Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS, DELTAS & COASTS Aan : Provincie Noord-Holland Van : Joost Rink en Tom van den Broek Datum : 9 januari 2015 Kopie : Carola Hesp Onze referentie : 1. Aanleiding De Provincie Noord-Holland is samen met partners bezig met het herstellen en ontwikkelen van natuur in de Polder Waal en Burg op Texel. Één van de maatregelen betreft het opzetten van het oppervlaktewaterpeil. Bij het opzetten van peil op voormalige landbouwgronden, moet echter rekening worden gehouden met de voedselrijkdom en basenverzadiging van deze gronden. Peilverhoging kan ertoe leiden dat er voedingsstoffen vrijkomen en dat er verzuring optreedt. Dit soort omstandigheden sluit doorgaans niet aan op de vereisten voor de beoogde natuurdoelen. De Provincie wil weten op welke manier dit risico in beeld kan worden gebracht en hoe hiermee moet worden omgegaan. Op basis van een ruimtelijke analyse van beschikbare gegevens beoordelen wij of fosfaatonderzoek nuttig en nodig is en voor welke locaties/percelen dit relevant is. 2. Methode Om te bepalen of vervolgonderzoek nodig is, spelen de volgende ruimtelijke aspecten een rol: - Welke natuurdoelen zijn geformuleerd en wat voor vereisten gelden daarvoor? - Waar treedt vernatting op in de wortelzone? - Wat is het historisch landgebruik en hoe vertaalt dat zich in actuele vegetatie? Bodemchemisch onderzoek is aan te raden op percelen waar: - een natuurdoel is geformuleerd waarvoor schrale omstandigheden zijn vereist, én - het historisch landgebruik wijst op voedselrijke omstandigheden, én - er vernatting in de wortelzone optreedt. Voor deze analyse is gebruik gemaakt van: - De landschapsecologische systeemanalyse en de daarin opgenomen natuurdoelen (DLG, 2011); - Het schetsontwerp (DLG, 2011); - Huidige en toekomstige grondwatergegevens (resultaten geohydrologisch onderzoek RHDHV); - Natuurbeheertypenkaart behorende bij natuurbeheerplan 2014 (provincie Noord-Holland, 2014). - Vegetatiekundige gegevens: o Aptroot, A. 2010. Vergelijking van de flora- en vegetatiekartering van het Lage Land van Texel in 2008 met eerdere gegevens. A company of Royal HaskoningDHV 1/6
o o Slingerland, P & J. Esselaar 2008a. Texel. Vegetatiekartering flora in 2008. Van der Goes en Groot, ecologisch onderzoeks- en adviesbureau, rapportnr. 2008-54. Slingerland, P & J. Esselaar 2008b. Texel. Soortkartering flora in 2008. Van der Goes en Groot, ecologisch onderzoeks- en adviesbureau, rapportnr. 2008-55. 3. Resultaten Beheertypen In het natuurbeheerplan van de Provincie Noord-Holland zijn voor het gebied de volgende natuurbeheertypen geformuleerd: - Agrarische beheertypen: botanisch waardevol grasland (geel gearceerd) en weidevogelgebied (groen gearceerd); - Natuurbeheertypen: Vochtig weidevogelgrasland (mosgroen, grootste oppervlak), vochtig hooiland (lichtgroen, met name rond kreek), zilt- en overstromingsgrasland (grijsgroen, zuidkant, t Blok), kruiden- en faunarijk grasland (geelgroen ten zuiden van t Blok), moeras (blauwgrijs, bij kreek), brak water (blauw, kreek en Westerkolk), droog schraalgrasland (oranje, bij Hertenkamp in NW) Voor de natuurbeheertypen vochtig hooiland en droog schraalgrasland zijn schrale omstandigheden vereist. Indien de standplaatsen te voedselrijk zijn kan dit het realiseren van deze beheertypen (mede onder invloed van peilopzet) in de weg staan. De andere typen, zoals de weidevogelgraslanden, botanisch waardevol grasland en kruiden- en faunarijk grasland, zijn 2/6
veel minder afhankelijk van schrale omstandigheden. Het behalen van de natuurdoelen is hier voornamelijk gekoppeld aan beheer gericht op de weidevogelstand (plasdras, gefaseerd maaien) en beperkt/langdurig verschralen (geen mest opbrengen, maaien en afvoeren). Vernatting in wortelzone en aanwezige vegetaties Om te bepalen waar vernatting kan leiden tot eutrofiering en/of verzuring met gevolgen op de vegetatie, wordt gekeken naar vernatting in de zone van 0 tot 20cm onder maaiveld (voor zover de GVG daar in de huidige situatie lager dan 20cm onder maaiveld is). Hiervoor wordt de GVG van de huidige situatie vergeleken met de GVG in de toekomstige situatie. In onderstaande afbeelding staat aangegeven op welke percelen dit het geval is en wat daar de aangewezen natuurbeheertypen zijn. Hieruit blijkt (nummers verwijzen naar figuur): 1. dat vernatting tot in de wortelzone van natuurbeheertype droog schraalgrasland (thv Hertenkamp) niet optreedt vanwege de hoge ligging. 2. Dat vernatting tot in de wortelzone van het natuurbeheertype vochtig hooiland op het perceel ten noorden van de staart niet optreedt. 3. Dat vernatting tot in de wortelzone optreedt van het natuurbeheertype vochtig hooiland rondom de kreek. Het beheer is hier deels al voor lange tijd gericht op dit beheertype en de vegetatie wijst uit dat de omstandigheden schraal zijn. Het risico van fosfaatmobilisatie door peilopzet is hier gering. 4. Dat vernatting tot in de wortelzone optreedt van het natuurbeheertype vochtig hooiland op het perceel aan westzijde van Waal en Burg, grenzend aan de wegen Nieuwlanderweg en de Staart. Op de oostelijke helft van dit perceel vindt vernatting plaats. Juist op die helft wijst de vegetatie (met soorten als kamgras, brede orchis, stijve ogentroost en grote aantallen harlekijn) op schrale omstandigheden. Het risico van fosfaatmobilisatie door peilopzet is hier gering. 5. Dat vernatting optreedt van het natuurbeheertype vochtig hooiland op het perceel grenzend aan Westerboersweg en de Staart, dit perceel is in gebruik geweest al grasland, akker. Uit de vegetatiekartering blijkt dat hier geen bijzondere flora aanwezig is, het perceel is gekarteerd als vegetatie van fioringras/vochtige raaigrasweiden. Dit perceel is vermoedelijk een (zeer) voedselrijk perceel. Het risico van fosfaatmobilisatie door peilopzet is hier aanwezig, de voedselrijkheid kan het behalen van het natuurbeheertype sterk bemoeilijken. Uit de vegetatiekartering blijkt dat in het te vernatten gebied voornamelijk vegetaties voorkomen die al wat soortenrijker zijn, zoals in t blok en de percelen rondom de Kreek. Het grootste deel van de gekarteerde graslanden zijn getypeerd als witbolgraslanden en raaigrasweide met gestreepte witbol. Een kleiner areaal bestaat uit percelen met raaigrasweide, vochtige raaigrasweide, kamgrasweiden en droge graslanden (zie onderstaande figuren). Op basis van deze karteringen heeft Aptroot in 2010 geconcludeerd dat in een groot deel van de percelen verschraling plaatsvindt (zie onderstaande figuur). Deze vegetatietypen bieden voldoende mogelijkheden om te ontwikkelen tot andere beheertypen, zoals de weidevogelgraslanden, botanisch waardevol grasland en kruiden- en faunarijk gras land. Ongeveer de helft van Waal en Burg is niet gekarteerd, omdat dat agrarisch in gebruik is als bouwland of grasland. Deels vindt hier vernatting plaats (blauw gestippelde lijn). Het behalen van de natuurdoelen is hier voornamelijk gekoppeld aan beheer gericht op de weidevogelstand (plasdras, gefaseerd maaien) en beperkt/langdurig verschralen (geen mest opbrengen, maaien en afvoeren). De verwachting is daarom dat op deze percelen de huidige voedselrijkheid het behalen van de natuurdoelen niet in de weg staat. 3/6
4/6
5/6
4. Conclusie Verzuring of eutrofiering ten gevolge van vernatting staat het behalen van de natuurdoelen voor Waal en Burg voor een groot deel niet in de weg. Op een groot deel van de percelen waar het natuurdoel gekoppeld is aan schrale omstandigheden, wijst de huidige vegetatie op schrale omstandigheden. Daar is eutrofiering of verzuring niet te verwachten. Alleen het perceel grenzend aan Westerboersweg en de Staart is vermoedelijk een (zeer) voedselrijk perceel. Het risico van fosfaatmobilisatie door peilopzet is hier aanwezig waardoor dit het behalen van het natuurbeheertype sterk bemoeilijken. Voor deze percelen (ca 10 ha) adviseren wij biochemisch vervolgonderzoek. Tot slot moet vermeld worden dat deze notitie niet ingaat op eventuele effecten van vernatting op de vegetatie. Zoals in het watergebiedplan is benoemd wijst de geohydrologische studie erop dat de waterstanden te hoog worden voor het succesvol in stand houden van voor het gebied karakteristieke plantengemeenschappen, in het bijzonder de harlekijngraslanden. 6/6