ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Vergelijkbare documenten
ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

.. ARBEIDSHOFTEBRUSSEL

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

A.R. nr. 2011/AB/663. rep.nr. 2012/1332 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 10 MEl 2012

chgf /[ ~30 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 10 MEl 2012

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 JUNI DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

A.R. nr. 2012/AB/438. rep.nr.: 2013/ ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 24 OKTOBER 2013

Arbeidshof te Brussel

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 18 MAART DE KAMER Arbeidsongeval Op tegenspraak Definitief + verzending naar de Arbeidsrechtbank te Tongeren

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

* * ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr. 2011/AB/139 le blad. Arbeidsongeval Op tegenspraak Heropening der debatten

A.R. nr. 2011/AB/974 ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 31 JANUARI2013

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

Arbeidshof te Brussel

TWEEDUIZEND EN TWAALF. bediendecontract. tegenspraak. definitief. In de zaak : BVBA B.,

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 13 FEBRUARI In de zaak: Mevrouw D.M. Ann, wonende te [xxx],

Arbeidshof te Brussel

Arbeidshof te Brussel

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

- het verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van dit hof op 21 januari 2013,

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST * * A.R.Nr. 2010/AB/187 le blad. ]'0.11 } 2..83~ OPENBARE TERECHTZITTING VAN 31 OKTOBER 2011.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. le blad. OPENBARE TERECHTZITTING VAN 4 JANUARI Arbeidsovereenkomst Tegensprekelijk Definitief /3,

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. rep.nr OPENBARE TERECHTZITTING VAN VIJFENTWINTIG JUNI TWEEDUIZEND EN NEGEN. 7e KAMER. not. 580, 8, Ger. W.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

Instelling. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. 1e blad. A.R.Nr. 2010/AB/625 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 7 MAART DE KAMER

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. Rep.Nr. OPENBARE TERECHTZITTING VAN VIJFTIEN JANUARI TWEEDUIZEND EN NEGEN. 7 de KAMER

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARREST. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT WERKNEMERS - werkloosheid tegensprekelijk definitief kennisgeving per gerechtsbrief (art. 580, 2, Ger. W.

~ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Arbeidshof te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN ARREST. Afdeling Antwerpen A.R. 2010/AA/15 OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ELF

Rolnummer Arrest nr. 135/2014 van 25 september 2014 A R R E S T

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 15 MEI In de zaak: Mevrouw H. B., De Heer F. J., Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

Hof van beroep Antwerpen

In de zaak : 1. De Heer R. F, 2. Mevrouw H. P.,, 61,

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr. 2011/AB/1037 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 NOVEMBER DE KAMER Bediendecontract Tegensprekelijk Definitief

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2010/AA/356. Rep. Nr. Eindarrest op tegenspraak.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 5 NOVEMBER DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief + Verzending naar de Arbeidsrechtbank te Brussel

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr le blad. OPENBARE TERECHTZITTING VAN EENENTWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ZES.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 5 MEI DE KAMER. Bediendecontract Op tegenspraak Heropening der debatten.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. 1e blad. A.R.Nr. 2012/AB/492 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 21 MEI 2013.

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 5 DECEMBER Sociaal zekerheidsrecht Bijdragen zelfstandigen Tegensprekelijk Definitief

AR. nr. 2012/AB/210 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 17 JANUARI2013

ARREST. SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT WERKNEMERS - werkloosheid tegensprekelijk definitief kennisgeving per gerechtsbrief (art. 580, 2, Ger. W.

V O N N I S OPENBARE TERECHTZITTING VAN : 18 APRIL de kamer. 1 e blad ARBEIDSRECHTBANK GENT

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2007/AA/582. Rep. Nr. Eindarrest op tegenspraak.

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

A.R. nr. 2011/AB/354 ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 22 DECEMBER 2011 *** *

Hof van Cassatie van België

AR nr. 2007/AB/49560

A.R.Nr.2010/AB/00561 OPENBARE TERECHTZITTING VAN 6 JUNI Appellant, vertegenwoordigd door Mter A.-M. Sobrie, advocaat te 3012 Wilsele;

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Hof van Cassatie van België. Arrest

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 30 APRIL DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Aanstelling deskundige.

Instelling. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

BESLISSING. In de zaak van: DE HEER A..., tandarts, wonend te XXXX,

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 29 SEPTEMBER DE KAMER Arbeidscontract Tegensprekelijk Definitief.

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 49/2005 van 1 maart 2005 A R R E S T

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Transcriptie:

1e blad. rep.nr. ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 28 OKTOBER 2010 7e KAMER SOCIALE ZEKERHEIDSRECHT WERKNEMERS - ziekteverzekering tegensprekelijk definitief kennisgeving art. 580, 2, Ger. W. gedeeltelijk definitief en heropening van de debatten met ambtshalve inberaadname In de zaak: 1. V. D., appellant, vertegenwoordigd door mr. CAPPAERT Barbara, advocaat te 3000 LEUVEN, Constantin Meunierstraat 111 tegen: 1. LANDSBOND DER LIBERALE MUTUALITEITEN, erkende ziekteverzekeringsinstelling, met zetel te 1050 BRUSSEL, Livornostraat, 25, eerste geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. COLLIN Luc loco mr. DEHOND Luc, advocaat te 3200 AARSCHOT, Gijmelsesteenweg 81 2. P. E., tweede geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. STERCKX M. loco mr. MELOTTE Hilde, advocaat te 3000 LEUVEN, Vismarkt 8. Na beraad, spreekt het Arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit: Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid: *** * - het voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis, uitgesproken bij verstek van heer V. op 23-06-2009 door de arbeidsrechtbank te Leuven, 2e kamer (A.R. 08/1707). - het verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van dit hof op 23 juli 2009;

2 e blad - de ter griffie neergelegde conclusies; - de voorgelegde stukken; De partijen hebben hun middelen en conclusies uiteengezet tijdens de openbare terechtzitting van 9 september 2010, waarna de debatten werden gesloten. Het openbaar ministerie heeft op 21 september 2010 zijn schriftelijk advies ter griffie neergelegd. De partijen konden tot uiterlijk 7 oktober 2010 een repliekconclusie op dat advies ter griffie neerleggen, waarna de zaak in beraad werd genomen en voor utspraak gesteld op heden. *** * I. DE FEITEN EN DE RECHTSPLEGING. 1. Wijlen de heer R.V., overleden op 27 april 2005, vader van de heer D. V., huidig appellant, werd op 3 augustus 1995 arbeidsongeschikt erkend in de ziekteverzekering en genoot vanaf die datum ziekteuitkeringen, die hem uitbetaald werden door de Landsbond van Liberale Mutualiteiten. Op het ogenblik van zijn erkenning had de heer R. V. een voltijdse betrekking als werknemer bij de firma Bayer, en een deeltijdse zelfstandige activiteit als verzekeringsmakelaar, in samenwerking met zijn zoon. Zijn activiteit bij de firma Bayer heeft hij nooit kunnen hervatten hij is ook steeds verder erkend gebleven in de ziekteverzekering maar blijkbaar heeft hij wel zijn deeltijdse activiteit als verzekeringsmakelaar geheel of gedeeltelijk terug opgenomen. 2. Op 7 november 2003 werd bij een controle door een sociaal controleur van het Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering (Riziv) vastgesteld dat de heer V. nog zelfstandige werkzaamheden verrichte binnen zijn verzekeringskantoor. Volgens de eigen verklaringen van de heer V. ging het om een beperkte activiteit van maximaal één dag per week, om zich actief te houden, en verrichtte hij verder persoonlijk geen prestaties. Op 14 november 2003 werd door de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle van het Riziv aan de heer V. de processen-verbaal van verhoor en vaststelling betekend en werd hem medegedeeld dat een einde gesteld werd aan zijn arbeidsongeschiktheid vanaf 2 januari 1997. Er werd hem echter eveneens medegedeeld dat hij bij de adviserend geneesheer kon vragen om te genieten van de voordelen van artikel 101 van de wet (sanctiebeperking). 3. Bij beslissing van 19 december 2003 heeft de Geneeskundige Raad voor de Invaliditeit van het Riziv akte genomen van het niet toegelaten werkhervatting vanaf 2 januari 1997, maar werd beslist de invaliditeit te erkennen als volgt: - voor de periode van 2 januari 1997 tot en met 7 november 2003 op grond van artikel 101 van de ziekte wet

3 e blad - voor de periode van 8 november 2003 tot en met 31 december 2006 op grond van artikel 100 1 of artikel 100 2 van de ziektewet. Ingevolge deze beslissing en op basis van de informatie die zij kon putten uit de processen-verbaal van de Dienst voor Geneeskundige Controle en Evaluatie heeft de Landsbond van Liberale Mutualiteiten geoordeeld dat er enkel sprake was van een werkhervatting voor één dag per week en heeft zij derhalve beslist de uitkeringen terug te vorderen voor één dag per week en dit gedurende de periode van 2 januari 1997 tot 31 oktober 2003. Deze beslissing werd op 3 maart 2004 ter kennis gebracht van de heer V., die werd uitgenodigd een bedrag terug te betalen van 13.293,93. Deze beslissing werd niet betwist. 5. Bij schrijven van 26 april 2004 werd aan de heer V. echter medegedeeld dat bij nazicht van zijn van dossier gebleken was dat hij vanaf 1 april 2002 te weinig uitkeringen gekregen had omdat hij sindsdien alleenstaande was. Aldus zou hij een bedrag van 10.000,64 te weinig ontvangen hebben. Dit bedrag werd gecompenseerd met de terugvordering van 13.293,93, zodanig dat nog slechts een bedrag van 3.296,29 werd teruggevorderd. 5. In de loop van de maand juli 2004 werd het dossier van de heer V. nagezien door de Dienst voor Administratieve Controle van het Riziv. De Dienst voor Administratieve Controle stelde in zijn controleverslag onder meer: Overeenkomstig artikel 100 1 van de wet gecoördineerd op 14 juli 1994 dient de betrokkene alle activiteiten beëindigd te hebben. Het opnemen van een zelfstandige activiteit, zelfs in nevenberoep, dient gelijkgesteld te worden met een volledige werkhervatting. De beslissing van de Geneeskundige Raad voor de Invaliditeit in verband met de toepassing van artikel 101 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 is bijgevolg zonder voorwerp. De terugvordering door de Dienst voor Administratieve Controle steunt het derhalve op het feit dat de betrokkene niet langer voldoet aan de voorwaarden van artikel 100 1van de gecoördineerde wet Volgens de dienst diende de heer V. alle uitkeringen terug te betalen die hij ontvangen had evenals alle gezondheidszorgen vermits hij niet langer in orde was met zijn verzekerbaarheid. Ingevolge dit controleverslag zond de Landsbond van Liberale Mutualiteiten op 31 augustus 2004 aan de heer V. een aangetekend schrijven, waarbij de inhoud van het controleverslag werd medegedeeld, en de heer V. uitgenodigd werd het bedrag van 60.016,65 terug te betalen. 6. Bij verzoekschrift van 16 november 2004 heeft wijlen de heer R. V. deze beslissing betwist voor de arbeidsrechtbank te Leuven. Bij dagvaarding van 21 februari 2006 heeft de Landsbond van Liberale Mutualiteiten de heer Danny V., zoon en enige erfgenaam van R. V. gedagvaard voor de arbeidsrechtbank in voortzetting van het geding, en in terugbetaling van enerzijds

4 e blad een bedrag van 3.120,49 (volgens de beslissing van 3 maart) 2004 en anderzijds de som van 60.016,65 (volgens de beslissing van 31 augustus 2004). In hetzelfde exploot werd eveneens dagvaarding uitgebracht lastens mevrouw P., de vroegere echtgenote van wijlen de heer V., in terugbetaling van dezelfde sommen. 7. Bij vonnis van 24 juni 2008, gewezen bij verstek ten aanzien van de heer V., werd de oorspronkelijke vordering, ingeleid door wijlen de heer R.V., ongegrond bevonden. De tegenvordering, ingeleid door de Landsbond van Liberale Mutualiteiten, werd toegewezen voor het bedrag van 63.312,94 doch enkel lastens de heer V.. Op verzet van de heer V., die opnieuw niet verscheen heeft de arbeidsrechtbank te Leuven, bij vonnis van 23 juni 2009 het verzet als ongegrond afgewezen. 8. Bij verzoekschrift van 23 juli 2009 heeft de heer V. hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis. Hij heeft mevrouw P. in dit beroep betrokken en vraagt dat zij desgevallend mee veroordeeld wordt tot terugbetaling van een gedeelte van de onverschuldigd ontvangen uitkeringen. De Landsbond van Liberale Mutualiteiten heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de eerste rechter in zoverre dit vonnis haar vordering ten aanzien van mevrouw Piot als ongegrond afwees. II. DE ONTVANKELIJKHEID. Het hoger beroep is regelmatig naar de vorm. Het is ingesteld binnen de maand na de kennisgeving van het bestreden vonnis en is aldus tijdig ingesteld. Het beroep is ontvankelijk. III. BEOORDELING. 1. De heer D. V. stelt in de eerste plaats dat wijlen de heer R. V., die steeds een voltijdse activiteit als werknemer gecombineerd had met een activiteit als verzekeringsmakelaar, helemaal niet wist dat hij, na zijn erkenning in de ziekteverzekering, een toestemming had moeten vragen om zijn activiteit als zelfstandige verder te zetten. De heer V. stelt verder dat de medische toestand van zijn vader hem geenszins toeliet een volwaardige activiteit als zelfstandige uit te voeren. Hij stelt dat zijn vader zich om essentieel therapeutische redenen en op advies van zijn geneesheren, zich nog een beetje bezighield met het verzekeringskantoor, doch dat de werkelijke activiteiten in het kantoor werd uitgevoerd door de zoon en door personeelsleden. Hij stelt dat zijn vader niet meer in staat was zich meer dan 1 uur per dag te concentreren en aan een ernstig geheugenverlies leed. Hij stelt dat het dan ook volkomen terecht was dat in de oorspronkelijke terugvordering, deze beperkt was tot één dag activiteit per week. De heer V. stelt verder dat in toepassing van artikel 17,2 en 3 lid van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het Handvest van de Sociaal Verzekerde, de tweede beslissing van de Landsbond van Liberale Mutualiteiten, slechts uitwerking kan

5 e blad hebben op de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan en aldus niet tot gevolg kon hebben dat voor het verleden hogere uitkeringen konden teruggevorderd worden. In ondergeschikte orde vraagt de heer V. dat toepassing gemaakt wordt van de tweejarige verjaringstermijn wegens afwezigheid van bedrieglijke handelingen. Hij vraagt tenslotte dat, indien de vordering deels of geheel gegrond bevonden wordt, mevrouw Piot 2/3e van dit bedrag dient terug te betalen, omdat zij in het kader van de echtscheidingsprocedure een onderhoudsgeld bekomen heeft, dat vastgesteld werd rekening houdend met de invaliditeitsuitkeringen waarvan haar echtgenoot genoot. De Landsbond van Liberale Mutualiteiten en mevrouw P. vragen de bevestiging van het bestreden vonnis. 2. Overeenkomstig artikel 101 van het Koninklijk Besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, verder genoemd de ziektewet, moet de als arbeidsongeschikt erkende werknemer, die arbeid heeft gericht zonder de in artikel 100 2 bedoelde voorafgaande toelating bekomen te hebben, maar die vanuit een geneeskundig oogpunt een vermindering van zijn vermogen van ten minste 50 % behouden heeft, de uitkeringen die hij ontving terug te betalen voor de dagen of de periode tijdens dewelke hij de niet toegelaten arbeid heeft verricht te betalen. Overeenkomstig alinea 2 van dezelfde bepaling wordt deze werknemer geacht arbeidsongeschikt te zijn gebleven en worden de dagen, waarvoor de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid worden teruggevorderd ingevolge het eerste lid, aangezien als dagen waarop een uitkering is toegekend, dit om de rechten van de gerechtigden en van de personen ten zijnen lasten op de prestaties van de sociale zekerheid te bepalen. Zoals uiteengezet in de studie van S. Hostaux Le droit de l assurance soins de santé et indemnités, Droit Social, 2009, p. 286, werd deze regeling, die in de ziektewet werd ingelast door de wet van 18 oktober 1991, ingevoerd om een einde te stellen aan de zeer strenge gevolgen die voorheen verbonden waren aan de niet toegelaten werkhervatting. De sociaal verzekerde die een niet toegelaten werk hervatte, ook al was dit miniem, werd geacht een einde gesteld te hebben aan zijn arbeidsongeschiktheid en verloor aldus volledig het recht op uitkeringen vanaf die dag. Bijkomend gevolg was dat, indien de activiteit die hij hervat had niet onderworpen was geweest aan sociale zekerheidsbijdragen, hij volledig uit het stelsel van de sociale zekerheid viel. De wetgever heeft dit probleem op twee manieren opgelost. De eerste regel is dat de werknemer, waarvan uit geneeskundig standpunt vastgesteld wordt, dat hij ondanks zijn werkhervatting meer dan 50 % werkonbekwaamheid gebleven, de erkenning van zijn arbeidsongeschiktheid behoudt, zodat zijn verzekerbaarheid behouden blijft. De tweede regel is dat de terugvordering beperkt wordt tot de periode of dagen van effectieve werkhervatting. Een derde regel, die daar nog aan toegevoegd wordt door artikel 101 al. 3, maar die in deze niet ingeroepen wordt, is dat de Dienst voor Uitkeringen, behoudens ingeval van bedrieglijk opzet, in behartenswaardige gevallen geheel of gedeeltelijk kan afzien van de in het eerste lid van artikel 101vermelde terugvordering.

6 e blad 3. In het geval van de heer R. V. heeft de Geneeskundige Raad voor de Invaliditeit van het Riziv, die terzake de bevoegde instantie is (de heer V. was in een periode van invaliditeit), duidelijk geoordeeld dat deze tijdens de periode van werkhervatting meer dan 50 % werkonbekwaamheid gebleven is, zodat hij onder de toepassing viel van art. 101 van de wet. In dezelfde beslissing werd de volledige werkonbekwaamheid van de heer V. (meer dan 66%) erkend tot einde van het jaar 2006. Het kwam niet aan de Dienst voor Administratieve Controle van het Riziv, die geen medische bevoegdheid heeft, toe om te oordelen dat de beslissing van de Geneeskundige Raad voor de Invaliditeit zonder voorwerp was en dat er diende uitgegaan te worden van een volledige werkhervatting, die de verplichting inhield tot volledige terugvordering van de onverschuldigde uitkeringen. Deze beslissing is in strijd met de letter en met de geest van artikel 101 van de ziektewet. 4. Een andere vraag is op welke wijze bepaald wordt voor welke dagen er een effectieve werkhervatting geweest is, met als gevolg de verplichting de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor die dagen terug te vorderen. Uit de wettelijke bepalingen blijkt niet dat deze bepaling werd toevertrouwd aan een bepaalde instelling. De Dienst voor Geneeskundige Controle en Evaluatie heeft zich in zijn beslissing ook niet uitgesproken over het aantal dagen waarin er sprake geweest is van een werkhervatting. Het is de Landsbond van Liberale Mutualiteiten die, op basis van de gegevens die haar bezorgd werden door de Dienst voor de Geneeskundige controle en Evaluatie, (kopie van het PV van verhoor en van het PV van vaststelling) geoordeeld heeft dat er een werkhervatting was voor één dag per week. Deze beoordeling steunde ongetwijfeld op de eigen verklaring van de heer R. V., die in zijn verhoor verklaarde: U vraagt mij welke activiteiten ik momenteel nog uitoefen in de firma s. Eigenlijk doe ik niet veel meer, maar gedurende gemiddeld een dag per week houd ik mij nog wel een beetje bezig met de lopende zaken van de firma. Ik neem de briefwisseling door omdat ik een beetje op de hoogte wil blijven van de gang van zaken van de firma zodat niet alles uit de hand loopt. Ik heb ook soms nog eens contacten met klanten, die hier een verzekeringspolis hebben en die hier al lang klant zijn van vóór mijn ziekteperiode. Deze klanten wensen met mij contact op te nemen en niet met mijn zoon. Ik neem soms ook wel eens contact op met de verzekeringsmaatschappijen, als het nodig is. Ik herhaal nog eens dat bijna alle activiteiten die in de 3 firma s worden uitgeoefend door mijn zoon V. D. en door de enige werknemer T. M. gebeuren. Ik doe deze lopende zaken sedert begin 1997 en dit gedurende gemiddelde één dag per week... Ik doet dit om mij een beetje bezig te houden en de sociale contacten te onderhouden en om de zaken niet in faling te laten gaan. Ik herhaal nog eens dat ik geen enkele inkomsten heb met deze activiteiten: ik doe het onbezoldigd. De dokters hebben mij ook verteld dat ik mij moet bezighouden met zaken die mij interesseren om mijn geheugen te trainen.

7 e blad Op basis van de voorhanden zijnde verklaringen en op basis van het PV van vaststelling was deze vaststelling van de werkhervatting op één dag per week als dusdanig niet onredelijk. 5. Overeenkomstig artikel 159 van de ziektewet is de Dienst voor Administratieve Controle van het Riziv ermee belast in te staan voor de administratieve controle op de prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging, van de uitkeringen en van de moederschapbescherming, alsmede voor de administratieve controle op de inachtneming van de bepalingen van deze gecoördineerde wetten en haar uitvoeringsbesluiten. Op basis van deze bepaling kan wel aangenomen worden dat de Dienst voor Administratieve controle geoordeeld heeft dat de inschatting, die de Landsbond van Liberale Mutualiteiten gemaakt heeft van het aantal dagen effectieve werkhervatting, niet aangepast was aan de concrete elementen van het dossier. Deze inschatting door de Dienst voor Administratieve Controle is echter als dusdanig aan de verzekerde niet tegenstelbaar en evenmin aan het hof. Het komt er aldus in eerste instantie op aan na te gaan welk de effectieve omvang geweest is van de tewerkstelling van de heer V. van 2 januari 1977 tot 7 november 2003. Deze vraag is zeker niet eenduidig te beantwoorden. Op basis van het administratief dossier dat de Dienst voor Administratieve Controle bezorgd heeft aan het Arbeidsauditoraat, met daarin o.m. een arrest van het hof van beroep te Brussel van 23 april 1998, gewezen in het kader van een echtscheidingsprocedure, kan er zeker twijfel bestaan of de tewerkstelling van de heer V. in zijn eigen onderneming zo beperkt was als hij het zelf voorstelt. Ook is er een verklaring van de vroegere echtgenote van de heer R.V. (verklaring die wellicht aan de oorsprong ligt van het ingestelde onderzoek) die wijst op een ruimere tewerkstelling, doch die ook slechts beperkt is tot een momentopname en waarvan de waarde, gelet op de conflictuele situatie tussen partijen, moet gerelativeerd worden. Dat er sprake zou geweest zijn van een voltijdse tewerkstelling lijkt moeilijk aannemelijk. De verzekeringsactiviteiten van de heer V. was, reeds voor zijn arbeidsongeschiktheid, slechts een accessoire activiteit, naast zijn voltijdse activiteit als werknemer. Uit het arrest van het Hof van Beroep blijkt verder dat het kantoor slechts een twintigtal uur per week geopend was. Onmiddellijk na de vaststelling van de niet toegelaten werkhervatting, heeft de Geneeskundige Raad voor de Invaliditeit niet alleen erkend dat de heer V. meer dan 50 % arbeidsongeschikt was gebleven in de periode van 2 januari 1997 tot 7 november 2003, maar heeft zij onmiddellijk de heer V. opnieuw erkend op grond van artikel 100 (dus meer dan 66 %) tot einde 2006, wat ongetwijfeld wijst op een belangrijke handicap, die moeilijk te verenigen is met volledige werkhervatting, temeer nu uit de verschillende verklaringen van de heer V. blijkt dat hij aan zijn ziekte of ongeval minstens ook een verstandelijk handicap (concentratieverlies, beperkte mogelijkheid tot intellectueel werk) heeft overgehouden. Verder staat vast dat de heer V. binnen de firma minstens een zekere periode de steun gehad heeft van zijn zoon, die mede gedelegeerd bestuurders was en daarvoor, althans in de eerste jaren een vergoeding kreeg, en dat er constant ook een bediende aanwezig was. Verder blijkt uit de neergelegde stukken niet dat aan de heer V. ooit enige vergoeding betaald werd voor zijn activiteit binnen de firma, waarin hij, volgens de notulen van de algemene vergadering van 12 april 2002,

8 e blad slechts 10 van de 750 aandelen bezat. Over de financiële resultaten van de firma zijn slechts beperkte gegevens voorhanden. In het dossier dat bezorgd werd van het Arbeidsauditoraat, bevindt zich de balans en verlies en winstrekening voor het jaar 1996 waaruit een belastbaar bedrijfsresultaat blijkt van 403.857,00 BEF, waarvan, na aftrek van de vennootschapsbelasting een effectieve winst overbleef van 136.278,00 BEF. Verder bevindt zich in het dossier briefwisseling in verband met een fiscale betwisting waaruit blijkt dat voor het jaar 1998 er een negatief resultaat was van 371.705,00 BEF. Problematisch is dat het hof slechts over bepaalde momentopnames beschikt: zo zijn er enkel vaststellingen die gedaan werden in het kader van een echtscheidingsprocedure in de loop van het jaar 1998 en dan de vaststellingen die gedaan werden in de loop van het jaar 2003. Of in gans die tussenperiode de situatie onveranderd is gebleven is niet geweten. In het licht van deze elementen is het hof van oordeel dat onvoldoende bewezen is dat de heer V. meer dan een dag per week actief geweest is in zijn verzekeringskantoor, ook al kan dit niet uitgesloten worden. Het beroep tegen de tweede uitsluitingsbeslissing is dan ook principieel gegrond. 6. De eerste uitsluitingsbeslissing is door wijlen de heer R. V. nooit betwist geworden, noch heeft hij zich t.a.v. deze beslissing beroepen op de verjaring. Het is echter onduidelijk hoeveel terugbetaald werd op basis van deze eerste uitsluitingsbeslissing, die bovendien desgevallend gecompenseerd werd met bedragen waarop de heer R. V. nog aanspraak kon maken vanaf 1 september 2004. Volgens de besluiten van de heer D. V. heeft immers, ingevolge de nieuwe beslissing, de heer R. V. geen enkele uitkering meer gekregen vanaf 1 september 2004. Alhoewel deze bewering bij een eerste benadering aannemelijk lijkt, meent het hof dat het toch aangewezen is de heropening van de debatten te bevelen teneinde de Landsbond van Liberale Mutualiteiten toe te laten te bevestigen of het saldo al dan niet voldaan is. Daarbij dient desgevallend rekening gehouden te worden met een compensatie, van rechtswege ingetreden van deze schuld, met de uitkeringen waarop de heer R. V. nog aanspraak had vanaf 1 september 2004. 7. De incidentele vordering van de heer V. ten aanzien van mevrouw P. ongegrond. Mevrouw P. draagf geen enkele aansprakelijkheid in het feit dat onverschuldigde uitkeringen betaald werden. De vraag van de heer V. komt er in feite op neer aan dit hof te vragen het arrest van het hof van beroep te Brussel in het kader van de echtscheidingsprocedure, en waarbij het bedrag van het onderhoudsgeld bepaald werd, te herzien, wat niet de bevoegdheid is van het hof. OM DEZE REDENEN, HET ARBEIDSHOF, Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken, in het bijzonder op het artikel 24, Rechtsprekend op tegenspraak,

9 e blad Gelet op het schriftelijk advies van de heer Jean-Jacques André, advocaat-generaal, Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en als volgt gegrond. Verklaart de oorspronkelijke vordering van de heer R. V. tot vernietiging van de beslissing van 31 augustus 2004 van de Landsbond van Liberale mutualiteiten gegrond en vernietigt deze beslissing. Verklaart de tegenvordering van de Landsbond van Liberale Mutualiteiten ongegrond in zoverre ze betrekking heeft op de beslissing van 31 augustus 2004, maar principieel gegrond in zoverre ze betrekking heeft op de beslissing van 3 maart 2004. Verklaart het incidenteel beroep ten aanzien van mevrouw P. ongegrond en veroordeelt de heer D. V. tot de kosten van het incidenteel beroep begroot op 291,50 in hoofde van mevrouw Piot. Heropent de debatten teneinde de Landsbond van Liberale mutualiteit toe te laten de afrekening op te stellen van de sommen die nog verschuldigd zijn op basis van deze beslissing van 3 maart 2004. Bepaalt de termijn voor de neerlegging van de besluiten tussen partijen als volgt: Voor de Landsbond van Liberale Mutualiteit: uiterlijk 9 december 2010 Voor de heer D. V., uiterlijk 13 januari 2010. Zegt dat de zaak op 13 januari 2011 om 16 uur opnieuw in beraad genomen wordt en voor uitspraak gesteld wordt op 10 februari 2011. Houdt, voor wat betreft deze partijen, de kosten aan. Aldus gewezen en ondertekend door de zevende kamer van het Arbeidshof te Brussel, Fernand KENIS, raadsheer, Ivo VAN DAMME, raadsheer in sociale zaken, werkgever, Hedwig SILON, raadsheer in sociale zaken, werknemer-arbeider, bijgestaan door :

Sven VAN DER HOEVEN, 10 e blad griffier. Sven VAN DER HOEVEN Hedwig SILON Ivo VAN DAMME Fernand KENIS en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 28 oktober 2010 door: Fernand KENIS, raadsheer, bijgestaan door Sven VAN DER HOEVEN, griffier. Sven VAN DER HOEVEN Fernand KENIS