bij beide groepen rij tandjes in de ééne klep, passend tandjes van het taxodonte slot moet verwarren. Deze families zijn sluitspier sterk gereduceerd

Vergelijkbare documenten
De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 1 1)

De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 2 1)

6. Verh. Kon. Belg. Inst. Natuurw. (2) 84] als uitgangspunt. Superfamilie Carditacea. sprake zal kunnen zijn. Aangezien.

Familie PECTINIDAE (vervolg) Tabel tot bepaling van de geslachten en ondergeslachten (vervolg)

overzicht en vermelding van twee nieuwe soorten

De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II. Determinatiesleutel voor Patellogastropoda en Vetigastropoda-I (april 2011).

WERKGROEP GEOLOGIE, DETERMINATIEBIJEENKOMST 25 NOV 2005: KLEINE TWEEKLEPPIGEN VAN DE ZEEUWSE STRANDEN EN ZEEGATEN.

De NO-Atlantische en Mediterrane GLYCYMERIDIDAEsoorten

De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten tweede serie, 6 1

laag; omgangen bol, aanliggend", buitenlip boven midden van voorlaatste

No. 4, , door. L.P. Pouderoyen INLEIDING. vindt men weer alleen in Zeeland. Daarvoor wordt het door schelpenzuigers.

BASTERIA, 48: , 1984

Spisula elliptica (Brown) zijn,

FOSSffi[E '. SCHELPEN

INHOUD. A. W. JANSSEN, G. A. PEETERS & L. VAN DER SLIK: De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 8 (slot)...

ZOOLOGISCHE MEDEDELINGEN

Fossielen uit de miocene afzetting van Miste bij Winterswijk

Eenvoudige sleutel met afbeeldingen voor de West-Europese mesheften (Solenidae) en zwaardscheden (Pharidae)

De fossiele schelpen van de Nederlandse strand en en zeegaten, tweede serie, 7 1

Tweekleppigen terminologie. Dennis Leeuw

De fossiele schelpen van de Nederlandse kust II. Determinatiesleutel Trochidae, Solariellidae en Calliostomatidae

Geelgerande waterkevers in Vlaanderen

HOE IK EEN BALG MAAK

GLOSSUS HUMANUS (L. 1758) - EEN EUROPESE SOORT

Determinatietabel voor de bijen van het genus Megachile in Nederland

LEVENSGESCHIEDENIS VAN DE NOORDKROMP ARCTICA ISLANDICA (L.)

Gestreepte Plymouth Rock

CLAVAGELLIDAE, EEN WONDERLIJKE FAMILIE

BIJLAGE: Proeven met graveren en eroderen van de cortex van vuursteen.

-35- Deze met meer of minder. door al of niet gereduceerde. ondersoorten worden onderscheiden; Courtagnon voor ogen, afgeheeld door.

(Wemmeliaan); Ongeveer 1 KM ten oosten van de dorpskerk een heuvel beginnen afgraven. Hierbij is tot 5,50 m diepte gegaan, gezien

Fossielen van Cap Blanc Nez VIII

FOSSIELEN IN HET VAALSER GROENZAND door

BOVENKAKEN. Opening tussen snijtand en kiezen Geen opening tussen snijtand en kiezen. vleermuis. roofdier Meer dan 4 tanden achter hoektand

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

32 AFZETTINGEN WTKG 36 (2), 2015


VN/ECE Reglement nr. 73 zijafscherming

wiskunde B havo 2015-II

Boterbloem (Ranunculus)

CONCHOLOGISCHE TERMEN II Bivalvia

Home Sweet Home! Deel 1

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I

> Verantw. uitgever: C. Pisani - Vautierstraat Brussel. Activiteitenboekje

Modelvliegtuigbouw. Leerlingenhandleiding. De Fantra VMBO II. Auteur; Wout Heijne. Lay out Jeroen van den Brand

Dignomia cf. melie (Hall, 1863) Plaat 1. brachiopode

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 3)

TERTIAIRE EN OUDPLEISTOCENE FOSSIELEN UIT WESTER-SCHELDE. door P. SCHUYF. (2e gedeelte)

CERASTODERMA GLAUCUM (BRUGUIÈRE) ONZE "BRAKWATERKOKKEL".

fossielen en evolutie

Gelijkenis scheerapparaten volgens Philips

Uw eigen broedhok bouwt u zo

Waterlepeltje (Ludwigia)

Hoofdstuk 5 Oppervlakte uitwerkingen

platte botten Langwerpige en smalle botten met aan één kant een gewricht, of botten met brede, platte kanten en een gewrichtskom.

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Dinsdag 31 mei uur

Eindexamen wiskunde B1-2 vwo 2005-I

Werkbeschrijving grote ombouw kliko uitgaande van een standaard container van 58 x 74 x 104 cm

Antwoorden Vorm en Ruimte herhaling. Verhoudingen

Verwijsnummer rapporterende autoriteit: OPS 795 Reference number reporting authority: OPS 795

WERKDOCUMENT KLEINE GRASPARKIET

INSTALLATIEADVIES GT40 LICHTSTRAAT PLATDAK

informatie: schelpen - tweekleppigen

Vl. M. Nadruk verboden 1

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2003-II

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

1 e een anker op het onderbeen fig 5 2e anker op de voet

WISKUNDE-ESTAFETTE Minuten voor 20 opgaven. Het totaal aantal te behalen punten is 500

Reglementsaanpassingen cq correcties op reeds gepubliceerd Veiligheids- en Technisch Reglement op 9 december 2013 Wijziging No.01

Warkruid (Cuscuta) LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten

Aanzetten & slijpen. Er is een verschil tussen het aanzetten en het slijpen van een mes. Hier leggen wij u het verschil uit.

*~* Afwerking *~* 1x diagonaal doorsnijden (= driehoek A) 2x diagonaal doorsnijden (= driehoek B)

De Europese mesheften en zwaarscheden

De kennis van onze inlandse weekdier-fauna is de laatste tien jaren met sprongen vooruit

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

VOORBEELDEN VAN (ON)VEILIG RUGGEBRUIK VOOR DE TUSSENWERVELSCHIJF

Amerikaanse zwaardschede, e n s is d i r e c t u s (c o n r a d, 1843) een nieuwe soort voor de Noordzee

Nederlandse bomen herkennen een eenvoudige handleiding v0.4 J Holtman

De haaienfauna uit het Mioceen van Miste

Tertiaire mollusken van de locatie 't Haantje (Sleen, Drente)

Basterdwederik (Epilobium)

INSTALLATIEADVIES STABILIGHT GT38 LICHTSTRAAT VOOR PLATDAK

Drempt. Rapport Ned. 52. Gld. 4.

My Travelbook, deel 5

Uw mes altijd scherp met een Japanse watersteen

Genetische symbolen voor driekleur zwart: Zie Rijnlander blz 171.

Armpotigen of Brachiopoda

Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 22 juni uur

Het Zeepaard 64(2): 45-58

Hoofdstuk 2 boek 1 havo b Oppervlakte en inhoud.

Vissoorten Aal Herkenning: Verspreiding: Voedsel: Lengte afgebeelde vis: Lengte tot circa: Snoek Herkenning: Verspreiding: Voedsel:

De bouwonderdelen bij dit nummer

Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 22 juni uur

Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie,

van de Griekse eilanden

inkijkexemplaar Ontwerp van de lamp Ontwerp

Mooie geschenkverpakkingen

Weeks Animal Analysis. Verband tussen Vorm & Functie sinds 1950

Munt: Methol wordt gebruikt in smaak- en geurstoffen als snoep thee en tandpasta Muntolie wordt gewonnen uit Pepermunt of Groene munt

Transcriptie:

v. R. Altena, Bloklander & Pouderoyen: Fossiele schelpen 5 De fossiele schelpen van de Nederlandse stranden en zeegaten, tweede serie, 1 door C.O. van Regteren+Altena A. Bloklander en L.P. Pouderoyen Klasse BIVALVIA Orde TAXODONTA In deze orde zijn door THIELE twee groepen samengebracht, waarvan het onwaarschijnlijk is dat zij nauw verwant zijn. Het slot bestaat bij beide groepen uit een al of niet in het midden onderbroken rij tandjes in de ééne klep, passend in de holten tussen de tandjes in de andere. Bij Mytilidae, Limidae en Ostreidae kunnen ook rijen kleine knobbeltjes op de slotrand voorkomen, die men niet met de tandjes van het taxodonte slot moet verwarren. Deze families zijn als Anisomyaria, waarbij dus de voorste sluitspier sterk gereduceerd is (Mytilidae) of ontbreekt (Limidae, Ostreidae), gemakkelijk sluiten. uit te Wanneer bij de bivalven van de schelp gesproken wordt, is een doublet of doosje bedoeld; de schelp bestaat dus uit twee kleppen, een rechter en een linker. De lengte naar achter, de hoogte (H) van top (L) meten wij van voor tot ventrale rand; S semidiameter: de doorsnede van één schelpklep. staat voor Wij laten nu eerst een determinatietabel voor de soorten en ondersoorten van de orde Taxodonta volgen. la Ligament inwendig, d.w.z. aangehecht tussen of onder de tandjes (Nuculacea) 2 lb Ligament uitwendig, d.w.z. aangehecht tussen de top en de slotplaat met tandjes (Arcacea) 13 2a Tophoek kleiner dan 120, achterzijde van de schelp zeer kort, geen mantelbocht (Nuculidae) 3 2b Tophoek groter dan 120, achterzijde van de schelp ongeveer even lang als of langer dan de voorzijde, wel mantelbocht (Nuculanidae) 7 3a Ventrale rand van de schelpkleppen glad of grotendeels glad 4 3b Ventrale rand van de schelpkleppen fijn getand 4. Nucula spec. 4a Buitenzijde van de schelp met sculptuur van chevrongroeven 1. Acila cobboldiae *) Van de eerste serie verschenen tot dusver de nummers 1-5, Basteria vol. 25, pp. 3-6, pl. 17, 18 (1961). het laatste in

..... 6 Basteria, Vol. 26, No. 1 en 2, 1962 4b Buitenzijde van de schelp niet met zulke sculptuur ( Nuculoma ) 5 5a Schelp zeer bol, aan de buitenzijde met grove concentrische plooien, voorste kwartgedeelte van de ventrale rand der kleppen meestal fijn getand haesendoncki l ) 5b Schelp niet zeer bol, buitenzijde zonder grove plooien, ventrale rand der kleppen geheel glad 6 6a Projectie van de top op minder dan 7/8 van de lengte van voren af gelegen 2. laevigata 6b Projectie van de top op meer dan 7/8 van de lengte van voren af gelegen 3. tenuis 7a Schelp zeer klein (L hoogstens 6 mm), achter spits, glad 5. Jupiteria pygmaea 7b Schelp anders 8 8a Schelp met stevig, duidelijke concentrische sculptuur over vrijwel het gehele oppervlak ( Nuculana ) 9 Indien duidelijke concentrische er een 8b sculptuur is, strekt deze zich nooit over vrijwel het gehele oppervlak uit 10 9a Voor- en achterzijde van de schelp niet sterk van vorm verschillend, schelp bol 6. deshayesiana 9b Voorzijde afgerond, achterzijde langer en afgeknot, kleppen vrij plat 7. minuta 10a Schelp minder dan 15 mm lang, dunschalig, langwerpig ovaal, achter afgeknot, ongeveer 1% X zo lang als hoog, bol 8. Portlandia intermedia 10b Schelp tot enkele cm lang, niet zeer dun, plat (Yoldia) I 11 11a Schelp vrijwel glad 9. myalis 11b Schelp met sculptuur, zichtbaar is die met het blote oog duidelijk 12 12a Het grootste deel van de oppervlakte van de schelp met fijne groeven, die de groeilijnen snijden 10. lanceolata het midden 12b In van de kleppen concentrische groeven evenwijdig aan de groeilijnen 11. semistriata 13a Schelp meestal langer dan hoog, onderzijde van de slotplaat vrijwel recht, slechts aan de uiteinden gebogen (Arcidae) 14 13b Schelp ongeveer even lang als hoog, onderzijde van de slotplaat duidelijk gebogen ('Glycymeridae) 19 r 14a Ligamentarea, d.w.z. het gebied tussen de toppen van de kleppen, met ruitvormige groeven 15 14b Ligamentarea dwars gestreept (Ṣtriarca. lactea)., 14c Ligamentarea hoogstens met overlangse groeilijnen, zeer kleine 18 soorten (L tot 9 mm) ( Batbyarca ) 17 15a Schelp zeer bol (doorsnee dan groter hoogte), beide kleppen met duidelijke kiel van top beneden naar achter 12. Arca tetragona 15b Schelp minder bol, kleppen ongekield 16 16a Sculptuur van fijne radiale ribben gesneden door fijne concentrische groeven 13. Barbatia barbata 16b Sculptuur bestaande uit ongeveer 30 krachtige radiale ribben 14. Anadara diluvii 17a Dunschalig, voor en achter slechts weinig slottanden, die achter bijna overlangs staan 15. pectunculoides ') Van de miocene Nuculoma haesendoncki (Nyst & Westendorp, 1839) hebben wij nog geen exemplaren gezien, maar haar voorkomen in de Westerschelde lijkt ons waarschijnlijk.

. v. R. Altena, Bloklander & Pouderoyen: Fossiele schelpen 7 17b 18a 18b. 19a Stevig, voor weinig, achter twee ongeveer maal zoveel slottanden als voor 16. philippiana Lengte tot 26 mm, iets meer afgerond en met fijnere sculptuur dan volgende subspecies 17 a. lactea scaldensis Lengte tot 16 mm, iets hoekiger en met minder fijne sculptuur dan vorige subspecies 17b. lactea lactea De ligamentarea met ruitvormige groeven neemt de gehele ruimte tussen de twee toppen in ( Glycymeris ) 20 19b Ligamentarea slechts een smalle tuit tussen de beide toppen (Limopsis). 20a Schelp zeer bol, top duidelijk uitstekend. 18a. variabilis deshayesi 21 20b Schelp vrij plat, top nauwelijks uitstekend. 18b. variabilis variabilis 21a Stevig, ventrale rand van de kleppen glad 19. aurita 21b Dunschalig, ventrale rand van de kleppen fijn getand. 20. anomala Familie NUCULIDAE 1. Acila cobboldiae (J. Sowerby, 1817) Nucula cobboldiae J. Sowerby. L 23, H 18y 2 S 5; L 23, H 1 914, S 7Vz- Ventrale rand van de, kleppen glad; buitenzijde met sculptuur fijne van I: chevrongroeven. Walcheren, Noord-Beveland. II: Ritthem, de Kaloot. III: Westerschelde. O-Plist. 2. Nuculoma laevigata (J. Sowerby, 1818) Nucula laevigata J. Sowerby. L 19, H 14, S 5; L 17, H 13, S 4. Ventrale rand van de kleppen glad; top ver achterwaarts gelegen. I: Walcheren, Noord-Beveland. II: Ritthem, de Kaloot. III: Westerschelde. Plio. 3. Nuculoma tenuis (Montagu, 1808) Nucula tenuis (Montagu). L 8J/2, H 6J/2, S 2. Kleiner dan no. 2 (L bij uitzondering tot 12); ventrale rand van de kleppen glad; top minder ver achterwaarts dan bij no. 2. I: Renesse (fossiel?). III: Westerschelde. Plio, O-PIist. 4. Nucula spec. De recente soorten van het geslacht Nucula kunnen alleen op grond van uitstekend geconserveerd materiaal met zekerheid gescheiden worden. Het bleek niet mogelijk de aangespoelde Nucula i's bevredigend verder in te delen, behalve wellicht enkele zeer verse exemplaren. Waarschijnlijk is er sprake van meer dan één soort. De heer L. van der Slik vestigde er onze aandacht op, dat de recente schelpjes van ons strand, die algemeen voor Nucula nucleus (Linnaeus,

8\1 Basteria, Vol. 26, No. 1 en 2, 1962. Fig. 1: Acila cobboldiae X 1½; 2: Nuculoma laevigata X 1½; 3: N. tenuis X 4; 4: Nucula spec. 6: Nuculana X 2; 5: Jupiteria pygmaea X 10; deshayesiana X 1½; 7: N. minuta X 3; 8: Portlandia intermedia X 2½; 9:Yoldia myalis X 1½; 10: Y. lanceolata X 1; 11: Y. semistriata X 1½.

v. R. Altena, Bloklander & Pouderoyen: Fossiele schelpen 9 1758) doorgaan, grotendeels beter overeenkomen met N. turgida (Leckenby & Marshall, 1875). Zij zijn echter niet goed genoeg geconserveerd om een zekere determinatie mogelijk te maken. Fossiele exemplaren uit de Westerschelde worden aanmerkelijk groter dan voor de recente Nucula nucleus bekend is, bijvoorbeeld: L H S 4Vé; L 16, H 13, S AYi- De exemplaren met zeer kleine tophoek, die VAN REGTEREN ALTENA in 1937 voor Nucula proxima Say, 1822, hield, waren niet voor hernieuwd onderzoek beschikbaar. Wij twijfelen echter of deze determinatie gehandhaafd kan worden. Fossiele Nucula sp. kan langs de gehele kust uit de Eemlagen afkomstig zijn, in Zeeland bovendien uit het Boven Mioceen en Plioceen. Familie NUCULANIDAE (Ledidae) 5. Jupiteria pygmaea (von Münster in Goldfuss, 1837) Nucula pygmaea von Münster, 1835 (nom. nud.); Leda pygmaea (von Münster). L 4 Vè, H 3, S 1; L 4, H 3, S 1. Betrekkelijk stevig; glad en glanzend; voorzijde afgerond, achterzijde toegespitst; ventrale rand sterk gebogen. Het enige exemplaar is verloren gegaan en kon door ons niet opnieuw onderzocht worden. I: Walcheren. Anv. 6. Nuculana deshayesiana (Nyst, 1835) Leda deshayesiana (Nyst). L 26j/2, H 16, S 7; L 21, H 14, S 5. Zeer stevig, vrij bol; top iets voor het midden; met fijne concentrische sculptuur. I: Noordwijk. III: Westerschelde. Rup. 7. Nuculana minuta (Müller, 1776) Leda minuta (Müller). L 14, H 7, S 4; L 11, H S 5. Vrij plat, achterzijde afgeknot; min of meer duidelijke kielen lopen van top naar uiteinden achterzijde; top verder naar voren en concentrische sculptuur grover dan bij no. 6. III: Westerschelde. Plio, O-Plist. 8. Portlandia intermedia M. Sars, 1865 Portlandia arctica Heering, 1950; Bloklander, 1952, non (Gray, 1824); Portlandia lenticula Bloklander, 1952, non (Möller, 1842). L 13, H 8, S 2i/é; L H 53/2, S Ij/?- Dunschalig, bol; vrijwel glad; voorzijde rond, achterzijde afgeknot; top duidelijk voor het

10\2 Basteria, Vol. 26, No. 1 en 2, 1962 Plaat 2. Fig. 12: Arca tetragona X 3; 13: Barbatia barbata X 2¼; 14: Anadara diluvii X 2¼.

v. R. Altena, Bloklander & Pouderoyen: Fossiele schelpen 11 midden; ventrale rand zwak gebogen. I: Walcheren. III: Westerschelde. O-Plist. 9. Yoldia myalis (Couthouy, 1838) Leda myalis (Couthouy). L 34, H 17, S 5; L 29, H 16, S 4Vè- Top in het midden of iets er achter; schelp glad. I: Walcheren. II: de Kaloot. III: Westerschelde. Plio, O-Plist. 10. Yoldia lanceolata (J. Sowerby, 1817) Leda lan ceolat a (J. Sowerby). L 50, H 26, S 6; L 39, H 20, S 5. Top duidelijk achter het midden; over het midden van de schelpkleppen lopen fijne groeven, die de groeilijnen snijden. I: Walcheren. II: Ritthem, de Kaloot. Plio, O-Plist. 11. Yoldia semistriata (S. V. Wood, 1840) Leda semistriata (Wood). L 27, H 14, S 3 Vé; L 24, H 12J/J, S 3. Top in het midden of iets er voor; schelpkleppen in het midden fijn gegroefd, deze groeven zetten zich naar voren en achteren als groeilijnen voort. II: de Kaloot. III: Westerschelde. Plio. Familie ARCIDAE 12. Arca tetragona Poli, 1795 Plaat 2, 4 L 26, H 12, S 8l /2', L 23, H 13, S 9. Zeer bol; ligamentarea breed, met fijne ruitvormige groeven; kleppen met kiel van top naar ventrale hoek achterrand en diepe inbochting in ventrale rand. I. Walcheren. II: Ritthem, de Kaloot. III: Westerschelde. Plio. 13. Barbatia barbata (Linnaeus, 1758) Plaat 2, 4 Arca barbata Linnaeus. L 35'/2, H 26, S 7; L 34, H 20, S 7. Ligamentarea smal, maar met duidelijke, fijne, ruitvormige groeven; ventrale rand kleppen ongeveer evenwijdig aan dorsale, meestal met zwakke inbochting; sculptuur van radiale ribben door concentrische groeven in knobbeltjes verdeeld. I: Walcheren. II: Braakman, Ritthem, de Kaloot. III. Westerschelde. Plio.? O-Plist.

12\3 Basteria, Vol. 26, No. 1 en 2, 1962 Plaat 3. Fig. 16: Bathyarca philippiana X 9; 17a: Striarca lactea scaldensis, holotype, X 3; 17b: Str. lactea lactea X 3¾.

v. R. Altena, Bloklander & Pouderoyen: Fossiele schelpen 13 14. Anadara diluvii (Lamarck, 1805) Plaat 2, 4 Arca diluvii Lamarck. L 32, H 23, S 12J/2; L 32, H 25, S 13- Bol; ligamentarea vrij smal, met fijne ruitvormige groeven; 28 tot 33 stevige radiale ribben. II: de Kaloot. Anv. 15. Bathyarca pectunculoides (Scacchi, 1834) Plaat 5 pectunculoides Scacchi. L 4, H 3, S 1. Dunschalig; top voor, breedte grootste achter het midden; voor 3-4, achter 4-5 slottanden, de achterste staan vrijwel overlangs; zeer fijne sculptuur van radiale ribben gesneden door concentrische. II: Ritthem. III: Westerschelde. Anv.,? Plio. 16. Bathyarca philippiana (Nyst, 1848) Plaat 3, 4 Arca obliqua Philippi, 1844, nee Reeve, 1844; Arca koreni Kobelt, 1891, nee Danielssen, 1859; Arca obliquatula Dautzenberg, 1927; Arca lactea Heering, 1950, nee Linnaeus, 1758. L 9, H 6]/2, S 3; L 8, H 5, S 2. Stevig; top voor, grootste hoogte achter het midden; achter ongeveer tweemaal zoveel slottanden als voor; kleppen aan buitenzijde met min of meer duidelijke radiale depressie onder de top; fijne sculptuur van radiale ribben gesneden door concentrische. III: Westerschelde. Scald en/of Poed. 17a. Striarca lactea scaldensis van Regteren Altena, 1962 Plaat 3, 4 L 26, H 18, S 7; L H 15, S 6%; L H 15, S 17. Groter, iets minder hoekig van vorm en met fijnere sculptuur dan no. 17b. Het laatste blijkt vooral door vergelijking van de radiale ribben op de achterzijde van de schelp. III: Westerschelde.? Anv. 17b. Striarca lactea lactea (Linnaeus, 1758) Plaat 3 Arca lactea Linnaeus. Zie: Van Benthem Jutting, 1943, Fauna van Nederland, afl. 12, p. 36. Jong-plistocene exemplaren van deze soort, uit de Eemlagen, kunnen langs onze gehele kust aanspoelen.

14\4 Basteria, Vol. 26, No. 1 en 2, 1962 Plaat 4. Ligamentarea s van Arcidae, vergroot. Fig. 12: Arca tetragona; 13: Barbatia barbata; 14: Anadara diluvii; 16: Bathyarca philippiana; 17a: Striarca lactea scaldensis. Familie GLYCYMERIDAE Het onderscheiden van soorten van het geslacht Glycymeris is bijzonder moeilijk. In Zeeland, vooral in de Westerschelde, vindt men twee vormen, die overeenkomen met wat uit het Boven Mioceen en Plioceen van Antwerpen bekend is. Vroeger hebben wij deze respectievelijk met de recente Gl. pilosa (Linnaeus) en Gl. glycymeris (Linnaeus) in verband gebracht. Ten onrechte, want bij deze vormen valt de projectie van de top op de basis van de ligamentarea ver

v. R. Altena, Bloklander & Pouderoyen: Fossiele schelpen 15\5 Glycymeris Plaat 5. Fig. 15: Bathyarca pectunculoides X 10; 18a: variabilis deshayesi X ½; 18b: Gl. variabilis variabilis X ½, met slot van jong exemplaar iets vergroot, 18b ; Gl. v. variabilis f. subobliqua X ½, 19: Limopsis aurita X 4; 20: L. anomala X 12.

16 Basteria, Vol. 26, No. 1 en 2, 1962 uit het midden. Bij de twee vormen van de Westerschelde valt deze projectie in of dichtbij het midden van die basis, wat op verwantschap met de recente Gl. bimaculata (Poli, 1795) wijst. Ook de fijne, knobbelige radiale ribben, die soms bij jonge exemplaren duidelijk ontwikkeld zijn en bij de top van goed geconserveerde volwassen kleppen te zien zijn, wijzen eerder op verwantschap met Gl. bimaculata. Enkele exemplaren met sterk excentrische top moeten wij voorlopig als Glycymeris spec. aanduiden. 18a. Glycymeris variabilis deshayesi (Mayer, 1868) Plaat 5 Glycymeris pilosa var.? v. R. Altena, 1937; Gl. pilosa Heering, 1950, nee (Linnaeus, 1767); Glycymeris pilosa deshayesi (Mayer); glycymeris Gl. forma deshayesi (Mayer). L 69, H 70, S 23; L 68, H 70, S 26; L 66, H 66, S 23. Boller, dikschaliger en meestal relatief iets hoger dan no. 18b. Vooral gekenmerkt door een wat meer uitstekende top. Door overgangen met no. 18b verbonden. I: Zeeuwsch-Vlaanderen, Walcheren. II: de Kaloot. III: Westerschelde; Roompot. Anv. 18b. Glycymeris variabilis variabilis (J. Sowerby, 1824) Plaat 5 Glycymeris glycymeris variabilis (J. Sowerby). L 80, H 80, S 24; L 75, H 75, S 20; L 67, H 60, S 17. Minder bol, minder dikschalig en meestal relatief iets langer dan no. 18a. Vooral gekenmerkt door een minder uitstekende top. Door overgangen met no. 18a verbonden. Variabel van vorm; lange, scheve exemplaren kan men aanduiden als forma transversa (S. V. Wood, 1840) (Plaat 5 fig. 18b')- Zeeuwsch-Vlaanderen, Walcheren, Noord-Beveland. II: Ritthem, de Kaloot. III: Westerschelde. Plio. Familie LIMOPSIDAE 19. Limopsis (Limopsis) aurita (Brocchi, 1814) Plaat 5 L 11, H 12, S 3Vé; L 8, H S 2}/?. Groter dan no. 20; dikschalig; kleppen met gladde ventrale rand; sculptuur weinig geprononceerd, bij fossiele exemplaren meestal afgesleten. II: Ritthem. III: Westerschelde. Anv., Plio, Eem. 20. Limopsis (Pectunculina) anomala (Eichwald, 1830) Plaat 5 L 4j/2, H 4J/2, S 1 Vè- Kleiner dan no. 19; dunschalig; kleppen met, althans gedeeltelijk, gecreneleerde ventrale rand; sculptuur van fijne radiale en concentrische ribben. I: Walcheren. II: Ritthem. III: Westerschelde. Anv.