STIKSTOFBEMESTING EN OPBRENGST VAN GRASLAND

Vergelijkbare documenten
Stikstof bemesting en gebruikswijze van grasland

m \m Geeft intensieve graslandexploitatie meer kweek?

Beter stikstofadvies voor grasland op komst

Zwaartevan degronden stikstofbehoefte van suikerbieten

Naar 95% benutting van N uit kunstmest. Herman de Boer Divisie Veehouderij, Animal Sciences Group (Wageningen UR), Lelystad

2.2 Grasland met klaver

Resultaten KringloopWijzers 2016

DE INVLOED VAN GESCHEURDE KUNSTWEIDEN OP DE OPBRENGSTEN EN DE ONDERWATERGEWICHTEN VAN VORAN-AARDAPPELEN OP ZANDGROND

Naar 95% benutting van N uit kunstmest Herman de Boer Divisie Veehouderij, Animal Sciences Group (Wageningen UR), Lelystad

Bemesting Gras Hogere ruwvoeropbrengst

Te kort aan (kunst)mest? Hoe verdeel ik de kunstmest dynamisch?

De kostprijs van de melk op de voorbeeld-weidebedrijven

Invloed van het organische-stof gehalte van de grond op de produktiviteit van grasland

Weiden. Beweidingssystemen

Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel

Weiden. Beweidingssystemen

aangepast snedeadvies = snedeadvies uit basistabel bij betreffende NLV x (geplande stikstofjaargift / stikstofjaargift uit basistabel).

Beweidingsverliezen op diverse graslandgronden

HET GEBRUIK VAN SALDO'S BIJ BEDRIJFSBEOORDELING EN BEDRIJFSBEGROTING

2.1.6 Grasland zonder klaver: Natrium

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen

7.1 Grasgroei Groei eerste snede

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

Wachten op geschikte bodemtemperatuur voor mesttoediening kost opbrengst!

RE-gras. Bedrijfsspecifiek advies voor het sturen op ruw eiwit, grasopbrengst en stikstofbenutting

REgras. Bedrijfsspecifiek advies voor het sturen op ruweiwit, grasopbrengst en stikstofbenutting

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs

Bemesting en uitbating gras(klaver)

werkdocument -,p.- rljksdienst voor de ijsselmeerpolders rnlntsterle van verkeer en waterstaat ~eideperiode van de graskavels door Ing. P.J.

Planning graslandgebruik bij 109 percelen en 5 groepen koeien

Strategisch(er) stikstof bemesten op melkveebedrijven

IS DE BEMESTINGSTOESTAND EEN MAAT VOOR HET PEIL VAN DE LANDBOUW IN EEN GEMEENTE?

Vruchtbare Kringloop Overijssel

Amazing Grazing deelproject: De Weidewasser 2013

Maïsopbrengsten. Case study Verdien 395 per hectare met het bekalken van uw maïspercelen

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN

KringloopWijzer. Johan Temmink

Bemestingsonderzoek Grasland voor paarden voor de sloot

Gebruiksruimte anders verdelen tussen maïs en gras?

DE N-BEMESTING VAN KLAVER EN LUZERNE, AL DAN NIET GEMENGD

ONDERZOEK OVER MOLYBDEENGEBREK^^^V^^

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

EM Onderzoek op blijvend grasland

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden

Livestock Research Kwaliteit gras gedurende het jaar. Kwaliteit gras groeiperiode. 7 Graskwaliteit door het jaar Verloop voederwaarde

Grondgebondenheid = Eiwit van eigen land

Bemesten van gras na mais en mais na gras?

Mesdag Zuivelfonds NLTO

Afwegingskader Opstallen - Weiden. Stichting Weidegang (missie) Programma

Evenredig korten over alle sneden De eerste en tweede snede volgens advies bemesten en de overige sneden extra korten

Tips voor het uitvoeren van bemestingsproeven

Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven

GRASLANDVERNIEUWING IN HET VOORJAAR ONDER DEROGATIE. ANDERE MOGELIJKHEDEN VAN UITBATING?

Het groeiverloop van gras

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers

N-systemen in wintertarwe

Strategieën voor graslandbemesting

RUWVOER+ Optimaliseer uw ruwvoerproces

De invloed van een goede ph op maïsopbrengsten, na bekalking met Ankerpoort kalk

Invloed van stikstofniveau en -deling op eiwitgehalte en opbrengst van zetmeelaardappelen.

Frank Weersink

GRASDUINEN IN HET GRAS

Ammoniakreductie, een zaak van het gehele bedrijf

Bemesten van gras na mais en mais na gras?

De voorwaarden voor een derogatie (periode ) zijn als volgt gewijzigd:

LANDBOUWKUNDIGE GEVOLGEN VAN EEN BEPERKTE BEMESTING OP GRASLAND

Grondsoorten Zand, dalgrond, veen. Klei < 10% org. stof, rivierklei

WEIDEVERNIEUWING: INVLOED VAN DE OUDERDOM VAN DE WEIDE OP DE PRODUCTIVITEIT

Stikstofwerking organische mest

BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS. Albert-Jan Bos Dinsdag 22 november 2016

Magnesium in drinkwater voor weidende droge koeien

Weiden met kringloop wijzer? Blij met een koe in de wei?

Toepassing van Agro-Vital en Agriton bemestingsproducten in de teelt van zaaiuien.

de bemestingswaarde van ammoniak

Bemestingsonderzoek Grasland voor paarden voorste deel Postbus 115

ONTWERP DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN. Gelet op de artikelen 10, eerste lid, en 12, derde lid, van de Meststoffenwet; BESLUIT:

Compleet weiden Combi weiden Compact weiden. WeideKompas

Uitslag KringloopWijzer

Landgebruik en bodemkwaliteit Jan de Wit Nick van Eekeren

INVESTERINGSNIVEAU VAN LAND- EN TUINBOUWBEDRIJVEN IN VERSCHILLENDE GEBIEDEN. L.W. Vink en CG. J. van Oostrom. SÏAUii^^büOUW

B i j l a g e 6. N a d e r e o n d e r b o u w i n g g r o n d g e b o n d e n b e d r i j f

Weidemengsels 2016 Informatie en productenoverzicht

Weidemengsels 2018 Informatie en productenoverzicht

2 BEMESTING WINTERTARWE

Weidemengsels 2018 Informatie en productenoverzicht

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

3.3 Maïs: Fosfaat Advies voor optimale gewasproductie

Bemestingsproef snijmaïs Beernem

De bemestende waarde van bermmaaisel, slootmaaisel en heideplagsel

u DATION VOOR DE GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, TE NAALDWIJK.

Wintergranen : actueel hoge N-reserves

Satellietbedrijf Kooiker

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen

Weidemengsels 2017 Informatie en productenoverzicht

Teelthandleiding wettelijke regels

De vegetatiekartering ten behoeve van de graslandverbetering

Weidemengsels Informatie en productenoverzicht

Dirksen Management Support John Baars

Stichting Proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Het effect van N-bemesting op de (energie)opbrengst van wintertarwe

Transcriptie:

633.2.03: 631.84 STIKSTOFBEMESTING EN OPBRENGST VAN GRASLAND Ir. D. OOSTENDORP Proefstation voor de Akker- en Weidebouw INLEIDING Het gebruik van stikstof op grasland neemt ieder jaar nog toe. Hieruit blijkt duidelijk, dat ook de boer steeds meer overtuigd raakt van de opbrengstverhogende werking van een gift stikstofmest. Tabel 1geeft een indruk van de toename van de stikstofbemesting op de gemengde bedrijven en de weidebedrijven gedurende de periode 1950/'51 t/m 1957/'58 (volgens ERIKS (4)). Deze cijfers hebben betrekking op kostprijsbedrijven van het LEI, waarvan bekend is dat de stikstofbemesting er dooreengenomen iets zwaarder is dan gemiddeld op de bedrijven die niet bij het LEI in administratie zijn. Het niveau van de cijfers in tabel 1is derhalve aan de hoge kant, doch het zwaarder worden van de bemesting in de loop der jaren is een verschijnsel dat op alle bedrijven voorkomt. TABEL 1. Stikstof bemesting in kg per ha cultuurgrond 1950'51 i 1951 "52 1952 "53; 1953 '54:1954 "55 i 1955 '56; 1956'57 1957 "58 Weidebedrijven.. Gemengde bedrijs en 48 62 63 I 64 i 75 j 79 i 80 70 87! 94! 9S I 102! 107! 81 106 Vele boeren zijn de mening toegedaan dat door een aanhoudend gebruik van veel stikstof de produktiviteit van het grasland op den duur wel eens achteruit zou kunnen gaan. Men hoort dan ook vaak verkondigen dat, wanneer er eenmaal een behoorlijke hoeveelheid stikstof gebruikt wordt, er steeds meer gegeven moet worden om dezelfde opbrengst te behouden. In een recente publikatie van het Rijkslandbouwconsulentschap voor Z.W.-Friesland (1) werd gewezen op de lagere zetmeelwaardeproduktie van het grasland op de LEI-bedrijven in Z.W.-Friesland gedurende de laatste jaren. Wat betreft de oorzaak hiervan werd o.a. gedacht aan een verlaging van de produktiviteit van het grasland onder invloed van de toenemende stikstofbemesting. De vraag is nu of deze vermeende daling van de produktiviteit op feiten berust. STIKSTOFPROEFVELOEN Bij de bestudering van dit vraagstuk doet zich de moeilijkheid voor, proefterreinen te vinden die men gedurende lange tijd zonder bezwaar kan gebruiken. Het eerste meerjarige stikstofproefveld werd in 1938 door het toenmalige Rijkslandbouwproefstation te Groningen aangelegd in Marum (Gr.) op goede vocht- Landbouwvoorl, januari I0 39 OVERDRUK LIT LANDBOUWVOORLICHTING 17. 1. 39-46. 'S-GRAVENHAGE. JAN. 10

ER BESTAAN GEEN REDENEN OM AAN TE NE MEN, DATDE PRODUKTIVITE1TVAN HET GRAS LAND AFNEEMT ALS GEVOLG VAN VOORTDU RENDE ZWARE STIKSTOFGIFTEN houdende zandgrond (Cl 15). Dit proefveld bestaat nog steeds en het kan dus nu zeer waardevolle gegevens opleveren. Toen in de eerste jaren na de oorlog de problemen bij het gebruik van stikstof op grasland weer actueel werden, werden in 1947 en 1948 25 stikstofproefvelden aangelegd op zand-, klei- en veengrond (interprovinciale serie 53). Bij deze proeven bleek nog eens duidelijk welke moeilijkheden verbonden zijn aan een meerjarige proef. Op het ogenblik zijn nog vijf van deze proefvelden in gebruik, waarbij nog weer twee van deze vijf proefvelden zover van de oorspronkelijke opzet zijn afgeweken, dat de gegevens voor veel doeleinden niet meer bruikbaar zijn. Bij al deze stikstofproefvelden was het de opzet om zowel de bruto- als de nettoopbrengst van het grasland gedurende een lange periode bij twee stikstofniveaus te vergelijken. De bruto-opbrengst - dus de hoeveelheid gras die er groeide - werd bepaald door het uitmaaien van vakken bij het inscharen of door het om devijf weken uitmaaien van vakken of kooien. Door het bijhouden van het aantal weidedagen en de melkproduktie en het wegen van de hooi- en kuilgrasoogst, werd getracht een beeld te krijgen van de netto-produktie, dus van de opbrengst die het grasland werkelijk opleverde aan dierlijke produkten en wintervoer. Bij de aanleg van de proefvelden werd in de regel een perceel in twee helften verdeeld. Op de enehelft van het perceel werd dan jaarlijks 60 of 80 kg N/ha gegeven, terwijl op het andere gedeelte 200 kg N/ha werd gebruikt. De proefpercelen van serie 53 werden normaal door de boer gebruikt, waarbij ernaar werd gestreefd éénmaal per jaar een snede te maaien. Bij het proefveld te Marum waren naast de stikstofniveaus ook nog 6 gebruikswijzen in de proef opgenomen. De belangrijkste gebruikswijzen waren: altijd maaien - altijd weiden - de eerste snede maaien en naweiden - voorweiden, maaien en naweiden. Wat betreft de uitkomsten van deze proefvelden over de periode tot en met 1954 zijn reeds uitvoerige verslagen verschenen van FRANKENA (5 en 6), en van BOSCH en TE VELDE (2 en 3). Het grote belang van de proefvelden ligt in hetfeit datze reeds zo lang in gebruik zijn, zodat de gegevens ieder jaar meer waarde krijgen. Het heeft dan ook zeker zin de resultaten van de vier laatste jaren eens onder de loep te nemen. 40 Landbouwvoorl. januari I0

STIKSTOFBEMESTING EN OPBRENGST VAN GRASLAND Nu blijkt, dat de vraag of de produktiviteit van het grasland afneemt als gevolg van voortdurende zware stikstofgiften nog steeds actueel is, is het des te spijtiger dat zoveel van de meerjarige stikstofproefvelden van serie 53 werden opgeheven. Alleen het proefveld te Marum en de proefvelden te Wilnis (Cl 526), Ede (Cl 527) en Kotten (OGe 922) bleken voldoende gegevens te kunnen opleveren om wat meer te weten te komen over de invloed van meerjarig gebruik van zware stikstofgiften op de produktiviteit van het grasland. PRODUKTIVITEIT VAN HET GRASLAND Op het proefveld in Marum wordt sinds 1955 op de velden met de drie gebruikswijzen (steeds maaien, voorweiden met maaien en naweiden, en steeds weiden) het opbrengstniveau bepaald door het iedere vijf weken uitmaaien van kooien, die een bemesting van 0, 80 en 200 kg N/ha krijgen. Door een vergelijking van de identieke kooien op de percelen met de lage en de hoge stikstofbemesting is het dus mogelijk eventuele verschillen, die na jarenlange verschillende N-bemestingen zijn opgetreden, aan te tonen. De opzet van dit proefschema wordt nader verduidelijkt in onderstaande figuur. Perceel met lage stikstofbemesting (80 kg N/ha/jaar) Perceel met hoge stikstof bemesting (200 kg N ha jaar) 0 X 80 X 200 N'! 1 i 0 I 80 200! X X X i Op ieder perceel staan drie kooien, met behulp waarvan elk jaar op eenandereplekde opbrengst bij drie stikstofniveaus wordt bepaald. Landhouwvourl. januari I0 41

D. OOSTENDORP In tabel 2 zijn deze gegevens voor de jaren 1955 t/m 1958 weergegeven in de vorm van relatieve waarden, waarbij de te vergelijken opbrengsten op het object 80 N op werden eesteld. TABEL 2. De jaaropbrengstcn aan droge stof op het object 200 N, in " u van de opbrengsten op het object 80 N Cl15 (zand) 1955 1956 1957 1958 0 X 103 93 99 94 Steeds we 80 X 120 109 91 101 den 200 X 1! 113 117 101 98 Weiden 0 X 79 95 maaien, weiden 80 X 98 99 91 99 200 X 97 95 0 X 87 111 Steeds maaien 80 X 91 116 107 200 X 93! 99 j 109 87 Het blijkt dat de verschillen in opbrengst op de twee objecten, per jaar en per gebruikswijze, sterk uiteenlopen. Na toepassing van een variantie-analyse bleek echter, dat er bij geen van de drie gebruikswijzen een significant verschil in opbrengstniveau van de beide objecten was (P > 0,05; F-toets). Nadat gedurende ruim 20 jaar 200 kg N per ha per jaar is gebruikt bij verschillende gebruikswijzen, is er dus op dit proefveld geen aanwijzing van een daling van de produktiviteit van het grasland. De resultaten over de vier laatste jaren van de proefvelden van serie 53zijn in tabel 3 weergegeven, op een soortgelijke manier als die van het proefveld in Marum. TABEL 3. De jaaropbrengsten aan droge stof op het object 200 N, in " van de opbrengsten op het object 60 of 80 N Cl526 (veen) j Cl 527 (zan d) S OGe922( zand) j 0 N 60 N i 200 N! ON 60 N 200 N ON! 80 N 200 N 1955 1956 1957 1958 116 115 114 115 111 115 123 110 110 111 99 109 105 107 98 ' 103 97 88 86, 92 103 106 98 Na toepassing van een variantie-analyse bleek dat ook bij deze drie proefvelden geen significant verschil in opbrengstniveau van de beide objecten aangetoond kon worden (P> 0,05; F-toets). Op grond van deze proefveldresultaten kunnen we dus tot de conclusie komen, dat zowel na 10 als na 20 jaar intensief stikstofgebruik op grasland, geen daling van de produktiviteit aantoonbaar is. Dit betekent dat de vrees, dat men bij het gebruik van stikstof op grasland steeds meer stikstof moet geven om eenzelfde opbrengst te verkrijgen, ongegrond is. Vermoedelijk berust deze mening geheel op suggestie. Wanneer men nl. over een lange periode steeds meer stikstof is gaan gebruiken^heeft men ge- 42 Landbotiwvoorl. januari I0

STIKSTOFBEMESTING EN OPBRENGST VAN GRASLAND leidelijk de opbrengst van het grasland verhoogd. Strooit men dan eens een jaar wat minder stikstof of zijn de groei-omstandigheden bij eenzelfde N-gift wat minder gunstig, dan groeit er inderdaad minder en men is dan gauw geneigd te denken aan een daling van de produktiviteit. Bij gebruik van veel stikstof is men gewend aan een goede grasgroei en om dezelfde grasgroei te houden moet men inderdaad veel stikstof blijven strooien, doch niet steeds meer. Het effect van eenzelfde hoeveelheid stikstof op de bruto-opbrengst blijft dus in de loop der jaren gelijk. Hoewel dit van groot belang is, is dit niet de enige factor die in beschouwing genomen moet worden om te weten of er ook een grens is wat betreft de hoogte van de stikstof bemesting. DE BRUTO-MEEROPBRENGST PER KG STIKSTOF Een andere belangrijke vraag voor een boer is immers of het verband tussen stikstofbemesting en grasopbrengst over een groot traject rechtlijnig is of niet; m.a.w. of voor iedere kg stikstof eenzelfde hoeveelheid gras wordt verkregen, ongeacht het niveau van de stikstofbemesting. Van andere voedingsstoffen is wel algemeen bekend dat dit niet het geval is, doch men twijfelt er wel eens aan of dit ook voor stikstof geldt. Ook over deze kwestie hebben de stikstofproefvelden van serie 53 en het stikstofproefveld in Marum interessante gegevens opgeleverd. Uit de opbrengstcijfers van de om de vijf weken gemaaide vakken of kooien met verschillende N-bemesting op de verschillende objecten kan nl. direct het z.g. brutostikstofeffect, d.w.z. de verhoging van de grasopbrengst per kg toegediende stikstof, berekend worden. In tabel 4 zijn deze gegevens van de proefvelden Cl 526, Cl 527 en OGe 922 weergegeven als gemiddelde over de periode 1950 t/m 1958 en van de verschillende obm*. OOK HOGE STIKSTOFGIFTEN ZIJN VERANTWOORD. De meeropbrengst per kg stikstof neemt pas beduidend af bij zeer hoge giften. LandbouHvoorl. januari I0 43

D. OOSTENDORP jecten. In het voorgaande werd immers aangetoond dat er geen aantoonbare verschillen waren in stikstofeffect tussen de objecten met een hoge en een lage stikstofbemesting. Daarnaast zijn de gegevens vermeld van Cl 15 als gemiddelde over de periode 1955 t/m 1958 en van enkele stikstofproefvelden van MULDFR (Pr 640 en Pr 641) (7) als gemiddelde van de jaren 1941 en 1942. TABKL 4. De verhoging van de grasopbrengst per kg stikstof, uitgedrukt in kg ds per kg toegediende stikstof. Tevens is het opbrengstniveau bij 0 N in kg ds ha jaar weergegeven. Opbrengstniveau bij 0 kg N per ha 0^60(of80)N Traject 60(of80)^200N Zand-CI527... Zand-OGe922.. Zand-CI 15 (m.). (w.m.w.) (w.) Veen-CI 526... 6500 60 5600 5695 6260 9980 24,3 15,3 18,8 19,3 19,0 18,5 19,0 14,7 14,0 18,6 15,1 10,5 Traject 0-> 120 N 120-* 240 N 240^ 360 N Ve«n-Pr 640 Klei-Pr 641 9870 5540 19,2 20,9 9,0 I 17,8 5,2 12,1 In het algemeen wordt aangenomen dat iedere kg stikstof 20 kg droge stof oplevert; het blijkt dat deze regel ook op deze proefvelden voor de trajecten 0 tot resp. 60,80 en 120 kg N/ha op alle grondsoorten bevestigd wordt. In het daaropvolgende traject tot 200 of 240 kg N/ha blijken echter grote verschillen tussen de verschillende grondsoorten op te treden. Terwijl bij de proefvelden op zand en klei slechts een geringe daling van het N-effect is te zien, is deze daling bij de proefvelden op veen in dit traject veel groter. Helaas is het stikstofeffect slechts over vrij grote trajecten te berekenen. Toch geeft het geheel wel degelijk enig inzicht. De meeropbrengst aan droge stof per kg toegediende stikstof neemt kennelijk geleidelijk af, op veengrond sterker dan op klei en zand. Dit verschil in reactie tussen de grondsoorten kan vermoedelijk voor een groot deel verklaard worden door een verschil in stikstofleverend vermogen van de grond. De jaaropbrengsten op de zand- en kleiproefvelden variëren op het 0-object immers van 6 tot 7 ton ds/ha, terwijl ze op de veenproefvelden bijna 10 ton ds/ha bedragen. Gezien dit verschil in opbrengstniveau is het geen wonder dat op veengrond eerder een daling van het stikstofeffect optreedt dan op zand- en kleigrond. Op een bepaald moment brengt dus de extra gestrooide stikstof niet meer de kosten aan meststof en arbeid op. Het antwoord op de vraag wanneer dit moment is aangebroken, is niet zonder meer te geven. In de eerste plaats ontbreken daarvoor exacte gegevens over het verloop van de opbrengstcurve. Daarnaast zijn de gegevens gebaseerd op 5 of 6 stikstofgiften, die in gelijke porties regelmatig over het groeiseizoen verdeeld zijn. Door een andere verdeling over het seizoen toe te passen zou misschien 44 Landbottwvoorl. januari 10

STIKSTOFBEMESTING EN OPBRENGST VAN GRASLAND ook een ander stikstofeffect gevonden kunnen worden. Ten slotte kan alleen per bedrijf uitgemaakt worden bij welke meeropbrengst aan droge stof per kg N, het niet meer rendabel is door te gaan met stikstof strooien. Uit de gegevens van MULDER blijkt, dat op veen boven 360 kg N/ha/jaar en op klei boven 480 kg N/ha/jaar geen meeropbrengst aan gras te verwachten is. De rentabiliteit van de stikstofbemesting houdt uiteraard al in het voorgaande traject op. Op grond van het voorgaande kunnen we dus concluderen dat met het oog op het bruto-n-effect wel degelijk een grens gesteld wordt aan de hoogte van de stikstofbemesting. Ruim genomen zal deze - gebaseerd op de bruto-n-effecten, bij 5 à 6 stikstofgiften die in gelijke porties regelmatig over het groeiseizoen verdeeld zijn - voor veengrond liggen bij 200-300 kg N/ha en bij zand- en kleigrond bij 300-400 kg N/ha. DE NETTO-MEEROPBRENGST PER KG STIKSTOF Nog belangrijker dan het bruto-n-effect is voor de boer het netto-n-effect, d.w.z. hoe groot de meeropbrengst per kg N is aan dierlijke produkten en wintervoer. De belangrijke vraag hierbij is of de dieren bij ieder niveau van stikstofbemesting in staat zijn op dezelfde manier het gras te benutten of dat deze benutting bij hogere stikstofgiften slechter wordt. Enerzijds wordt deze kwestie beheerst door de z.g. beweidingsverliezen waarbij de stevigheid van de zode (vertrapping) een belangrijk punt is, anderzijds komt hier de vraag naar voren in hoeverre het stofwisselingsmechanisme van het rundvee in staat is zonder storingen of verliezen in produktievermogen de grote hoeveelheid eiwit, die gepaard gaat met toepassing van extreem hoge N-giften, te verwerken. Concrete gegevens over beide punten zijn uitermate schaars. In natte jaren kan vertrapping van de zode vooral op veengrond aanleiding geven tot grote beweidingsverliezen. In de praktijk heerst daarbij de mening dat de wat lossere zode, die ontstaat bij een intensiever stikstofgebruik, eerder aanleiding geeft tot vertrapping dan de met een matig N-gebruik corresponderende zode. De stikstofproefvelden hebben hierover helaas geen concrete gegevens opgeleverd. De spreiding in de bruto- en de nettoopbrengsten is zo groot, dat verschillen in beweidingsverliezen bij de twee N-objecten niet aantoonbaar zijn. Daarnaast is het zeer moeilijk de mate van vertrapping in een vaste schaal weer te geven. Op het N-proefveld op veen (Cl 526) bestaat echter ook de indruk dat het perceel met 200 kg N ha gevoeliger is voor vertrapping van de zode dan het perceel met 60 kg N/ha. Dit is dus naast het kleinere bruto-n-effect een tweede factor die maakt dat we op veen minder ver met de N-bemesting kunnen gaan dan op zand en klei. Over de mate waarin hoge eiwitgehalten aanleiding kunnen geven tot stofwisselingsstoornissen, zijn wij ook nog zeer onvolledig ingelicht. In zeer extreme gevallen kan als gevolg van de hoge NH 3 -produktie in de pens vergiftiging optreden. Een abnormaal hoge NH 3 -produktie in de pens schijnt ook het optreden van kopziekte in de hand te kunnen werken. Ook al weten we deze ziektegevallen te voorkomen, dan is er nog weinig voordeel gelegen in hoge eiwitgehalten van het weidegras. Een groot deel van het eiwit gaat zonder meer voor het dier ver- LamlbouKvoorl. januari I0 45

D. OOSTENDORP loren, terwijl de mogelijkheid bestaat dat een deel van de pensbacteriën (de cellulosesplitsers) in hun werking geremd worden. Hoewel de gegevens nog zeer vaag zijn, is het aannemelijk dat er ook met het oog op de chemische samenstelling van het gewas een grens aan de maximaal rendabele stikstofgift gesteld wordt. SAMENVATTING Uit de resultaten van een aantal meerjarige N-proefvelden blijkt, dat het effect van eenzelfde (zware) stikstof bemesting in de loop der jaren niet kleiner wordt. Het bruto-n-effect daalt bij stijgende N-giften echter wel, zodat menbij hogere N- giften een steeds kleinere meeropbrengst aan gras krijgt. Op klei-en zandgrasland kan men in dit opzicht verder gaan dan op veengrasland. Bij hoge N-bemestingen loopt men bovendien nog het risico van een kleiner netto- N-effect door grotere beweidingsverliezen en storingen in de gezondheidstoestand van het vee. Door toepassing van een goede beweidingsmethode en vermijding van al te extreme eiwitgehalten behoeft echter in het traject waarin zich de huidige N-bemesting afspeelt (-200 kg N/ha) geen gevaar voor een te sterke daling van het netto-neffect te bestaan. Onze kennis over het verloop van het bruto- en netto-n-effect bij hogere stikstofgiften is echter zeer beperkt en het verdient dan ook ten zeerste aanbeveling het onderzoek in dit opzicht uit te breiden. Door een nog ruimere toepassing van stikstof dan tot nog toe het geval is, kan de economie van de graslandbedrijven versterkt worden. Het is dan echter noodzakelijk dat bijtijds voldoende onderzoek is verricht om een verdere intensivering van de graslandcultuur in goede banen te leiden. LITERATUUR 1. BOERSTRA, J.: Het verloop van de netto-graslandopbrengst in de jaren 1951,'52 t.e.m. 1957/'58. Rijkslandbouwconsulentschap voor Z.W. Friesland. Gestencilde Mededeling nr. 9 (1959). 2. BOSCH, S. en H. A. TE VELDE: De nawerking van meerjarige stikstof bemesting op grasland. Gestern. Versl. van Interprovinciale Proeven nr. 60 (1958). 3. : De invloed van een hoge stikstof bemesting op de produktiviteit van grasland gedurende een periode van 15 jaren. P.A.W.-Mededeling nr. 16 (1958). 4. ERIKS, A.: Het stikstofgebruik in verschillende Nederlandse landbouwgebieden. Stikstofnr. 21, 1959. 5. FRANKENA, H. J.: Studies over het gebruik van grasland. I. Verslag van een rotatieproefveld op zandgrond. Versl. Landbouwk. Onderz. 47 (15) B (1941) 1161-1221. 6. : Studies over het gebruik van grasland. III. De opbrengst van grasland bij verschillende gcbruikswijzen. Versl. Landbouwk. Onderz. 50 (10) B (1945) 522-618. 7. MULDER, E. G.: Onderzoekingen over de stikstofvoeding van landbouwgewassen. I. Proeven met kalkammonsalpeter op grasland. Versl. Landbouwk. Onderz. 55. 1 (1949). Wageningen, december 1959 46 Landhouwvoorl. januari 10 DRIK: H. VFKNMAN FN ZON F S N.V., W A GF. NI N G F N