Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

23 APRIL 2010 F.08.0042.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. F.08.0042.F BELGISCHE STAAT, minister van Financiën, Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. T. P., 2. S. M., Mr. Martin Verschure, advocaat bij de balie van Namen. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 25 januari 2008 gewezen door het hof van beroep te Luik. Voorzitter Christian Storck heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd.

23 APRIL 2010 F.08.0042.F/2 II. CASSATIEMIDDELEN De eiser voert twee middelen aan waarvan het eerste als volgt is gesteld. Eerste middel Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 171, 6, tweede streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Aangevochten beslissingen Het arrest overweegt eerst als volgt: Artikel 171, 6, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat de in artikel 23, 1, 2, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft belast worden tegen de gemiddelde aanslagvoet van de andere inkomsten; Om het voordeel van die bepaling te genieten, moeten de baten tegelijkertijd beantwoorden aan de drie volgende voorwaarden: 1. Ze moeten, rechtstreeks of onrechtstreeks, betaald zijn door een overheid; 2. Ze moeten in één keer betaald zijn; 3. Ze moeten betrekking hebben op handelingen die verricht zijn tijdens een periode van meer dan twaalf maanden; Uit het koninklijk besluit (van 20 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de vergoeding die aan advocaten wordt toegekend in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand en inzake de subsidie voor de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand) volgt: - dat de advocaat zijn verslag pas mag indienen bij het einde van de prestatie van juridische bijstand waarvoor hij ambtshalve is aangewezen, of wanneer hij ervan ontheven is (cf. artikel 2, 7 ), - dat zijn verslagen en die van zijn confraters betreffende de prestaties van juridische bijstand die zijn geëindigd tijdens het voorbije gerechtelijk jaar (dat eindigt op 31 augustus - cf. artikel 334 van het Gerechtelijk Wetboek) of tijdens een eerder jaar, vóór 31 oktober aan de Orde van de betrokken balie moeten worden bezorgd (cf. artikel 2, 3 ), - dat de orden van de balies vóór 1 februari van het daaropvolgende jaar voorstellen doen over de waarde van het punt (artikel 2, 3 ),

23 APRIL 2010 F.08.0042.F/3 - dat de minister dan de waarde van het punt bepaalt en dat de overeenstemmende bedragen eerst aan de Orde van de balies, dan aan de balie en vervolgens aan de advocaat worden doorgestort (artikel 2, 4 en 5 ); Zowel de uitvoerende macht die het voornoemde koninklijk besluit heeft uitgevaardigd, als de minister van Justitie en de Orden van de balies en van de advocaten in het kader van de taak die dat koninklijk besluit hen heeft toegewezen, zijn overheden in de zin van artikel 171, 6 ; en beslist daarna als volgt: De betalingen waarin de (voornoemde) bepalingen voorzien, zijn dus het toedoen van een overheid in de zin van artikel 171, 6 ; de eerste van de voorwaarden is dus vervuld voor al die betalingen; Uit de termijnen die vastgelegd zijn in artikel 2 van het voornoemde koninklijk besluit van 20 december 1999 volgt dat de betaling van de prestaties van juridische bijstand ten vroegste mag gebeuren tijdens het kalenderjaar dat volgt op het op 31 augustus geëindigde gerechtelijk jaar tijdens hetwelk de prestaties werden beëindigd; Zo zal, bij voorbeeld, een prestatie van juridische bijstand die is beëindigd in mei 2000, dus tijdens het gerechtelijk jaar dat loopt van 1 september 1999 tot 31 augustus 2000, opgenomen zijn in het vóór 31 oktober 2000 overgezonden verslag van de Orde van de balies, in het vóór 1 februari 2001 overgezonden voorstel tot vaststelling van de waarde van het punt en zal zij ten vroegste in de loop van het jaar 2001 worden uitbetaald; Daaruit volgt dus dat de op die basis betaalde vergoedingen baten zijn die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties in de zin van artikel 171, 6. Dat begrip, zoals het Hof van Cassatie zegt in het arrest van 2 januari 1974 (lees: 23 januari 1974) dat wordt vermeld in de conclusie van de Belgische Staat, impliceert dus geen fout van de overheid noch een uitzonderlijk geval; De tweede voorwaarde voor de toepassing van die bepaling is dus altijd vervuld voor dat soort vergoedingen; De advocaat die eist dat artikel 171, 6, wordt toegepast op de vergoedingen voor prestaties die zijn verricht in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand hoeft dus enkel aan te tonen dat de derde voorwaarde vervuld is, namelijk dat die betalingen betrekking hebben op op handelingen die verricht zijn tijdens een periode van meer dan twaalf maanden. Grieven Artikel 171, 6, tweede streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 luidt als volgt: in afwijking van de artikelen 130 tot 168, zijn afzonderlijk belastbaar (...) tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten (...), de in artikel 23, 1, 2, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de

23 APRIL 2010 F.08.0042.F/4 overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft. De bewoordingen die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed betekenen niet alleen dat de belastbare baten, rechtstreeks of onrechtstreeks, betaald moeten zijn door een overheid en dat ze in eenmaal moeten betaald zijn, maar ook dat niet-betaling van die baten tijdens het jaar van de prestaties te wijten moet zijn aan de overheid, in die zin dat haar bij de betaling van de prestaties vertraging kan worden verweten. De uitdrukking door zijn toedoen (in het Frans par son fait ) wil immers, in de gangbare betekenis ervan, hetzelfde zeggen als door zijn fout (in het Frans par sa faute ) en de parlementaire voorbereiding van die bepaling wijst trouwens uitdrukkelijk erop, enerzijds, dat de maatregel toe te juichen is voor de publieke sector die veelal met vertraging betaalt (wat ernstige gevolgen kan hebben op velerlei gebied) en, anderzijds, dat, wanneer de overeenkomst uitdrukkelijk de betalingsmodaliteiten vermeldt en de betalingen inderdaad gebeuren op de voorziene tijdstippen, er geen aanleiding is om de bijzondere regel toe te passen aangezien de spreiding van de betalingen door de partijen zelf is gewild. In dat verband dient erop gewezen dat krachtens de artikelen 508/5, 1, tweede lid, en 508/7, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, enkel de advocaten die wensen deel te nemen aan de juridische eerstelijns- of tweedelijnsbijstand zaken zullen krijgen die vergoed zullen worden volgens de regeling in het koninklijk besluit van 20 december 1999, zodat de in dat koninklijk besluit bedoelde betalingswijze kennelijk door de betrokkenen is goedgekeurd en dat de uitvoering ervan volgt uit de wil van de partijen. Bovendien, hoewel het arrest erop wijst dat zowel de uitvoerende macht die het voornoemde koninklijk besluit heeft uitgevaardigd, als de minister van Justitie en de Orden van de balies en van de advocaten in het kader van de taak die dat koninklijk besluit hen heeft toegewezen, overheden zijn in de zin van artikel 171, 6, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, stelt het echter niet vast dat er door die verschillende medewerkers fouten zijn begaan in de uitoefening van hun respectieve taken; het overweegt voorts, ten gevolge van een verkeerde lezing van het arrest van het Hof van Cassatie van 23 januari 1974, dat de baten die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties (een) begrip (zijn) dat (...) geen enkele fout van de overheid of een uitzonderlijke aard impliceert. Op de gronden die het arrest vermeldt, beslist het niet naar recht dat hiervoldaan was aan het vereiste van artikel 171, 6, tweede streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, volgens hetwelk het bedrag (van de litigieuze baten) door toedoen van de overheid niet betaald is in het jaar van de prestaties (schending van voornoemd artikel 171, 6, tweede streepje).

23 APRIL 2010 F.08.0042.F/5 III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Er dient geen acht te worden geslagen op die memorie van antwoord die buiten de in artikel 1093, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde termijn ter griffie van het Hof is neergelegd. Eerste middel In afwijking van de artikelen 130 tot 168 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voorziet artikel 171, 6, van dat wetboek in een bijzonder belastingstelsel, met name voor sommige achterstallige betalingen waarvan de aanslag volgens de gewone regels van de personenbelasting en wegens de progressiviteit van het belastingtarief voor de begunstigden een oneerlijke last zou teweegbrengen wanneer de betaling of de toekenning van die bezoldigingen, door toedoen van de overheid, pas na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop ze daadwerkelijk betrekking hebben, is gebeurd. De bewoordingen door toedoen van de overheid betekenen dat de laattijdigheid van de betaling of van de toekenning van de bezoldigingen te wijten moet zijn aan een fout of aan een nalatigheid van de overheid. In de parlementaire voorbereiding van de wetten van 7 juli 1953 en 28 maart 1955, die allebei reeds met dezelfde bedoeling een bijzonder belastingstelsel hadden ingevoerd, is die betekenis tot uiting gekomen. Die betekenis beantwoordt aan de doelstellingen van de wetgever waarvan artikel 23 van de wet van 20 november 1962, thans artikel 171 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, niet heeft afgeweken. Het arrest, dat een andere uitlegging geeft aan de uitdrukking door toedoen van, schendt dat artikel 171. Het middel is gegrond. Het tweede middel dient niet onderzocht te worden. Het kan immers niet leiden tot ruimere cassatie.

23 APRIL 2010 F.08.0042.F/6 Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest behalve in zoverre het het beslist dat de aanslagen waarvoor het de beroepen ontvankelijk heeft verklaard, vallen onder het bijzonder belastingstelsel waarin artikel 171, 6, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 voorziet. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Veroordeelt de verweerders in de kosten van de memorie van antwoord; houdt de overige kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Bergen. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door voorzitter Christian Storck, de raadsheren Didier Batselé, Albert Fettweis, Christine Matray en Gustave Steffens, en in openbare terechtzitting van 23 april 2010 uitgesproken door voorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Henkes, met bijstand van griffier Patricia De Wadripont. Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Robert Boes en overgeschreven met assistentie van griffier Johan Pafenols. De griffier, De afdelingsvoorzitter,