijsmodules Drie jaar hebben de zes Wmo-werkplaatsen nieuwe werkvormen voor zorg en welzijn opgespoord, verder ontwikkeld en geëvalueerd. Op basis van deze praktijkervaringen en onderzoek, ontwikkelden de werkplaatsen onderwijsmodulen, die om niet ter beschikking gesteld worden aan gemeenten, organisaties in de zorg- en welzijnssector, opleiders en andere belangstellenden. In de onderwijsmodules staat een bepaald maatschappelijk probleem en een door de Wmo-werkplaats gevolgde en ontwikkelde methodiek centraal. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Bijlage 1 De Wmo-werkplaatsen 17

De onderwijsmodules zijn gratis digitaal toegankelijk en mogen aangepast worden aan de lokale context. Ze mogen niet zonder voorafgaande toestemming voor commerciële doeleinden gebruikt worden. Vragen over inhoud en toepassing van deze specifieke onderwijsmodule en suggesties voor verbetering kunnen gestuurd worden aan Marieke van Breukelen (m.vanbreukelen@movisie.nl). De kennisproducten van de Wmo-werkplaatsen worden uitgegeven en beheerd door Movisie. Regionale kennisnetwerken in het sociale domein Bijlage 1 De Wmo-werkplaatsen 18